direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bijsterenseweg tussen 8a en 10a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.BPBGBijsterenseweg-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bij de gemeente Putten is een principeverzoek ingediend voor een functieverandering van een perceel agrarische grond naar een woonperceel aan de Bijsterenseweg tussen nummers 8a en 10a te Putten. Op basis van het functieveranderingsbeleid 'Regio Foodvalley' zijn sloopmeters aangekocht om de woning op het perceel te realiseren. Onder nadere voorwaarden werkt de gemeente mee aan het verzoek. Om de woning te mogen bouwen is een wijziging van het geldende bestemmingsplan nodig. Dit bestemmingsplan voorziet in een nieuw juridisch-planologisch kader.

1.2 plangebied

De locatie van de nieuwe woning is gelegen in het buitengebied van de gemeente Putten. Het perceel ligt aan de Bijsterenseweg, ten westen van de kern Putten nabij de woonwijk Bijsteren. Tussen de woningen Bijsterenseweg 8a en 10a is een gebied agrarische grond aanwezig die opgedeeld is in drie kadastrale percelen. Het betreft de percelen PTN01-N-3997, PTN01-N-3998 en PTN01-N-3999. Het kadastrale perceel PTN01-N-3997 wordt omgezet naar Wonen.

De nieuwe woning sluit aan op een bestaand woonlint langs de Bijsterenseweg. Ten noorden van het plangebied is een woonwijk aanwezig. De achtertuinen van Bekestere vormt de noordelijke grens van het plangebied. Ten zuiden is een kerkgebouw aanwezig. In figuur 1 is de ligging van de locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBijsterenseweg-VA01_0001.jpg"

Figuur 1: Ligging plangebied (Bijsterenseweg, perceel PTN01-N-3997) (bron PDOK-viewer, 2019)

1.3 Huidige planologische situatie

Het perceel aan de Bijsterenseweg is juridisch vastgelegd in het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Putten op 4 juli 2014 en hervastgesteld op 12 mei 2016. Op 4 oktober 2018 is het Veegplan Westelijk Buitengebied vastgesteld. Dit 'Veegplan' maakt deel uit van het moederplan 'Westelijk Buitengebied'. In dit bestemmingsplan is aan het perceel de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwmogelijkheden toegekend. Binnen de bestemming 'Agrarisch' is het agrarische grondgebruik toegestaan. De gronde mogen worden gebruikt als weide en akkerland. Op of in de gronden mogen geen gebouwen worden opgericht.

In onderstaande figuur (figuur 2) is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan opgenomen.

Omdat binnen de bestemming 'Agrarisch' geen reguliere woning is toegestaan, is de woningbouw niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. De bouw van de nieuwe woning is in strijd met het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBijsterenseweg-VA01_0002.jpg"

Figuur 2: Uitsnede vigerende bestemmingsplan 'Veegplan Westelijk Buitengebied' (www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk (hoofdstuk 1) wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader behandeld. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 4 wordt hierop ingegaan. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de bestemmingen. Hoofdstuk 6 tenslotte gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en toekomstige ontwikkeling

2.1 Huidige situatie

Het plangebied van dit bestemmingsplan maakt deel uit van het westelijk buitengebied in de gemeente Putten. Het perceel ligt ten westen van de kern Putten in een overgangsgebied tussen de bebouwde kom en het open agrarische buitengebied. De betreffende locatie is gelegen aan de Bijsterenseweg tussen nummer 8a en 10a. Het perceel betreft het kadastrale perceel PTN01-N-3997. Het perceel is in gebruik als weide. Het nieuwe woonperceel heeft een oppervlakte van 2.180 m2. In figuur 3 is de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBijsterenseweg-VA01_0003.jpg"

Figuur 3: Huidige situatie locatie Bijsterenseweg (bron Google-streetview 2019)

2.2 Toekomstige situatie

Het voornemen is om het op het kadastrale perceel PTN-N-3997 een woning te realiseren. Hierbij wordt aangesloten op het bestaande lint met woningen aan de Bijsterenseweg. Op het perceel wordt een vrijstaande woning gebouwd. De woning wordt haaks op de Bijsterenseweg gebouwd. De woning bestaat uit één bouwlaag voorzien van een kap. Onder de woning wordt een souterrain gerealiseerd. Het aangebouwde bijgebouw herbergt een berging en een studeerkamer.

Op dit moment is het niet mogelijk om op het perceel een woning te realiseren omdat het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied' dit planologisch niet toestaat. Hierdoor kan het perceel niet worden gebruikt voor de toekomstige woonfunctie.

Aan de inpassing zijn voorwaarden wel verbonden op basis van het geldende 'Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016'. Voor inpassing van de nieuwe woning moeten 1290 m2 aan sloopmeters worden aangekocht. De aankoop van sloopmeters is de ruimtelijke compensatie voor het toevoegen van een nieuwe woning in het buitengebied. Daarnaast geldt als voorwaarden dat het perceel landschappelijk wordt ingepast. Hiervoor is door de initiatiefnemers een inpassingsplan opgesteld.

In figuur 4 is de toekomstige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBijsterenseweg-VA01_0004.jpg"

Figuur 4: Toekomstige situatie (bron: Roordink Architecten BNA, maart 2019)

2.3 Landschappelijke inpassing

Voor het perceel is een inpassingsplan opgesteld om de nieuwe woning op een juiste manier in te passen in het omliggende gebied (zie figuur 5).

Achter op het erf wordt als afscheiding naar de woningen aan de Bekestere een nieuwe houtsingel aangelegd. Deze houtsingel is een aanvulling op de bestaande houtsingel in het gebied. De soorten die worden toegepast zijn soorten die reeds aanwezig zijn in de bestaande houtsingel. Toegepast worden onder andere: Corylus Avellana, Sorbus Aucuparia, Crataegus Monogyna, Acer Campestre, Rosa Canina, Viburnum Opulus en Cornus Mas.

Langs de westelijke kavelgrens wordt een nieuwe bomenrij aangeplant. Deze bestaat uit Quercus Robur. Deze versterkt en herhaalt de bestaande groenstructuur.

De westelijke kavelgrens wordt tevens voorzien van een nieuw haag. Hiervoor wordt Fagus Sylvatica toegepast. De oostelijke kavelgrens blijft open structuur zodat de verbinding met het landschap behouden blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBijsterenseweg-VA01_0005.jpg"

Figuur 5: Landschappelijke inpassing (bron: Buro Ruiter)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het beleid van de gemeente Putten vormt het kader waarbinnen de functionele en ruimtelijke ontwikkelingen worden vastgesteld. De ruimtelijke ontwikkelingsplannen van rijk en provincie vormen randvoorwaarden voor het gemeentelijke beleid. Voor zover relevant voor dit bestemmingsplan worden in de volgende paragrafen het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid toegelicht.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.1.6.van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking (SER-ladder) toegevoegd.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 14 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren is in het Besluit ruimtelijke ordening de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen (artikel 3.1.6 lid 2). Op 1 juli 2017 is de regeling gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.


Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. In de algemene bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Dit bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van één woning in het buitengebied van de gemeente Putten. De woningbouwlocatie sluit aan op een bestaand woonlint en ligt tegen de woonwijk Bijsteren aan.

Gelet op de aard en schaal van de voorgenomen ontwikkeling wordt dit project in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aangezien als stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie is toetsing aan de ladder alleen nodig al er twaalf woning of meer worden toegevoegd. Toetsing aan de ladder is voor dit project niet noodzakelijk.

Het rijksbeleid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Ruimtelijk beleid

Al sinds 2014 is de ruimtelijke ontwikkeling van Gelderland een maatschappelijke opgave met verantwoordelijkheden voor overheden, organisaties en partners. De provincie draagt op een toekomstbestendige manier bij, met beleid dat een duurzame economische structuur in de provincie en regio’s versterkt en dat richting geeft aan de vestigingsmogelijkheden en milieugebruiksruimte voor bedrijven. Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. Onze klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht en onze natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet. Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft. Voor ontwikkelingen in de niet grondgebonden landbouw hanteert de provincie het ‘plussenbeleid’. Daarmee geeft de provincie veehouders de ruimte om hun bedrijf te ontwikkelen, maar onder voorwaarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij het beheer van terreinen wil de provincie dat aandacht wordt besteed aan onder andere het risico op natuurbranden.

Voor de woon- en leefomgeving streeft de provincie naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat. De ambitie voor Gelderland is dat voor iedereen een passende, duurzame woning beschikbaar is, waarbij de bestaande bebouwde omgeving optimaal benut wordt. Alle nieuwbouw wordt in alle gevallen aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De woningen zijn in de toekomst allemaal klimaatneutraal.

Voor dit bestemmingsplan biedt de provinciale Omgevingsvisie Gaaf Gelderland enkele relevante aspecten. De nieuwe woning sluit aan op het bestaande bebouwde gebied en wordt aardgasloos gebouwd.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsverordening Gelderland worden regels gesteld waaraan ontwikkelingen moeten voldoen. In de toelichting van een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing dient te worden beoordeeld of aan gestelde regels wordt voldaan.

Plussenbeleid (artikel 2.30 en 2.31)

De instructieregels die zoals opgenomen in artikel 2.30 (uitbreiding niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of veehouderijtak: handreiking beleidsregels Plussenbeleid) en 2.31 (instructieregel bestemmingsplan Plussenbeleid) zijn niet van toepassing op het plangebied. Er wordt geen uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of veehouderijtak op het perceel voorzien.

Glastuinbouw (artikel 2.24, 2.25, 2.26 en 2.27)

De regels zoals die zijn opgenomen in artikel 2.24, 2.25, 2.26 en 2.27 voor het onderwerp 'Glastuinbouw', zijn niet van toepassing op het plangebied. Er wordt geen glastuinbouw uitgebreid of gerealiseerd.

Intrekgebied (artikel 2.38 en 3.33)

De instructieregel zoals opgenomen in artikel 2.38 (instructieregel bestemmingsplan Intrekgebied) is niet van toepassing op het plangebied. Er worden geen activiteiten voor de winning van fossiele energie mogelijk gemaakt. De winning van energie wordt niet toegestaan in dit bestemmingsplan.

De Omgevingsverordening Gelderland biedt voor de locatie Bijsterenseweg tussen 8a en 10 a geen concrete aanknopingspunten voor het toevoegen van één woning. De bovenstaande artikelen zijn niet van toepassing op het de ontwikkeling.

Het provinciale beleid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016

De gemeenteraad van Putten heeft in de vergadering van 6 april 2017 het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley vastgesteld. Het nieuwe regionale functieveranderingsbeleid is, na de eerste actualisatie in 2012, de tweede actualisatie van het oorspronkelijke regionale functieveranderingsbeleid uit 2008. Met het functieveranderingsbeleid willen de regiogemeenten de problematiek van leegstaande stallen aanpakken en de kwaliteit van het landelijk gebied versterken.

Sloopmeters en gemeentelijke sloopregistratie

Bij een stoppend of gestopt agrarisch bedrijf bestaat meestal de keuze of een ruimtelijke ontwikkeling op de eigen locatie of elders plaats gaat vinden of dat de sloopmeters worden verkocht en ingezet elders. Om de sloop van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen te bevorderen is het sinds 2012 mogelijk om sloopmeters uit te wisselen tussen de locaties. Dit kan eventueel ook tussen locaties van de andere deelnemende gemeenten. Om ervoor te zorgen dat sloopmeters niet twee keer worden ingezet voor ontwikkelingen en om een helder overzicht te behouden worden sloopmeters door de gemeenten geregistreerd.

Werkwijze voor het inzetten van sloopmeters

Voor het inzetten van sloopmeters moeten een aantal stappen worden doorlopen om de functieverandering mogelijk te maken. Ten eerste moet worden nagegaan of er sloopmeters te koop worden aangeboden. Ten tweede moet een bestemmingsplanprocedure worden opgestart om de functieverandering planologisch mogelijk te maken. Ten derde als een bestemmingsplanprocedure is afgerond worden de sloopmeters geregistreerd en ingezet.

Functieverandering naar Wonen

Voor functieverandering zal in eerste instantie het hergebruik van bestaande bedrijfsgebouwen worden onderzocht. De bebouwingskarakteristiek en de kwaliteit van vrijgekomen en vrijkomende bedrijfsgebouwen in deze regio is in veel gevallen echter zodanig, dat hergebruik vanuit bouwkundig en ruimtelijk oogpunt niet wenselijk is. De lage en kwalitatief slechte bebouwing van (voormalige) kalver-, varkens-, of pluimveestallen is vaak ongeschikt om er nieuwe woningen van te maken. In veel gevallen is het slopen van deze opstallen en nieuwbouw de enige optie. Als de bestaande bebouwing ongeschikt is voor het ombouwen naar woningen, dan is nieuwbouw van woningen mogelijk op de locatie of in de daarvoor door gemeenten aangewezen gebieden.

Functieverandering naar wonen is mogelijk volgens de onderstaande regeling die zowel flexibiliteit biedt als een standaard. Het systeem is opgezet volgens een basis, het ‘woningrecht’ aangevuld met compensatie van sloopmeters voor de gevraagde (standaard of flexibele) inhoud per m³ van de woning.

Basisregeling   Compensatie sloopmeters  
1 Woningrecht   300 m² sloopmeters  
Per 1m³ inhoud van de woning   1,5m² sloopmeters  

Voor de gemeente Putten gelden de onderstaande inhoudsmaten en benodigde sloopmeters:

Functieverandering   Basisregeling   Sloopmeters   Totale sloopmeters  
1 woning   Woningrecht   300 m2    
  Inhoud 660 m3   990 m2   1.290 m2  

Daarbij gelden de volgende aanvullende voorwaarden:

  • bij de nieuw te bouwen woning mag een bijgebouw toegestaan conform de volgens het gemeentelijk beleid toegestane maximale oppervlakte aan bijgebouwen bij de woning;
  • voor nieuw te bouwen woningen geldt dat bij minder te realiseren woninginhoud geen sprake is van verlaging naar rato van de benodigde inzetbare sloopmeters. Uitgegaan wordt van de benodigde compensatie op basis van de toegestane woninginhoud zoals in bovenstaande tabel staat weergegeven;
  • het bestemmingsvlak voor de (voormalige bedrijfs-)woning en/of nieuw te bouwen woning(en) heeft een oppervlakte van maximaal 1.500m²;

Op het perceel Bijsterenseweg tussen nummers 8a en 10 a wordt één nieuwe woning toegevoegd. Op basis van de Gebiedsvisie Nijkerkerstraat is op dit perceel woningbouw vanuit functieverandering mogelijk. Door het toepassen van het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley wordt aan het perceel één woningrecht toegekend. Voor het toekennen van een woningrecht moet op basis van het Functieveranderingsbeleid sloopmeters worden aangekocht. Daarnaast moet voor elke kubieke meter inhoud 1,5 m2 aan sloopmeters worden aangekocht. Er zijn geen eigen inzetbare sloopmeters beschikbaar om het woningrecht en de inhoud van één woning te verkrijgen. De initiatiefnemer heeft voor deze functieverandering 1.290 m2 inzetbare sloopmeters aangekocht die vrijgekomen zijn van de gesloopte agrarische opstellen aan de Leembruggerweg 5 te Putten. Hiermee kan één woning worden gerealiseerd. Hiermee is aan de voorwaarden uit het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley voldaan.

3.3.2 Toekomstvisie Putten

Voor het gehele gemeentelijk grondgebied is de 'Toekomstvisie Putten' opgesteld. Met deze Toekomstvisie legt de gemeenteraad van Putten haar speerpunten voor de komende 10 tot 15 jaar neer. Speerpunten die tot stand zijn gekomen in een proces waarin de discussie met de gemeenschap nadrukkelijk is gezocht. In deze Toekomstvisie is een antwoord gegeven op de volgende vragen:

  • Wat voor samenleving wil Putten in 2030 zijn?
  • Wat is dan de kerntaak en -rol van de gemeente Putten?
  • Wat is de rol van de bewoners, ondernemers en (maatschappelijke) organisaties binnen de Puttense gemeenschap?

De Toekomstvisie Putten is een samenbundeling van richtinggevende ideeën en visies voor de toekomst van Putten. Met de visie geeft de gemeenteraad aan het bestuur een richtsnoer om naar te handelen. Dat maakt het mogelijk om over 'de waan van de dag' heen te stappen en in te zetten op een koers die Putten ook in te toekomst actueel en urgent houdt voor haar gemeenschap. De toekomstvisie dient daarmee als basis voor de uitvoering van de gemeentelijke (beleids)programma's in de komende 10 tot 15 jaar.

De toekomstige samenleving van Putten is gestoeld op thema's die sterk naar voren zijn gekomen in het discussiëren over de toekomst van Putten. Het gaat om de volgende thema's:

  • een sociale vitale gemeenschap voor jong en oud;
  • een samenleving in een groene en gastvrije omgeving met ruimte voor rust en dynamiek;
  • een samenleving om je hele leven in te kunnen wonen;
  • een samenleving waarin ruimte is voor creativiteit en innovatie.
  • een samenleving waarin inwoners hun hele leven kunnen wonen;
  • huisvesting voor ouderen en starters krijgt extra aandacht;
  • inwoners, maatschappelijke organisaties en gemeentelijk bestuur zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor goede woonmogelijkheden;
  • Putten wil een duurzame samenleving zijn. Wonen voor het leven.

In de visie is Putten een samenleving waarin ruimte is voor creativiteit en innovatie en een samenleving waarin inwoners hun hele leven kunnen wonen.

  • het faciliteren van de inwoners om zo lang mogelijk in de eigen woning te wonen;
  • het afstemmen van de woning aanbod op de behoefte binnen de gemeente. Er wordt ruimte gelaten aan particuliere initiatieven;
  • het afstemmen van de nieuwbouw op de vraag vanuit de meest kwetsbare groepen;
  • binnen het nieuwbouwprogramma wordt ruimte gelaten voor eigen initiatieven vanuit bewoners en organisaties;
  • het handelen van de gemeente wordt getoetst/gemotiveerd vanuit het oogpunt van een duurzame samenleving. Ook de vraag van andere partijen wordt hieraan getoetst.

De voorliggende ontwikkeling is niet in strijd met de uitgangspunten van de toekomstvisie.

3.3.3 Structuurvisie Putten 2030

De gemeente heeft samen met de gemeenschap een Toekomstvisie Putten opgezet. Deze zet op hoofdlijnen de koers voor de toekomst uit. Het is daarmee een belangrijk kader voor de meer concrete uitwerking van deze koers in sectoraal beleid. Zo ook voor de ruimtelijke ordening. In de ruimtelijke Structuurvisie Putten 2030 vindt deze nadere uitwerking plaats ten aanzien van het integrale ruimtelijke beleid van de gemeente.

Ambities

Met de nieuwe structuurvisie legt de gemeente Putten het ruimtelijke speelveld neer op basis waarvan zij samen met de gemeenschap en andere partijen een invulling wil geven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. Dat start met ambities, zoals:

Wonen - kwantitatief

In Putten wordt gebouwd voor de lokale woningbehoefte. Putten hanteert daarbij de ladder van duurzame verstedelijking. Dat wil zeggen dat eerst wordt gekeken naar inbreidingsmogelijkheden en vervolgens pas naar uitbreidingsmogelijkheden. Het dorp Putten is de kern waar nieuwe woningbouw plaatsvindt.

Wonen - kwalitatief

In de gemeente Putten is plek voor jong en oud en is het mogelijk om er je hele leven te wonen. Putten richt zich daarbij primair op de behoeften van de eigen bevolking. Starters, senioren en mensen met een beperking krijgen daarbij extra aandacht om hun positie op de arbeidsmarkt te versterken.

In de structuurvisie ligt de locatie aan de Bijsterenseweg in het gebied 'Dorp Putten'. Nieuwe woningbouw vindt plaats in of aan het dorp. De locatie ligt aan de rand van het dorp en wordt beschouwd als afronding van het dorp. De ontwikkeling sluit goed aan bij de uitgangspunten van de Structuurvisie Putten 2030.

3.3.4 Woonvisie Putten 2015-2020 'Thuis in Putten'

De woonvisie is een sectorale uitwerking van de Toekomstvisie Putten. De vorige woonvisie dateert uit 2011 en is opgesteld voor de periode 2011-2016 met een doorkijk naar 2020. In de tussentijd hebben zich verschillende ontwikkelingen voorgedaan, waardoor het nuttig bleek om deze woonvisie te herzien. Zo is er samen met alle regiogemeenten en corporaties deelgenomen aan het WoON 2012 en is in regionaal verband een onderzoeksnotitie opgesteld. De regiogemeenten hebben vervolgens de 'Woonvisie Regio Noord-Veluwe 2014' opgesteld.

Deze regionale visie is de kapstok voor de gemeentelijke woonvisie. De visie is bedoeld voor de periode van 2015-2020 met een doorkijk naar 2025.

Uit de analyse in de woonvisie komt onder andere naar voren dat het aantal huishoudens zal blijven toenemen. Met name de kleine oudere huishoudens zullen blijven toenemen. Ook het aantal jonge gezinnen blijft toenemen.

Er vindt een vindt een verschuiving plaats van aanbodgericht naar vraaggericht woningaanbod. Er moet niet te veel van hetzelfde woningtype in een keer op de markt worden gebracht (verhuur-/verkoopbaarheid kan onder druk komen te staan). De gemeente moet zich richten op kleinschalig maatwerk.

Verder wordt ook geconstateerd dat door de vergrijzing en het scheiden van wonen en zorg er steeds meer zelfstandig wonende huishoudens zullen zijn met een (toenemende) zorgbehoefte. Hierdoor stijgt ook de hulpvraag thuis.

Over het gewenst toekomstbeeld is in Putten veel nagedacht de afgelopen jaren, samen met de inwoners, maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven. De opvattingen uit de Toekomstvisie en de Structuurvisie zijn dan ook het vertrekpunt voor de visie op het wonen in Putten.

Binnen de woonvisie staan vier thema's centraal:

  • bestaande voorraad;
  • woningbouwprogrammering;
  • wonen-welzijn-zorg;
  • duurzaamheid.

Het plan is in overeenstemming met de woonvisie.

3.3.5 Gebiedsvisie Nijkerkerstraat

De gebiedsvisie heeft tot doel om te zorgen voor een gewenste duurzame ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het gebied. De visie vormt na vaststelling het afwegingskader voor de gemeente of bepaalde nieuwe ontwikkelingen passen in het gebied.

Voor het gebied zijn de volgende actuele ruimtelijke doelstellingen en ambities geformuleerd:

  • langs de Nijkerkerstraat dient voldoende open, groene ruimte te blijven, in principe moet hier geen extra verdichting plaatsvinden. Dit om het groene dorpse en landelijke karakter van het gebied te behouden en een goede overgang te houden tussen dorp en buitengebied;
  • aan de randen van de woningwijk Bijsteren dient voldoende open, groene ruimte over te blijven;
  • beleidsmatig leent zich het gebied voor het toevoegen van woningen vanuit functieveranderingen elders in het buitengebied van Putten. Er moet echter gezien de eerste twee punten kritisch gekeken worden waar dit kan;
  • verplaatsen van bedrijven uit het gebied is wenselijk;
  • er is geen ruimte voor nieuwvestiging van bedrijven;
  • er is aandacht nodig voor het behoud en de verbetering van het landschap en het behouden / creëren van een mooie groene entree van Putten.

Wonen

Op basis van het huidige ruimtelijke beleid zijn er in de rode zwermgebieden mogelijkheden voor het toevoegen van woningen. Dit beleid dient nuancering. Ten eerste omdat er in dit gebied geen woningen toegevoegd hoeven te worden om in de woningbehoefte te voorzien, de woningbouw staat gepland op andere locaties. Ten tweede omdat het toevoegen van nieuwe woningen de nodige ruimtelijke impact heeft op het gebied en daardoor niet overal zomaar kan. De gemeente vindt het belangrijk dat er langs de Nijkerkerstraat en aansluitend aan Bijsteren voldoende groene open ruimte overblijft.

Een van de uitgangspunten van het functieverandering beleid voor het Westelijk Buitengebied is dat nieuwe woningen die in het kader van functieveranderingen gebouwd worden, in het intensieve rode zwermgebied gebouwd kunnen worden. De ruimtelijke impact van het toevoegen van woningen is over het algemeen in de zwermgebieden kleiner dan in het reguliere buitengebied. Tot nu toe is daarbij uitgangspunt dat woningen alleen in het zwermgebied gebouwd worden als ze in het reguliere buitengebied niet gebouwd kúnnen worden, bijvoorbeeld omdat ze een agrarisch bedrijf belemmeren. Ruimtelijk zou dit beleid nog een stap verder kunnen gaan: het is wenselijk om functieverandering woningen sowieso meer in de zwermgebieden te bouwen dan in het reguliere buitengebied. Er zal hiervoor de komende tijd nader naar het functieverandering beleid gekeken worden of hier verdergaande regels aan gesteld kunnen worden.

De verwachting is dat de komende jaren relatief veel functieveranderingen plaats zullen vinden, een trend die de afgelopen jaren al te zien was. Het gaat daarbij mogelijk ook om functieverandering van recreatieparken. Het is ruimtelijk niet positief dat er steeds meer woningen verspreid over het buitengebied bij komen.

In het kader van deze gebiedsvisie is gekeken op welke plekken het toevoegen van woningen ruimtelijk acceptabel is. Deze plekken zijn weergegeven op de visiekaart. Het gaat om twee nieuwe locaties, waar nu niet gebouwd kan worden, en over een aantal locaties binnen bestaande woonvlakken. Deze locaties zijn beoordeeld op grond van de grootte van het perceel, de ligging van het perceel en de mogelijkheden voor ontsluiting. Daarnaast kunnen op de meeste plekken binnen de bedrijfsbestemmingen woningen toegevoegd worden, na functieverandering van het desbetreffende bedrijf.

Voor woningbouw - buiten de inbreidingslocaties - gelden de volgende voorwaarden:

  • Woningbouw mag alleen plaatsvinden als het gaat om een functieverandering van een bedrijf in het buitengebied van Putten, waarbij op grond van het functieverandering beleid recht is op het bouwen van een of meerdere extra woning(en);
  • Woningbouw mag alleen plaatsvinden als dit geen bedrijven in de omgeving (extra) belemmert in hun bedrijfsvoering. Het gaat dan zowel om agrarische als niet-agrarische bedrijven. Er wordt daarbij uitgegaan van een realistisch groeiscenario voor de betreffende bedrijven;
  • De woningbouw moet passen bij het landelijke karakter van het gebied;
  • De woningbouw moet landschappelijk goed ingepast worden;
  • De woningbouw mag alléén plaatsvinden:
    • 1. op de op de visiekaart als zodanig aangemerkte locaties;
    • 2. op de inbreidingslocaties;
    • 3. na functieverandering binnen de huidige bedrijfsbestemmingen (agrarisch of niet-agrarisch);

Als extra voorwaarde gelden voor twee locaties aan de Bijsterenseweg daarnaast nog de volgende voorwaarden:

  • per locatie mag één woning toegevoegd worden;
  • er worden voorschriften opgelegd in (nok/goot) hoogte die in verhouding zijn met de woningen aan de Bekestere en de Bijsterenseweg.
  • voor de perceel oppervlakte geldt een passend maximum, zodat het karakter van de dorpsrand zoveel mogelijk intact blijft.

De ontwikkeling voldoet aan de gestelde voorwaarden uit de Gebiedsvisie.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe gevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)'. In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Onderzoek

In de omgeving van de Bijsterenseweg bevinden zich voornamelijk woningen, een agrarisch bedrijf, een kerkgebouw en een opslag met kantoor.

Adres   SBI CODE 2008 met bedrijfsactiviteiten   Planologische bestemming   Milieucategorie   Afstand tot initiatief   Belemmering  
Henslare 2   9491 kerkgebouwen   Maatschappelijk   2   40 meter   nee  
Nijkerkerstraat 32a   63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82 Overige zakelijke dienstverlening: Kantoren   Bedrijf   1   180 meter   nee  
Nijkerkerstraat 34-34a   0146 Fokken en houden van varkens   Agrarisch   4.1   200 meter   nee  

Conclusie

Gelet op het bovenstaande wordt voldaan aan de vereiste afstanden en wordt een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woning gewaarborgd. De aanwezige (agrarische) bedrijven worden ook niet extra beperkt in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden door het voorgenomen initiatief. Tussen de woningbouwlocatie en de (agrarische) bedrijven zijn in de huidige situatie al woningen aanwezig die in eerste aanleg beperkend zijn voor de aanwezige (agrarische) bedrijven. Het aspect vormt geen belemmering voor het plan.

4.2 Geluid

Toetsingskader

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

Onderzoek

Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die geluidhinder veroorzaken. Onderzoek naar Industrielawaai kan achterwege blijven.

Wegverkeer

Met dit bestemmingsplan wordt een nieuwe geluidsgevoelige functie mogelijk gemaakt. De nieuwe woning in het plangebied is namelijk niet toegestaan op basis van het geldende bestemmingsplan. Het plangebied is gelegen binnen de geluidszones van 50 en 80 km/uur wegen. Dit zijn voor het plangebied Henslare en de provinciale weg N798, de Nijkerkerstraat. Voor deze wegen geldt een zonebreedte van 200 meter (Henslare) en 250 meter (N798), geregeld vanuit de as van de weg. De nieuwe woning komt binnen deze zones te liggen.

Conclusie

Voor het plangebied is akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1). Doel van het onderzoek is het berekenen van de geluidbelasting op de nieuwe te realiseren woonfunctie als gevolg van wegverkeer conform Standaard RekenMethode 2 (SRM2) uit het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.

Uit het onderzoek volgt dat de gecorrigeerde gevelbelasting voor elke zoneplichtige weg lager ligt dan de voorkeursgrenswaarde en hiermee wordt voldaan aan de eisen uit de Wet geluidhinder. Aangezien de ongecorrigeerde totale geluidbelasting niet hoger ligt dan 53 dB, wordt tevens voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit. Aanvullende akoestische maatregelen aan de woning zijn niet noodzakelijk. Hierbij is uitgegaan van een gevelopbouw van metselwerk met maximaal 30% van het oppervlak dubbelglas en een deugdelijke kierdichting.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het plan.

4.3 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Dit vormt geen belemmering voor het project.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Spoorlijn Zwolle - Amersfoort

Het plangebied bevindt zich buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6, het plasbrand-aandachtsgebied en de 200 meter zone van de spoorlijn (op 550 meter). Hiermee vormt de spoorlijn geen directe belemmering voor het plangebied. Het plangebied ligt echter wel binnen het invloedsgebied van de spoorlijn. Volgens de beleidsvisie externe veiligheid dient het groepsrisico verantwoord te worden. In het kader van de verantwoording van het groepsrisico dient de VNOG (Veiligheidsregio) geconsulteerd te worden inzake een advies t.a.v. rampenbestrijding en zelfredzaamheid.

Provinciale weg N798

In de omgeving van het plangebied is nog een (mobiele) risicobron aanwezig te weten de provinciale weg N798. De N798 heeft geen PR-contour die belemmerend is. Hiermee vormt de N798 geen directe belemmering voor de planontwikkeling. De ontwikkeling van de dagbesteding is gelegen binnen het invloedsgebied van de N798. Op basis van de rapportage van Tebodin wordt er een groepsrisico berekend dat kleiner als 0,1 maal de oriëntatiewaarde is. Een groepsrisicoberekening is niet noodzakelijk, gezien de geringe toename van het aantal personen. Volgens de beleidsvisie externe veiligheid dient het groepsrisico volledig verantwoord te worden volgens verantwoordingsniveau 2 (een lichtere vorm), waarbij kan worden gerefereerd aan de Tebodin rapportage. In het kader van de verantwoording van het groepsrisico dient de VNOG (Veiligheidsregio) geconsulteerd te worden inzake een advies t.a.v. rampenbestrijding en zelfredzaamheid.

Buisleidingen

Hogedruk aardgasleiding

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied groepsrisico van hogedruk aardgasleiding A-510, op een afstand van ongeveer 250 meter. Uit de rapportage 'Inventarisatie risicobronnen gemeente Putten’, Tebodin, dd. 20-12-2012, blijkt dat het groepsrisico onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde is gelegen. Gezien de hoogte van het groepsrisico volstaat een ‘beperkte’ verantwoording van het groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBijsterenseweg-VA01_0006.jpg"

Figuur 6 Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBijsterenseweg-VA01_0007.jpg"

Figuur 7: Uitsnede overzichtskaart route gevaarlijke stoffen (bron: gemeente Putten)

Conclusie

Op 23 december 2019 heeft de VNOG-advies uitgebracht of de bestemmingsplan wijziging naar Wonen past binnen de normen van de wet- en regelgeving Externe veiligheid.

De VNOG heeft geconcludeerd op basis van de aangeleverde stukken dat het voornemen past binnen de normen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (bevb) en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt).

Bereikbaarheid

Het plangebied is voldoende van twee zijden bereikbaar.

Bluswatervoorziening

Volgens de brandkranenkaart zijn er in de directe omgeving voldoende brandkranen aanwezig.

Zelfredzaamheid 

De rijksoverheid heeft voor het waarschuwen van de bevolking bij calamiteiten een nagenoeg landelijk dekkend netwerk van WAS-palen neergezet. Dit Waarschuwings- en Alarmeringsstelsel (WAS) wordt maandelijks getest (1 e maandag van de maand). Waarschuwen bij een dreigende ramp is op die manier voldoende geborgd. Logischerwijs staan de WAS-palen opgesteld in gebieden die de meeste personen herbergen. Het plangebied valt geheel buiten het bereik van deze WAS-palen.

De zelfredzaamheid van de aanwezige mensen binnen het bestemmingsplan kan vergroot worden door het gebruik van NL-alert. Burgers zullen dan zelf het initiatief moeten nemen om hun mobiele telefoon hiervoor geschikt te maken (zie: http://www.crisis.nl/nl-alert).

De zelfredzaamheid van bewoners in het plangebied kan verder worden vergroot door hen te attenderen op deelname aan 'Stan the CPR network' [voorheen Hartveilig Wonen]. Dit is een hulpsysteem waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren (met AED), in afwachting van een ambulance. Deelname aan 'Stan the CPR network' kan levens redden.

4.4 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

Met behulp van de NIBM-tool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. Hierbij is uitgegaan van 1 woning met in totaal 9 extra verkeersbewegingen (weekdaggemiddelde). De conclusie is dan ook dat dit plangebied, niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c kan het project zonder nader onderzoek doorgang vinden. De functieverandering wordt dan ook niet belemmerd door het aspect luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBijsterenseweg-VA01_0008.jpg"

Figuur 8 : NIBM-Tool (bron Ministerie van Infrastructuur en Milieu 2008)

4.5 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.

Onderzoek

In opdracht van de initiatiefnemer is in oktober 2019 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2). Het doel van het vooronderzoek is inzicht te krijgen in de mogelijke aanwezigheid van verontreinigingen op de onderzoekslocatie. Het doel van het verkennend bodemonderzoek is het vaststellen van de actuele bodemkwaliteit.

Conclusie

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onverdacht is ten aanzien van bodemverontreiniding. De opzet van het bodemonderzoek is gebaseerd op de onderzoeksstrategie voor een overdachte niet lijnvormige locatie (ONV-NL).

Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'onverdachte locatie' geen stand houdt. In de bovengrond en het grondwater zijn enkele parameters licht verhoogd aangetoond. Een aanvullend onderzoek met een gewijzigde hypothese wordt echter niet noodzakelijk geacht. De vastgestelde milieuhygienische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging.

De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding om aanvullend of nader bodemonderzoek uit te voeren.

4.6 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). De afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Veluwe' en 'Veluwerandmeren' bedraagt circa 3 kilometer en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt circa 3 kilometer.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Veluwe is wel gevoelig voor stikstofdepositie. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten.

Stikstof

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebieden en NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied ligt op ruim 3 km en betreft de Veluwe. De verwachting is dat er voor dit project geen belemmeringen zijn ten aanzien van stikstof. De agrarisch functie op het perceel (grazen en houden van schapen) komt met de woningbouw te vervallen.

Gelders natuurnetwerk / Groene Ontwikkelzone

Het plan ligt buiten de begrenzing van het GNN en het GO. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van het GNN en GO mag worden aangenomen dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN en GO. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.

De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Gelderland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Verschillende soorten planten en dieren worden beschermd in de Wet natuurbescherming. Op basis van de Vogel- en habitatrichtlijn, zijn in de Wet speciale beschermingsgebieden aangewezen. Een ruimtelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als duidelijk is dat de nesten, holen of andere verblijfsplaatsen niet worden vernield of beschadigd. Verstoring is in sommige gevallen wel toegestaan, mits er geen negatief effect is op populatieniveau. Beschermde planten mogen niet worden verwijderd van hun groeiplaats. Ook mogen door een ruimtelijke ontwikkeling geen significante negatieve effecten plaatsvinden op beschermde gebieden.

In september 2019 is veldonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3) naar de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. Tijdens het veldbezoek zijn geen waarnemingen gedaan van beschermde soorten. De locatie wordt gebruik als schapenweide. Het perceel is omheind door een hekwerk en afrastering. De schapenweide bestaat uit kort gegeven vegetatie.

De korte vegetatie geeft grondgebonden zoogdieren weinig beschutting, ook broedvogels vinden hier onvoldoende dekking om zich te nestelen. Wel is het mogelijk dat de grond gebonden zoogdieren incidenteel gebruik maken van de projectlocatie. De voorgenomen werkzaamheden kunnen grondgebonden zoogdieren doden. De voorgenomen werkzaamheden maken geluid en trillingen, waardoor incidenteel aanwezige soorten schrikken en vluchten. Het instellen van een werkrichting, waarborgt de gunstige instandhouding van deze soorten. Bij het instellen van deze werkrichting moet de vluchtroute richting een groene zone gerealiseerd worden.

Conclusie

De wet natuurbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijke leefgebied. Niet alleen de instandhouding van verblijfplaatsen is van belang, maar ook de instandhouding van het leefgebied. De zorgplicht houdt in dat negatieve gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk voorkomen moet worden. De zorgplicht dient ten alle tijden in acht genomen te worden en geldt voor alle flora en fauna ongeacht status van bescherming.

Het agrarische perceel omvormen tot bouwperceel van de projectlocatie resulteert niet in het opheffen van vaste rust en-/ of verblijfplaatsen en zal geen wezenlijke invloed hebben op de gunstige instandhouding van beschermde soorten.

Wel moet er bij werkzaamheden rekening gehouden worden met incidenteel aanwezige beschermde soorten.

De algemene zorgplicht blijft van kracht. Bij calamiteiten zal opnieuw moeten worden beoordeeld welke maatregelen passend zijn.

4.7 Verkeer en Parkeren

Verkeersstructuur

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Bijsterenseweg. Deze weg sluit via Henslare aan op de provinciale weg Nijkerkerstraat (N798). Dit is de verbindingsweg tussen Putten en Nijkerk.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De verkeersgeneratie bedraagt 10 mvt/etmaal op basis van CROW publicatie 317. Dit geringe aandeel extra verkeer wikkelt zich af over de Bijsterenseweg via Henslare naar de Nijkerkerstraat en zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.

Parkeren

De parkeerbehoefte bedraagt drie parkeerplaatsen. Met de aanleg van drie parkeerplaatsen wordt voorzien in de eigen parkeerbehoefte.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed. De nieuwe ontwikkeling zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling en parkeren. Het aspect verkeer staat het plan dan ook niet in de weg.

4.8 Water

Via de Digitale Watertoets is het Waterschap Vallei en Veluwe geïnformeerd over dit bestemmingsplan. Hiermee is bepaald dat het plan een klein waterbelang (korte procedure) heeft op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen. Dit omdat binnen het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden zijn gelegen die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat met het voornemen geen essentieel waterbelangen worden geraakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor dit plan een positief wateradvies gegeven. De resultaten van de Digitale Watertoets zijn opgenomen in bijlage 4.

Aandachtspunten

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Algemene aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer om duurzame bouwmaterialen te gebruiken. De gemeente kan u hierbij verder helpen.

4.9 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie

Toetsingskader

De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.

broekontginingen overstroomd

Een deel van de broekontginningen is vanaf de 12e eeuw, toen de Zuiderzee zich steeds meer uitbreidde, met enige regelmaat overstroomd geweest. Ze raakten daarbij overdekt met een laag klei. Voor de broekontginningen in het poldergebied Arkemheen (ten westen van de Schuitenbeek) duurde dit tot in 1356, toen in de vorm van de Zeedijk een sluitende bedijking tot stand kwam. Het gebied ten noordoosten van de Schuitenbeek bleef tot de aanleg van de Afsluitdijk vatbaar voor overstromingen. Dit landschap lijkt op dat van de regelmatig ingedeelde broeken, met over het algemeen vrij rechte perceelsgrenzen, sloten en wegen. In de 19e eeuw was dit landschap ook rijk aan (hakhout)bos in houtwallen rond de percelen en in kleine bosjes. De laagste delen leken meer op de veen- en zeekleiontginningen, zonder veel opgaande beplanting en met sloten tussen de percelen. Tegenwoordig is veel opgaande beplanting verdwenen, maar de gradiënt is nog te herkennen. Bewoning was schaars in dit gebied en kwam alleen voor langs de wegen. Een aantal boerderijen stond op terpen, die nu nog te herkennen zijn. (Zie figuur 9)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBijsterenseweg-VA01_0009.jpg"

Figuur 9: Uitsnede Nota Cultuurhistorie (bron: Raap, Archeologisch Adviesbureau).

Onderzoek en conclusie

Rond het plangebied zijn enkele cultuurhistorische elementen aanwezig die vermeld staan op de cultuurhistorische waardenkaart. De Bijsterenseweg is een weg van voor 1832 die staat aangegeven op de waardenkaart. Deze weg was oorspronkelijk onderdeel van de doorgaande weg (Hanzeweg / Hessenweg / Postweg / Koningsweg). Het plangebied ligt ten oosten van het gebied bebouwingslint langs een oude weg en ten westen van een buurtschap. De aanwezige cultuurhistorische waarden worden niet aangetast door het toevoegen van een woning. Het aspect cultuurhistorie vorm geen belemmering voor het plan.

Archeologie

Toetsingskader 

Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld (zie figuur 10) die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGBijsterenseweg-VA01_0010.jpg"

Figuur 10: Uitsnede archeologische waardenkaart (bron: gemeente Putten)

Onderzoek en conclusie

Voor het betreffende perceel geldt op basis van de Archeologisch Waardenkaart van Putten een archeologische dubbelbestemming. Op het perceel geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek bij grondwerkzaamheden tot een diepte van 40 centimeter onder maaiveld of voor bouwwerken met een oppervlakte van kleiner dan 500 m².

Het plan betreft een omzetting van een perceel agrarische grond naar een woonkavel. Er wordt één nieuwe woning gerealiseerd met een bijgebouw. Ter plaatse vindt enige bodemroering plaats. De nieuwe gebouwen worden in totaal niet groter dan 500 m2. Doordat de nieuw te bouwen woning niet groter is dan 500 m2 is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Het aspect Archeologie vormt geen belemmering voor het plan.

4.10 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Ten westen van het plangebied is op circa 130 meter een hoogspanningsverbindingstracé aanwezig en ten noorden van het plangebied, gelegen in de woonwijk Bijsteren ligt op circa 320 meter een aardgastransportleiding. Deze leidingen vormen geen belemmering voor het plan. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.11 Vormvrije mer-beoordeling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.

Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2).

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van één woning. Gelet op het gebruik in de huidige situatie en het beoogde gebruik, is de verwachting dat de effecten op het milieu niet toenemen. Gelet op deze eigenschappen van het voornemen zoals hiervoor is beschreven, wordt het voornemen niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject en is een besluit op de zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsregels. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden. Hierop wordt in de volgende paragraaf nader ingegaan.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelregel en procedureregels.
  • Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten het overgangsrecht en de titel.

5.2 Bestemmingsregels

De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

(Dubbel)Bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch

Tussen de woning en de groenstrook wordt een deel van het perceel bestemd als Agrarisch. De gronden mogen alleen worden gebruikt voor agrarisch grondgebruik. Gebouwen zijn niet toegestaan binnen deze bestemming.

Artikel 4 Natuur

In het plangebied is de aan te leggen groenstrook bestemd als 'Natuur'. Dit sluit aan op de omliggende groenstroken die ook zijn voorzien van deze bestemming. Binnen de bestemming 'Natuur' mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Artikel 5 Wonen

De gronden die zijn voorzien van de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor één vrijstaande woning. Binnen de woning is de uitoefening van aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven toegestaan. Binnen het bestemmingsvlak mag één vrijstaande woning worden gerealiseerd die een maximale bouwhoogte heeft van 8 meter. De inhoud van de woning is maximaal 660 m3.

Verder mag een woning binnen de buitenwerkse muurvlakken worden voorzien van een onderbouw met een diepte van maximaal 3 m

Op het perceel zijn bijgebouwen toegestaan met een gezamenlijke oppervlakte van 80 m2. De bijgebouwen mogen worden voorzien van een kap. De goothoogte van een bijgebouw is maximaal 3,5 meter. De bouwhoogte van een bijgebouw is maximaal 6 meter.

Dit bestemmingsplan kent een algemene regeling voor de uitoefening van aan huis verbonden beroepen en bedrijven bij burgerwoningen. Kenmerkend voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf zijn het beperkte ruimtebeslag en de minimale ruimtelijke uitstraling naar de omgeving. Binnen de reikwijdte van de aan huis verbonden beroepen en bedrijvenregeling past ook het voeren van een internetwinkel. Hier zijn wel aparte voorwaarden aan verbonden.

De uitoefening van een aan huis verbonden beroep of bedrijf is bij recht toegestaan. De beroeps- of bedrijfsuitoefening dient plaats te vinden in het hoofdgebouw van de woning en niet in een bijgebouw.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3

Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden zijn deze dubbelbestemmingen opgenomen. Aan deze bestemming is een omgevingsvergunning gekoppeld. Afhankelijk van de verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische waarden, is bij ontwikkelingen waarbij in de bodem wordt geroerd, een archeologisch onderzoek nodig bij gebieden groter dan 500 m2 of bij een bouwwerk dat zonder werkzaamheden dieper dan 40 cm onder het maaiveld wordt gerealiseerd. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te laten vervallen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, wordt een ieder in de gelegenheid gesteld voor het indienen van zienswijzen.

Voorbereidingsfase

Gezien de omvang en aard van het voornemen, het omzetten van een agrarische bestemming naar een woonbestemming, heeft de gemeente gekozen om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen.

De initiatiefnemers hebben de direct omwonenden (van Bijsterenseweg en Bekestere) schriftelijk geïnformeerd over het planvoornemen om een nieuwe woning te realiseren aan de Bijsterenseweg tussen nummer 8a en 10a. Hier zijn vooralsnog geen negatieve reacties uit voort gekomen.

Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 19 maart tot 30 april 2020 voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.

Vaststellingsfase

Ten aanzien van de ingekomen zienswijzen wordt een gemeentelijk standpunt bepaald in de zienswijzennota. Het resultaat van de zienswijzennota wordt verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

In het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij het kostenverhaal een rol speelt. Het opstellen van een exploitatieplan, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, is daarom niet nodig.

De noodzakelijke kosten van de gemeente bestaan uit de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding en het voeren van de procedure. Deze kosten worden gedekt uit de legesopbrengsten.