direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Drosteweg 14 te Putten
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.BP11072-0001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Bij de gemeente Putten is een principeverzoek ingediend voor het perceel aan de Drosteweg 14 te Putten. Aan de Drosteweg 14 is een agrarisch bedrijf gevestigd. De ondernemer en tevens initiatiefnemer heeft aangegeven het bedrijf ter plaatse te willen beëindigen in ruil voor de bouw van één extra woning, waarbij gebruik gemaakt wordt van de regelingen in het kader van het beleid voor functieverandering in het buitengebied.

Na de beëindiging van de agrarische activiteiten worden de huidige agrarische bedrijfswoning en de noodwoning omgezet in twee burgerwoningen. Daarnaast wordt op het perceel een nieuwe burgerwoning gebouwd. Alle agrarische opstallen (5.000 m²) worden gesloopt. Daarnaast wordt de agrarische bedrijfsvoering gestaakt, waardoor de milieubelasting aanzienlijk afneemt. Dit heeft een positief effect op het milieu. Ook is de ruimtelijke impact van de drie woningen op de directe bosomgeving veel minder groot, dan de aanwezigheid van het intensieve agrarische activiteit bedrijf ter plaatse.

De gemeente heeft in een brief van 3 juli 2014 aangegeven medewerking te willen verlenen aan het verzoek om op het perceel in totaal drie burgerwoningen te bestemmen, waarbij tevens de sanering plaatsvindt van circa 5.000 m² aan opstallen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de Drosteweg 14 te Putten. Het perceel bevindt zich ten zuidoosten van de kern Putten en ten oosten van Krachtighuizen. Het perceel ligt op de hoek van de Drosteweg en de Oude Prinsenweg. Op het perceel aan de Drosteweg 14 is een agrarisch bedrijf gevestigd met een bedrijfswoning, een noodwoning en agrarische opstallen met in totaal een oppervlakte van 5.000 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BP11072-0001_0001.png"

Locatie van het perceel Drosteweg 14 te Putten

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BP11072-0001_0002.png"

Huidige situatie van het perceel Drosteweg 14 te Putten

Geldende planologische situatie

Ter plaatse van het perceel geldt het bestemmingsplan Oostelijk buitengebied van de gemeente Putten, vastgesteld op 14 juli 2013. Voor het perceel is een agrarische bestemming opgenomen met een bouwvlak. Binnen het bouwvlak mag de maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen 5.000 m² bedragen. Tevens bevat het bouwvlak de aanduiding 'intensieve veehouderij'. Voor het plangebied is ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BP11072-0001_0003.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan Oostelijk buitengebied van de gemeente Putten

2.2 Toekomstige situatie

Het voornemen is om op het perceel van de Drosteweg 14 een drietal exclusieve woningen te realiseren. De drie woningen zijn inclusief de huidige bedrijfswoning en vervanging van de noodwoning die reeds op het perceel aanwezig zijn. Deze woningen worden exclusief, wat inhoudt dat de woningen een ruime inhoudsmaat (750 m³ tot maximaal 1.250 m³) krijgen. Deze inhoudsmaat is in het landschap ter plaatse goed inpasbaar vanwege de grote hoogteverschillen op het terrein (zie ook het erfinrichtingsplan). Op het hogere deel van het terrein kunnen maximaal twee bouwlagen worden gerealiseerd. Richting het lager gelegen deel bestaat het hoofdgebouw uit drie bouwlagen. Echter, door het grote verschil in hoogte is het grootste deel van het bouwvolume aan het oog onttrokken.

Voor het overige worden de woningen zorgvuldig in het boslandschap ingepast. Voor het bouwplan is het Erfinrichtingsplan Nieuw Spriel opgesteld. Met de ontwikkeling van het bouwplan beëindigt de initiatiefnemer niet alleen het agrarisch bedrijf ter plaatse, maar wordt er ook meer dan 5.000 m² aan agrarische opstallen gesloopt.

2.3 Erfinrichtingsplan

De locatie aan de Drosteweg 14 is gelegen in het bos- en heidelandschap van de Veluwe, een unieke locatie met een hoge landschappelijke-, natuurlijke-, cultuurhistorische en recreatieve betekenis. Dit vraagt van de ontwikkeling een nauwkeurige inpassing in het landschap. Er is om deze reden een afzonderlijk erfinrichtingsplan opgesteld waarin nadrukkelijk aandacht is besteed aan de wijze waarop de bebouwing in het landschap wordt ingepast en beplanting wordt toegevoegd, om de bouwkavels sterker te verankeren in zijn omgeving.

Het Erfinrichtingsplan Nieuw Spriel is als een afzonderlijke bijlage bij de regels van dit document gevoegd. Hieronder is de inrichtingsschets weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BP11072-0001_0004.png"

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk komen het beleid van de provincie en van de gemeente aan de orde, voor zover dat relevant is voor het voorliggende plan.

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze visie is vastgesteld op 9 juli 2014. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw.

Op 24 september 2014 zijn ook de bijbehorende regels door Provinciale Staten in de Omgevingsverordening vastgelegd.

Voor de uitvoering van de Omgevingsvisie werkt de provincie verder aan lopende activiteiten op het terrein van onder andere ruimte, mobiliteit, natuur en water. Bovendien volgt uit de Omgevingsvisie een concrete vertaling van de visie voor vier grote opgaven in Gelderland:

  • de economische kracht van de stedelijke netwerken (Arnhem-Nijmegen, Ede-Wageningen en de Stedendriehoek);
  • de Gelderse corridor (de spoor-, weg en waterverbinding tussen de Rotterdamse haven en het Ruhrgebied);
  • de versterking van de Veluwe als toeristisch aantrekkelijk natuurgebied;
  • de krimp van de bevolking in de Achterhoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BP11072-0001_0005.png"

Uitsnede vastgestelde omgevingsvisie Gelderland

Het perceel aan de Drosteweg 14 ligt in de groene ontwikkelingszone. Met het voorliggende initiatief worden de agrarische bedrijfsactiviteiten beëindigd. De woningen die ervoor in de plaats komen worden landschappelijk ingepast. Er zijn vanuit de Omgevingsvisie geen tegenstrijdige belangen waarmee in de voorliggende ontwikkeling rekening moet worden gehouden. De voorliggende ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met de Omgevingsvisie Gelderland.

Streekplanuitwerking - functieverandering Regio Noord-Veluwe

Ecologische Hoofdstructuur

Bij functieverandering naar wonen geldt binnen de EHS dat maximaal 50% van de bebouwing mag worden gebruikt voor wonen in één woongebouw waarbinnen meerdere wooneenheden gerealiseerd kunnen worden. Het aantal wooneenheden dat kan worden gerealiseerd is maatwerk. De invulling is afhankelijk van de omgevingskwaliteit, het bestaande ensemble en het woningbouwprogramma. Bij een functieverandering naar wonen kan zowel hergebruik van bestaande bedrijfsgebouwen plaatsvinden als sloop en vervangende nieuwbouw. Bij functieverandering naar wonen dient binnen de EHS minimaal 350 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen te worden gesloopt. Het minimaal te slopen oppervlakte ligt binnen dit gebiedstype lager dan in andere gebieden, aangezien binnen dit gebiedstype kwaliteitswinst (ontstening en verminderde milieubelasting) extra gewenst is. Functieverandering naar wonen wordt hierdoor eerder bereikt. Bij de minimaal te slopen oppervlakte aan bedrijfsgebouwen kan saldering plaatsvinden. Overige bedrijfsbebouwing die niet wordt gebruikt voor wonen of bijgebouw dient eveneens te worden gesloopt.

Bij de voorliggende ontwikkeling wordt minimaal 350 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt. Daarnaast worden er maximaal drie woningen gerealiseerd. Hiermee is de voorliggende ontwikkeling passend binnen het functieveranderingsbeleid van Regio Noord-Veluwe.

Structuurvisie Putten 2030

Voor het oostelijk buitengebied waar de voorliggende ontwikkeling onderdeel van uitmaakt, is in de Structuurvisie opgenomen dat het beleid erop gericht is om bij beëindiging van agrarische bedrijven onder voorwaarden een omschakeling naar wonen, een niet-agrarisch bedrijf of dagrecreatie mogelijk te maken. De voorliggende ontwikkeling waarbij functieverandering van agrarisch naar wonen plaatsvindt is daarmee in overeenstemming met de Structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

4.1 Bodem

Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag niet worden gebouwd op verontreinigde grond.

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.

Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:

  • nog geen gegevens betreffende de bodemgesteldheid bekend zijn (dit betekent dus ook dat als er een bodemkwaliteitskaart is, er geen bodemonderzoek meer hoeft te komen);
  • er meer dan twee uur per dag mensen in verblijven;
  • als het bouwwerk de grond raakt en;
  • als er na sloop wordt herbouwd.

Onderzoek

Voor het plangebied is een Historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van het voornemen tot opheffen van de bestaande nertsenfokkerij (agrarische bestemming met bewoning) en het realiseren van drie woningen op de locatie. Het onderzoek is uitgevoerd door middel van een archiefonderzoek, een interview met de voormalige en huidige eigenaar en een terreininspectie.

Op basis van de onderzoeksresultaten kan gesteld worden dat er milieuhygiënisch aanleiding bestaat voor verder bodemonderzoek dan wel een bodemonderzoek op analytische grondslag.

Er zijn twee voorzieningen op de locatie aanwezig geweest met een potentieel bodembedreigend karakter. Dit betreffen de bovengrondse dieseltank in lekbak en het HBO-tankje, beide niet meer aanwezig. De bodem ter plaatse van de voormalige dieseltank is reeds eerder (2002) onderzocht, waardoor sprake zou zijn van vastlegging van de eindsituatie. Omdat de resultaten van het betreffende bodemonderzoek slechts ten dele beschikbaar zijn, wordt herhalingsonderzoek aanbevolen. De bodem ter plaatse van het HBO-tankje is niet eerder onderzocht. Aan de hand van locatiegebruik en hoogteligging wordt met betrekking tot de overige terreindelen onderscheid gemaakt in drie deellocaties; het westelijk deel (verlaagd) en het oostelijk deel dat onderverdeeld kan worden in een deel met een extensieve gebruiksgeschiedenis en een deel met een intensievere gebruiksgeschiedenis, zoals bebouwing en brand.

Op basis van de huidige informatie zijn een viertal deellocaties geïdentificeerd. In de onderstaande tabel zijn de onderzoeksstrategieën die van toepassing zijn op de betreffende deellocaties weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BP11072-0001_0006.png"

ONV: onverdacht

VEP: Verdacht, plaatselijke bodembelasting, uitgezonderd ondergrondse opslagtanks

VED-HE: Verdacht, difuse bodembelasting, heterogene verontreiniging

Gezien de locatie in de toekomst een kritischer bodemgebruik gaat krijgen (bedrijfsmatig naar wonen met tuin) wordt geadviseerd voor elk van de onderscheiden deellocaties de hypothese te bevestigen.
Er bestaan dan bovendien geen beperkingen met betrekking tot het zoekgebied voor één van de te bouwen woonhuizen. Verder mag verwacht worden dat potentiële kopers van de kavels de milieuhygiënische kwaliteit van het onroerend goed willen weten.

Conclusie

Het historisch bodemonderzoek biedt geen uitsluitsel over de toepasbaarheid van de bodem op deze locatie voor de functie wonen. Er dient dan ook nader bodemonderzoek verricht te worden. Met het nadere bodemonderzoek kan uitsluitsel gegeven worden over de bodemgesteldheid van de voorliggende locatie voor de nieuwe functie wonen. Om eventuele risico uit te sluiten, kan in het kader van een aanvraag voor een omgevingsvergunning initiatiefnemer verzocht worden een nader onderzoek uit te voeren naar bodemverontreiniging. De gemeente beoordeelt het resultaat van dit onderzoek. Is het onderzoek correct uitgevoerd en de bodem blijkt niet of slechts in lichte mate verontreinigd, dan kan gebouwd worden.

4.2 Archeologie

Op basis van de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied een 'middelmatige' verwachtingswaarde. Ook in het vastgestelde bestemmingsplan Oostelijk buitengebied is voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Onderzoek dient uitgevoerd te worden bij werkzaamheden die een grotere oppervlakte dan 500 m2 bestrijken. Hiervan is in voorliggende ontwikkeling geen sprake. Immers, een deel van de nieuwe gebouwen wordt gerealiseerd op plaatsen waar in het verleden al in de bodem is geroerd. De omvang van de overige gebouwen blijft onder de norm van 500 m2. Derhalve is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

4.3 Water

Wateradvies voor ruimtelijke plannen met een klein waterbelang (korte procedure)

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

Het beleidskader

De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)

De Vierde Nota Waterhuishouding geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. De hoofddoelstelling is "een veilig en goed bewoonbaar land en het in stand houden / versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water-) problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.

Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.

Waterplan provincie Gelderland

Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2007 en 2015 er liggen. Hierbij is rekening gehouden met de Europese Kaderrichtlijn water en het beleid.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder het regime van de Waterwet (22 dec. 2009).

Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Veluwe

In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 heeft het waterschap haar ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen bepalen in grote lijnen de agenda's voor de komende zes jaar. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.

Beoordeling

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Direct ten oosten van de kern Krachtighuizen ligt de drinkwateronttrekking Putten. Het waterwingebied en het bijbehorende grondwaterbeschermingsgebied ligt volledig binnen de plangrens van dit bestemmingsplan. Dit gebied heeft de gebiedsaanduiding Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied gekregen.

Aandachtspunten

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Algemene aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

Tot slot

Eventueel benodigde vergunningen worden niet binnen de watertoets procedure of met de Digitale Watertoets geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.

4.4 Natuurwaarden

Inleiding

Om het bouwplan juridisch-planologisch mogelijk te maken, moet er een afzonderlijk bestemmingsplan worden opgesteld. In dit kader is het conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) noodzakelijk een onderzoek uit te voeren naar effecten op de natuurwaarden (soortenbescherming en gebiedsbescherming).

Het onderzoek heeft plaatsgevonden in de maanden augustus en september 2014. Onderdeel van de werkzaamheden was een veldinventarisatie.
De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een afzonderlijke rapportage 'Advies natuurwaarden Drosteweg 14 te Putten'. Het rapport is als bijlage bij deze onderbouwing opgenomen.


Met het onderzoek is beoogd de effecten van de activiteiten op natuurwaarden te beoordelen in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de provinciale structuurvisies en provinciale verordeningen.


Het rapport met het advies natuurwaarden bestaat uit de volgende onderdelen:

  • beschrijving van het plangebied en de voorgenomen plannen;
  • beschrijving van de effecten op de te beschermen natuurwaarden;
  • conclusies en consequenties.


De beschrijving van de relevante te beschermen natuurwaarden is gebaseerd op:

  • bestaande bronnen, zoals databanken, verspreidingsatlassen, waarnemingsoverzichten, rapporten en websites;
  • verkennend veldbezoek waarbij vooral is gekeken naar kritische en/of beschermde soorten, zowel wat betreft aanwezigheid van als wat betreft potenties voor deze soorten.

Op basis van de bekende gegevens en het veldbezoek zijn de mogelijke effecten als gevolg van de toekomstige ontwikkelingen bepaald. Daarnaast zijn (de effecten van) deze ontwikkelingen beoordeeld in het kader van de natuurwetgeving.


Conclusie en consequenties beschermde gebieden

Beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 liggen op een geruime afstand van het plangebied. Gezien de aard van het plan zijn geen negatieve effecten op beschermde gebieden te verwachten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.

Tegen de geschetste achtergrond kan worden gesteld dat het initiatief positief bijdraagt aan de kernkwaliteiten van het landschap, tot een verbeterde uitstraling van het plangebied leidt en een verminderde druk op de omgeving tot gevolg heeft. Het initiatief past hiermee binnen het provinciale beleid.


Conclusie en consequenties beschermde soorten

Uit het onderzoek komt naar voren dat het plangebied een beperkte natuurwaarde kent. In het kader van de Flora- en faunawet is enkel het volgende aspect van belang: verspreid over het plangebied kunnen vogels tot broeden komen. Alle inheemse vogelsoorten zijn streng beschermd. Voor het verstoren en vernietigen van in gebruik zijnde nesten kan in eerste instantie geen ontheffing worden verkregen. Bij de planning en uitvoering van werkzaamheden dient daarom voldoende rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels om zo een verbodsovertreding van de Flora- en faunawet te voorkomen. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen.


Uitvoerbaarheid

Uit het onderzoek naar effecten op beschermde natuurwaarden blijkt dat de aanwezige natuurwaarden geen belemmeringen vormen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Deze conclusie geldt voor de beschermde soorten en de noodzaak van ontheffingen.

4.5 Geluidhinder

Wegverkeerslawaai

Het voorliggende ruimtelijk plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van woningen. De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwt woningen als zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de Wgh dient plaats te vinden.

In het kader van de Wgh bevinden zich langs alle wegen zones. Bij de bouw van geluidsgevoelige objecten binnen deze zones dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Dit geldt niet voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt en onverharde wegen.

Onderzoek en conclusie

De wegen rondom het plangebied (Oude Prinsenweg en Drosteweg) zijn onverharde wegen. Dit betekent dat er geen geluidsonderzoek in kader van de Wgh noodzakelijk is.

4.6 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m³, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Onderzoek en conclusie

Het voorliggende initiatief waarbij de agrarische functie verdwijnt en er in totaal drie woningen planologisch gerealiseerd worden kan gezien worden als 'nibm' project. Daarom hoeft er niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig.

4.7 Externe veiligheid

Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Daartoe moeten de risico's voor de bevolking, die verbonden zijn aan gevaar veroorzakende activiteiten (bestaand en nieuw), in beeld worden gebracht. Volgens het huidige beleid gebeurt dat door de effecten van bepaalde mogelijke ongevallen te berekenen en uit te drukken in de kans op (aantallen) doden. Op basis van de risicokaart kan geconcludeerd worden dat zich in de nabijheid van het plangebied geen bedrijven met risicovolle activiteiten bevinden. Transport van gevaarlijke stoffen via weg, water, spoor, buisleiding vindt niet plaats in de nabijheid van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BP11072-0001_0007.png"

Uitsnede professionele risicokaart

Conclusie

Het aspect externe veiligheid is derhalve geen belemmering voor doorgang van het voorliggende plan.

4.8 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.

Onderzoek en conclusie

Het voorliggende initiatief betreft het wijzigen van de agrarische functie in drie woonfuncties. In kader van de milieuzonering is hierbij van belang of er in de nabijheid van de nieuwe woningen (agrarische)bedrijvigheid gevestigd is. In het voorliggende geval is dit niet van toepassing. Hiermee vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

4.9 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend plan is opgesteld naar aanleiding van het voornemen van initiatiefnemer om aan de Drosteweg 14, te Putten, drie woningen te realiseren. De oude noodwoning en de stallen worden gesloopt. De bouw- en sloopkosten en de kosten voor de noodzakelijke onderzoeken en het bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten voor de gemeente betreffen de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding. De mogelijke kosten die samenhangen met een eventuele tegemoetkoming in de planschade zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, zal worden geregeld in een tussen de gemeente en de aanvrager te ondertekenen afzonderlijke exploitatieovereenkomst.


Op basis van deze overweging moet het plan economisch uitvoerbaar worden geacht. De exploitatiekosten zijn derhalve anderszins verzekerd. Een exploitatieplan op grond van de Wet ruimtelijke ordening is dan ook niet noodzakelijk. Dit betekent dat de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

4.10 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Nadat de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan heeft plaatsgevonden, worden de eventuele ingekomen zienswijzen hier opgenomen en beantwoord.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen, voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. Daarnaast worden in aanvulling op de vaststelling van dit bestemmingsplan, privaatrechtelijke afspraken vastgelegd. Een en ander komt tot uitdrukking in de regels.


Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de in de Wet algemene bepalingen overgangsrecht geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is het plan opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).

De in dit bestemmingsplan voorkomende regeling zal hieronder kort worden besproken.

5.1 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.


Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.


Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden gebruikt en bebouwd mogen worden. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

  • Agrarisch met waarden;
  • Wonen
  • Waarde - Archeologie 3.


In de volgende paragraaf wordt op de bestemmingen nader ingegaan.


Algemene regels

Het gaat hier om algemene regels die betrekking hebben op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regel te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel.


Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Deze laatste regel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

5.2 Bestemmingen

5.2.1 Agrarisch met waarden

De bestemming 'Agrarisch met waarden' regelt het gebruik van de gronden, gelegen achter de drie woningen tegen de bosrand aan. Op deze gronden mag niet wordt gebouwd. Enkel bouwwerken, zoals erfafscheidingen zijn toegestaan.

Burgemeester en wethouders kunnen eventueel nadere eisen stellen aan de plaats van de bouwwerken.

Voor de bestemming geldt een plicht een omgevingsvergunning aan te vragen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (voorheen: aanlegvergunningstelsel). Deze plicht geldt voor onder andere het geheel of gedeeltelijk verharden van on- en halfverharde wegen en paden, het vellen of rooien van houtopstanden, het aanbrengen van beplantingen en het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse leidingen, voorzover het de gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' betreft. Deze plicht is opgenomen ter bescherming van de specifieke landschappelijke (agrarische) waarden ter plaatse.

5.2.2 Wonen

Het bestemmingsplan bevat een drietal bestemmingsvlakken, met elk een bouwvlak waarbinnen het hoofdgebouw en de bijgebouwen moeten worden opgericht. De gronden voor de drie woningen hebben elk een bestemmingsvlak op maat gekregen. De inpassing van de woningen in deze omgeving vraagt om dit maatwerk. Juist vanwege deze bijzondere locatie is een erfinrichtingsplan opgesteld, waarin gemotiveerd en onderbouwd is dat gekozen is voor drie royale bouwkavels, namelijk:

  • kavel 1, met een omvang van ongeveer 5.500 m2;
  • kavel 2, met een omvang van ongeveer 3.000 m2;
  • kavel 3, met een omvang van ongeveer 7.500 m2.

Per kavel is door middel van een bouwvlak aangegeven binnen welk deel van de kavel het hoofdgebouw en bijgebouw gerealiseerd mag worden. De getekende bebouwing op de schetsen is indicatief. Voor de woningen is een maximale en een mnimale inhoudsmaat in de regels opgenomen. De kavels zijn ruim en de omgeving leent zich voor drie woningen met een ruime inhoudsmaat.

In het bestemmingsplan is een definitie opgenomen ten behoeve van ondergronds bouwen. Onder een onderbouw verstaat dit plan 'Een voor mensen toegankelijke ruimte onder de begane grondvloer van een gebouw. Voor zover de onderbouw gerealiseerd wordt onder de woning, mag de onderbouw ook voor woondoeleinden worden gebruikt'. Met betrekking tot het begrip 'begane grondvloer' hanteert het bestemmingsplan de definitie: 'de vloer van de bouwlaag van een gebouw, welke rechtstreeks wordt ontsloten vanaf het peilniveau'. Op plaatsen waar volgens de regels van het betreffende artikel bovengronds mag worden gebouwd, mag ook ondergronds worden gebouwd. Voor het bepalen van de inhoud tellen ondergrondse ruimten niet mee. In de regels is wel bepaald dat de inthoud van de onderbouw niet groter mag zijn dan het hoofdgebouw, dat wil zeggen het bovengrondse deel. Een onderbouw of een ondergronds gebouw, gelegen buiten de buitenzijde van gevels (in de bestemmingsplan gedefinieerd als buitenwerkse muurvlakken) van een bovengronds gebouw, is niet toegestaan.

In het plangebied is sprake van een relatief groot hoogteverschil tussen het oostelijk en westelijk gelegen deel. Dit verschil in hoogte is in het ontwerp voor de gebouwen goed te gebruiken, maar vraagt wel om goede toepassing van de (bouw)regels. In het navolgende zal worden uiteengezet op welke wijze de bouwregels in dit bestemmingsplan zullen worden gehanteerd.

Door de gekozen definitie voor het begrip peil en de definities van onderbouw en begane grondvloer zijn de bouwlagen die zich boven het peilniveau bevinden te kwalificeren als bovenbouw. Voor de gebouwen die op de rand van de helling worden gebouwd heeft deze definitie tot gevolg dat sommige bouwlagen zich wel bovengronds bevinden (en daardoor zichtbaar zijn), maar beneden het peilniveau liggen waardoor deze in dit bestemmingsplan worden gedefinieerd als onderbouw wanneer deze zich binnen de buitenwerkse muurvlakken bevindt. De uitwerking van deze definitiebepalingen is weergegeven in onderstaande figuur.

oosten afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BP11072-0001_0008.png"westen

De helling die aanwezig is in het plangebied is weergegeven met de dikke rode lijn. Het peilniveau met de dunne zwarte lijn. De bouwlagen boven deze laatste lijn kunnen (gezien de hiervoor besproken definitiebepalingen) worden gezien als bovenbouw en zijn met oranje weergegeven. De bouwlagen onder deze lijn zijn als onderbouw te kwalificeren en zijn met blauw weergeven. Voor onderbouwen die vergelijkbaar zijn met de in de figuur met een A aangegeven bouwlaag is het begrip "buitenwerkse muurvlakken" van belang. Deze bouwlaag wordt in dit bestemmingsplan, met de gekozen definities, als onderbouw gezien doordat het binnen de buitenwerkse muurvlakken valt. Het doel van dit begrip is de bepaling van de buitengrenzen van een gebouw (woning). In dit plangebied is te motiveren dat de hierboven met paars aangegeven muurvlakken de 'buitenwerkse muurvlakken' zijn aangezien deze de buitenzijden van het gebouw aangeven. Wanneer namelijk een bouwlaag op bouwlaag A wordt gezet, dan is over deze muur als buitenwerks muurvlak geen discussie. Dit pleidooi snijdt nog meer hout wanneer de gevel van het terras wordt ingericht als daadwerkelijke gevel van het gebouw.

De voorgaande definitiebepalingen brengt met zich mee dat de bouwlaag (A) in het voorliggende geval gezien moet worden als ondergrondse bouwlaag (onderbouw) welke niet gerekend moet worden tot de inhoudsmaat van de woning. Door het grote hoogte verschil in het plangebied, waar met deze hantering van de bouwregels, gebruik van wordt gemaakt, maakt het hanteren van een maximale diepte voor onderbouw van 3 m (zoals in het Bestemmingsplan Oostelijk buitengebied) niet houdbaar is. Vanwege het hoogteverschil van 8 tot 10 meter in het plangebied wordt een nieuwe maximale diepte gehanteerd van 5 meter.

Tot slot dient voor wat betreft de onderbouw te worden vermeld dat in de regels is vastgelegd dat de inhoudsmaat van de onderbouw nooit de inhoudsmaat van de er boven gelegen woning mag overstijgen.

Voor het overige gelden er diverse bouwregels ten aanzien van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen), paardenbakken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

De bestemming bevat een voorwaardelijke verplichting. Deze regeling borgt de realisatie van het inrichtingsplan dat voor het perceel is opgesteld. In de regel is opgenomen dat binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan alle aanwezige bebouwing dient te zijn gesloopt, met uitzondering van de voormalige bedrijfswoning. Bovendien moeten binnen twee jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning de gronden zijn ingericht volgens het inrichtingsplan dat als bijlage bij de regels is opgenomen. Onderdeel van het inrichtingsplan is het aanleggen van groenvoorzieningen. In de bestemming 'Wonen' en de bestemming 'Agrarisch met waarden' is in de regels het instandhouden van deze voorzieningen ook vastgelegd.

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken.

De bestemming staat wonen, inclusief aan huis verbonden beroepen, aan huis verbonden bedrijven en paardenbakken toe.

Voor de hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen), paardenbakken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden elk specifieke bouwregels. Bovendien kunnen Burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken.

Er mag van een aantal bouwregels worden afgeweken met behulp van een omgevingsvergunning, bijvoorbeeld ten behoeve van het toestaan van een paardenbak buiten het bouwvlak.

5.2.3 Waarde - Archeologie 3

Het bestemmingsplan bevat regels ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden. De gronden hebben een dubbelbestemming gekregen en zijn mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van deze archeologische waarden in de bodem.

In de bouwregels is bepaald dat het verboden is om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing op te (laten) richten. Er moet eerst duidelijkheid zijn over de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

Er is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (voorheen: aanlegvergunningstelsel). Voorts bevat het plan een wijzigingsbevoegdheid om de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te laten vervallen.

5.2.4 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Het hele plangebied ligt in een grondwaterbeschermingsgebied. Om deze reden is aan de gronden de aanduiding milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied toegekend. Deze regeling is in het plan opgenomen om te voorkomen dat de functie van het gebied voor het grondwater gevaar loopt als gevolg van een wijziging in het gebruik van de gronden. Onder gewijzigd gebruik van de gronden valt niet het bouwen van een paardenbak.