Plan: | Terpweg 11 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0273.BP11077-0001 |
De eigenaar van het perceel Terpweg 11 heeft een verzoek ingediend voor een bestemmingsplanwijzing van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. De eigenaar geeft aan dat er in de toekomst geen agrarische activiteit meer ontplooid gaat worden. De bestaande bedrijfswoning wordt in gebruik genomen als burgerwoning.
Er wordt gebruik gemaakt van de regelingen in het kader van het beleid voor functieverandering in het buitengebied. Hiervoor dient de agrarische bedrijfsbebouwing aan de Terpweg 11 te worden gesloopt.
Dit wijzigingsplan bevat de juridisch planologische regeling die de ontwikkeling en realisatie van het verzoek mogelijk maakt.
Het perceel ligt in het agrarisch gebied, ten zuidwesten van de bebouwde kom van Putten. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Putten, sectie M, nummer 842. Op de onderstaande kaarten is de ligging van het plangebied aangegeven.
Ligging plangebied ten opzichte van Putten, Nijkerk en Voorthuizen
Perceel Terpweg 11 te Putten
Het perceel heeft een agrarische bestemming met bouwvlak en bestaat uit één bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen en 2.050 m² aan agrarische bedrijfsgebouwen. Voor de bedrijfsbeëindiging werden deze bedrijfsgebouwen gebruikt voor de intensieve veehouderij, waarbij de veestapel bestond uit vleesvarkens.
De bebouwing
De aanwezige bedrijfsbebouwing en voorzieningen worden gesloopt, met uitzondering van de bedrijfswoning, de daaraan grenzende garage en de daarnaast gelegen schuur. De oppervlakte van de te handhaven erfbebouwing is 47 + 185 = 232 m2. Daarnaast wil de aanvrager in het kader van functieverandering een twee-aaneengeschakelde woningen realiseren op het perceel. Op de onderstaande afbeelding is de mogelijke toekomstige situatie weergegeven. Bij het omvormen van het bedrijfserf naar een woonkavel is het gewenst dat de bebouwing op afstand van de weg gelegen blijft in verband met het agrarische bedrijf ten noorden van het erf en om de openheid rondom de Terpweg te waarborgen. Net zoals bij de bebouwing op het huidige woonerf, is het hoofdgebouw aan de voorzijde gelegen en hebben de bijgebouwen (garage en schuur) een positie achter het hoofdgebouw.
Toekomstige situatie plangebied
Landschappelijk inpassingsplan
Voor de nieuwe situatie is een inpassingsplan opgesteld. Aan de achterzijde van de bestaande woning ligt een houtwal. Deze houtwal blijft in het inpassingsplan behouden. De huidige inrit met laanbomen (Linde) blijft gehandhaafd. Ter hoogte van de voortuinen/boomgaard splitst de oprijlaan richting de woonkavels. Ten oosten van de nieuwe bebouwing wordt op de kavelgrens een aaneengesloten houtsingel aangeplant. Aan de voorzijde presenteert het erf zich door het toevoegen van een boomgaard met enkele fruit- en notenbomen.
Het perceel Terpweg 11 ligt binnen het bestemmingsplan Westelijk Buitengebied. Het bestemmingsplan is op 3 juli 2014 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Putten.
Het perceel heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch' met bouwvlak met de aanduidingen 'Intensieve veehouderij' en 'specifieke vorm van agrarisch - groot agrarisch bedrijf'. Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen.
Uitsnede bestemmingsplan westelijk buitengebied
In het bestemmingsplan Westelijk Buitengebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor B&W voor functieverandering naar wonen van een agrarisch bedrijf, waarbij de bouw van één extra woning mogelijk wordt gemaakt. De bepalingen van deze wijzigingsbevoegdheid zijn hieronder opgenomen, waarbij steeds is aangegeven of en hoe aan de betreffende regels wordt voldaan.
Artikel 34.16 Bouw extra woning/wooneenheden na bedrijfsbeëindiging
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits – voor zover gelegen in dan wel grenzend aan de als Natura 2000 gebied aangewezen gebieden ‘Veluwerandmeren’ en/of ‘Veluwe’ – een natuuronderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet heeft plaatsgevonden, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de binnen de bestemming 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschap' voor de op de verbeelding met ‘groot agrarisch bedrijf’ of ‘middelgroot agrarisch bedrijf’ aangewezen gronden en de bestemmingen 'Bedrijf', 'Wonen', 'Bedrijf - Landelijke bedrijven', 'Horeca' en 'Detailhandel' wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de bouw van een extra woning c.q. het realiseren van wooneenheden, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
Er is sprake van volledige bedrijfsbeëindiging.
Het perceel is niet gelegen binnen de op de verbeelding als ’reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied’ aangegeven gronden.
Zie paragraaf 3.6.
Minimaal te slopen fysiek legale bebouwing | Maximale inhoud woongebouw |
minimaal 1.000 m2 | 660 m3 |
minimaal 2.000 m2 | 880 m3
2 x 440 m3 twee aaneengebouwd |
minimaal 3.000 m2 | 2x660 m3 |
Het plangebied ligt niet in het extensiveringsgebied.
In de bestaande situatie is sprake van 2.050 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen die worden ingebracht voor deze 'Ruimte voor ruimte regeling' (zie ook Bijlage 1 van de regels). Hiervan wordt 2.000 m2 gebruikt / gesloopt voor de nieuwe woning, waardoor 50 m2 resteert.
Volgens de bestemming Wonen mag bij een woning in principe 80 m2 aan bijgebouwen gerealiseerd worden (artikel 19.2.7). Het is de bedoeling om bij de twee-aaneengeschakelde woningen 160 m2 aan bijgebouwen te realiseren, dat wil zeggen voor elke woning maximaal 80 m2.
In artikel 19.4.3 is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waardoor een grotere oppervlakte aan bijgebouwen mogelijk is 'indien sprake is van bij de woning behorende en op het woonperceel aansluitende agrarische gronden, die de aanvrager in eigendom heeft'. Zoals hiervoor is aangegeven (zie paragraaf 2.3) wordt bij de bestaande woning 232 m2 aan bijgebouwen gehandhaafd. Dit is mogelijk omdat de omliggende agrarische gronden bij bij deze woning horen en omdat een deel van de sloopmeters voor een grotere oppervlakte bijgebouwen wordt ingezet. Strikt genomen dient alsnog 27 m2 van de bestaande bijgebouw gesloopt te woerden. Het is echter bouwtechnisch kostbaar om 27 m2 te slopen. Er zijn geen dringende redenen die deze eis in dit geval in redelijkheid rechtvaardigen. Om deze reden is besloten 27 m2 extra aan bijgebouwen bij de bestaande woning toe te staan.
Niet van toepassing.
Er is geen sprake van bebouwing met karakteristieke en/of cultuurhistorische waarden.
Hiervan is geen sprake.
In het Kwalitatief Woningbouwprogramma (KWP) is voor Putten een post onvoorzienopgenomen, onder andere voor functieveranderingen. Deze post voorziet ondermeer in middelduur eengezinswoningen en dure eengezinswoningen. Het gaat hier om een toevoeging van 2 middeldure woning. Hier is ruimte voor binnen het KWP.
De bestemming wonen en bijbehorende regeling is van toepassing verklaard.
De woningen zijn gesitueerd binnen het (voormalig) agrarisch bouwvlak.
De planregeling sluit hierbij aan.
De planregeling sluit hierbij aan.
Een landschappelijk inpassingsplan is opgesteld en opgenomen als bijlage bij de planregels (voorwaardelijke verplichting).
De oppervlakte van de bestemmingsvlakken met de bestemming Wonen voldoet aan deze norm.
Overige gronden zijn voorzien van een bestemming agrarisch.
Conclusie
De wijziging van agrarisch naar de bestemming wonen waarbij een extra woning wordt gerealiseerd is passend binnen de wijzigingsmogelijkheid van het bestemmingsplan. De regels van dit wijzigingsplan dienen aan de sluiten bij het bestemmingsplan Westelijk Buitengebied.
Het ingediende verzoek voldoet hiermee aan de voorwaarden voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk geeft een toelichting op omgevingsaspecten van het plangebied om de uitvoerbaarheid van het plan aan te tonen. Uitgangspunt voor de uitvoerbaarheid is de realisatie van 2 woningen die middels een wijzigingsbevoegdheid mogelijk wordt gemaakt. Daarbij moet worden opgemerkt dat de onderzoeken zijn gebaseerd op een eerder voorstel, waarbij werd uitgegaan van de bouw van 1 nieuwe woning. Voor de conclusies die op basis van de onderzoeken getrokken kunnen worden is dat niet relevant.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.
In het onderhavige plan gaat het om sloop van agrarische bebouwing en de realisatie van twee nieuwe woningen. Een nadere bodemonderzoek is dan ook no odzakelijk en zal in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning worden uitgevoerd.
Archeologie
Voor het deel van het perceel Terpweg 11 waar gesloopt en gebouwd wordt, geldt op de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Putten een ‘middelmatige archeologische verwachting’. Hiervoor geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bouwwerken groter dan 500 m². In het bestemmingsplan hebben de gronden de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3", waarin ook de maat van 500 m2 is opgenomen. Hiervan is in het voorliggend bestemmingsplan geen sprake. Derhalve is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie
Op het perceel, is voor zover bekend, geen waardevolle bebouwing aanwezig. De aanwezige schuren op het perceel vertegenwoordigen geen cultuurhistorische waarden.
Algemeen
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is de waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Beoordeling
Langs of op het perceel Terpweg 11 lopen geen A-watergangen. De grondwatertrap is IV. In het directe gebied zijn geen problemen van wateroverlast bekend. Het projectgebied ligt niet in een grondwaterfluctuatie- zone (Veluwe). Binnen het plangebied (en in de directe omgeving) speelt geen verdroging van natuurgebieden. De locatie bevindt zich niet binnen of in de buurt van een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
Aandachtspunten
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebied specifieke aandachtspunten voor water.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen.
Conclusie
De totale oppervlakte bebouwing vermindert door de functieverandering. Er zal veel meer en betere natuurlijke infiltratie in de bodem plaatsvinden. Het plan heeft daarom geen negatieve gevolgen voor de oppervlakte- of grondwaterhuishouding van het gebied, eerder een positieve. Het plan heeft geen verdroging tot gevolg, of negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit.
Beoordelingskader
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIMB kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 ìg/m³ komt dit neer op een bijdrage van 1,2 ìg/m³.
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staan criteria en eisen vastgelegd waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
Conclusie
Het plan is van dermate omvang dat het in niet betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het plan is ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.
Kader
Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw), een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.
Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 3 april 2015 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs bv.
Impressie plangebied (3 april 2015)
Terreinomstandigheden
Het plangebied betreft een deel van het erf van een agrarisch bedrijf. Binnen het plangebied staan drie varkensstallen, een schuur en een aantal voedersilo's en sleufsilo's. De stallen zijn opgetrokken uit gevels van baksteen en de kappen zijn bedekt met golfplaten. Vanwege besmettingsgevaar zijn de stallen goed afgesloten voor (on)gedierte. Aan twee zijden is een groenstrook met opgaand groen gelegen. Beide groenstroken worden ingepast. Het plangebied bestaat verder uit verharding en weide.
Soortbescherming
Flora- en faunawet
De Ffw beschermt dier- en plantensoorten die in het wild voorkomen. Alles wat schadelijk is voor beschermde soorten is verboden. Soms mag er van de verboden worden afgeweken met een ontheffing of vrijstelling. De Ffw geldt voor iedereen in Nederland.
Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Ffw van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, hierna te noemen: licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd.
Inventarisatie
Op basis van het veldbezoek blijkt dat het plangebied en de directe omgeving een beperkte natuurwaarde kent. In het omliggende groen zullen gedurende het broedseizoen vogels nestelen. Aan de varkensstallen hangen verder enkele mezennestkastjes. De stallen en schuren zelf zijn niet geschikt als nestplaats voor vogels. Alle inheemse vogelsoorten zijn streng beschermd. In het grasland kan een soort zoals veldmuis worden verwacht. Dit betreft een licht beschermde soort. Daarnaast vormt het plangebied potentieel foerageergebied van de vleermuissoorten gewone dwergvleermuis en laatvlieger. In de omgeving is veel potentieel foerageergebied voor deze soorten aanwezig. Alle vleermuissoorten zijn streng beschermd. In de te slopen gebouwen zijn geen verblijfmogelijkheden voor vleermuizen aanwezig.
Toetsing
Ten aanzien van vogels dient bij uitvoering van werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Verstoring van broedgevallen van vogels dient te worden voorkomen (artikel 11 Ffw). Voor de in en direct rond het plangebied te verwachten vogelsoorten kan dit plaatsvinden door werkzaamheden buiten de broedperiode van aanwezige soorten uit te voeren. Tevens kunnen voorbereidende maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat vogels tot broeden kunnen komen binnen het plangebied (onder meer tijdig verwijderen van mezennestkasten). Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd in het kader van de Ffw. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Als gevolg van de beoogde activiteiten kunnen verblijfplaatsen van de algemeen voorkomende licht beschermde veldmuis worden verstoord en vernietigd (artikel 11 van de Ffw). Ook kunnen bij de werkzaamheden enkele exemplaren worden gedood (artikel 9 van de Ffw). Licht beschermde soorten in het algemeen worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen bij ruimtelijke ontwikkelingen onder een vrijstellingsregeling. Voor deze soorten hoeft dan ook geen ontheffing te worden aangevraagd.
Negatieve effecten op vleermuizen worden niet verwacht. Er zijn geen verblijfplaatsen of vliegroutes in het geding en er is een ruim aanbod aan foerageergebied in de omgeving aanwezig.
Gebiedsbescherming
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Natuurbeschermingswet 1998 en de provinciale structuurvisie en verordening.
Natuurbeschermingswet 1998
In de Nbw 1998 is de bescherming van specifieke (natuur)gebieden geregeld. In de Nbw 1998 zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Nbw 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Nbw 1998 een externe werking kent.
Provinciale natuur
De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kent formeel geen externe werking.
Inventarisatie
Het plangebied ligt niet in en grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Nbw 1998. De meest nabijgelegen beschermde gebieden betreffen de Natura 2000-gebieden Veluwe (ca. 3 km), Arkemheen (ca. 3,5 km) en Veluwrandmeren (ca. 3,5 km). In de aanwijzingsbesluiten zijn de begrenzing en de instandhoudingsdoelen opgenomen.
Het plangebied ligt verder niet op en grenst niet aan gronden die in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid zijn aangewezen als GNN of GO. Dergelijke gebieden zijn gelegen op een afstand van meer dan 650 meter.
Toetsing
Beschermde gebieden liggen op een geruime afstand van het plangebied. Het plangebied heeft daarnaast geen belangrijke ecologische relaties met beschermde gebieden. Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van het plan, worden negatieve effecten van het plan op Natura 2000-gebieden op voorhand niet verwacht. Het plan heeft in het kader van de Nbw 1998 geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Het plan is daarnaast niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een vooronderzoek in het kader van de Ffw, een Voortoets in het kader van de Nbw 1998 of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is.
Voor uitvoering van het plan is geen ontheffing van de Ffw of een vergunning op grond van de Nbw 1998 nodig. Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. Bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient wel rekening te worden gehouden met nestelende vogels. Verstoring van broedgevallen (in gebruik zijnde nesten) van vogels dient te worden voorkomen.
Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een woning. De Wet geluidhinder beschouwt een woning als een zogenaamd geluidsgevoelig object. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden.
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van die wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en die wegen die deel uitmaken van een woonerf.
Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die, gerekend vanuit de as van de weg, aan weerszijden van de weg in acht moet worden genomen 250 m. Daarmee ligt de woningbouwlocatie binnen de geluidszone van de Terpweg. Deze weg kent ter plaatse van de nieuw-bouwlocatie een maximum snelheid van 60 km/uur en kent formeel derhalve een zone.
De verkeersintensiteit op Terpweg is echter zeer gering daar deze weg uitsluitend wordt gebruikt ter ontsluiting van een viertal agrarische bedrijven. Daarnaast gaat de weg over in een zandpad dat aansluit op de Roosendaalseweg. Vanaf de richting van de Roosendaalseweg geldt voor de Terpweg een inrijverbod voor gemotoriseerd verkeer.
Samengevat betekent dit dat de verkeersfunctie van de Terpweg zeer gering is en dat redelijkerwijs aangenomen mag worden dat de ten hoogst toelaatbare waarde van 48 dB niet wordt overschreden en daarmee verder akoestisch onderzoek wat betreft deze weg niet aan de orde is.
Vergunning
De Wet geurhinder en veehouderij vormt het toetsingskader voor geur vanwege dierenverblijven. De Wet geurhinder en veehouderij maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tussen emissiepunt en dergelijke objecten.
Bedrijven
In het onderhavige geval betreft het twee te realiseren woningen aan de Terpweg 11 te Putten. In de nabijheid van deze woningen liggen twee agrarische bedrijven: aan de Terpweg 10 en aan de Terpweg 13. Terpweg 13 betreft een melkveehouderij. Voor deze dieren geldt buiten de bebouwde kom een minimum afstand van 50 m. Op de kaart in de bijlagen is de contour hiervan opgenomen. Voor deze veehouderij aan de Terpweg 10 is een milieuvergunning aangevraagd voor de in onderstaande tabel vermelde aantallen dieren. In de tabel is tevens is aangegeven welke geuremissiefactor is aangehouden en wat de totale geuremissie is. De geuremissiefactor is vastgesteld aan de hand van de Regeling geurhinder en veehouderij.
De locatie ligt in een zogenaamd “concentratiegebied”. Buiten de bebouwde kom bedraagt hier de maximale geurnorm 14 ouE/m3. Indien de gemeente een actief beleid voert ten aanzien van de geurproblematiek, kan van deze normen afgeweken worden.
Berekeningen
Van het bedrijf is de emissie op de gevel van de woningen berekend met behulp van het verspreidingsmodel V-Stacks-vergunning, versie 2010. Bij de berekeningen is wat betreft de in te voeren parameters uitgegaan van de genoemde ventilatievorm. Verder is gebruik gemaakt van de standaard parameters.
Resultaten
De resultaten van de berekeningen zijn opgenomen in de bijlagen. Uit deze berekeningen de geurbelasting van de betreffende gevels onder de 14 ouE/m3 is gelegen.
Conclusie
De normen zoals die in de Wet geurhinder en veehouderij zijn weergegeven, worden bij de realisatie van de intensieve veehouderij niet overschreden. Dit betekent dat er vanuit deze wet geen beperkingen aan de komst van de woningen worden opgelegd.
Beoordelingskader
Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid gelden de volgende kaders:
Daarnaast kunnen het Activiteitenbesluit en Vuurwerkbesluit van belang zijn.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Per 1 april 2015 is het Basisnet externe veiligheid transportroutes (Bevt) met bijbehorend informatiesysteem Basisnet in werking getreden. In Basisnet staan gegevens over het vervoer van gevaarlijke stoffen over de grote vaar-, spoor- en autowegen opgenomen. Het Bevt vervangt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS).
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi. De risicoafstanden en de manier van risicoberekening komen net als bij het Bevi in een regeling te staan. Deze regeling is nog niet gepubliceerd. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu adviseert om voor standaard buisleidingen met aardolieproducten de afstanden aan te houden uit het RIVM rapport Risicoafstanden voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3 (augustus 2008). Voor afwijkende gevallen en andere brandbare chemische vloeistoffen zijn berekeningen nodig. Voor het berekenen van risico's van ondergrondse gasleidingen ('hogedruk aardgastransportleidingen') is het computerprogramma CAROLA beschikbaar.
Uitsnede risicokaart, Terpweg 11 te Putten rood gearceerd
Conclusie
Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van inrichtingen, transportroutes gevaarlijke stoffen of buisleidingen. Het plan is ten aanzien van het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.
Vanuit de uitvoeringsaspecten zoals behandeld in dit hoofdstuk, komen geen belemmeringen of aandachtspunten naar voren voor het omzetten van de bedrijfswoning naar burgerwoning en de realisatie van twee nieuwe woningen. Het plan is daarmee vanuit deze milieuaspecten uitvoerbaar.
Het voorliggend plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Tevens zal via een privaatrechtelijke overeenkomst het afwentelen van eventuele planschade naar de initiatiefnemer geregeld worden.
Het ontwerp zal, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1.1 Wro, gedurende zes weken voor een ieder ter inzage worden gelegd. Eventuele resultaten hiervan worden in deze paragraaf verwerkt.
Het wijzigingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. Daarnaast worden in aanvulling op de vaststelling van dit wijzigingsplan, de nodige afspraken in een overeenkomst vastgelegd.
In de Wet ruimtelijke ordening is vastgelegd dat een wijzigingsplan deel uitmaakt van het bestemmingsplan. Dat betekent onder andere dat voor het plangebied de regels van het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied' van toepassing zijn. Dat betekent ook dat de regels van het wijzigingsplan beperkt kunnen blijven.
Op de verbeelding van het wijzigingsplan zijn vier bestemmingen opgenomen:
Op de verbeelding van het wijzigingsplan zijn twee aanduidingen opgenomen voor enerzijds de ontsluiting en anderzijds de boomgaard en houtsingels. Deze voorzieningen vallen in de agrarische bestemming. Omdat daarvoor in het bestemmingsplan Westelijk Buitengebied geen regels zijn opgenomen, zijn die in de regels van het uitwerkingsplan opgenomen.
De standaardregeling is dat oppervlakte van bijgebouwen bij woningen mag niet meer bedragen dan 80 m2, danwel de oppervlaktemaat die op de verbeelding is opgenomen. Bij het voorliggende wijzigingsplan is er voor gekozen om bij de bestaande woning de oppervlakte van de te handhaven bijgebouwen op de verbeelding op te nemen.
Tot slot is in de regels van het wijzigingsplan als voorwaardelijke verplichting opgenomen dat binnen 2 jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de bouwplannen het inrichtingsplan (zie paragraaf 2.3) gerealiseerd moet zijn.