direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Driestweg 10
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.BPBGDriestweg10-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bij de gemeente Putten is een verzoek ingediend om de bestemming van het perceel Driestweg 10 te wijzigen. Op het perceel rust op basis van het bestemmingsplan 'Krachtighuizen 2013' de bestemming 'Bedrijf' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 4'. De initiatiefnemer wil deze bestemmingen inleveren en ter compensatie de bestaande bedrijfswoning en recreatiewoning bestemmen als reguliere woningen. De recreatiewoning zal worden beperkt tot de bestaande inhoudsmaat. Daarnaast wordt gevraagd om een bijgebouw van 150 m² bij de voormalige bedrijfswoning. De voorgenomen omzetting naar reguliere woningen is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk, omdat binnen de bestemming 'Bedrijf' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 4' geen reguliere woningen zijn toegestaan.

De omzetting naar reguliere woningen kan mogelijk worden gemaakt door het opstellen van een nieuw juridisch-planologisch kader. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 plangebied

De locatie maakt deel uit van het buurtschap Krachtighuizen, gelegen ten zuidoosten van de kern Putten. Rond de locatie zijn enkele recreatieterreinen, woningen en bedrijven gelegen. In figuur 1 is de ligging van de locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGDriestweg10-ON01_0001.jpg"

Figuur 1: Ligging plangebied (Driestweg 10 e.o.) (bron PDOK-viewer, 2019)

1.3 Huidige planologische situatie

Het perceel Driestweg 10 is juridisch vastgelegd in het bestemmingsplan 'Krachtighuizen 2013'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Putten op 30 juli 2014. In dit bestemmingsplan is aan het perceel gedeeltelijk de bestemming 'Bedrijf' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 4' met bouwmogelijkheden toegekend. Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan met bijbehorende bouwwerken. De bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 4' voorziet in een terrein voor verblijfsrecreatie inclusief centrale voorzieningen. Recreatiewoningen zijn voorzien van de aanduiding 'recreatiewoning'. Op het perceel is één bedrijfswoning toegestaan.

In het bestemmingsplan zijn enkele wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de gronden te kunnen wijzigen. Hieraan zijn bepaalde voorwaarden verbonden. In onderstaande figuur (figuur 2) is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan opgenomen.

Niet alle gronden die zijn bestemd voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 4' worden omgezet naar wonen. De gronden die niet worden gewijzigd blijven bestemd voor verblijfsrecreatieve voorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGDriestweg10-ON01_0002.jpg"

Figuur 2: Uitsnede vigerende bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied' (www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk (hoofdstuk 1) wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader behandeld. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 4 wordt hierop ingegaan. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de bestemmingen. Hoofdstuk 6 tenslotte gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en toekomstige ontwikkeling

2.1 Huidige situatie

Het plangebied van dit bestemmingsplan maakt deel uit van het buurtschap Krachtighuizen in de gemeente Putten. De betreffende locatie is gelegen aan de Driestweg 10. Het plangebied is opgedeeld in meerdere percelen. Het overgrote deel van het terrein is in gebruik voor Camping de Berk waar ook camperstandplaatsen mogelijk zijn. Op de camping is een bedrijfswoning en een recreatiewoning aanwezig. Op een klein deel van het perceel worden bedrijfsactiviteiten uitgevoerd. In de omgeving zijn meerdere recreatieterreinen, woningen en enkele bedrijven aanwezig. In figuur 3 is de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGDriestweg10-ON01_0003.jpg"

Figuur 3: Huidige situatie (bron luchtfoto PDOK-viewer 2019)

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer heeft het voornemen om de bedrijfs- en verblijfsrecreatieve activiteiten te beëindigen. Hiervoor wordt de bedrijfsbestemming en recreatiebestemming ingeleverd. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning en de bestaande recreatiewoning wordt ook omgezet naar een reguliere woning met een beperkte (bestaande) inhoudsmaat.

De bedrijfsbebouwing op het perceel wordt gedeeltelijk gesloopt. Het overige deel, circa 150 m² blijft behouden. De initiatiefnemer gebruikt deze ruimte als hobbyruimte en als stalling voor een camper.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het beleid van de gemeente Putten vormt het kader waarbinnen de functionele en ruimtelijke ontwikkelingen worden vastgesteld. De ruimtelijke ontwikkelingsplannen van rijk en provincie vormen randvoorwaarden voor het gemeentelijke beleid. Voor zover relevant voor dit bestemmingsplan worden in de volgende paragrafen het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid toegelicht.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.1.6.van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking (SER-ladder) toegevoegd.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 14 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren is in het Besluit ruimtelijke ordening de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen (artikel 3.1.6 lid 2). Op 1 juli 2017 is de regeling gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.


Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. In de algemene bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Met dit bestemmingsplan komt de bestemming 'Bedrijf' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 4' op het perceel Driestweg 10 te vervallen. De bestaande bedrijfs- en recreatiewoning worden omgezet naar reguliere woningen, waarbij de recreatiewoning niet meer dat de bestaande inhoudsmaat krijgt toebedeeld. Een deel van de bestaande bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Er worden geen nieuwe bouwwerken gebouwd.

Gelet op de aard en schaal van de voorgenomen ontwikkeling wordt dit project in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aangezien als stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is voor dit project niet noodzakelijk.

Het rijksbeleid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De wijze waarop wordt omgegaan met ruimtelijke opgaven komt in de Omgevingsvisie Gelderland aan bod, waarbij de provincie partijen uitnodigt om deel te nemen.

De provincie wil minder sturen en meer begeleiden, inspireren en verbinden. De geldende afspraken over wonen en bedrijventerreinen in regionaal verband blijven bestaan. Verder zijn specifieke aandachtspunten: de leegstand en overcapaciteit, krimpgebieden, energietransitie, verblijfsrecreatie en de herijking van de EHS (Ecologische hoofdstructuur), die nu is opgedeeld naar een Gelders Natuurnetwerk (GNN) en een Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). Ook de landbouwsector verandert en er zijn ambities op het gebied van mobiliteit en openbaar vervoer. De hoofddoelstellingen zijn:

  • 1. Het versterken van een duurzame economische structuur;
  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Voor de regio Noord-Veluwe zijn de volgende opgaven beschreven:

Economische ontwikkeling is de motor van de regio, behouden, versterken en benutten van bestaande kwaliteiten, verbinden van leefbaarheid in de kernen met natuurgebieden en waterlandschap en ruimte bieden aan ondernemers om een passend aanbod te ontwikkelen op deze opgaven.

Verdieping Noord-Veluwe

In de Omgevingsvisie is aangegeven dat de economische ontwikkeling de motor is van de regio. Daarbij gaat het onder andere om het versterken van de recreatieve en toeristische sector. Deze sector is belangrijk voor de regio, zowel voor bezoekers als voor inwoners en creëert werkgelegenheid. Om dit in stand te houden is het van belang om te blijven innoveren. Dit vraagt om modernisering, met zorg voor de omgeving en de cultuurhistorische waarden. Het streven is een divers kwalitatief aanbod aan (verblijfs) recreatie.

Verdieping verblijfseconomie

Binnen de recreatiesector is aan de ene kant grote behoefte aan een kwaliteitsverbetering en innovatie en de daaruit voortvloeiende behoefte aan meer fysieke ruimte. Aan de andere kant is er sprake van overaanbod. De opgave is om aan de ene kant ruimte te bieden voor de noodzakelijke kwaliteitsverbetering van de recreatiesector, maar aan de andere kant het probleem van de overcapaciteit van (verblijfs)recreatie aan te pakken.

De provincie wil dan bedrijven invulling kunnen geven aan de kwaliteitsverbetering en innovatie van de recreatiebedrijven. De overcapaciteit betreft in belangrijke mate aanbod aan verouderde (stacaravan) bedrijven. Het risico op verpaupering is aanwezig en kunnen hiermee bijdragen aan de verrommeling van de Gelderse Natuur.

Wanneer het gaat om ontwikkelruimte binnen bestaande terreingrenzen in het Gelders Natuur Netwerk (GNN) zijn ontwikkelingen toegestaan, die de kwaliteit van het toeristische aanbod verhogen. Compensatie is mogelijk via het aankopen en aan de natuur teruggeven van andere recreatiebedrijven. Compensatie via aankoop van andere recreatiebedrijven heeft de voorkeur, omdat daarmee wordt bijgedragen aan de vermindering van het overaanbod van (verouderde) recreatiebedrijven en toeristische overnachtingsmogelijkheden.

Voor dit bestemmingsplan biedt de provinciale Omgevingsvisie enkele relevante aspecten. Het plan voorziet in een functieverandering van een recreatieterrein en een bedrijfslocatie. Het plangebied wordt omgezet naar twee woonpercelen voor reguliere woningen en agrarisch gebied. Door het saneren van een recreatieterrein wordt verrommeling van de Gelderse natuur voorkomen. Ook biedt het andere recreatieondernemers de mogelijkheid om een kwaliteitsverbetering door te voeren.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsverordening Gelderland worden regels gesteld waaraan ontwikkelingen moeten voldoen. In de toelichting van een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing dient te worden beoordeeld of aan gestelde regels wordt voldaan.

Recreatie

In de Omgevingsverordening staat met betrekking tot recreatie het volgende:

  • 1. Recreatiewoningen mogen niet permanent worden bewoond;
  • 2. solitaire recreatiewoningen zijn enkel toegestaan op locaties waar ook reguliere woningen mogelijk zijn;
  • 3. nieuwvestiging en uitbreiding van recreatiewoningen in bestemmingsplannen is alleen mogelijk indien daaraan de eis van bedrijfsmatige exploitatie wordt verbonden.

Verder vermeld de verordening dat er geen andere specifieke regels gelden ten aanzien van uitbreiding en nieuwvestiging van recreatieparken. De activiteit dient net als elke andere ontwikkeling te passen binnen het beleid dat voor het specifieke gebied geldt. Zo dient uitbreiding van recreatieparken in het Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone te voldoen aan het beschermingsregime voor het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone.

Nationaal landschap

Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en buiten de GO, het GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. Deze kernkwaliteiten zijn vastgelegd in bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen van deze verordening.

Met dit bestemmingsplan worden de kernkwaliteiten van het Nationaal landschap niet aangetast. De Omgevingsverordening biedt geen specifieke aanknopingspunten. Het plangebied is in de huidige situatie voorzien van een kampeerterrein met een bedrijfswoning en een recreatiewoning en een bedrijfslocatie die gedeeltelijk is bebouwd. Een deel van deze bebouwing wordt gesloopt.

De beide woning worden omgezet naar twee reguliere woningen en voorzien van een eigen woonbestemming. Het overige deel van het terrein wordt omgezet naar een agrarische bestemming. De bestaande houtwal rond het perceel blijft behouden en wordt niet aangetast.

Het provinciale beleid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.3 Regionaal beleid

Vitale vakantieparken

Onder de noemer 'Programma vitale vakantieparken' werken acht gemeenten in de regio Noord-Veluwe, de provincie Gelderland, de recreatiesector en vele andere partijen, samen aan een kwaliteitsimpuls voor de vakantieparken. Het programma probeert haar doelen na te streven via de volgende drie sporen:

  • 1. economisch spoor: gericht op innovatie van de sector;
  • 2. ruimtelijk spoor: mogelijkheden scheppen om innovatie mogelijk te maken;
  • 3. openbare orde en veiligheidsspoor: een plezierig verblijf op de parken bevorderen.

Het doel van het programma is om de sector economisch weer zo gezond te krijgen dat deze een nog grotere meerwaarde heeft voor de regionale economie. Daarnaast zetten de samenwerkingspartners in op een forse reductie van de overlast op de terreinen. De doelen van het programma zijn alleen te bereiken door recreatieondernemers in beweging te zetten; investeren in de vernieuwing van de voorraad recreatieobjecten, terugbrengen van het overaanbod aan recreatieobjecten.

Met dit bestemmingsplan wordt aangesloten op het beleid 'Programma vitale vakantieparken'. Dit plan voorziet in het terugbrengen van overaanbod aan recreatieobjecten.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Putten 2030

De gemeenteraad van Putten heeft op 5 maart 2015 de Structuurvisie Putten 2030 gewijzigd vastgesteld. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen een toekomstbeeld van de gewenste ruimtelijke inrichting van de gemeente.

Recreatiegebied Krachtighuizen

Een uitzondering op de regel dat er in het gebied geen ontwikkelingsmogelijkheden zijn, is gemaakt voor het gebied Krachtighuizen, gelegen op de overgang van het natuurgebied de Veluwe naar het open agrarisch gebied van de Vallei, even ten zuiden van Putten. Krachtighuizen bestaat voornamelijk uit recreatiewoningen en -gebieden.

Voor Krachtighuizen is in 2013 een afzonderlijk bestemmingsplan vastgesteld waarin niet alleen de bestaande planologische rechten zijn vastgelegd. De regels in het bestemmingsplan zijn ook meer flexibel gemaakt om ontwikkelingen te stimuleren. Met deze ontwikkelingsmogelijkheden streeft de gemeente naar een verbetering van de kwaliteit van het verblijfsrecreatieve product in het gebied.

De gemeente Putten maakt deel uit van het recreatiegebied Veluwe. Dit gebied verliest de laatste jaren wat van haar aantrekkingskracht op de toeristische markt. Het gevolg hiervan is dat er een overaanbod is van verblijfsaccommodaties. Putten zet in op een aantrekkelijk en divers aanbod aan recreatieve voorzieningen. Wat betreft verblijfsrecreatie is Krachtighuizen het concentratiegebied. Hier zijn nu al de meeste verblijfsaccommodaties gevestigd. De verwachting is dat nier zozeer nieuwvestiging, maar met name uitbreiding, opwaardering en sanering hier plaats zullen vinden.

Het onderhavige bestemmingsplan betreft een sanering van een verblijfsrecreatieterrein en een bedrijfslocatie naar wonen en agrarische grond. De bestaande woningen worden omgezet naar reguliere woningen. Er worden geen nieuwe woningen toegevoegd in het recreatiegebied Krachtighuizen.

3.4.2 Recreatie +

Op 1 december 2016 heeft de gemeenteraad het beleidsdocument 'Recreatie +' vastgesteld. In 'Recreatie +’ staan de visie, uitgangspunten en ruimtelijke instrumenten om de verblijfsrecreatie te versterken. Het beleid sluit inhoudelijk aan bij de koers van het regionale 'programma Vitale vakantieparken'.

In 'Recreatie +’ zijn een viertal ruimtelijke instrumenten opgenomen waarmee de raad haar visie wil verwezenlijken. Het betreft de volgende instrumenten:

  • Kwaliteitsimpuls: kwaliteitsimpuls voor het recreatieve landschap en het vergroten van de bouwmogelijkheden voor recreatieondernemers met als doel om de diversiteit en kwaliteit van de verblijfsrecreatie te vergroten.
  • Schakelen: mogelijkheid bieden aan recreatieondernemers om te schakelen tussen verblijfsrecreatie en dagrecreatie.
  • Uitruilen: uitbreiding recreatieterreinen door uitruilen van recreatieve planologische ruimte mogelijk te maken, om zodoende innovatieve toekomstplannen te faciliteren.
  • Bedenktijd: tijdelijk toestaan dat de beheerderswoning wordt gebruikt als reguliere woning en aan de ondernemer bedenktijd te geven alvorens deze een definitieve beslissing neemt over zijn toekomst en die van de recreatieve bestemming.

Het beleid ziet er op toe dat bij 'Uitruil' waarbij de oppervlakte van de vervallen recreatieve bestemming wordt geregistreerd in de registratiebank en biedt ondernemers de kans om hun recreatiebedrijf willen uitbreiden. De aanwezige beheerderswoning wordt omgezet naar een reguliere woonbestemming. Het uitgeruilde perceel zal naast de woonbestemming ook worden bestemd als agrarische grond.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)'. In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Onderzoek

De voorgenomen ontwikkeling is een transformatie van een recreatieterrein en een bedrijfsperceel waar de bestaande bedrijfswoning en recreatiewoning worden opgezet naar reguliere woningen.

In de directe omgeving van het perceel Driestweg 10 zijn drie recreatieparken (Driestweg 11, 12 en Huinerenkweg 14) en op grotere afstand een houthandel / houtbewerkingsbedrijf (Huinerenkweg 20-22) en een kachelhandel (Huinerenkweg 6) aanwezig.

Adres   SBI CODE 2008 met bedrijfsactiviteiten   Planologische bestemming   Milieuzone   Afstand tot initiatief (m)   Belemmering  
Driestweg 11   553, 552   Recreatie - Verblijfsrecreatie   3.1 *   45   nee  
Driestweg 12   553, 552   Recreatie - Verblijfsrecreatie 4   3.1 *   20   ja  
Huinerenkweg 6   47   Detailhandel   1 *   160   nee  
Huinerenkweg 14   553, 552   Recreatie - Verblijfsrecreatie 2   3.1 *   20   ja  
Huinerenkweg 20-22   162   Bedrijf   3.2 *   165   nee  

* Krachtighuizen is in het bestemmingsplan 'Krachtighuizen 2013' aangemerkt als een 'gemengd gebied'. Dit komt omdat in het gehele gebied verschillende functies naast elkaar voorkomen. Er is in Krachtighuizen geen sprake van een aaneengesloten woongebied. Dit brengt met zich mee dat de richtafstanden verlaagd kunnen worden.

Conclusie

De richtafstand van een recreatieterrein is volgens de VNG-publicatie 50 meter. Omdat Krachtighuizen wordt aangemerkt als gemengd gebied mag de richtafstand met één stap worden verlaagd. Voor een recreatieterrein geldt dan een afstand van 30 meter tot een gevoelige functie (woningen). Deze afstand wordt niet gehaald. Omdat op de omliggende recreatieparken voornamelijk chalets staan die in bezit zijn van particulieren, waarbij op de parken geen horeca (keuken) aanwezig is, ligt het voor de hand om de recreatieterreinen te vergelijken met 'Hotels en pensions met keuken' (SBI CODE 2008 5510). Hierbij hoort een richtafstand van 10 meter. Deze richtafstand van de bouwvlakgrens van de recreatieterreinen tot de woningen wordt ruimschoots gehaald. Hiermee wordt voldaan aan de vereiste richtafstanden en wordt een goed woon- en leefklimaat in de woningen gewaarborgd.

De recreatieterreinen worden door het aanhouden van deze richtafstand niet belemmerd in de bedrijfsvoering.

4.2 Geluid

Toetsingskader

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

Onderzoek en conclusie

Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die geluidhinder veroorzaken. Onderzoek naar Industrielawaai kan achterwege blijven.

Wegverkeer

Met dit bestemmingsplan wordt een bedrijfswoning en een recreatiewoning omgezet naar twee reguliere woningen. Volgens de wet geluidhinder is een woning een geluidsgevoelige functie. De woningen liggen niet binnen de invloedszone waarvoor akoestisch onderzoek noodzakelijk is. Het plangebied ligt binnen een 30 km/u zone. De weg wordt allen door bestemmingsverkeer gebruikt en heeft een lage verkeersintensiteit. Hiermee is voldoende aannemelijk gemaakt dat de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de woningen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde Wet geluidhinder.

4.3 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Het plangebied en de omgeving is geïnventariseerd op de aanwezigheid van de mogelijke risicobronnen (zie figuur 4). Rond het plangebied zijn meerdere inrichtingen (bovengrondse tanks) aanwezig met invloedsgebieden die oplopen tot 50 meter. Gelet op de ligging van het plangebied en de afstand tot die inrichtingen (groter dan 50 meter) vormt dit aspect geen belemmering.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Op de Voorthuizerstraat (N303) vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. (Zie figuur 5). De voorthuizerstraat is gelegen op een afstand van ruim 320 meter van het plangebied. Gezien de ligging van de weg op meer dan 200 meter, maar minder dan 4.000 meter van het plangebied volstaat een 'beperkte' verantwoording van het groepsrisico.

Buisleidingen

In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig. Dit vormt geen belemmering voor het project.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGDriestweg10-ON01_0004.jpg"

Figuur 4: Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGDriestweg10-ON01_0005.jpg"

Figuur 5: Uitsnede overzichtskaart route gevaarlijke stoffen (bron: gemeente Putten)

Conclusie

In de directe omgeving van het plangebied is het aantal transporten met gevaarlijke stoffen over de weg zodanig gering, dat de PR-contouren van 10-6 per jaar binnen de rijbaan liggen en het groepsrisico verwaarloosbaar klein is.

Doordat er geen risicobronnen in de directe omgeving aanwezig zijn wordt het project als kansrijk aangemerkt en is verder onderzoek niet noodzakelijk.

De benoemde risicobronnen zijn op zodanige afstand gelegen dat deze niet van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

4.4 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

In dit plan wordt een bedrijfswoning en recreatiewoning opgezet naar reguliere woningen waarbij geen bouwactiviteiten worden uitgevoerd. De conclusie is dan ook dat dit plangebied, niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c kan het project zonder nader onderzoek doorgang vinden. De functieverandering wordt dan ook niet belemmerd door het aspect luchtkwaliteit.

4.5 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.

Onderzoek en conclusie

Voor het perceel Driestweg 10 is in het verleden bodemonderzoek verricht naar ondergrondse benzine- en hbo tanks. De locatie is volgens het Bodemloket voldoende onderzocht in het kader van de Wet bodembescherming. Daarnaast worden er geen bodemingrepen voorgesteld. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het plan

4.6 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

• Natura-2000 gebieden;

• Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

• soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;

• soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;

• overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot zowel het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Veluwe en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt circa 450 meter.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Veluwe is wel gevoelig voor stikstofdepositie. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Gelderland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

In het plangebied wordt een klein deel van een bijgebouw gesloopt. Verder worden er geen watergangen gegraven of verlegd en worden er geen bomen gekapt. Voor de te slopen bebouwing wordt een sloopmelding gedaan. Gezien de ligging en huidige inrichting van het gebied, is op voorhand niet uit te sluiten dat (mogelijke) verblijfplaatsen van beschermde soorten worden aangetast. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor het slopen moet worden aangetoond dat er geen (mogelijke) verblijfplaatsen van beschermde soorten worden aangetast. Daarnaast geldt de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.7 Verkeer en Parkeren

Door de transformatie van een recreatieterrein en bedrijfslocatie naar twee reguliere woningen zal het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied afnemen. De woningen worden ontsloten via de Driestweg die vervolgens aansluit op de Voorthuizerstraat. Het parkeren vindt geheel op eigen terrein plaats. Hiervoor is op het perceel voldoende ruimte.

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het plan.

4.8 Water

Via de Digitale Watertoets is het Waterschap Vallei en Veluwe geïnformeerd over dit bestemmingsplan. Hiermee is bepaald dat het plan geen waterbelang heeft op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen. Dit omdat binnen het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden zijn gelegen die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat met het voornemen geen essentieel waterbelangen worden geraakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor dit plan een positief wateradvies gegeven. De resultaten van de Digitale Watertoets zijn opgenomen in bijlage 1.

4.9 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie

Toetsingskader

De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.

Droge kampontginningen

De droge kampontginningen ontstonden in gebieden met relatief uitgestrekte hogere zandgronden. In Putten lagen die aan de flanken van het Veluwemassief en op de grootste dekzandruggen. De droge kampontginningen horen waarschijnlijk tot de oudste kampontginningen in de Gelderse Vallei. De ontwikkeling van deze kampontginningen vond plaats vanaf de Vroege Middeleeuwen, waarbij het heel goed mogelijk is dat hier al in de prehistorie, met name in de IJzertijd, nederzettingen lagen. De kampontginningen hadden in eerste instantie vaak een individueel karakter. Er was geen sturing van bovenaf op de inrichting van het gebied. Natuurlijke lijnen, zoals de aanwezigheid van natuurlijk reliëf, bos of de ligging van oudere wegen, waren bepalend voor de landschapsopbouw. Daardoor ontstond meestal een onregelmatig patroon van wegen en perceelsgrenzen, vaak met kromme lijnen. Vanwege de relatief hoge ligging van de droge kampontginningen waren sloten of afwaterende beken niet nodig. (Zie figuur 6)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGDriestweg10-ON01_0006.jpg"

Figuur 6: Uitsnede Nota Cultuurhistorie (bron: Raap, Archeologisch Adviesbureau).

Onderzoek en conclusie

In het plangebied komen geen cultuurhistorische waarden voor. Het landschap is in dit gebied sterk veranderd door toevoeging van nieuwe functies. Rondom het plangebied zijn historische wegen en historische kavelgrenzen aanwezig. Deze aanwezige waarden hebben geen invloed op het voorgenomen planontwikkeling.

Archeologie

Toetsingskader 

Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld (zie figuur 7) die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGDriestweg10-ON01_0007.jpg"

Figuur 7: Uitsnede archeologische waardenkaart (bron: gemeente Putten)

Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt in het gebied met een hoge archeologische verwachting, resten afgedekt en daardoor goed bewaard. Op het terrein geldt de dubbelbestemming ' Waarde - Archeologie 2. Hiervoor geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek bij grondwerkzaamheden tot een diepte van 40 centimeter onder maaiveld over een oppervlakte van kleiner dan 100 m². Er vinden echter geen bouwactiviteiten of werkzaamheden plaats die eventuele aanwezige waarden kunnen schaden. Archeologisch onderzoek is dan niet nodig.

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.10 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsregels. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden. Hierop wordt in de volgende paragraaf nader ingegaan.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelregel en procedureregels.
  • Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten het overgangsrecht en de titel.

5.2 Bestemmingsregels

De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

(Dubbel)Bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch

Voor de agrarische gronden binnen het plangebied is de bestemming ‘Agrarisch’

opgenomen. Binnen de bestemming zijn geen gebouwen toegestaan.

Artikel 4 Tuin

De voortuinen van de woonbestemmingen zijn in deze bestemming geregeld. Hier zijn de bestaande gebouwen en overkappingen geregeld, evenals de bouw van erkers en ingangspartijen. Tevens zijn erf- en perceelsafscheidingen geregeld in deze bestemming.

Artikel 5 Wonen

Deze bestemming is van toepassing op de woning in het plangebied. Het hoofdgebouw mag alleen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Binnen het bestemmingsvlak is niet meer dan één woning toegestaan. De inhoud van de woning mag niet meer dan 660 m3 bedragen. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum inhoud (m³)' is de inhoud van de woning maximaal 168 m³. De woning moet worden voorzien van een kap. De bouwhoogte van een woning is maximaal 8 meter. Bij een woning is maximaal 50 m² aan bijgebouwen toegestaan. In afwijking van hiervan mag ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte bijgebouwen' de oppervlakte van bijgebouwen maximaal de aangegeven oppervlakte bedragen.

Op grond van het reguliere beleid kan het wonen gecombineerd worden met een aan huis verbonden bedrijfs- en/of beroepsactiviteit.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden zijn deze dubbelbestemmingen opgenomen. Aan deze bestemming is een omgevingsvergunning gekoppeld. Afhankelijk van de verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische waarden, is bij ontwikkelingen waarbij in de bodem wordt geroerd, een archeologisch onderzoek nodig bij gebieden groter dan 100 m2. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te laten vervallen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, wordt een ieder in de gelegenheid gesteld voor het indienen van zienswijzen.

Voorbereidingsfase

Gezien de omvang en aard van het voornemen, de realisatie van een parkeerstrook, heeft de gemeente gekozen om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen.

Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.

Vaststellingsfase

Ten aanzien van de ingekomen zienswijzen wordt een gemeentelijk standpunt bepaald in de zienswijzennota. Het resultaat van de zienswijzennota wordt verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

In het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij het kostenverhaal een rol speelt. Het opstellen van een exploitatieplan, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, is daarom niet nodig.

De noodzakelijke kosten van de gemeente bestaan uit de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding en het voeren van de procedure. Deze kosten worden gedekt uit de legesopbrengsten.