Plan: | Boshuisweg 3A en Veenhuizerveldweg 20a |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0273.BPBGBoshuisweg3A-ON01 |
Bij de gemeente Putten is een verzoek ingediend om de bestemming 'Recreatie -
Dagrecreatie' op het perceel Boshuisweg 3a en Veenhuizerveldweg 20a om te zetten in een woonbestemming. Op het perceel is een stalhouderij aanwezig die niet meer als zodanig in gebruik is. Binnen de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - stalhouderij' alleen een stalhouderij met een bestaande bedrijfswoning toegestaan. Om het gebruik als zelfstandige woning mogelijk te maken, is een nieuwe juridisch-planologisch kader nodig. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
De locatie is gelegen in het Buitengebied van de gemeente Putten, ten zuiden van de kern Putten. Het perceel ligt op de hoek van de Boshuisweg 3a en de Veenhuizerveldweg 20a, ten oosten van de Voorthuizerstraat. De stalhouderij bevindt zich op het kadastrale perceel PTN01 - F - 3358. In de omgeving van het perceel zijn voornamelijk woningen aanwezig. Op grotere afstand zijn enkele agrarische bedrijven en recreatieterreinen aanwezig.
In figuur 1 is de ligging van de locatie weergegeven.
Figuur 1: Ligging plangebied (Boshuisweg 3a en Veenhuizerveldweg 20a) (bron PDOK-viewer, 2020)
Het perceel Boshuisweg 3a en Veenhuizerveldweg 20a is juridisch vastgelegd in het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Putten op 4 juli 2014 en hervastgesteld op 12 mei 2016. Op 4 oktober 2018 is het Veegplan Westelijk Buitengebied vastgesteld. Dit 'Veegplan' maakt deel uit van het moederplan 'Westelijk Buitengebied'. In dit bestemmingsplan is aan het perceel de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' met bouwmogelijkheden toegekend.
Binnen de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' zijn diverse dagrecreatieve bedrijven toegestaan, die per dagrecreatief bedrijf specifiek zijn aangeduid. De bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' op het perceel Boshuisweg 3a en Veenhuizerveldweg 20a is voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - stalhouderij'. Binnen de bestemming zijn bestaande bedrijfswoningen toegestaan. Bij de stalhouderij is één bedrijfswoning aanwezig. De oppervlakte van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de stalhouderij is maximaal 367 m2. De goothoogte mag niet hoger zijn dan 3 meter en de bouwhoogte is maximaal 8 meter.
De inhoud van een bestaande bedrijfswoning is maximaal 660 m³ en de bouwhoogte mag niet hoger zijn dan 8 meter. Bij de bedrijfswoning is maximaal 80 m2 aan bijgebouwen toegestaan.
In het bestemmingsplan zijn enkele afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de gronden te kunnen wijzigen. Hieraan zijn bepaalde voorwaarden verbonden. In onderstaande figuur (figuur 2) is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan opgenomen.
Omdat binnen de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' alleen dagrecreatieve voorzieningen en bestaande bedrijfswoningen zijn toegestaan, is het toestaan van een reguliere burger woning niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. De reguliere woning is in strijd met het geldende bestemmingsplan.
Figuur 2: Uitsnede vigerende bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied' (www.ruimtelijkeplannen.nl)
Na dit inleidende hoofdstuk (hoofdstuk 1) wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader behandeld. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 4 wordt hierop ingegaan. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de bestemmingen. Hoofdstuk 6 tenslotte gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid.
Het plangebied van dit bestemmingsplan maakt deel uit van het westelijk buitengebied in de gemeente Putten. Het perceel ligt ten zuiden van de kern Putten in een gebied waar al veel woningen aanwezig zijn. De betreffende locatie is gelegen op de hoek van de Boshuisweg 3a en de Veenhuizerveldweg 20a. Het plangebied bestaat uit één kadastraal perceel in een L-vorm en heeft een oppervlakte van 4.185 m2. Het perceel wordt gebruikt voor de uitoefening van een stalhouderij. Op het perceel zijn enkele bedrijfsgebouwen aanwezig, waaronder een stallencomplex met zadelkamer, 15 paardenboxen, een kantine, een open loods en werkschuur en een buitenbak en parkeerplaatsen. Bij de stalhouderij is een bedrijfswoning met bijgebouw gerealiseerd. In figuur 3 is de huidige situatie weergegeven.
Figuur 3: Huidige situatie van de stalhouderij vanaf de Boshuisweg (bron Google-streetview 2020)
Figuur 4: Huidige situatie van de stalhouderij vanaf de Veenhuizerveldweg (bron Google-streetview 2020)
De stalhouderij is op dit moment niet meer in gebruik en staat in de verkoop. De initiatiefnemer heeft voornemen om de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' om te zetten naar een woonbestemming zodat de bedrijfswoning als reguliere woning in gebruik kan worden genomen. Op dit moment is het niet mogelijk om de bedrijfswoning als zelfstandige (reguliere) woning te gebruiken omdat het bestemmingsplan Westelijk Buitengebied dit niet toestaat.
De initiatiefnemer is van plan om de bedrijfsgebouwen te slopen op de bestaande bedrijfswoning en één grote schuur na. De huidige schuur zal worden opgeknapt en als bijgebouw worden gebruikt. De aanwezige buitenbak en parkeerplaatsen worden verwijderd en wordt deels ingericht als tuin en grasland.
Figuur 5: Toekomstige situatie perceel (bron gemeente Putten)
Vanaf de openbare weg wordt het aanzicht van het perceel sterk verbeterd. De bestaande hekwerken langs de Boshuisweg en Veenhuizerveldweg zullen verdwijnen. Op het perceel worden de parkeerplaatsen en buitenbak verwijderd. Verder achterop het perceel staan bedrijfsgebouwen die op één na op termijn worden gesloopt. Na verwijdering van de bebouwing en verharding krijgt het perceel een meer landelijk karakter met een groene en open uitstraling.
Het perceel wordt getransformeerd tot een landelijk woonperceel. De locatie van de bestaande parkeerplaatsen en buitenbak wordt omgezet naar grasland. Midden op het grasland worden twee rode beuken aangeplant. Langs de Veenhuizerveldweg wordt een beukenhaag aangeplant als afscheiding tussen de openbare weg en het grasland. Ter plaatse van de Boshuisweg wordt een rij bomen (zuilbeuken) aangeplant om de aanwezige 'laanbeplanting' te versterken. Een deel van het perceel wordt omgezet naar privé tuin bij de bestaande woning. Achter de bestaande woning blijft één grote schuur van 270 m2 behouden. Deze schuur zal via de bestaande oprit worden ontsloten. Zie hiervoor figuur 5.
Het beleid van de gemeente Putten vormt het kader waarbinnen de functionele en ruimtelijke ontwikkelingen worden vastgesteld. De ruimtelijke ontwikkelingsplannen van rijk en provincie vormen randvoorwaarden voor het gemeentelijke beleid. Voor zover relevant voor dit bestemmingsplan worden in de volgende paragrafen het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid toegelicht.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.
Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.1.6.van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking (SER-ladder) toegevoegd.
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 14 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren is in het Besluit ruimtelijke ordening de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen (artikel 3.1.6 lid 2). Op 1 juli 2017 is de regeling gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. In de algemene bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Met dit bestemmingsplan wordt de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' omgezet naar de bestemming 'Wonen' zodat de bedrijfswoning als reguliere woning in gebruik kan worden genomen.
Gelet op de aard en schaal van de voorgenomen ontwikkeling wordt dit project in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aangezien als stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie is toetsing aan de ladder alleen nodig al er twaalf woning of meer worden toegevoegd. Toetsing aan de ladder is voor dit project niet noodzakelijk.
Het rijksbeleid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Ruimtelijk beleid
Al sinds 2014 is de ruimtelijke ontwikkeling van Gelderland een maatschappelijke opgave met verantwoordelijkheden voor overheden, organisaties en partners. De provincie draagt op een toekomstbestendige manier bij, met beleid dat een duurzame economische structuur in de provincie en regio’s versterkt en dat richting geeft aan de vestigingsmogelijkheden en milieugebruiksruimte voor bedrijven. Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. Onze klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht en onze natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet. Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft. Voor ontwikkelingen in de niet grondgebonden landbouw hanteert de provincie het ‘plussenbeleid’. Daarmee geeft de provincie veehouders de ruimte om hun bedrijf te ontwikkelen, maar onder voorwaarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij het beheer van terreinen wil de provincie dat aandacht wordt besteed aan onder andere het risico op natuurbranden.
Voor dit bestemmingsplan biedt de provinciale Omgevingsvisie Gaaf Gelderland geen relevante aspecten. Het gaat om het toekennen van een woonbestemming aan een dagrecreatieve voorziening waarbij de bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere burger woning.
In de Omgevingsverordening Gelderland worden regels gesteld waaraan ontwikkelingen moeten voldoen. In de toelichting van een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing dient te worden beoordeeld of aan gestelde regels wordt voldaan.
Plussenbeleid (artikel 2.30 en 2.31)
De instructieregels die zoals opgenomen in artikel 2.30 (uitbreiding niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of veehouderijtak: handreiking beleidsregels Plussenbeleid) en 2.31 (instructieregel bestemmingsplan Plussenbeleid) zijn niet van toepassing op het plangebied. Er wordt geen uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of veehouderijtak op het perceel voorzien. De bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' wordt omgezet naar een woonbestemming.
Glastuinbouw (artikel 2.24, 2.25, 2.26 en 2.27)
De regels zoals die zijn opgenomen in artikel 2.24, 2.25, 2.26 en 2.27 voor het onderwerp 'Glastuinbouw', zijn niet van toepassing op het plangebied. Er wordt geen glastuinbouw uitgebreid of gerealiseerd.
Intrekgebied (artikel 2.38 en 3.33)
De instructieregel zoals opgenomen in artikel 2.38 (instructieregel bestemmingsplan Intrekgebied) is niet van toepassing op het plangebied. Er worden geen activiteiten voor de winning van fossiele energie mogelijk gemaakt. De winning van energie wordt niet toegestaan in dit bestemmingsplan.
De Omgevingsverordening Gelderland biedt geen concrete aanknopingspunten voor het toekennen van een woonbestemming aan het perceel Boshuisweg 3a en Veenhuizerveldweg 20a.
Het provinciale beleid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
De woonvisie is een sectorale uitwerking van de Toekomstvisie Putten. De vorige woonvisie dateert uit 2011 en is opgesteld voor de periode 2011-2016 met een doorkijk naar 2020. In de tussentijd hebben zich verschillende ontwikkelingen voorgedaan, waardoor het nuttig bleek om deze woonvisie te herzien. Zo is er samen met alle regiogemeenten en corporaties deelgenomen aan het WoON 2012 en is in regionaal verband een onderzoeksnotitie opgesteld. De regiogemeenten hebben vervolgens de 'Woonvisie Regio Noord-Veluwe 2014' opgesteld.
Deze regionale visie is de kapstok voor de gemeentelijke woonvisie. De visie is bedoeld voor de periode van 2015-2020 met een doorkijk naar 2025.
Uit de analyse in de woonvisie komt onder andere naar voren dat het aantal huishoudens zal blijven toenemen. Met name de kleine oudere huishoudens zullen blijven toenemen. Ook het aantal jonge gezinnen blijft toenemen.
Er vindt een vindt een verschuiving plaats van aanbodgericht naar vraaggericht woningaanbod. Er moet niet te veel van hetzelfde woningtype in een keer op de markt worden gebracht (verhuur-/verkoopbaarheid kan onder druk komen te staan). De gemeente moet zich richten op kleinschalig maatwerk.
Verder wordt ook geconstateerd dat door de vergrijzing en het scheiden van wonen en zorg er steeds meer zelfstandig wonende huishoudens zullen zijn met een (toenemende) zorgbehoefte. Hierdoor stijgt ook de hulpvraag thuis.
Over het gewenst toekomstbeeld is in Putten veel nagedacht de afgelopen jaren, samen met de inwoners, maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven. De opvattingen uit de Toekomstvisie en de Structuurvisie zijn dan ook het vertrekpunt voor de visie op het wonen in Putten.
Binnen de woonvisie staan vier thema's centraal:
Het plan is in overeenstemming met de woonvisie.
De gemeenteraad van Putten heeft op 5 maart 2015 de Structuurvisie Putten 2030 gewijzigd vastgesteld. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen een toekomstbeeld van de gewenste ruimtelijke inrichting van de gemeente.
Westelijk Buitengebied
Het westelijk deel van het buitengebied heeft hoofdzakelijk betrekking op het agrarisch productiegebied in het westen en zuidwesten van de gemeente. In het noorden en het zuiden liggen de landgoederengebieden. In het meest westelijk deel ligt de Putterpolder die gekenmerkt wordt door zijn openheid. De gemeente hecht veel waarde aan de landschappelijke kwaliteiten in dit deel van het buitengebied.
In een groot deel van het gebied staan de agrarische ontwikkelingsmogelijkheden voorop. Een belangrijk uitgangspunt is, dat niet kan worden gebouwd voor functies die in het gebied in beginsel niet thuishoren.
Functieverandering
In het kader van functieverandering kan bij beëindiging van agrarische- , landelijke - en niet-agrarische bedrijven onder voorwaarden aan het perceel een andere functie worden gegeven.
De rode zwermgebieden
De rode zwermgebieden lenen zich voor een verdere concentratie en verweving van de niet-agrarische bedrijvigheid. Dit maakt het mogelijk om niet-agrarische bedrijvigheid uit andere gebieden naar de rode zwermgebieden te verplaatsen. Agrarische activiteiten kunnen hier plaatsvinden, maar niet verder uitbreiden. Binnen het buitengebied zijn er meerdere rode zwermgebieden. Het gebied in aansluiting op Krachtighuizen heeft een andere karakteristiek. Hier is enkel plek voor de functies wonen, recreatie, natuur en landschap voorzien.
Het onderhavige bestemmingsplan geeft invulling aan de structuurvisie.
Voor het gehele gemeentelijk grondgebied is de 'Toekomstvisie Putten' opgesteld. Met deze Toekomstvisie legt de gemeenteraad van Putten haar speerpunten voor de komende 10 tot 15 jaar neer. Speerpunten die tot stand zijn gekomen in een proces waarin de discussie met de gemeenschap nadrukkelijk is gezocht. In deze Toekomstvisie is een antwoord gegeven op de volgende vragen:
De Toekomstvisie Putten is een samenbundeling van richtinggevende ideeën en visies voor de toekomst van Putten. Met de visie geeft de gemeenteraad aan het bestuur een richtsnoer om naar te handelen. Dat maakt het mogelijk om over 'de waan van de dag' heen te stappen en in te zetten op een koers die Putten ook in te toekomst actueel en urgent houdt voor haar gemeenschap. De toekomstvisie dient daarmee als basis voor de uitvoering van de gemeentelijke (beleids)programma's in de komende 10 tot 15 jaar.
De toekomstige samenleving van Putten is gestoeld op thema's die sterk naar voren zijn gekomen in het discussiëren over de toekomst van Putten. Het gaat om de volgende thema's:
In de visie is Putten een samenleving waarin ruimte is voor creativiteit en innovatie en een samenleving waarin inwoners hun hele leven kunnen wonen.
De voorliggende ontwikkeling is niet in strijd met de uitgangspunten van de toekomstvisie.
Op grond van het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied' is binnen de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' de volgende bebouwing toegestaan:
Deze oppervlakte is ook op het perceel aanwezig.
Binnen de bestemming 'Wonen' is onder 'Afwijken van de bouwregels' een saneringsregeling opgenomen voor vervangende nieuwbouw van bijgebouwen. Onder enkele voorwaarden is vervangende nieuwbouw mogelijk als er een vermindering plaatsvindt van de bestaande gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen. Van elke 3 m2 aan gesloopte bebouwing mag 2 m2 aan nieuwbouw plaatsvinden. De gezamenlijke oppervlakte van terug te bouwen bijgebouwen is maximaal 400 m2, waarbij per bijgebouw een maximum van 200 m2 bedraagt.
Voor deze locatie geldt dat er 367 m2 aan bedrijfsgebouwen aanwezig is dus recht geeft op 245 m2 aan bijgebouwen mag worden teruggebouwd. Hier komt nog 80 m2 (bijgebouwen woning) nog bij. In totaal is dit dan 325 m2 aan bijgebouwen als de saneringsregeling volledig benut wordt.
De initiatiefnemer vraagt 285 m2 aan bijgebouwen te realiseren. Hiermee wordt de saneringsregeling niet volledig benut. In overleg met de gemeente Putten wordt voorgesteld om de oppervlakte aan bijgebouwen te maximeren op 300 m2.
Omdat de oppervlakte van het bestaande bijgebouw groter is dan 200 m2 en dit niet is toegestaan volgens het bestemmingsplan, past de gemeente Putten maatwerk toe voor dit initiatief. Door het opruimen van veel verharding, een buitenbak en bijgebouwen wordt er veel ruimtelijke winst geboekt om mee te werken aan een grotere oppervlakte bijgebouwen toe te staan.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe gevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)'. In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Onderzoek
De voorgenomen ontwikkeling is het omzetten van een dagrecreatieve voorziening naar een reguliere woning. In de directe omgeving van het perceel Boshuisweg 3a en Veenhuizerveldweg 20a zijn voornamelijk burgerwoningen aanwezig. Op grotere afstand zijn enkele verblijfsrecreatieve terreinen en agrarische bedrijven aanwezig.
Adres | Type bedrijf | SBI CODE 2008 met bedrijfsactiviteiten | Geur | Stof | Geluid | Gevaar |
Voorthuizerstraat 129 | 0146 | Fokken en houden van varkens | 200 | 30 | 50 | 0 |
Poolseweg 14 | 0147 | Fokken en houden van pluimvee | 200 | 30 | 50 | 0 |
Conclusie
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt geen nieuwe milieugevoelige (woon)functie mogelijk gemaakt, omdat de bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. De agrarische bedrijven liggen beide op een afstand van meer dan 250 meter van het voorgenomen initiatief. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand en levert geen extra belemmeringen op voor de agrarische bedrijven op.
Toetsingskader
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.
Onderzoek en conclusie
Industrielawaai
In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die geluidhinder veroorzaken. Onderzoek naar Industrielawaai kan achterwege blijven.
Wegverkeer
Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. De bestaande bedrijfswoning wordt bestemd als burgerwoning. In het kader van dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai daarom niet noodzakelijk.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Het plangebied en de omgeving is geïnventariseerd op de aanwezigheid van de mogelijke risicobronnen (zie figuur 6). Rond het plangebied zijn meerdere inrichtingen (bovengrondse tanks) aanwezig met invloedsgebieden die oplopen tot 50 meter. Gelet op de ligging van het plangebied en de afstand tot die inrichtingen (groter dan 50 meter) vormt dit aspect geen belemmering.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op de Voorthuizerstraat (N303) vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. (Zie figuur 7). De voorthuizerstraat is gelegen op een afstand van ruim 460 meter van het plangebied. Gezien de ligging van de weg op meer dan 200 meter, volstaat een 'beperkte' verantwoording van het groepsrisico.
Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig. Dit vormt geen belemmering voor het project.
Figuur 6: Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
Figuur 7: Uitsnede overzichtskaart route gevaarlijke stoffen (bron: gemeente Putten)
Conclusie
In de directe omgeving van het plangebied is het aantal transporten met gevaarlijke stoffen over de weg zodanig gering, dat de PR-contouren van 10-6 per jaar binnen de rijbaan liggen en het groepsrisico verwaarloosbaar klein is.
Doordat er geen risicobronnen in de directe omgeving aanwezig zijn wordt het project als kansrijk aangemerkt en is verder onderzoek niet noodzakelijk.
De benoemde risicobronnen zijn op grote afstand gelegen dat deze niet van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
In dit plan wordt een dagrecreatieve voorziening met bedrijfswoning omgezet naar een reguliere burgerwoning. Er worden geen bouwactiviteiten uitgevoerd en het aantal verkeersbewegingen neemt ten opzichte van de huidige situatie af. De conclusie is dan ook dat dit plangebied, niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c kan het project zonder nader onderzoek doorgang vinden. De functieverandering wordt dan ook niet belemmerd door het aspect luchtkwaliteit.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.
Onderzoek en conclusie
Met dit bestemmingsplan wordt de dagrecreatieve bestemming met bedrijfswoning omgezet naar een reguliere burgerwoning. Een deel van de bestaande bedrijfsgebouwen wordt op termijn gesloopt. Er is geen sprake van nieuwbouw. Een bodemonderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan ook niet noodzakelijk.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
• Natura-2000 gebieden;
• Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Stikstof
Woningbouwplannen of vergelijkbare projecten kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000gebied. Deze toename van de stikstofdepositie kan het gevolg zijn van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase (bijvoorbeeld als gevolg van de aanvoer van bouwmaterialen naar en grondverzet op de bouwplaats). Het gebruik van de woningen (de gebruiksfase) kan ook leiden tot een toename van de stikstofdepositie. Deze toename kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van het gebruik van gas en het autoverkeer van bewoners en bezoekers van de woningen.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
• soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
• soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
• overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). De afstand tot zowel het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Veluwe en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt circa 250 meter.
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Veluwe is wel gevoelig voor stikstofdepositie. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten.
Gelders natuurnetwerk / Groene Ontwikkelzone
Het plan ligt buiten de begrenzing van het GNN en het GO. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van het GNN en GO mag worden aangenomen dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN en GO. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.
De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Gelderland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Stikstofdepositie
Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 met betrekking tot het Programma Aanpak Stikstof wordt bij vrijwel ieder plan stilgestaan bij de mogelijke stikstofemissie en het effect daarvan op Natura 2000-gebieden. Het plangebied ligt op ruim 250 meter afstand van een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied (Veluwe).
Soortenbescherming
Verschillende soorten planten en dieren worden beschermd in de Wet natuurbescherming. Op basis van de Vogel- en habitatrichtlijn, zijn in de Wet speciale beschermingsgebieden aangewezen. Een ruimtelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als duidelijk is dat de nesten, holen of andere verblijfsplaatsen niet worden vernield of beschadigd. Verstoring is in sommige gevallen wel toegestaan, mits er geen negatief effect is op populatieniveau. Beschermde planten mogen niet worden verwijderd van hun groeiplaats. Ook mogen door een ruimtelijke ontwikkeling geen significante negatieve effecten plaatsvinden op beschermde gebieden.
Conclusie
In februari 2020 is een quickscan ecologie uitgevoerd door Laneco Landschaps en Ecologisch Advies. (zie bijlage 1) Een aantal bijgebouwen wordt gesloopt en in dat kader is de quickscan naar de beschermde natuurwaarden uitgevoerd.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Door de voorgenomen ontwikkeling gaat geen oppervlakte van NNN-gebied verloren en is geen sprake van een wezenlijke aantasting van de waarden en kenmerken van het NNN-gebied. Effecten op de NNN-gebieden worden daarom uitgesloten.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van een Natura 2000-gebied. Het plangebied ligt echter wel dichtbij een Natura 2000-gebied (op circa 300 meter afstand). Binnen het plangebied wordt de functie van een stalhouderij omgezet in de functie wonen. De aantrekkende werking van de stalhouderij ten aanzien van verkeer verdwijnt en het aantal gehouden dieren neemt af. Hierdoor zal minder uitstoot zijn voor de nieuwe situatie dan in de huidige situatie mogelijk is. Een Aerius-berekening wordt hierdoor overbodig geacht.
Houtopstanden
Er worden geen bomen gekapt. Het onderdeel houtopstanden van de Wet natuurbescherming is hier niet van toepassing.
Soortenbescherming
In het kader van de Wet natuurbescherming dient te worden nagegaan of vaste rust- en verblijfsplaatsen of belangrijke onderdelen van leefgebied van soorten door de ingreep worden aangetast.
Vaatplanten
Op het perceel zijn geen beschermde soorten vaatplanten aanwezig. Negatieve effecten op strikt beschermde plantensoorten zijn daarom uit te sluiten.
Grondgebonden zoogdieren
Op basis van de archiefgegevens en biotoopinschattingen tijdens het veldbezoek wordt het voorkomen van verblijfplaatsen van niet-vrijgestelde nationaal en Europese beschermde grondgebonden zoogdiersoorten uitgesloten. Van de algemeen voorkomende zoogdiersoorten mogen de verblijfplaatsen bij ruimtelijke ingrepen op basis van een provinciale vrijstelling worden aangetast.
Vleermuizen
Het voorkomen van verblijfplaatsen van vleermuizen wordt uitgesloten binnen het plangebied. Ook effecten op essentieel foerageergebied en vliegroutes worden uitgesloten. Nader onderzoek naar vleermuizen is niet nodig.
Huismussen
Het voorkomen van huismus kan niet worden uitgesloten in het chalet binnen het plangebied. Nader onderzoek zal voor deze soort uitsluitsel geven. Voor alle andere vogels met een jaarrond beschermd nest wordt het voorkomen uitgesloten.
Nader onderzoek
Naar aanleiding van de uitgevoerde quickscan is nader onderzoek naar huismussen noodzakelijk. Het onderzoek moet plaatsvinden door in de periode april - juni twee maal onderzoek te doen conform de Soortinventarisatieprotocol Netwerk Groene Bureaus versie 1.1 2017.
Door de dagrecreatieve bestemming met bedrijfswoning om te zetten naar een reguliere burgerwoning zal het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied afnemen. In de huidige situatie wordt het perceel gebruikt voor stalhouderij. De verkeersaantrekkende werking van de dagrecreatieve bestemming verdwijnt.
Het perceel wordt ontsloten via de Boshuisweg, die via de Veenhuizerveldweg aansluit op de Voorthuizerstraat. Het parkeren vindt geheel op eigen terrein plaats. Hiervoor is op het perceel voldoende ruimte.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het plan.
Via de Digitale Watertoets is het Waterschap Vallei en Veluwe geïnformeerd over dit bestemmingsplan. Hiermee is bepaald dat het plan geen waterbelang heeft op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen. Dit omdat binnen het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden zijn gelegen die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat met het voornemen geen essentieel waterbelangen worden geraakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor dit plan een positief wateradvies gegeven. De resultaten van de Digitale Watertoets zijn opgenomen in bijlage 2.
Cultuurhistorie
Toetsingskader
De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.
Jonge vochtige landbouwontginning
Onder jonge landbouwontginningen worden alle landbouwgebieden gerekend die in 1850 nog uit heide of bestonden. De heide kon plaatselijk venig zijn. Daar werd soms door boeren veen gestoken voor eigen gebruik. De laagste delen waren zowel natter als vruchtbaarder. Op de laagste delen werden door kwel- en beekwater nutriënten aangevoerd. Hier lagen ongeperceleerde graslanden waar ook het rundvee graasde. Sommige lager gelegen heidevelden hadden, zoals het Hoeverveld, hadden zelfs een dun kleidekje, voor de bedijking afgezet bij zeer hoge Zuiderzeewaterstanden.
Dankzij deze relatief vruchtbare omstandigheden was in de 19e eeuw al een flink deel van de ooit gemeenschappelijk gebruikte gronden in percelen verdeeld. Deze gebieden worden onder het landschap van de broekontginningen geschikt. De heidevelden die halverwege de 19e eeuw nog over waren over het algemeen armer dan de eerder ontgonnen broeken. (Zie figuur 8)
Figuur 8: Uitsnede Nota Cultuurhistorie (bron: Raap, Archeologisch Adviesbureau).
Onderzoek en conclusie
Rond het plangebied komen verschillende cultuurhistorische waarden voor die niet worden aangetast door het omzetten van een dagrecreatieve bestemming met bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning. Het aspect cultuurhistorie vorm geen belemmering voor het plan.
Archeologie
Toetsingskader
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld (zie figuur 9) die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.
Figuur 9: Uitsnede archeologische waardenkaart (bron: gemeente Putten)
Onderzoek en conclusie
Het plangebied ligt in het gebied met een hoge archeologische verwachting. Op het terrein geldt de dubbelbestemming ' Waarde - Archeologie 2. Hiervoor geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek bij grondwerkzaamheden tot een diepte van 40 centimeter onder maaiveld over een oppervlakte van kleiner dan 100 m². Er vinden echter geen bouwactiviteiten of werkzaamheden plaats die eventuele aanwezige waarden kunnen schaden. Archeologisch onderzoek is dan niet nodig.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:
(Dubbel)Bestemmingen
Ten westen van de bestaande woning wordt een deel van het perceel bestemd als Agrarisch. De gronden mogen alleen worden gebruikt voor agrarisch grondgebruik en hobbymatig agrarisch medegebruik. Gebouwen zijn niet toegestaan binnen deze bestemming.
De dagrecreatieve bestemming met bedrijfswoning krijgt in het bestemmingsplan de bestemming 'Wonen' toegekend conform de systematiek zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied'. Per bestemmingsvlak is slechts één woning toegestaan.
Naast het wonen is ook het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep en/of aan huis verbonden bedrijf toegestaan. Hiervoor mag 60 m² van de oppervlakte van de woning worden gebruikt.
De inhoud van een woning is maximaal 660 m³.
Bij de woning mogen bijgebouwen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 300 m², waarvan één bijgebouw een oppervlakte mag hebben van 270 m2. De oppervlakte aan bouwwerken, geen gebouwen zijnde is maximaal 40 m2.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden zijn deze dubbelbestemmingen opgenomen. Aan deze bestemming is een omgevingsvergunning gekoppeld. Afhankelijk van de verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische waarden, is bij ontwikkelingen waarbij in de bodem wordt geroerd, een archeologisch onderzoek nodig bij gebieden groter dan 100 m2. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te laten vervallen.
Het bestemmingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, wordt een ieder in de gelegenheid gesteld voor het indienen van zienswijzen.
Voorbereidingsfase
Gezien de omvang en aard van het voornemen, het omzetten van een recreatie bestemming naar een woonbestemming, heeft de gemeente gekozen om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen.
Ontwerpfase
Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.
Vaststellingsfase
Ten aanzien van de ingekomen zienswijzen wordt een gemeentelijk standpunt bepaald in de zienswijzennota. Het resultaat van de zienswijzennota wordt verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
In het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij het kostenverhaal een rol speelt. Het opstellen van een exploitatieplan, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, is daarom niet nodig.
De noodzakelijke kosten van de gemeente bestaan uit de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding en het voeren van de procedure. Deze kosten worden gedekt uit de legesopbrengsten.