direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Huddingweg 14 en 16
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.BPBGHuddingwg1416-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggend bestemmingsplan is een herziening van het op 3 juli 2014 vastgestelde bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied'. Bij de gemeente Putten is een verzoek ingediend om de bestemming van het perceel Huddingweg 14-16 te wijzigen. Met dit bestemmingsplan wordt medewerking verleend aan het verzoek van de initiatiefnemer om de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. De bedrijfsgebouwen worden gesloopt om de mogelijkheid te bieden voor de bouw van twee nieuwe woningen. De bestaande twee bedrijfswoningen worden omgezet naar reguliere woningen. Daarnaast zal het kantoor worden omgezet naar een reguliere woning.

Het beoogde voornemen zoals hierboven is beschreven is niet mogelijk op basis van het bestemmingplan 'Westelijk Buitengebied'. De bedrijfsbestemming die op het perceel ligt biedt geen mogelijkheden om de woningbouw te realiseren. Om die reden is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Het voorliggende bestemmingsplan 'Huddingweg 14 en 16' voorziet hierin.

1.2 Beschrijving van de situatie

Het perceel Huddingweg 14-16 is gelegen in het buitengebied van de gemeente Putten, in het gebied Gerven, tussen de kernen Putten en Voorthuizen. Het perceel is omgeven door agrarische gronden, bospercelen en houtsingels. Op het perceel zijn twee bedrijfswoningen, enkele bedrijfshallen en een kantoorgebouw aanwezig. Het perceel is – inclusief weilanden - circa 5 hectare groot. De bedrijfsbestemming heeft een oppervlakte van circa 1,3 hectare. Er is circa 3.200 m² bebouwd.

De initiatiefnemer heeft aangegeven het aanwezige bedrijf op het perceel te beëindigen. Naar aanleiding hiervan heeft de initiatiefnemer, in overleg met de gemeente, ervoor gekozen om het bedrijfsperceel te transformeren tot een woonperceel voor maximaal vijf woningen. In figuur 1 is deze huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGHuddingwg1416-ON01_0001.png"

Figuur 1: Huidige situatie Huddingweg 14-16 (Luchtfoto gemeente Putten 2015)

1.3 Planologische juridisch kader

Het perceel Huddingweg 14-16 ligt in het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied'. In dit bestemmingsplan is voor het perceel de bestemming 'Bedrijf' van toepassing, met een nadere functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag, kantoor en handel en reparatie van machines'. Op het perceel zijn twee bedrijfswoningen, een kantoor en bedrijfsgebouwen aanwezig. Op grond van het bestemmingsplan mag 2.726 m2 aan bedrijfsgebouwen aanwezig zijn. Daarnaast is buitenopslag aanwezig en toegestaan (binnen de bedrijfsbestemming).

Op het perceel zijn ook de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' van toepassing. Daarnaast geldt voor het westelijke gedeelte (achter de bedrijfsgebouwen) van het perceel ook de gebiedsaanduiding 'overige zone - ehs natuur'. Figuur 2 geeft een uitsnede weer van het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGHuddingwg1416-ON01_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede vigerende bestemmingsplan Westelijk Buitengebied (www.ruimtelijkeplannen.nl)

Hoofdstuk 2 Beleidskader

Het beleid van de gemeente Putten vormt het kader waarbinnen de functionele en ruimtelijke ontwikkelingen worden vastgesteld. De ruimtelijke ontwikkelingsplannen van rijk en provincie vormen randvoorwaarden voor het gemeentelijke beleid. Voor zover relevant voor dit bestemmingsplan worden in de volgende paragrafen het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid toegelicht.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren. Via deze duurzaamheidsladder stimuleert het Rijk de herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de ontwikkeling van nieuwe terreinen te verminderen. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van het stedelijk en landelijk gebied.

De 3 stappen van de Ladder

In het Bro staan de drie stappen van de Ladder beschreven:

  • 1. De voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. Bezien moet worden in hoeverre die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. Het plan voorziet in de bouw van twee woningen. Daarop aanvullend zullen de twee aanwezige bedrijfswoningen en het aanwezige kantoorpand een reguliere woonbestemming krijgen. Het plan voorziet in een toevoeging van drie wooneenheden. Gelet op de relatieve kleinschaligheid wordt deze ontwikkeling niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro gezien. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde. Ondanks dat de ladder niet van toepassing is sluit het voorgenomen programma wel aan op de actuele behoefte.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De wijze waarop wordt omgegaan met ruimtelijke opgaven komt in de Omgevingsvisie Gelderland aan bod, waarbij de provincie partijen uitnodigt om deel te nemen.

De provincie wil minder sturen en meer begeleiden, inspireren en verbinden. De geldende afspraken over wonen en bedrijventerreinen in regionaal verband blijven bestaan. Verder zijn specifieke aandachtspunten: de leegstand en overcapaciteit, krimpgebieden, energietransitie, verblijfsrecreatie en de herijking van de EHS (Ecologische hoofdstructuur), die nu is opgedeeld naar een Gelders Natuurnetwerk (GNN) en een Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). Ook de landbouwsector verandert en er zijn ambities op het gebied van mobiliteit en openbaar vervoer. De hoofddoelstellingen zijn:

  • 1. Het versterken van een duurzame economische structuur;
  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Wat dit laatste betreft komt de nadruk meer te liggen op gezondheidseffecten. Specifieke gebiedskwaliteiten worden vastgelegd in een Gebiedsatlas en de provincie organiseert kwaliteitsateliers.

Ten aanzien van het wonen is de koers gewijzigd van kwantiteit naar kwaliteit. Regio's dienen zelf te letten op de aansluiting bij de vraag en de provincie vraagt aandacht voor het terugdringen van de algehele plancapaciteit.

Het plangebied is niet aangemerkt als een gebied met natuurwaarden, maar grenst wel direct aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO).

Het GNN bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming en wordt door de provincie in bescherming genomen om op deze wijze de biodiversiteit veilig te stellen. Het beleid is dan ook gericht op het behouden en versterken van de natuur, waarbij het gaat om internationale belangen. Voor het behoud en de versterking van de biodiversiteit in Gelderland streeft de provincie naar het opheffen van versnippering en een goede aansluiting tussen het GNN en het Duitse Biotopverbund.

De GO bestaat uit alle gebieden met een andere bestemming dan natuur binnen de voormalige Gelderse EHS. Het beleid met betrekking tot de GO is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones, waaronder landgrensoverschrijdende klimaatcorridors. De ontwikkelingsdoelstelling is tweeledig: ontwikkeling van functies in combinatie met versterking van de kernkwaliteiten natuur en landschap.

In het plangebied zal dit worden gewaarborgd middels een landschappelijke inpassing waarmee de kernkwaliteiten niet worden aangetast. De woningen worden omsloten door onder andere houtsingels en bomenrijen die aansluiten op de bestaande lijnelementen.

2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsverordening Gelderland worden regels gesteld waaraan ontwikkelingen moeten voldoen. In de toelichting op een bestemmingsplan of de ruimtelijke onderbouwing dient te worden beoordeeld of aan gestelde regels wordt voldaan.

Voor wat betreft nieuwe woonlocaties is in de Omgevingsverordening aangegeven dat deze slechts zijn toegestaan wanneer deze passend zijn in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma (KWP 3). In de paragraaf 2.3.1 wordt hier nader op ingegaan.

2.2.3 Regionaal functieveranderingbeleid

Het plan past qua uitgangspunten goed in het functieveranderingsbeleid: anti-verstening, landschappelijke inpassing en winst voor de natuur. Wonen is ook een goed passende (nieuwe) functie in het buitengebied. Qua maatvoering past het plan echter niet één op één in het functieveranderingsbeleid. Bij de sloop van deze omvang aan bedrijfsbebouwing bestaat op basis van het functieveranderingsbeleid geen recht op de toevoeging van 3 vrijstaande woningen. Er is in dit geval echter sprake van een bijzondere situatie. Er worden slechts 2 nieuwe woningen gebouwd, de derde is het omzetten van het kantoor. Ook speelt de financiële en economische waarde van het perceel en de bebouwing een grote rol. Er zijn grote bedrijfshallen aanwezig. Om die te kunnen slopen is voldoende compensatie nodig. De functieverandering moet haalbaar zijn.

Dit voorstel is beoordeeld door de gemeente waarna is besloten om maatwerk te bieden voor het plangebied. Met dit voorstel kan er namelijk veel ruimtelijk winst worden geboekt, doordat er een (grote) niet-agrarische bedrijfsbestemming uit het buitengebied zal verdwijnen. Deze functie is hier feitelijk niet passend, gelet op de situering van het plangebied en de verkeersaantrekkende werking die dat met zich meebrengt. Ook wordt er veel bebouwing gesloopt en nieuwe natuur aangelegd, wat de natuur- en landschapswaarden ten goede zal komen.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Woonvisie Putten

De gemeenteraad heeft de woonvisie 'Thuis in Putten' in 2015 vastgesteld. De woonvisie is een lokale uitwerking van de ‘Woonvisie Regio Noord-Veluwe 2014’. De gemeentelijke woonvisie is voor de periode 2015-2020 met een doorkijk naar 2025. In de woonvisie staan vier thema's centraal, namelijk: bestaande voorraad, woningbouwprogrammering, wonen-welzijn-zorg en duurzaamheid. Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de ontwikkeling van nieuwe woningen. In dit kader is met name het thema woningbouwprogrammering relevant.

Streef woningbouwprogramma

De gemeente Putten gaat uit van een woningbehoefte van 830 woningen voor de periode tot 2025. Bij de realisatie van de woningen dient rekening te worden gehouden met de bestaande afspraken uit het Kwalitatief Woonprogramma (KWP 3) in de regio. De nieuwe woningen dienen vooral in de middeldure sector (51%) en in mindere mate in de goedkope (30%) en duurdere sector (19%) te worden gerealiseerd.

Het voorgenomen plan gaat uit van de toevoeging van drie woningen. In het gemeentelijk woningbouwprogramma is rekening gehouden met extra woningen als gevolg van functieverandering. Het voorgenomen initiatief is dan ook in overeenstemming met het gestelde in de gemeentelijke woonvisie.

2.3.2 Structuurvisie Putten 2030

In de gemeentelijke structuurvisie is aangegeven dat er tal van ruimtelijke ontwikkelingen spelen die vragen om een positiebepaling. Er is daarbij behoefte aan een actueel en samenhangend gemeentelijk ruimtelijk beleid. Met de structuurvisie wordt voorkomen dat ruimtelijke afwegingen slechts de korte termijn en/of incidentele of individuele (sector)belangen dienen. Het plangebied is daarbij aangemerkt als onderdeel van het Agrarisch gebied.

Het Agrarische gebied is een vrij vlak gebied met een afwisselend open tot half-open landschap. Er komen diverse functies verspreid in het gebied voor, maar de agrarische bedrijvigheid is er beeldbepalend. Het gebied wordt doorsneden door tal van plattelandswegen waaraan de hoofdzakelijk agrarische bedrijven zijn gelegen. Verspreid door het gebied komen niet-agrarische functies voor, voornamelijk in en rondom de buurtschappen. Als ruimtelijke visie is aangegeven dat omschakeling van niet-agrarische bedrijven naar de functie wonen mogelijk is. Deze omschakeling dient in overleg te gaan met de gemeente, waarbij gezamenlijk bekeken wordt welke mogelijkheden hiervoor aanwezig zijn. De gemeente vraagt daarbij van de initiatiefnemer om een investering. Dit in de vorm van investeren in kwaliteit. Het voorgenomen initiatief sluit hier dan ook goed op aan.

Hoofdstuk 3 Huidige situatie en beschrijving ontwikkeling

3.1 Huidige situatie

In het plangebied is een niet-agrarisch bedrijf (opslag, kantoor en handel en reparatie van machines) aanwezig. De aanwezige bebouwing verkeert nog in goede staat. Zo zijn verspreid over het perceel enkele bedrijfshallen aanwezig en een kantoorgebouw aan de noordzijde van het perceel. Parallel aan de Huddingweg 14-16 zijn twee bedrijfswoningen (Huddingweg 14 en 16) gesitueerd. In figuur 3 zijn enkele foto's opgenomen van de huidige situatie in het plangebied.

Tussen de twee bedrijfswoningen in bevindt zich de toegangsweg tot het perceel en sluit aan op de Huddingweg. Beide bedrijfswoningen maken in de huidige situatie gebruik van deze ontsluiting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGHuddingwg1416-ON01_0003.png"

Figuur 3: Huidige situatie plangebied (bron: Landschapsplan Huddingweg 14-16 Putten, d.d. 09-10-2017)

3.2 Beschrijving ontwikkeling

De initiatiefnemers zijn van plan om het bedrijfsperceel te transformeren tot een woonperceel. Daarvoor worden de twee bestaande bedrijfswoningen behouden en zal het kantoorgebouw getransformeerd worden tot een reguliere woning. Daarop aanvullend worden de bedrijfshallen gesloopt. Op deze plek komen twee nieuwe woningen. De voorgestelde situatie is opgenomen in figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGHuddingwg1416-ON01_0004.png"

Figuur 4: Voorgestelde nieuwe situatie (bron: Landschapsplan Huddingweg 14-16 Putten, d.d. 09-10-2017)

Erfindeling

In de voorgestelde situatie bestaat het plangebied uit twee compacte erven. Op deze manier ontstaat aan de noordzijde een erf met 3 wooneenheden en aan de zuidzijde een erf met 2 wooneenheden. De structuur en indeling van de bebouwing suggereert een herkenbare agrarische erfindeling. Op het voorerf een woonhuis en op het achtererf de schuren. Deze opzet is gekozen om de ruimtelijke impact van de nieuwe woningen zo laag mogelijk te maken, en goed aan te sluiten bij de omgeving.

Landschap en natuur

De woningen worden landschappelijk ingepast (conform de voorwaarden zoals beschreven in bijlage 1). Er worden nieuwe houtsingels en bomenrijen aangelegd. De nieuw aan te leggen houtsingel zorgt naast scheiding tussen de erven, ook voor een landschappelijke en ecologische verbinding met de omringende groenstructuren. De bomenrijen markeren de erven en ontnemen het zicht op de flanken van de woningen vanaf de Huddingweg. In figuur 5 is een aanzicht opgenomen waaruit op te merken is hoe de structuur van twee (kleinschalige, halfopen) erven is opgebouwd in het landschap. De beplanting dient regionaal inheems te zijn om optimaal aan te sluiten op het omliggende groen. Op deze manier wordt zowel qua beeldniveau als op ecologisch gebied het meest optimale niveau nagestreefd. Er worden soorten aangeplant zoals Ruwe berk, Zomereik, Grove den, Hazelaar, Walnoot, Els en Eenstijlige meidoorn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGHuddingwg1416-ON01_0005.png"

Figuur 5: aanzicht vanaf de Huddingweg op de toekomstige situatie van het plangebied (bron: Landschapsplan Huddingweg 14-16 Putten, d.d. 09-10-2017)

Voor de vormgeving van de nieuw te bouwen woningen en bijgebouwen zal door de gemeenteraad een beeldkwaliteitsplan worden vastgesteld. Het beeldkwaliteitsplan voor het plangebied is verwoord in het 'Landschapsplan Huddingweg 14-16' (zie bijlage 1). Dit document dient als aanvulling op de welstandsnota. Voor het plangebied houdt dit in dat de twee nieuw te bouwen woningen een eenvoudige hoofdvorm krijgen met een groot dakvlak en deze woningen (qua detaillering en uitvoering) ondergeschikt blijven aan de bestaande woningen. Bij voorkeur wordt gebruikgemaakt van de materialen: baksteen, hout en riet.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de benodigde onderzoeken met de daarbij behorende conclusies.

4.1 Milieuzonering

In de omgeving van Huddingweg 14-16 bevinden zich voornamelijk agrarische percelen met de aanwezigheid van agrarische bedrijven en natuurgebieden. Ten oosten van de Huddingweg 14-16 is ook een woonperceel aanwezig. Op grond van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' kan de omgeving rond het plangebied tot een rustige woonomgeving worden gerekend. In de nabijheid van het plangebied zijn de volgende bedrijven gelegen:

Adres en bedrijfsnaam   SBI CODE 2008 met bedrijfsactiviteiten   Planologische bestemming   Milieuzone   Afstand tot initiatief   Belemmering  
Huddingweg 9A*   0146   Agrarisch   4.1   100   Nee  
Huddingweg 10   0141,0142   Agrarisch   3.2   162   Nee  
Huddingweg 12   0141,0142   Agrarisch   3.2   95   Nee  
Huddingweg 18   0161   Bedrijf   3.1   240   Nee  

*Uit telefonisch contact met de eigenaar van het bedrijf aan de Huddingweg 9a op 29 november 2017 bleek dat op het bedrijf geen varkens meer worden gehouden. Er is nog wel een Wabo-vergunning milieu van kracht op deze locatie waardoor er wel met de veebezetting is gerekend in het kader van de bestemmingsplan wijziging.

Geur en fijnstof

Om te kunnen beoordelen of er sprake gaat zijn van geuroverlast op de nieuw te bouwen woningen aan de Huddingweg 14-16 is een V-stacks berekening uitgevoerd. Uit de berekening is gebleken dat er geen overschrijding van de geurnorm plaatsvindt op de woningen die gerealiseerd gaan worden.

Gelet op het bovenstaande wordt voldaan aan de vereiste afstanden en wordt een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen gewaarborgd. Daarop aanvullend worden ook de bedrijven die zijn gelegen aan de Huddingweg 9a, 10 en 12 niet beperkt in hun bedrijfsvoering en ontwikkeling door het voorgenomen initiatief.

4.2 Archeologie

Voor het betreffende perceel geldt op basis van de Archeologisch Waardenkaart van Putten archeologische dubbelbestemmingen. In het noordwestelijk deel van het perceel geldt de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 3'. Voor de overige delen van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 4' van toepassing. Voor de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek een oppervlakte tot 5.000 m² en voor ingrepen dieper dan 40 cm bij grondwerkzaamheden.

Het plan betreft het omzetten van niet-agrarisch bedrijf naar een woongebied. Er worden twee nieuwe woningen gerealiseerd. Ter plaatse van deze woonbestemming vindt enige bodemroering plaats. De nieuwe woningen worden in totaal niet groter dan 5000 m². Ze hebben echter wel een verstoringsdiepte die groter is dan 40 cm.

Ter plaatse van de beoogde bouwkavels mag echter worden aangenomen dat de bodem als gevolg van de eerdere aanleg van het niet-agrarische bedrijf (en daarmee samenhangende aanleg van verhardingen, bedrijfsbebouwing, riolering en nutsvoorzieningen) al is geroerd. De kans dat ter plaatse een gaaf en ongeschonden bodemarchief wordt aangetroffen is daarom nihil. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Archeologie vormt geen belemmering voor het plan.

4.3 Cultuurhistorie

Sinds 1 januari 2012 is er de zorgplicht voor cultuurhistorie formeel vastgelegd. Alle cultuurhistorische waarden dienen in ruimtelijke plannen meegewogen te worden. Deze maatregel is een gevolg van het project Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo). Cultuurhistorische waarden kunnen bijdragen aan het landschap van de toekomst. Ze kunnen een bron van inspiratie zijn bij de inrichting van de ruimte en tegelijk iets van het verleden zichtbaar houden. Zo verhoogt cultuurhistorie de kwaliteit van de leefomgeving.

De gemeente Putten heeft in 2015 cultuurhistorische waardenkaarten laten opstellen. Het plangebied valt binnen een gebied met 'basis' waarden, dus niet direct een hoge waarde. De woning Huddingweg 14 is aangemerkt als 'overige karakteristieke en monumentale bebouwing, zonder beschermde status'. Vanuit cultuurhistorie is het dus positief dat dit pand behouden blijft. Door de landschappelijke inpassing en de wijziging van het perceel naar een woonfunctie kan deze woning en de waarde ervan nog beter naar voren komen.

4.4 Bodem

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat als de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig gesaneerd wordt, dat het kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen worden bij voorkeur op schone grond gerealiseerd.

Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.

Op grond van de beschikbare bodeminformatie wordt geconcludeerd dat herontwikkeling van het gehele onderzoeksgebied wel tot de mogelijkheden behoort. Wel dient voor het gehele plangebied nader historisch onderzoek (conform NEN 5725) en (aanvullend) bodemonderzoek (conform NEN 5740) uitgevoerd te worden. Voor het plangebied is onvoldoende duidelijk of er nog asbest in de bodem aanwezig is. In het historisch onderzoek dient er aandacht te zijn voor het voorkomen van asbest op de panden en in de bodem. Om die reden dient in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning middels bodemonderzoek te worden aangetoond dat de milieuhygiënische gesteldheid van de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.

4.5 Verkeer en parkeren

De bestaande functie maakt een niet-agrarische bedrijvigheid mogelijk, inclusief twee bedrijfswoningen. In de nieuwe situatie zullen op het perceel vijf woningen aanwezig zijn, inclusief de twee bestaande (bedrijfs)woningen. Deze woningen worden geclusterd gesitueerd midden op het perceel. De bestaande toegangsweg tussen de bestaande bedrijfswoningen wordt verwijderd en ingericht als nieuwe houtsingel. Hierdoor ontstaan twee gedeeltes met twee en drie woningen. Deze woningen worden ontsloten via twee nieuwe ontsluitingen. Eén ontsluitingsweg wordt aangelegd ten noorden van de woningen (cluster van drie woningen) en de andere ontsluitingsweg wordt aangelegd ten zuiden van de woningen (cluster van twee woningen). In de toekomstige situatie zal het aantal verkeersbewegingen op de Huddingweg per saldo afnemen, in ieder geval het aantal vrachtverkeersbewegingen. Het bedrijf wordt immers beëindigd.

Met betrekking tot het parkeren is het uitgangspunt dat dit geheel op eigen terrein zal plaatsvinden. In de toekomstige situatie zal in het plangebied ruimte bieden voor (in totaal) 10 parkeerplaatsen.

4.6 Water

Via de Digitale Watertoets is het Waterschap Vallei en Veluwe geïnformeerd over dit bestemmingsplan. Hiermee is bepaald dat het plan geen invloed heeft op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen (korte procedure). Dit omdat binnen het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden zijn gelegen die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat met het voornemen geen essentieel waterbelangen worden geraakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor dit plan een positief wateradvies gegeven. De resultaten van de Digitale Watertoets zijn opgenomen in bijlage 2 waarbij in deze paragraaf de aandachtspunten worden behandeld.

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten

worden bij het waterschap.

Grondneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.

Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen/randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Hierbij wordt geadviseerd om de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen.

4.7 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

Wegverkeer

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten (woningen) die binnen de geluidzone liggen van de Huddingweg. Daarbij is het gedeelte van de Huddingweg gelegen tussen Beulekampersteeg en Huddingweg 18 een doodlopende weg. Verkeer wat geen doorgaande route heeft zal geen gebruik maken van de Huddingweg. De intensiteit van deze weg is naar verwachting niet hoog.

De bestaande bedrijfsgebouwen worden gesloopt waarvoor in plaats twee nieuwe woningen worden teruggebouwd. Formeel gezien worden er op deze locatie drie nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Het bestaande kantoorgebouw wordt ook getransformeerd naar een woning. Echter worden de nieuwe woningen aan de westzijde van het perceel gesitueerd waardoor deze achter de bestaande woningen komen te liggen. Hierdoor komen de nieuwe woningen op grotere afstand te liggen van de Huddingweg en is daardoor aan te nemen dat de gevelbelasting op de nieuwe woningen zullen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Onderzoek naar het aspect geluid is niet noodzakelijk.

4.8 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarden;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (<3% van de jaargemiddelde grenswaarde);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

In dit plan wordt de realisatie van drie nieuwe woningen toegestaan. De conclusie is dan ook dat dit plangebied, niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c kan het project zonder nader onderzoek doorgang vinden. De functieverandering wordt dan ook niet belemmerd door het aspect luchtkwaliteit.

4.9 Ecologie

Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de nieuwe Wet Natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de

instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitat en habitat van soorten (Habitatrichtlijn). De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitat.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

De soortenbescherming vindt primair plaats via de nieuwe Wet Natuurbescherming. Op grond van deze wet mogen geen beschermde planten en dieren (en hun verblijfsplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, worden verstoord. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV, zoals vleermuizen, van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst soorten is een zware bescherming opgenomen. De verblijfplaatsen van beschermde soorten mogen niet negatief worden beïnvloed door bouwactiviteiten.

Onderzoek

Met de beoogde ontwikkeling gaan sloop- en bouwwerkzaamheden gepaard. De bestaande bedrijfshallen zullen worden gesloopt en ter plaatse worden twee nieuwe woningen gerealiseerd. Daarvoor is een quickscan flora en fauna noodzakelijk. De resultaten van de quickscan flora en fauna worden in het vervolg traject van het bestemmingsplan verwerkt.

Conclusie

Gebiedsbescherming

Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen is de conclusie dat deze ingreep

geen negatieve invloed heeft op de specifieke natuurwaarden.

Het in de omgeving aanwezige Natura 2000 gebied Veluwe ligt op circa 1,8 kilometer afstand. Vanwege de ligging buiten het Natura 2000 gebied kunnen effecten als areaalverlies, versnippering van de Natura 2000 op voorhand worden uitgesloten. Het plan betreft de transformatie van een niet-agrarisch bedrijf naar vijf woningen. Aangezien in de huidige situatie sprake is van een bedrijf, is te verwachten dat met het opheffen daarvan een afname van de druk op het omliggende gebied optreedt.

Zoals in hoofdstuk 3 ook is benoemd zijn in de directe omgeving van het plangebied, gebieden gelegen die vallen binnen het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelzone (GO). Het plangebied zelf valt buiten het deze gebieden. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling zal het bebouwde oppervlak in het plangebied afnemen. De nieuwe woningen worden binnen het bestaande bouwvlak gerealiseerd. Met de bouw zal geen sprake zijn van een negatief effect op de samenhang van omliggende natuurgebieden. De nieuwe situatie zal in vergelijking met het huidige gebruik naar verwachting minder effect hebben op de omgeving.

Soortenbescherming

Voor de transformatie van een niet-agrarisch bedrijf naar een woningbouwlocatie zal het nodige aan bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Gezien de ligging en huidige inrichting van het gebied, is op voorhand niet uit te sluiten dat (mogelijke) verblijfplaatsen van beschermde soorten worden aangetast. Daarvoor is een quickscan flora en fauna noodzakelijk. De resultaten van de quickscan flora en fauna worden in het vervolg traject van het bestemmingsplan verwerkt.

4.10 Externe veiligheid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid

In april 2014 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.

Risicobronnen

In of in de nabijheid van het plangebied zijn geen relevante risicobronnen aanwezig. Op verdere afstand bevinden zich wel enkele risicobronnen, namelijk aan de Voorthuizerstraat 270 en de Veenhuizerveldweg 16 (zie risicokaart in figuur 6). Gelet op de afstanden tussen het plangebied en deze inrichtingen is een nadere verantwoording niet noodzakelijk. Daarop aanvullend vindt er vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de Voorthuizerstraat (N303). Dit heeft betrekking op het gedeelte vanaf het kruispunt Van Geenstraat-Sprieldeweg tot de gemeentegrens Nijkerk (zie figuur 7). De Voorhuizerstraat is gelegen op een afstand van circa 1100 meter van het plangebied. Gezien de ligging van de weg op meer dan 200 meter, maar minder dan 4000 meter van het plangebied volstaat een ‘beperkte’ verantwoording van het groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGHuddingwg1416-ON01_0006.png"

Figuur 6: Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGHuddingwg1416-ON01_0007.png"

Figuur 7: Uitsnede overzichtskaart route gevaarlijke stoffen (gemeente Putten)

Beperkte verantwoording groepsrisico

Het plangebied valt binnen het invloedsgebied van de Voorthuizerstraat (N303) op een afstand van circa 1100 meter. Hierdoor kan niet worden uitgesloten dat blootgestelde personen effecten kunnen ondervinden van de bestaande risicobron en daardoor afhankelijk worden van hulpverleningsdiensten. Conform het Bevt dient de VNOG (Veiligheidsregio) geconsulteerd te worden inzake een advies t.a.v. rampenbestrijding en zelfredzaamheid.

4.11 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een planologische bescherming nodig hebben.

4.12 Vormvrije mer-beoordeling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de toevoeging van drie woningen op een voormalig niet-agrarische bedrijfsperceel. Voor deze ontwikkeling zal de bestaande bedrijfsbebouwing worden gesloopt. Gelet op het gebruik in de huidige situatie en het beoogde gebruik, is de verwachting dat de effecten op het milieu afnemen. Daarop aanvullend zullen de vijf woning gesitueerd worden op één perceel. Gelet op deze eigenschappen van het voornemen zoals hiervoor is beschreven, wordt het voornemen niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject en is een besluit op de zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsregels. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden. Hierop wordt in de volgende paragraaf nader ingegaan.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelregel en procedureregels.
  • Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten het overgangsrecht en de titel.

5.2 Bestemmingsregels

De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Artikel 3 Agrarisch

De agrarische gronden in het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch' en zijn bedoeld voor het agrarisch grondgebruik. Binnen de bestemming is ook extensieve dagrecreatie en hobbymatig medegebruik toegestaan. Het realiseren van gebouwen is binnen de bestemming niet toegestaan. Wel is het toegestaan om bouwwerken, geen gebouwen zijnde te realiseren tot een hoogte van maximaal 2 meter.

Artikel 4 Natuur

In het plangebied aan te leggen houtsingels en groenelementen worden bestemd als 'Natuur'. Er wordt gestreefd naar het behoud en de ontwikkeling van de natuur en landschapswaarden van het gebied.

Artikel 5 Tuin

Deze bestemming is bedoeld voor tuinen, in- en uitritten en het behoud en herstel van bomen en beplantingen. Binnen de bestemming is ook toegestaan om erf- en terreinafscheidingen te realiseren.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

Binnen deze bestemming is de ontsluiting van de woningen geregeld.

Artikel 7 Wonen

De gronden die zijn voorzien van de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor vrijstaande woningen. Per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan.

Binnen het bestemmingsvlak mag één vrijstaande woning worden gerealiseerd die een maximale bouwhoogte mag hebben van 8 meter. De inhoud van de woning is maximaal 660 m³. Deze inhoud sluit aan op het gemeentelijk beleid. Bijgebouwen mogen een oppervlakte krijgen van maximaal 80 m² en mogen voorzien worden van een kap. De goothoogte van een bijgebouw mag een hoogte krijgen tot 3,5 meter. De bouwhoogte mag niet hoger zijn dan 6 meter.

Op grond van het reguliere beleid kan het wonen gecombineerd worden met een aan huis verbonden bedrijfs- en/of beroepsactiviteit. Het gaat daarbij om activiteiten in de dienstverlening die goed bij het wonen passen.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 3 en Artikel 9 Waarde - Archeologie 4

Deze gronden hebben een dubbelbestemming gekregen en zijn mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.

In de bouwregels is bepaald dat het verboden is om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing op te (laten) richten. Er moet eerst duidelijkheid zijn over de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

Er is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (voorheen: aanlegvergunningstelsel). Ook is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te laten vervallen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, wordt een ieder in de gelegenheid gesteld voor het indienen van zienswijzen.

Voorbereidingsfase

Gezien de omvang en aard van de functieverandering heeft de gemeente er voor gekozen om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen. In het kader van vooroverleg is het plan reeds besproken met het waterschap Vallei en Veluwe. Gelet op het feit dat het plan past binnen de kaders van het provinciaal beleid is het plan ter beoordeling niet afzonderlijk toegezonden aan de provincie. Er is wel ambtelijk vooroverleg over het plan gevoerd. De provincie was positief over het plan.

Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.

Vaststellingsfase

De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De eventuele zienswijzen worden daarbij meegewogen. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

In het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij het kostenverhaal een rol speelt. Het opstellen van een exploitatieplan, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, is daarom niet nodig.

De noodzakelijke kosten van de gemeente bestaan uit de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding en het voeren van de procedure. Deze kosten worden gedekt uit de legesopbrengsten.