Plan: | Goorsteeg 13 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0273.BPBGGoorsteeg13-VA01 |
Het voorliggend bestemmingsplan is een herziening van het op 3 juli 2014 vastgestelde bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied'. Met dit bestemmingsplan wordt medewerking verleend aan het verzoek van de eigenaar om de gebruiksmogelijkheden op het perceel Goorsteeg 13 te Putten te verruimen. Het erfperceel en de omliggende gronden worden gebruikt voor het hobbymatig houden van dieren. De eigenaar wil het houden van dieren gaan uitbreiden. Hij wil schapen, geiten, koeien, eenden, konijnen, parelhouders, ganzen, siervogels en legkippen gaan houden. Om het hobbymatig houden van deze dieren goed mogelijk te maken, heeft de eigenaar het verzoek ingediend om de woonbestemming aan te vullen met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – agrarische nevenactiviteit' en daarbij ook het bouwvlak te verruimen.
Het plangebied ligt in het westelijk buitengebied van de gemeente Putten en is aan de noordzijde begrensd door de Goorsteeg. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door een fietspad en in het zuidwesten is een intensieve veehouderij gelegen.
Het plangebied kan aangemerkt worden als een gemengd gebied met veelal agrarische bedrijven en enkele woon- en bedrijfslocaties.
In figuur 1 is de ligging van het plangebied opgenomen.
Figuur 1: Huidige situatie Goorsteeg 13 (Luchtfoto gemeente Putten 2015)
Bestaande regeling
Het plangebied is op dit moment geregeld in het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied'. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Wonen' en gedeeltelijk de bestemming 'Agrarisch' (zonder de aanwezigheid van een bouwvlak).
Binnen de bestemming 'Wonen' is het toegestaan om een woning te realiseren met bijgebouwen tot een oppervlakte van 80 m2. Het hobbymatig houden van dieren is op basis van deze bestemming slechts heel beperkt toegestaan en mogelijk.
De gronden met de bestemming 'Agrarisch' mogen worden gebruikt voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf of bijvoorbeeld hobbymatig als weiland voor hobbydieren. Het bouwen van gebouwen kan alleen binnen een bouwvlak.
Figuur 2 geeft een uitsnede weer van het geldende bestemmingsplan.
Figuur 2: Uitsnede geldende bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied' (www.ruimtelijkeplannen.nl)
Nieuwe regeling
De gemeente Putten heeft aangegeven in principe mee te werken aan de voorgenomen ontwikkeling. Dit nieuwe bestemmingsplan vormt het juridisch-planologische kader waarbinnen de gewenste ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. In de nieuwe situatie blijven de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch' gehandhaafd, maar vindt er een verschuiving van de vlakken plaats. Als aanvulling hierop wordt voor het plangebied de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit' opgenomen waardoor het hobbymatig gebruik van dieren mogelijk wordt gemaakt.
Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan bevat het relevante beleidskader. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de ruimtelijke situatie en geeft een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere omgevingsaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 4. De uitvoerbaarheid van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5.
Het beleid van de gemeente Putten vormt het kader waarbinnen de functionele en ruimtelijke ontwikkelingen worden vastgesteld. De ruimtelijke ontwikkelingsplannen van rijk en provincie vormen randvoorwaarden voor het gemeentelijke beleid. Voor zover relevant voor dit bestemmingsplan worden in de volgende paragrafen het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid toegelicht.
In artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren. Via deze duurzaamheidsladder stimuleert het Rijk de herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de ontwikkeling van nieuwe terreinen te verminderen.
Dit bestemmingsplan maakt geen (nieuwe) stedelijke ontwikkeling mogelijk. Gelet op de aard en schaal van de ontwikkeling is nadere toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde.
De wijze waarop wordt omgegaan met ruimtelijke opgaven komt in de Omgevingsvisie Gelderland aan bod, waarbij de provincie partijen uitnodigt om deel te nemen.
De provincie wil minder sturen en meer begeleiden, inspireren en verbinden. De geldende afspraken over wonen en bedrijventerreinen in regionaal verband blijven bestaan. Verder zijn specifieke aandachtspunten: de leegstand en overcapaciteit, krimpgebieden, energietransitie, verblijfsrecreatie en de herijking van de EHS (Ecologische hoofdstructuur), die nu is opgedeeld naar een Gelders Natuurnetwerk (GNN) en een Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). Ook de landbouwsector verandert en er zijn ambities op het gebied van mobiliteit en openbaar vervoer. De hoofddoelstellingen zijn:
Wat dit laatste betreft komt de nadruk meer te liggen op gezondheidseffecten. Specifieke gebiedskwaliteiten worden vastgelegd in een Gebiedsatlas en de provincie organiseert kwaliteitsateliers.
Sinds 2017 is in de Omgevingsvisie Gelderland het zogenaamde Plussenbeleid opgenomen. Dit Plussenbeleid geldt voor uitbreidingen (boven de 500 m²) van niet grondgebonden veehouderijen. Het gaat in dit geval niet om een intensieve veehouderij, maar om een kleinschalige, hobbymatige ontwikkeling. Overigens is het ook niet het plan om meer dan 500 m² nieuwe bebouwing op te richten. In de regels zal opgenomen worden dat intensieve veehouderij niet is toegestaan.
In de Omgevingsverordening Gelderland worden regels gesteld waaraan ontwikkelingen moeten voldoen. In de toelichting op een bestemmingsplan of de ruimtelijke onderbouwing dient te worden beoordeeld of aan gestelde regels wordt voldaan. Ook in de Omgevingsverordening is sinds 2017 het Plussenbeleid opgenomen. Zoals opgenomen in de vorige paragraaf is het Plussenbeleid niet van toepassing op dit plan. In de omgevingsverordening zijn ook geen andere relevante aspecten voor dit plan van belang.
De gemeenteraad van Putten heeft de Structuurvisie Putten 2030 vastgesteld. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen een toekomstbeeld van de gewenste ruimtelijke inrichting van de gemeente. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijke leidraad bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Het plangebied is in de structuurvisie aangemerkt als 'Landbouwontwikkelingsgebied'. Het landbouwontwikkelingsgebied is specifiek van belang voor de zonering van
niet-grondgebonden (intensieve) veehouderijen. In dit gebied is dan ook ruimte voor de ontwikkeling van niet-grondgebonden veehouderijen. Daarbij dienen bestaande landschappelijke en natuurlijke waarden behouden te blijven. Bij een uitbreiding (of nieuwvestiging) dient een landschappelijke inpassing plaats te vinden.
Het plan past binnen de Structuurvisie. De uitbreiding zal gepaard gaan met een landschappelijke inpassing (zie hiervoor paragraaf 3.1).
In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het omschakelen van wonen naar wonen met agrarische nevenactiviteiten. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:
a. het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is niet toegestaan ter plaatse van de aanduidingen:
1. 'overige zone - arkemheen, veluwerandmeren en veluwe';
2. 'overige zone - extensief rood zwermgebied';
3. 'overige zone - ehs natuur';
b. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ten behoeve van de agrarische nevenactiviteit mag niet meer bedragen dan 650 m²;
c. in afwijking van het bepaalde onder a mag uitsluitend de op het moment van het vaststellen van het wijzigingsbesluit bestaande oppervlakte aan gebouwen, met uitzondering van de woning, ten behoeve van de agrarische nevenactiviteiten worden gebruikt en is een vergroting naar 650 m2 niet mogelijk, indien de inhoud van de woning op het betreffende perceel eerder door middel van een afwijkingsbesluit als bedoeld in artikel 19.4 is vergroot;
d. de agrarische nevenactiviteit heeft een omvang van minimaal 3 tot maximaal 16 NGE;
e. het niet betreft agrarische nevenactiviteiten in de vorm van intensieve veehouderij buiten de op de verbeelding als 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' aangegeven gronden;
f. de ontwikkeling dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
Het plan voldoet aan de voorwaarden. De wijzigingsbevoegdheid kan echter niet toegepast worden omdat ook het bouwvlak vergroot wordt. Er is daarom een partiële herziening nodig. De gemeente vindt het in dit geval acceptabel om ook het bouwvlak te vergroten, om een aantal redenen:
Zoals in hoofdstuk 1 is behandeld, is door de eigenaar het verzoek ingediend om de mogelijkheden voor het hobbymatig houden van vee op het perceel Goorsteeg 13 te verruimen. Met dit plan wordt het bestemmingsvlak vergroot en krijgt het perceel de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – agrarische nevenactiviteit”. Voor het beter kunnen houden van de dieren wordt een nieuw bijgebouw gerealiseerd met een oppervlakte van circa 130 m2.
Het plangebied betreft een relatief groot perceel waarbij het huidige bestemmingsvlak 'Wonen' aan de krappe kant is. Achter de woning is op grond van het bestemmingsplan geen ruimte meer voor erf/tuin of bijgebouwen. Het plangebied is een open, agrarisch gebied en kent op zich geen bijzondere waarden qua natuur en landschap. Rond het perceel zijn enkele agrarische bedrijven aanwezig.
Voor het initiatief is een landschappelijke inpassing opgesteld. (zie figuur 3) Met deze landschappelijk inpassing wordt ruimtelijke winst geboekt en het aanzicht van het perceel wordt hiermee verbeterd. De werkzaamheden zijn als volgt:
De voorgenomen ontwikkeling voor het mogelijk maken van een agrarische nevenactiviteit en het vergroten van het bestemmingsvlak 'Wonen', is ruimtelijk acceptabel. Uitgangspunt daarbij is dat het perceel landschappelijk goed wordt ingepast c.q. het aanzicht van het perceel wordt verbeterd en dat hierdoor ruimtelijke winst wordt geboekt.
Zoals ook aangegeven in paragraaf 2.3.2 vindt de gemeente het in dit geval acceptabel om ook het bouwvlak van het perceel te vergroten.
Figuur 3: Schetsontwerp Landschappelijke inpassing Goorsteeg 13 (bron Puur Landschap, mei 2017)
Milieu
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt geen nieuwe milieugevoelige functie mogelijk gemaakt.
Er dient wel gekeken te worden of de agrarische nevenactiviteit milieutechnisch acceptabel is. Het verzoek gaat uit van de volgende dieren:
Er is gekeken naar de afstanden tussen de emissiepunten en de omliggende woningen. Hieruit blijkt dat deze dieren gehouden kunnen worden. Het plan is milieutechnisch acceptabel.
Archeologie
Voor het betreffende perceel geldt op basis van de Archeologisch Waardenkaart van Putten een archeologische dubbelbestemming. Op het perceel geldt gedeeltelijk Waarde Archeologie - 3 en Waarde - Archeologie 4. Voor de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek een oppervlakte tot 500 m² en voor ingrepen dieper dan 40 cm bij grondwerkzaamheden. Voor de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek een oppervlakte tot 5.000 m² en voor ingrepen dieper dan 40 cm.
Op het perceel wordt een nieuw bijgebouw gebouwd met een oppervlakte van circa 130 m². Omdat de ingrepen binnen de in het bestemmingsplan genoemde grenswaarden blijven is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. De betreffende dubbelbestemming blijft met dit bestemmingsplan in stand.
Bodem
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat als de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig gesaneerd wordt, dat het kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen worden bij voorkeur op schone grond gerealiseerd.
Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening. Voor het plangebied is geen sprake van een verdachte locatie.
Met dit bestemmingsplan wordt het bestemmingsvlak van de bestaande woning gewijzigd. Op het perceel wordt een bijgebouw gebouwd waar geen sprake is van een verblijf van personen langer dan twee uur per (werk)dag. Een bodemonderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet nodig.
Verkeer
In de bestaande situatie wordt het plangebied ontsloten via de Goorsteeg. Het parkeren vindt daarbij plaats op eigen terrein. Dit zal in de nieuwe situatie niet wijzigen.
Het hobbymatig houden van dieren heeft niet veel extra verkeersbewegingen tot gevolg. Nader onderzoek naar dit aspect is dan ook niet nodig.
Water
Via de Digitale Watertoets is het Waterschap Vallei en Veluwe geïnformeerd over dit bestemmingsplan. Hiermee is bepaald dat het plan mogelijk een invloed heeft op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen (normale procedure). Dit omdat in het plangebied een leggerwatergang met beschermingszone aanwezig is. Dit betekend dat mogelijk daarmee primaire waterbelangen worden geraakt. Het Waterschap wenst dan ook om hierover in overleg te gaan. De resultaten van de Digitale Watertoets zijn opgenomen in bijlage 1, waarbij in deze paragraaf de aandachtspunten worden behandeld.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten
worden bij het waterschap.
Grondneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.
Het waterschap adviseert een initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen/randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Hierbij wordt geadviseerd om de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen.
Over het plan is overleg met het Waterschap gevoerd. Het perceel grenst aan een B-watergang en C- watergang. Zolang de taluds van deze watergangen intact blijven is dit geen probleem. Voor het onderhoud van de B-, en C-wateren moet wel rekening gehouden worden bij de inrichting van het terrein. Het is van belang dat er nog steeds onderhoud mogelijk is na de aanleg van de landschapselementen en het hekwerk. De eigenaar heeft bevestigd dat dit zo is.
Daarmee is het Waterschap akkoord met het plan.
Geluid
Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Het plan legt de bestaande situatie vast waar alleen de bestemmingsgrenzen van de bestemming 'Wonen' worden gewijzigd. Er worden geen geluidgevoelige functies toegevoegd. In het kader van de Wet geluidhinder is onderzoek naar geluidhinder niet noodzakelijk.
Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Het aantal verkeersbewegingen wat nodig is voor het houden van de beperkte aantallen dieren is beperkt tot enkele verkeersbewegingen per weekdag. Op basis van het beperkte aantal verkeersbewegingen kan worden gesteld dat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Ecologie
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de nieuwe Wet Natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De locatie ligt niet in een Natura 2000-gebied, binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN; voorheen EHS) of een weidevogelleefgebied. Bij eventuele ontwikkeling is dus geen sprake van verstoring, vernietiging, areaalverlies of verdroging van de Natura 2000 of NNN. Het enige potentiële effect is een de toename van de stikstofdepositie in de Natura 2000. Voor dit plan is, in het kader van de vergunningsaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 een Aerius – berekening uitgevoerd op basis van de aanwezige dieraantallen op de locatie(zie bijlage). Uit deze Aerius – berekening (zie bijlage 2) blijkt dat er voor het Natura 2000 – gebied de Veluwe een toename van de stikstofdepositie optreedt van 0,17 mol/ha/jaar als gevolg van dit plan. Dit is boven de grenswaarde van 0,05 mol/ha/jaar. Voor dit plan is een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet noodzakelijk. Deze vergunning (zaaknummer 2015-014000) is inmiddels aangevraagd en verleend (8 augustus 2016), aangezien er nog genoeg vergunningsruimte beschikbaar is. Ondanks de genoemde toename is het plan daarom vergunbaar. Het aspect gebiedsbescherming werkt daarom niet belemmerend voor de vaststelling van dit plan.
Soortenbescherming
De soortenbescherming vindt primair plaats via de nieuwe wet Natuurbescherming. Op grond van deze wet mogen geen beschermde planten en dieren (en hun verblijfsplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, worden verstoord. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV, zoals vleermuizen, van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst soorten is een zware bescherming opgenomen. De verblijfplaatsen van beschermde soorten mogen niet negatief worden beïnvloed door bouwactiviteiten.
Het plan voorziet in een juridische regeling om de bestaande situatie vast te leggen. Het plan voorziet niet in bouw-, sloop- en/of aanlegwerkzaamheden. Hierdoor is de verstoring van eventueel aanwezige beschermde soorten bij voorbaat uit te sluiten.
Externe veiligheid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Er is bij dit plan geen sprake van bovenstaande aspecten. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.
Kabels en leidingen
In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een planologische bescherming nodig hebben.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:
De gronden die niet meer vallen onder de woonbestemming krijgen de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is het agrarische gebruik geregeld. Op de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijn geldt een maximale bouwhoogte van 1,5 meter.
De gronden die zijn voorzien van de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor vrijstaande woningen. Per bestemming is maximaal één woning toegestaan. Binnen de bestemming is de uitoefening van aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven toegestaan. De gronden die de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit' mogen naast het wonen ook worden gebruikt voor agrarische nevenactiviteiten.
Binnen het bestemmingsvlak mag één vrijstaande woning worden gerealiseerd die een maximale bouwhoogte mag hebben van 8 meter. De inhoud van de woning is maximaal 660 m³. Deze inhoud komt overeen met de inhoud van omliggende woningen binnen het gebied. De standaard regeling voor bijgebouwen 80 m². De bijgebouwen mogen een kap krijgen. De goothoogte van een bijgebouw mag een hoogte krijgen tot 3,5 meter. De bouwhoogte mag niet hoger zijn dan 6 meter.
Er mag ook een agrarische nevenactiviteit worden uitgevoerd. Hiervoor is op het perceel een aanduiding opgenomen. De oppervlakte van gebouwen voor de agrarische nevenactiviteiten is maximaal 650 m². De goot- en bouwhoogte is maximaal 3 en 8 meter.
Op grond van het reguliere beleid kan het wonen gecombineerd worden met een aan huis verbonden bedrijfs- en/of beroepsactiviteit. Het gaat daarbij om activiteiten in de dienstverlening die goed bij het wonen passen. Ten slotte is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het waarborgen van de landschappelijke inpassing zoals voorgesteld in bijlage 1.
Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 4
Deze gronden hebben een dubbelbestemming gekregen en zijn mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.
In de bouwregels is bepaald dat het verboden is om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing op te (laten) richten. Er moet eerst duidelijkheid zijn over de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
Er is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (voorheen: aanlegvergunningstelsel). Ook is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te laten vervallen.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Het bestemmingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, wordt een ieder in de gelegenheid gesteld voor het indienen van zienswijzen.
Voorbereidingsfase
Gezien de omvang en aard van de functieverandering heeft de gemeente er voor gekozen om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen. In het kader van vooroverleg is het concept van het ontwerpbestemmingsplan voorgelegd en besproken met het Waterschap Vallei en Veluwe. Dit is verwoord in de paragraaf Water. Aangezien er geen provinciale belangen spelen, is het plan niet voorgelegd aan de provincie.
Ontwerpfase
Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.
Vaststellingsfase
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 13 juli 2017 tot en met 24 augustus 2017 voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen binnengekomen.
Het wijzigingsplan is ongewijzigd vastgesteld op 2 november 2017.
Tegen de vaststelling van het bestemmingsplan is beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
In het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij het kostenverhaal een rol speelt. Het opstellen van een exploitatieplan, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, is daarom niet nodig.
De noodzakelijke kosten van de gemeente bestaan uit de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding en het voeren van de procedure. Deze kosten worden gedekt uit de legesopbrengsten. Daarnaast wordt er met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst afgesloten.