direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Husselsesteeg 22, Putten
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.BPBGHussteeg22-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De eigenaren van de locatie van camping Hilary op Husselsesteeg 22 te Putten zijn voornemens de locatie te transformeren tot een woningbouwlocatie. Voor de plantonwikkeling wordt van een gedifferentieerd programma uitgegaan. Het nieuwbouwprogramma bestaat uit 35 woningen in uiteenlopende prijscategorieën en twee vervangende woningen.

In het vigerend bestemmingplan 'Veegplan Westelijk Buitengebied', dat door de gemeenteraad van Putten is vastgesteld op 4 oktober 2018, hebben de gronden de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Deze bestemming laat de realisatie van een woningbouwlocatie niet toe.
De gemeente Putten heeft te kennen gegeven positief te staan tegenover de voorgenomen herontwikkeling.

Het voorliggend bestemmingsplan is daarom opgesteld om de transformatie van camping tot woningbouwlocatie op het perceel Husselsesteeg 22, gelegen binnen de gemeente Putten, planologisch mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied en begrenzing plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGHussteeg22-VA01_0001.png" Afbeelding - ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Husselsesteeg in de gemeente Putten. De locatie is gelegen in het halfopen agrarisch landschap aan de westrand van de Veluwe. Aan deze oude route heeft zich een open lintstructuur ontwikkeld, op de grens tussen een kleine es en drogere zandgrond. Kenmerkend is de kleinschalige kamerstructuur die bestaat uit een gevarieerd lappendeken waarin de percelen afgebakend zijn door lanen, houtwallen en bosschages. De locatie is gelegen aan de noordzijde van de Husselsesteeg en bestrijkt twee groene kamers. In de oostelijke groene kamer ontwikkelde zich het recreatiepark (Camping) Hilary aan de Husselsesteeg 22. De groene kamer heeft een wat opener structuur. In navolgende afbeelding is de begrenzing van het plangebied aan de Husselsesteeg 22 te Putten globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGHussteeg22-VA01_0002.png" Afbeelding - globale begrenzing plangebied (rood)

1.3 Het geldende bestemmingsplan

Op 4 oktober 2018 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Veegplan Westelijk Buitengebied' vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGHussteeg22-VA01_0003.png" Afbeelding - Uitsnede geldend bestemmingsplan (met plangebied in rood)

Ter plaatse hebben de gronden de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'.
Deze bestemming laat de realisatie van een woningbouwlocatie met verschillende woningtypes en de daarbij behorende voorzieningen niet toe.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen:

  • 1. de toelichting: hierin worden de overwegingen beschreven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming aan een stuk grond evenals een uitleg van de gebruikte bestemmingen;
  • 2. de planregels: hierin wordt per bestemming een omschrijving gegeven van het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de in dit plan begrepen gronden, en;
  • 3. een verbeelding: met daarop aangegeven de bestemmingen van alle gronden.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande en toekomstige situatie

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de Husselsesteeg 22 in de gemeente Putten.
Camping Hilary bestaat al sinds 1968 en is landelijk gelegen, omgeven door bosrijke omgeving. Deze recreatieve voorziening past in de grotere trend van recreatieve ontwikkelingen uit de tweede helft van de vorige eeuw. Zoals op zoveel plaatsen heeft ook deze een opkomst en teloorgang meegemaakt. Het park is in de afgelopen jaren zodanig in verval geraakt waardoor er geen toekomstperspectief meer is voor de camping. Het merendeel van de chalets is inmiddels verwijderd.

Bijzonder aan deze locatie is combinatie van een landelijke kwaliteit enerzijds en de centrale ligging anderzijds. De locatie ligt op loopafstand van de dorpskern en zowel het station als de snelweg zijn goed bereikbaar. De locatie maakt onderdeel uit van een waardevol groengebied met een hoge natuurwaarde. Voor de nieuwe woningbouwlocatie is dan ook van belang dat het groene, landschappelijke karakter behouden blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGHussteeg22-VA01_0004.png" Afbeelding - bestaande situatie (bron PDOK)

2.2 Nieuwe situatie

Woningen
Op de locatie Husselsesteeg 22 zullen 35 nieuwe woningen worden gerealiseerd.
De bestaande dubbele woning aan de Husselsesteeg wordt vervangen door een twee-onder-een-kap-woning. Het totaal aantal nieuwe woningen komt hiermee op 37.
Het aanbod is zeer breed en bestaat voor een groot deel uit sociale koop. Er worden 21 sociale koopwoningen gerealiseerd. Dit is 60% is van de nieuwbouwwoningen. Dit aanbod wordt deels gerealiseerd in de vorm van XS-woningen en deels in de vorm van de rijtussenwoningen. In het plan worden ook 3 koopwoningen in het betaalbare segment en
3 levensloop bestendige koopwoningen in het midden dure segment gerealiseerd (respectievelijk 8,5% en 8,5% van de nieuwbouw). Tevens wordt er ruimte geboden aan 8 dure woningen (23% van de nieuwbouw), bestaande uit vrijstaandewoningen en twee-onder-een-kap woningen. De woningverdeling is verduidelijkt in de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGHussteeg22-VA01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGHussteeg22-VA01_0006.png"
Afbeelding locaties verschillende woningbouwtypes

Ontsluiting
De twee vervangende woningen houden hun directe aansluiting op de Husselsesteeg. De nieuwbouwwoningen worden via een insteek en ontsluitingslus ontsloten. Deze is aangesloten op de Husselsesteeg, op exacte dezelfde plek als waar zich de entree van Hilary bevindt.

Parkeren
Het plan sluit aan bij de parkeernormen van de gemeente Putten. De dure woningen krijgen twee parkeerplaatsen op eigen erf. De overige parkeerplaatsen worden geconcentreerd in groene koffers. Daardoor houdt het terrein zijn groene aanzien.

Groen
Het wordt een groen woongebied dat rijk is aan bomen. De ruime landschappelijke opzet biedt veel gelegenheid om te zitten, te wandelen en te spelen. Een groot deel van het bestaande bos aan de westzijde wordt gehandhaafd. Aan de noordzijde wordt de bestaande houtwal zoveel mogelijk behouden en zoals aangegeven in het Stedenbouwkundig plan nieuwe aanplant gerealiseerd op de overgang naar de Handelsweg. Het openbaar gebied krijgt een ruim parkachtig karakter met veel groene bermen, heestervakken en een strooigoed van bomen. In het groen bevindt zich een wadi en een speelplaats. Daarbij ligt het accent op natuurlijk spelen.

De bovenstaande hoofdaspecten maar ook andere elementen zijn in het 'Stedenbouwkundig plan en Beedkwaliteitplan Husselsesteeg 22 en 24 te Putten' zoals opgenomen in paragraaf 2.3 beschreven.

2.3 Stedenbouwkundig plan en Beeldkwaliteit plan

De gemeente Putten staat positief tegenover de voorgenomen herontwikkeling. Zij heeft gevraagd om een integraal en samenhangend stedenbouwkundig plan en een beeldkwaliteitsplan voor de locaties Husselsesteeg 22 en 24. Deze documenten kunnen als basis dienen voor een nieuw bestemmingsplan en de te maken afspraken, bijvoorbeeld over de uitbreiding van het openbaar gebied. De eigenaren hebben Vollmer & Partners gevraagd om de planontwikkeling te verzorgen. Het 'Stedenbouwkundig plan en Beedkwaliteit plan Husselsesteeg 22 en 24 te Putten' is als Bijlage 1 bij deze Toelichting gevoegd. Voor dit plan is enkel de informatie van Husselsesteeg 22 relevant.

Stedenbouwkundig plan
Het stedenbouwkundig plan onderscheidt zich door een sterk landschappelijk karakter. De groene kamerstructuur wordt versterkt door de handhaving en realisatie van groene randen en een ruime open brink. Het plan biedt een samenhangende structuur voor beide locaties in de vorm van een fraai en overzichtelijk landschappelijk casco waarbinnen een breed palet aan woonvormen een plek kan krijgen. Het stedenbouwkundig plan bestaat uit de volgende bouwstenen

  • Een ruime groene brink in het hart van het plangebied, de collectieve groenvoorziening van de woonbuurt;
  • Behoud van de bosstrook aan de noordzijde van de locatie, grenzend aan de Handelsweg;
  • Een heldere ontsluitingsstructuur met een insteek en ontsluitingslus;
  • Parkeren uit het zicht, op eigen erf en in collectieve parkeerkoffers;
  • Dooradering van het gebied met wandelpaden in combinatie met shared space (geen standaard woonstraten);
  • Versterking van de recreatieve padenstructuur met de realisatie van een wandelpad van de Husselsesteeg naar de Handelsweg;
  • Een breed palet aan koopwoningen in het goedkope, middeldure en dure segment;
  • Een landelijke bouwstijl met een geringe nok- en bouwhoogte;
  • Veel zorg voor duurzaamheid, landschap, klimaatadaptie en natuurinclusief ontwikkelen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGHussteeg22-VA01_0007.png" Afbeelding - Stedenbouwkundig plankaart met het plangebied rood omlijnd


afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGHussteeg22-VA01_0008.png" Afbeelding - Impressie van de groene brink, gekeken in noordelijke richting

Beeldkwaliteit plan
De woningbouw krijgt een landelijk karakter. De architectuur is geïnspireerd op de agrarische schuren in de omgeving. Deze heeft de volgende kenmerken:

  • Sprekende kappen waarbij de dakvorm benadrukt wordt door een eenduidige vorm, heldere contourlijn van overstekken;
  • Dakkapellen worden zo toegepast dat het dakvlak aan weerszijden voldoende maat blijft houden; minimaal1,50 m;
  • Aan de straatzijde is de kap beeldbepalend, dakkappelen bevinden zich met name aan de noordzijde van de woning;
  • Kopwoningen van de rijen oriënteren zich op de kopzijde naar het groen;
  • De kopwoningen van de rijen kunnen worden voorzien van veranda’s, afgeschermd met hagen;
  • De buitenruimtes van de XS-woningen zijn mee ontworpen in de vorm van een veranda en een direct aan de woning grenzend terras;
  • Garages en bijgebouwen worden mee ontworpen met de woning, deze krijgen of een zelfde kap als het hoofdvolume of een plat dak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGHussteeg22-VA01_0009.png" Beeldkwaliteit plan impressies van enkele woningen

De stedenbouwkundige en beeldkwaliteitsbepalingen voor de te realiseren woningen op percelen Husselsesteeg 22, zoals opgenomen in het Stedenbouwkundig plan en Beeldkwaliteitplan (Bijlage 1) worden als aanvullend welstandsbeleid vastgesteld bij de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als uitgangspunt 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'.

De SVIR omvat drie hoofddoelen, die als volgt zijn geformuleerd:

  • 1. Concurrerend
    Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Bereikbaar
    Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Leefbaar en veilig
    Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. De nationale belangen hebben onder andere betrekking op ruimte voor waterveiligheid, behoud van nationale unieke cultuurhistorische kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur.

Conclusie
De juridische borging van de nationale belangen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (zie paragraaf 3.1.2).

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Conclusie
Het voorliggend plan is niet in strijd met enig nationaal belang uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. 

3.1.3 Nationaal Waterplan 2016 - 2021

Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Daarnaast richt het zich op het beschikbaar houden van voldoende schoon (drink)water.

Het Nationaal Waterplan bevat de hoofdlijnen van het nationaal beleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid en is de opvolger van het nationaal waterplan 2009-2015. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie.

Conclusie
Het voorliggend plan is niet in strijd met het Nationaal Waterplan.

3.2 Provinciaal/regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening (2017)

In de omgevingsvisie van de gemeente Gelderland (vastgesteld door de Provincie op 9 juli 2014) zijn meerdere actualisatieplannen opgenomen. De laatste versie van de Omgevingsvisie is op 10 juli 2017 geconsolideerd.

In de omgevingsvisie omschrijft de Provincie Gelderland hoe zij denken dat de omgeving er in de toekomst uit moet zien. In de omgevingsverordening staan de afspraken en regels om de opgaven uit de omgevingsvisie te realiseren.
Met de omgevingsvisie beoogt de Provincie bij te dragen aan een toekomstbestendig Gelderland. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.

Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat betekent een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. Gelderlanders gebruiken het goede van beide werelden.
De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

Het voorliggend plangebied valt onder de regio Noord-Veluwe. Bijzonder aan deze regio zijn de rust en ruimte met een afwisselend landschap: water, boerenland, steden, dorpen, bos en hei. Daarnaast heeft de regio een rijke cultuurhistorie en goede verbindingen met omringende regio's.

Woningbouw
De steden in Gelderland zijn een belangrijke motor voor de Gelderse economie, als concentratiepunt van sociaal-culturele en economische activiteiten. Steden zijn van belang voor de stedelijke bevolking èn voor de bewoners in de omliggende gebieden. Iedere stad heeft zijn eigen unieke kwaliteiten en invloedssfeer. De landschappelijke ligging en het groene karakter dragen bij aan de kracht van de Gelderse steden. In samenhang met de sterke steden zijn vitale dorpen van groot belang. Met name in de regio's waar vergrijzing speelt, is een evenwichtige ontwikkeling gewenst, gericht op de kwaliteit van de bestaande voorraad.
De provincie en haar partners streven er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden: hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met een veranderende vraag? Zij zien daarbij de volgende opgaven:

  • focus van nieuwbouw naar het benutten van de bestaande voorraad;
  • van aanbod-gestuurd naar vraag-gestuurd.

In de regionale woonagenda agenderen partijen in de regio Noord-Veluwe regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij doen. De provincie is een van de partijen. De gemeenten in de Noord-Veluwe hebben in 2011 een Regionale Woonagenda opgesteld. De woonagenda is een afsprakenkader van gemeenten en corporaties. De provincie streeft er met haar partners naar dat dit wordt uitgebreid tot een samenwerkingsverband met meer partners, waaronder marktpartijen.

Een sterke gemeentelijke regie en regionale afstemming zijn op de woningmarkt onmisbaar: de gemeente stelt bestemmingsplannen vast, maakt afspraken met corporaties en andere partijen en koopt eventueel grond. Het inzicht groeit dat op termijn een vorm van strategisch voorraadbeheer nodig is. Dit beheer is gericht op alle woningen binnen een gemeente en liefst afgestemd met de regio. Dit is nodig om vraag en aanbod met elkaar in balans te brengen en houden. Dit vraagt om kennis van de kansen en mogelijkheden voor:

  • aanpassing van de bestaande voorraad;
  • sloop met vervangende nieuwbouw;
  • verdunning;
  • functieverandering van bestaand vastgoed.

Op basis van deze kennis kan de meest geschikte locatie bepaald worden voor:

  • eventuele nieuwbouw;
  • het benutten van mogelijkheden in de bestaande voorraad;
  • functieverandering.

Conclusie
Het aanpassen van een woningbouwmogelijkheid op Husselsesteeg is niet in strijd met de Omgevingsvisie of de Omgevingsverordening.

3.2.2 Waterbeheerprogramma 2016-2021

Het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (WBP) is op 30 september 2015 door het algemeen bestuur van het Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Het WBP geeft de koers aan die het waterschap gaat varen en beoogt daarmee twee dingen. Ten eerste inzicht geven aan alle gebruikers en partners in het werkgebied in de doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat bereiken. Ten tweede de koers intern – als spoorboekje – expliciet maken en vastleggen. De maatregelen zijn op hoofdlijnen uitgewerkt. Het 'hoe' volgt in een later stadium, bij het vaststellen van de (meerjaren)begroting. Het WBP is bewust neergezet als een 'programma' en niet meer als een waterbeheerplan. Met het WBP als programma sluit het waterschap aan bij het Bestuursakkoord Water. Binnen de kaders van de Waterwet, de Europese Kaderrichtlijn Water en de Deltabeslissingen beschrijft hoe het waterschap werkt aan de wateropgaven. Ook speelt het waterschap alvast in op de nieuwe wetgeving omtrent ruimtelijke ordening, waarmee dit WBP ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet houdbaar is.

Conclusie
Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 4.12. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie Putten

Voor het gehele gemeentelijk grondgebied is de 'Toekomstvisie Putten' opgesteld. Met deze Toekomstvisie legt de gemeenteraad van Putten haar speerpunten voor de komende 10 tot 15 jaar neer. Speerpunten die tot stand zijn gekomen in een proces waarin de discussie met de gemeenschap nadrukkelijk is gezocht. In deze Toekomstvisie is een antwoord gegeven op de volgende vragen:

  • 1. Wat voor samenleving wil Putten in 2030 zijn?
  • 2. Wat is dan de kerntaak en -rol van de gemeente Putten?
  • 3. Wat is de rol van de bewoners, ondernemers en (maatschappelijke) organisaties binnen de Puttense gemeenschap?

De Toekomstvisie Putten is een samenbundeling van richtinggevende ideeën en visies voor de toekomst van Putten. Met de visie geeft de gemeenteraad het bestuur een richtsnoer om naar te handelen. Dit maakt het mogelijk over 'de waan van de dag' heen te stappen en in te zetten op een koers die Putten ook in de toekomst actueel en urgent houdt voor haar gemeenschap. De toekomstvisie dient daarmee als basis voor de uitvoering van de gemeentelijke (beleids)programma's in de komende 10 tot 15 jaar.

De toekomstige samenleving van Putten is gestoeld op thema's die sterk naar voren zijn gekomen in het discussiëren over de toekomst van Putten. Het gaat om de volgende thema's:

  • een sociale vitale gemeenschap voor jong en oud;
  • een samenleving in een groene en gastvrije omgeving met ruimte voor rust en dynamiek;
  • een samenleving om je hele leven in te kunnen wonen;
  • een samenleving waarin ruimte is voor creativiteit en innovatie.
  • een samenleving waarin inwoners hun hele leven kunnen wonen;
  • huisvesting voor ouderen en starters krijgt extra aandacht;
  • inwoners, maatschappelijke organisaties en gemeentelijk bestuur zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor goede woonmogelijkheden;
  • Putten wil een duurzame samenleving zijn. Wonen voor het leven.

In het kader van deze thema's zijn voor dit bestemmingsplan de volgende speerpunten van belang:

  • het faciliteren van de inwoners om zo lang mogelijk in de eigen woning te wonen;
  • het afstemmen van het woningaanbod op de behoefte binnen de gemeente. Er wordt ruimte gelaten aan particuliere initiatieven;
  • het afstemmen van de nieuwbouw op de vraag vanuit de meest kwetsbare groeperingen;
  • binnen het nieuwbouwprogramma wordt ruimte gelaten voor eigen initiatieven vanuit bewoners en organisaties;
  • het handelen van de gemeente wordt getoetst/gemotiveerd vanuit het oogpunt van een duurzame samenleving. Ook de vraag van andere partijen wordt hieraan getoetst.

Conclusie
De voorliggende ontwikkeling is niet in strijd met de uitgangspunten van de toekomstvisie.

3.3.2 Structuurvisie Putten 2030

De gemeenteraad van Putten heeft op 6 maart 2015 de Structuurvisie Putten 2030 gewijzigd vastgesteld. De Structuurvisie Putten 2030 is opgesteld met de boodschap van de Toekomstvisie Putten als leidraad. Deze is gerelateerd aan actueel beleid ten aanzien van de verschillende beleidsvelden en vervolgens vertaald in een visie op de ruimtelijke ontwikkeling. De inhoud van de structuurvisie is leidend en in principe bindend voor het handelen van de gemeente richting initiatiefnemers, en nieuwe bestemmingsplannen moeten inhoudelijk passen binnen de visie van de structuurvisie:

  • Wonen - kwantitatief
    In de gemeente Putten wordt gebouwd voor de lokale woningbehoefte. Putten hanteert daarbij de ladder van duurzame verstedelijking. Dat wil zeggen dat eerst wordt gekeken naar inbreidingsmogelijkheden en vervolgens pas naar uitbreidingsmogelijkheden. Het dorp Putten is de kern waar nieuwe woningbouw plaatsvindt.
  • Wonen - kwalitatief
    In de gemeente Putten is plek voor jong en oud en is het mogelijk om er je hele leven te wonen. Putten richt zich daarbij primair op de behoeften van de eigen bevolking. Starters, senioren en mensen met een beperking krijgen daarbij extra aandacht om hun positie op de arbeidsmarkt te versterken.

Conclusie
De voorliggende ontwikkeling sluit goed aan bij de uitgangspunten van de Structuurvisie Putten 2030.

3.3.3 Woonvisie 2020 - 2025

Het is voor veel mensen lastig om een betaalbare woning te vinden in Putten. In de bestaande voorraad is het aanbod aan betaalbare woningen beperkt, maar dit geldt ook voor de nieuwbouw. Dit is een aandachtspunt. Ook de toenemende zorgbehoefte van onze ouder wordende inwoners vraagt aandacht, evenals onze opgave om de woningvoorraad te verduurzamen. Dit zijn de belangrijkste opgaven die zijn benoemd in de woonvisie die de gemeenteraad op 28 mei 2020 heeft vastgesteld voor de periode 2020-2025.

Bij het opstellen van de woonvisie is zorgvuldig rekening gehouden met de regionale afspraken op de Noord-Veluwe. We hebben afgestemd welke huishoudensprognoses worden gebruikt voor de woonvisie. Ook hebben we voor het bepalen van de woonopgaven gebruikgemaakt van gegevens uit regionaal woningmarktonderzoek.

We willen de woningvoorraad tussen 2019 tot 2025 uitbreiden met circa 700 woningen. En tot 2030 groeien met 1.100 woningen. Voor starters en senioren zien we de grootste urgentie.
Dit vraagt vooral voor starters om meer betaalbare woningen: sociale huur en betaalbare koop. We willen in de periode 2019-2025 170 à 230 sociale huurwoningen toevoegen, evenals een vergelijkbaar aantal betaalbare koopwoningen. Om dit mogelijk te maken staan we open voor innovatieve oplossingen en bouwmethoden.

De locatie Husselsesteeg is opgenomen in de gemeentelijke planningslijst en leent zich, gezien de ligging aan de rand van Putten maar toch op kleine afstand van de voorzieningen, goed voor jongeren en ouderen. Er zijn op deze locatie 35 nieuwe woningen voorzien.
De plannen bevatten 21 woningen in de sociale koopsector. Dit betreft een percentage van 60%. Daarnaast worden er nog 3 woningen in het betaalbare segment, 3 woningen in het middeldure segment en 8 woningen in het dure segment gebouwd. Deze percentages bedragen respectievelijk 8,5%, 8,5% en 23%. Hoewel het percentage voor dure koop boven de nagestreefde 15% ligt, wordt in dit plan met 60% een ruim aanbod gecreëerd in de sociale koopsector. Hiermee worden de belangrijkste doelgroepen bediend en is het iets hogere percentage aan dure koopwoningen aanvaardbaar. Het plan sluit daarmee aan bij de woningbehoefte van Putten en biedt een passend programma op deze plek.

  Huur
Sociaal  
Huur
vs
tot 950  
Koop
Sociaal
tot 210  
Koop
Betaalbaar 210-265  
Koop
Middelduur 265-350  
Koop
Duur
350+  
 
Nieuwe
woonvisie  
30%   5%   15%   15%   20%   15%    
Streefaantal   11   2   5   5   7   5    
Locatie       21   3   3   8   35  
  0%   0%   60%   8,5%   8,5%   23%   100%  

Conclusie
Het voorliggend plan is in overeenstemming met de woonvisie. De bouw van 4 vrijstaande woningen, 6 twee-onder-een-kap-woningen, 17 rijwoningen (waarvan 6 hoekwoningen) en
10 xs-woningen leidt tot eengevarieerd woningbouwprogramma waardoor het plan de belangrijkste doelgroepen zoals genoemd in de Woonvisie bediend.

3.3.4 Beleidskader recreatie

Instrument
1.7 Woningbouwlocaties
Het in 2019 door de Raad vastgestelde beleidskader recreatie biedt de mogelijkheid om enkele vakantieparken, waaronder camping Hilary te transformeren tot een woningbouwlocatie. Voorwaarde is dat er voldaan wordt aan het bouwen van woningen die passen in het streefwoningbouwprogramma uit de Woonvisie.De woningbouwlocatie dient te passen binnen de schaal en omvang van het omliggend landschap. Niet elk vakantiepark komt hiervoor in aanmerking. De locatie draagt bij aan de gemeentelijke volkshuisvestelijke opgave en is gelegen in de nabijheid van het dorp.

Argumentatie
Dit instrument geeft de mogelijkheid om vakantieparken die gelegen zijn buiten de visiegebieden Huinen, Krachtighuizen en Koudhoorn, om te vormen tot woningbouwlocatie. Het betreft die situaties dat er geen positieve bijdrage aan verblijfsrecreatie wordt gegeven en de locatie ruimtelijk aanvaardbaar is voor woningbouw. De toepassing van dit insturment is als volgt:

Veenwaterweg 3   Niet van toepassing  
Weltevreden   Niet van toepassing  
Arlerstrand   Niet van toepassing  
Strandparc Nulde   Niet van toepassing  
't Hoekje   Niet van toepassing  
Hilary   Wel van toepassing  
Goorzicht   Wel van toepassing  


Conclusie
Het vakantiepark (camping) Hilary aan de Husselsesteeg 22 voldoet aan de toepassingscriteria en kan hiermee worden getransformeerd tot woningbouwlocatie.

3.3.5 Parkeernota Putten

De Nota Parkeernormen van de gemeente Putten uit 2016 beoogt het vastleggen van de Puttense parkeernormen en het bepalen van een transparant en eenduidig toepassingskader. In de Parkeernota zijn aan de hand van de parkeerkencijfers van de C.R.O.W. parkeernormen opgenomen. Op basis van de omgevingsadressendichtheid in Putten is ervoor gekozen om de CROW-parkeerkencijfers voor weinig stedelijke gebieden (4) als uitgangspunt te hanteren.

In Putten is ervoor gekozen om de verscheidenheid aan woningen die CROW hanteert bij haar kencijfers te vereenvoudigen en te relateren aan het bruto vloeroppervlak achter de voordeur (m2 bvo). CROW relateert de kencijfers aan de prijsklasse en type. Ook het onderscheid tussen koop of huur wordt niet gehanteerd aangezien dit verschil nauwelijks relevant is voor de parkeerbehoefte als de woninggrootte wordt meegerekend.

In de navolgende tabel zijn de parkeernormen voor wonen weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGHussteeg22-VA01_0010.png"


Conclusie
In paragraaf 4.11 wordt ingegaan op het aspect parkeren.

3.3.6 Beleidsplan Putten Klimaatneutraal

De ambitie van de gemeente Putten is om in 2050 een klimaatneutrale gemeente te zijn. Klimaatneutraal geeft aan dat een product of dienst niet bijdraagt aan klimaatverandering. De uitstoot van alle broeikasgassen binnen de gemeente Putten wordt tot nul gereduceerd. Dit kan mede worden bereikt door energiebesparende maatregelen te nemen en door het toepassen van duurzame energie.

Stappenplan:

  • Minder energie verbruiken
  • Energiegebruik zoveel mogelijk duurzaam opwekken
  • Indien de CO2 uitstoot niet in evenwicht is: dan wordt dit groen ingekocht of gecompenseerd.

Op dit moment zorgen woningen voor de meeste CO2 uitstoot binnen de gemeente Putten.

Naast besparen op energie, zijn er ook mogelijkheden om op een duurzame manier energie op te wekken. De gemeente Putten wil het gebruik van duurzame energiebronnen stimuleren. Het doel van de gemeente Putten is om bij nieuwbouw vanaf 2020 (bijna) energieneutraal te bouwen. Op die manier kan voldaan worden aan de EPC- eisen. De gemeente wil dit bewerkstelligen door (lokale) bouwbedrijven en aannemers te stimuleren tot het toewerken naar energieneutraal bouwen. Bij nieuwbouwplannen wordt de optie van energieneutraal bouwen nadrukkelijk meegenomen.
Daarnaast wordt door de gemeente gewerkt aan een Ruimtelijke energie strategie. Deze strategie moet meer inzicht geven in hetgeen nodig is om de doelen van het Energie-akkoord te halen.

Conclusie
Het voorliggende plan past binnen de gemeentelijke ambities voor energieneutraal bouwen.

3.3.7 Welstandsnota

De gemeenteraad heeft in 2004 de welstandsnota vastgesteld en in 2010 gewijzigd. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in het dorp te behouden en te versterken. In de Welstandsnota worden per deelgebied welstandscriteria beschreven die betrekking hebben op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.

Zodra er sprake is van een ontwikkelingslocatie zal de gemeente de aanvullende gebiedsgerichte welstandcriteria daarvoor vaststellen, als aanvulling op de welstandsnota. Het opstellen van de welstandscriteria is een vast onderdeel van de stedenbouwkundige planvoorbereiding en worden opgesteld in overleg met de welstandscommissie. De inspraak op de deze aanvullingen wordt gekoppeld aan de reguliere inspraakregeling bij de planvoorbereiding. De welstandscriteria voor de nieuwe woonbuurt moeten zijn vastgesteld door de gemeenteraad voordat de planvorming van de eerste bouwplannen start.

Conclusie
Voor de het voorliggende plangebied is een stedenbouwkundig plan en een beeldkwaliteit plan opgesteld (zie ook paragraaf 2.3). De beeldkwaliteitsbepalingen die in de BKP zijn opgenomen worden als aanvullend welstandsbeleid vastgesteld bij de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

Het milieubeleid is primair bedoeld om een optimale leefomgeving te realiseren. Dit kan er soms toe leiden dat beperkingen worden opgelegd aan gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. In onderstaande worden de conclusies voor de verschillende aspecten beschreven.

4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Deze worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling;
  • als blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

De gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de nieuwe laddersystematiek. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De voorliggende ontwikkeling wordt in het kader van het voorliggende bestemmingsplan beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Uit jurisprudentie blijkt dat bij het vaststellen van een uitwerkingsplan artikel 3.1.6, tweede lid, Bro in acht genomen zal moeten worden als het uitwerkingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro (uitspraak van 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1295 (Zevenaar)).

Behoefte
Door de provincie Gelderland is de kwantitatieve behoefte aan woningen voor de regio vastgesteld op circa 8.850 woningen voor de periode 2013 tot 2025. Binnen de regio
Noord-Veluwe voor Putten voor deze periode de bandbreedte vastgesteld op 650 - 1.010 woningen (huishoudens). Dit betekent gemiddeld 830 woningen. In 2017 is besloten om dit aantal met 10% uit te breiden naar 913 woningen. Er mag daarnaast rekening worden gehouden met planuitval van 20%. Tot en met 2016 zijn er reeds 274 woningen toegevoegd.
Dit betekent nog een opgave van 639 woningen tot 2025.

De gemeente richt zich primair op het voorzien in de huisvesting van de lokale behoefte en streeft er naar eerst in te breiden in plaats van uit te breiden. De Inbreidingsnotitie 2015 geeft echter aan dat binnen de kern van Putten geen ruimte meer is om in de behoefte te voorzien waar conform de Woonvisie 2020-2025 nog behoeft aan is. Deze behoefte van ruim 700 woningen wordt ook buiten de kern(en) gezocht. Het plan strekt tot de realisatie van een gevarieerde woningbouwlocatie van totaal 35 nieuwe woningen. Er worden 21 woningen in het goedkope segment, 3 woningen in het betaalbaar segment, 3 levensloopbestendige woningen in het middendure segment en 8 woningen in het dure segment gerealiseerd.

In het Beleidskader recreatie wordt het plangebied Husselsesteeg 22, dat buiten het bestaand stedelijk gebied is gelegen, aangemerkt als woningbouw ontwikkellocatie omdat het een situatie betreft die geen positieve bijdrage meer aan de verblijfsrecreatie geeft. Tevens is de locatie ruimtelijk aanvaardbaar is voor woningbouw. De vigerende recreatieve bestemming zal worden ingeruild voor de woonbestemming.

Qua kwalitatieve programmering gaat de gemeente uit van het streefwoningbouwprogramma uit de woonvisie, maar beseft zich ook dat dit niet op elke locatie te realiseren is.
Ook wil men de woningbouwprogrammering laten aansluiten bij de vraag van de markt op de korte en lange termijn. Als leidraad wordt bij nieuwbouw een afwegingskader gehanteerd. Projecten zijn kansrijk als zij hieraan (gedeeltelijk) voldoen. Het woningbouwprogramma voor de locatie Husselsesteeg bestaat uit 17 rijwoningen (waarvan 6 hoekwoningen die levensloop bestendig zijn), 10 xs-woningen die als starterwoning in de markt worden gezet,
4 twee-onder-een -kap woningen en 4 vrijstaande woningen. Alle woningen zullen als 1-laags met kap met een landelijke uitstraling worden gerealiseerd. Het uitgangspunt is dat alle woningen volgens BENG (Bijna Energie Neutraal Gebouw) worden gebouwd.

Het woningbouwprogramma van de Husselsesteeg speelt daarmee in op de vraag van de markt, biedt flexibiliteit voor meerdere doelgroepen en houdt rekening met duurzaamheid.


Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling past binnen de kaders van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2 M.e.r.-beoordeling

Voor plannen en besluiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (kunnen) hebben, kan een milieueffectrapportage (m.e.r.) nodig zijn of moet worden beoordeeld of een m.e.r. nodig is. In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald voor welke ontwikkelingen dit verplicht is.

De voorgenomen ontwikkeling valt onder categorie D11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.: het aanleggen of veranderen van een stedelijk ontwikkelingsproject, in het geval deze betrekking heeft op 2.000 woningen of meer. Voor dergelijke projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of een milieueffectrapportage nodig is. In dit geval wordt deze drempelwaarde niet overschreden.

Het Besluit m.e.r. (artikel 2, vijfde lid onder b.) schrijft ook bij activiteiten onder de drempelwaarde voor dat een milieu-effectbeoordeling nodig is, waarbij wordt verwezen naar de Europese richtlijn milieueffectrapportage. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. In dit kader moet een aanmeldnotitie aan het bevoegd gezag worden voorgelegd. Het bevoegd gezag moet vervolgens binnen 6 weken een beslissing nemen of wel of niet een milieueffectrapportage moet worden doorlopen.

Door Econsultancy is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. beoordeling opgesteld.
Deze aanmeldnotitie voor de vormvrije m.e.r. beoordeling is toegevoegd als Bijlage 2.
In deze notitie wordt beschreven of er mogelijk sprake is van nadelige milieugevolgen in de omgeving door de realisatie van het plan.
Het besluit op deze aanmeldnotitie wordt gelijktijdig ter inzage gelegd met het ontwerpbestemmingsplan.

Conclusie
Uit de aanmeldnotitie m.e.r. blijkt dat er met de realisatie van het plan geen belangrijke negatieve effecten worden voorzien op de omgeving. Gelet op de schaal van de ontwikkeling, alsmede de huidige invulling van de locatie worden er geen nadelige milieueffecten verwacht.
Het doorlopen van een m.e.r. procedure en/of formele m.e.r. beoordelingsprocedure wordt niet noodzakelijk geacht. Het college heeft op 10 november 2020 een besluit genomen op de aanmeldnotitie m.e.r. en hiermee wordt afgezien van het opstellen van een milieueffectrapportage ofwel het doorlopen van een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure.

4.3 Archeologie

4.3.1 Algemeen

In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch Erfgoed ondertekend (ook wel het Verdrag van Malta, Conventie van Malta, Verdrag van Valletta genoemd). Dit heeft ertoe geleid dat in Nederland vanaf dat moment meer aandacht is gekomen voor de bescherming van het archeologische bodemarchief.

Ter implementatie van de uitgangspunten van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Deze wet betreft een aanpassing van de Monumentenwet 1988. Uitgangspunt in de wet is bescherming 'waar nodig'. De wet gaat ervan uit dat de gemeenteraad bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artikel 38a Monumentenwet 1988). Verder introduceert de Wet op de archeologische monumentenzorg het beginsel van 'de verstoorder betaalt'. De redenering hierachter is, dat initiatiefnemers van projecten mogelijk schade toe brengen aan het bodemarchief en daarom de kosten voor het behoud hiervan voor hun rekening moeten nemen.

4.3.2 Archeologische waardenkaart

Op basis van de archeologische waardenkaart blijkt dat het plangebied en haar nabije omgeving is aangewezen als een gebied met een hoge archeologische verwachting. Dit betekent dat bij bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 0,4 m archeologisch onderzoek nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGHussteeg22-VA01_0011.png"

4.3.3 Onderzoek

Ten behoeve van het plan is door Econsultancy een archeologisch verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen. Uit dit rapport blijkt dat op basis van het booronderzoek is een duidelijk onderscheid te maken tussen het zuiden en het noorden van het plangebied. In het zuidelijke deel (en in de meest noordwestelijke boring) liggen de sandr-afzettingen op 8,9 m NAP of lager. In dit deel is geen cultuurlaag en geen BC-horizont aangetroffen en hier is de bodem verstoord tot in de C-horizont. In een zone in het noorden van het plangebied liggen de sandr-afzettingen op 9,0 m NAP of hoger. De cultuurlaag is aangetroffen in de delen waar de sandr-afzettingen op 9,2 m NAP of hoger liggen. In de boringen waar deze laag niet is aangetroffen is de bodem verstoord tot in de sandr-afzettingen. Bovendien is alleen een (10 à 20 cm dik-ke) BC-horizont aangetroffen op de locaties waar de sandr-afzettingen hoger dan 9,4 m NAP liggen.
Geconcludeerd kan worden dat het oorspronkelijke sporenniveau (top van de C-horizont) op circa 9,2 tot 9,5 m NAP gelegen heeft en het vondstniveau (cultuurlaag) op 9,3 à 9,8 m NAP. In de zones waar de sandr-afzettingen nu dieper dan 9,2 m NAP liggen, is de top van het sporenniveau door recente verstoringen verloren gegaan. In het zuiden van het plangebied, waar de sandr-afzettingen op 8,9 m NAP en lager liggen, zijn archeologische sporen (uitgezonderd zeer diepe sporen) vermoedelijk reeds geheel verloren gegaan. In de overige delen zijn deze vermoedelijk nog (deels) intact gebleven. Het aantreffen van handgevormd aardewerk en houtskool duidt bovendien op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats binnen het plangebied.

Regioarcheoloog
Booronderzoek
Het booronderzoek dat is uitgevoerd was zeer degelijk.

Advies proefsleuvenonderzoek
Elk onderzoek verlangt maatwerk. In dit geval bepaalt het huidige gebruik/inrichting waar je wel of niets kunt verwachten. En waar je wel en niet sleuven kan/moet aanleggen.
Het te onderzoeken gebied is 1,4 hectare groot. De bosstrook die het plangebied westelijk begrenst, valt buiten het onderzoek. Hoewel een onderzoek betrekking zou moeten hebben op het gehele plangebied, wil ik wel meegaan in dit voorstel de bosstrook buiten een onderzoek te houden. Let wel, bij een ontwikkeling in de bosstrook zal mogelijk wel een archeologisch onderzoek verlangd worden.

Omdat het onderzoeksgebied niet uit maagdelijke grond bestaat (sommige delen zijn verstoord door voormalige opstallen en ondergrondse infrastructuur) is een dekkingsgraad van 10% gewenst. Dit komt neer op een sleuvenoppervlak van 1400 m2. Van deze vierkante meters kan 200 m2 als vrij invulbaar worden beschouwd. Niet gebruiken als het niet hoeft, maar inzetten als het net de duidelijk kan geven die benodigd is. Verder is het van belang dat de projectleider in het veld de vrijheid heeft om naar inzicht de locatie van de sleuven aan te passen.

Advies
Eerst een PvE te laten opstellen en dit PvE vervolgens laten goedkeuren door de gemeente. Hieruit volgt dan de situering van de proefsleuven en de uitvoering van het proefsleuven onderzoek.

Evaluatieverslag Proefsleuvenonderzoek
Econsultancy heeft in opdracht van Hussel Project een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. De werk-zaamheden worden uitgevoerd in het kader van realisatie van woningbouw in het plangebied aan de Husselsesteeg 22 en 24 in de gemeente Putten.
Voor een locatie, aan de Husselsesteeg 22 en 24 te Putten zijn plannen ontwikkeld, in het kader van huizenbouw (zie ontwerp, Figuur 3). Intacte archeologische resten in de bodem kunnen mogelijk door de bouwwerkzaamheden beschadigd raken.
Het huidige onderzoek komt voort uit het gemeentelijk selectiebesluit om in te stemmen met het door Econsultancy gegeven advies voor een vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven. Dit in het kader van opsporen, in beeld brengen en documenteren van intacte archeologische resten in de bodem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGHussteeg22-VA01_0012.png" Overzicht mogelijke huizen en/of bijgebouwen binnen het onderzoeksgebied gepro-jecteerd op de stedenbouwkundige plankaart. In de zuidwestelijk gelegen werkputten 21 en 22 gaat het daarbij mogelijk om meerbeukige structuren.

Samenvatting
Tijdens het archeologisch onderzoek zijn ongeveer 155 sporen blootgelegd, waarvan het merendeel kuilen en paalkuilen betroffen. Stratigrafisch bevinden de sporen zich globaal op een diepte tussen de 50 en 100 cm beneden maaiveld. De sporen zijn verdeeld over de onderzoekslocatie in 24 werkputten aangetroffen. Grote concetraties sporen zijn vooral centraal op de onderzoekslocatie waargenomen. Binnen de onderzoekslocatie zijn op tien plekken clusters sporen waargenomen waarvoor het vermoeden bestaat dat ze oorspronkelijk onderdeel zijn geweest van afzonderlijke structuren. Het gaat hierbij vermoedelijk om de restanten van huisplattegronden en/of bijgebouwen. Op basis van ligging bestaat er voorts een vermoeden op samenhang tussen verschillende structuren, waarbij met name de structuren (en sporen) in werkput 11 en 12. Over de oriëntatie van de waargenomen structuren kan worden opgemerkt dat deze noordwest bij zuidoost gericht is. De opbouw van twee van de structuren is vermoedelijk meerbeukig. Op basis van de uiterlijke kenmerken van de sporen en structuren in combinatie met de uitkomsten van het vooronderzoek lijkt het te gaan om de resten van een prehistorische vindplaats/nederzetting.

Naast sporen is tijdens het veldonderzoek een kleine hoeveelheid vondstmateriaal aangetroffen. Het gaat daarbij primair om (pre) historisch aardewerk en daarnaast een breuksteen van kwarts. De vondsten zijn allemaal vlakvondsten, gevonden tijdens de aanleg van werkputten. Een verband van het vondstmateriaal met de sporen en/of structuren is vastgesteld bij één kuil (S6.15). Het gaat hierbij om een scherf vermoedelijk vervaardigd in de prehistorie (Late-Bronstijd en/of Vroege-IJzertijd). Ter hoogte van de structuur in werkput 11, zijn zowel handgevormde scherven als roodbakkend aardewerk (vanaf de Nieuwe tijd) tijdens de aanleg gevonden. Deze scherven zijn echter niet direct in verband te brengen met de ter plaatse aangetroffen sporen.

Recapitulatie doelstellingen en onderzoeksvragen 
Op basis van de gegevens van het archeologisch onderzoek kunnen onderstaande, in het PvE opge-nomen, onderzoeksvragen beantwoord worden. Er hoeven geen nieuwe vragen geformuleerd te worden.

Algemeen
Bij het Inventariserend Veldonderzoek Proefsleuven dienen de volgende onderzoeksvragen een rol te spelen:

  • 1. Zijn er archeologische resten in de bodem aanwezig?
  • 2. Zo ja, wat is de aard, omvang, ouderdom, herkomst, kwaliteit en locatie van de archeologische resten (horizontaal en verticaal)?
  • 3. Hebben de archeologische waarden een relatie met uit de omgeving bekende archeologische of historische locaties en welke is dat?
  • 4. Welke gegevens over de aangetroffen vindplaatsen kunnen de archeologische kennis van de regio en Putten aanscherpen?
  • 5. Wat is de mate van conservering en gaafheid van de archeologische resten?
  • 6. In welke mate zijn de onderzoeksgebieden verstoord?
  • 7. Is sprake van (een) behoudenswaardige vindplaats(en) (licht dit toe)?
  • 8. Wat is het belang van de vindplaats voor de lokale, regionale en nationale geschiedschrijving?
  • 9. Wat kunnen de uitkomsten van het onderzoek zeggen over vergelijkbare terreinen in de omgeving?
  • 10. Is vervolgonderzoek noodzakelijk en welke methoden zouden hierbij kunnen worden ingezet?
  • 11. Op welke manier dient bij eventuele graafwerkzaamheden met archeologische resten te worden omgegaan?
  • 12. Indien er geen archeologische resten worden aangetroffen, wat is de reden voor de afwezigheid van archeologisch resten?


De mogelijke aanwezige vindplaatsen worden aan de hand van de gestelde vragen gewaardeerd conform KNA versie 4.1, bijlage IV Waarderen van vindplaatsen. Aanbevolen wordt ook om de me-thodiek uit de SIKB leidraad Standaard Archeologische Monitoring te volgen voor het bepalen van de fysieke kwaliteit.

Periode en sites
Dit aspect van het onderzoek richt zich op de aard, ouderdom, omvang en andere archeologische kenmerken van de vindplaatsen. Hieruit zijn de volgende vragen afgeleid:

  • 13. Welke en hoeveel vindplaatsen zijn in het onderzoeksgebied te herkennen?
  • 14. Wat is per archeologische site in het onderzoeksgebied:
    • a. de ligging (inclusief diepteligging)e geologische en/of bodemkundige eenheid
    • b. de omvang (inclusief verticale dimensies)
    • c. het type en de functie van de sites of off-site-patronen
    • d. de samenstelling van de archeologische resten (grondsporen en mobilia)
    • e. Wat is, indien aanwezig, de ouderdom van de cultuurlaag?
    • f. de vondst- en spoordichtheid
    • g. de stratigrafie voor zover aanwezig
    • h. de ouderdom, periodisering, typechronologische classificatie
    • i. wanneer zijn vindplaatsen in onbruik geraakt?

Landschap en bodem

Dit aspect van het onderzoek omvat de bestudering van de landschappelijke context van de

vindplaatsen in historisch perspectief. Dit leidt tot de volgende vragen:

  • 15. Wat is de bodemopbouw binnen het onderzoeksgebied?
  • 16. Waar bevindt zich binnen het plangebied het eerddek? Als eerddek afwezig is, komt dat doordat het er waarschijnlijk niet ontwikkeld is of omdat het in een later stadium weer verwijderd is?
  • 17. Indien er een eerddek wordt aangetroffen. Wat is de dikte en wanneer is dit eerddek aangelegd?
  • 18. Wat is de fysieklandschappelijke ligging van de vindplaatsen (geologie, bodemkunde en geomorfologie)? Zijn er aanwijzingen voor stratigrafische hiaten, d.w.z. erosie of non-depositie, in de geologische profielopbouw ter plekke van de vindplaatsen?
  • 19. Wat is de paleoecologische context van het onderzoeksgebied? Liggen in het plangebied locaties die voor pollenanalyse bemonsterd kunnen worden (licht dit toe)?
  • 20. In hoeverre zijn de aangetroffen bodemlagen geschikt voor een palynologische reconstructie van de vegetatie- en gebruiksgeschiedenis van het terrein?

Advies
In reactie op de eerste bevindingen heeft de opdrachtgever verzocht bij een archeologisch vervolg rekening te houden met het stedenbouwkundige ontwerp. Als deskundige namens de gemeente Putten heeft dhr. Wispelweij opgemerkt zich hierbij zorgen te maken over transportbewegingen op het terrein van zwaar bouwverkeer. Een dergelijk zwaar transport beschadigd mogelijk intacte archeologica in de bodem.

Tijdens het proefsleuvenonderzoek is een vindplaats ontdekt die op basis van uiterlijke kenmerken van de sporen/structuren vermoedelijk dateert uit de prehistorie (Late-Bronstijd en/of Vroege-IJzertijd). Econsultancy adviseert daarom om binnen het plangebied bij werkzaamheden dieper dan 30 cm (gemeten vanaf maaiveldhoogte) een opgraving uit te voeren.

Conclusie
Voor het grootste deel van het plangebied wordt geadviseerd een vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Dit betreft de zone waar de sandr-afzettingen zich op 9,0 m NAP of hoger bevinden (noorde-lijk deel plangebied). Hoewel de sandr-afzettingen in de meest noordwestelijke boring 6 op 8,9 m NAP gelegen zijn, wordt aanbevolen om, aangezien het hier om een geïsoleerde boring gaat, ook hier een vervolgonderzoek uit te voeren.
In dit stadium is de meest geschikte onderzoeksmethode een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek. Bij een proefsleuvenonderzoek dienen verspreid over het plangebied sleuven gegraven te worden met als doel om eventuele archeologische waarden te karteren en waarderen. Voor dit onderzoek dient een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen te zijn opgesteld waarin is vastgelegd waaraan het onderzoek moet voldoen.
In het zuidelijke deel van het plangebied, waar de sandr-afzettingen zich op 8,9 m NAP of lager bevinden, wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen.

Uit het proefsleuven onderzoek blijkt:

  • dat in reactie op de eerste bevindingen de opdrachtgever heeft verzocht bij een archeologisch vervolg rekening te houden met het stedenbouwkundige ontwerp;
  • eventuele transportbewegingen op het terrein van zwaar bouwverkeer mogelijk beschadigingen van intacte archeologica in de bodem kunnen veroorzaken;
  • dat een vindplaats is ontdekt die op basis van uiterlijke kenmerken van de sporen/structuren vermoedelijk dateert uit de prehistorie (Late-Bronstijd en/of Vroege-IJzertijd). Econsultancy adviseert daarom om binnen het plangebied bij werkzaamheden dieper dan 30 cm (gemeten vanaf maaiveldhoogte) een opgraving uit te voeren.

Om te waarborgen dat de initiatiefnemers dit door de regioarcheoloog nog goed te keuren evaluatierapport alsnog opleveren, word in de regels de dubbelbestemming
‘Waarde - Archeologie’ opgenomen. Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning is dit evaluatierapport verplicht.


Algmeen opmerking
Mochten, ondanks de uitgevoerde onderzoeken, tijdens de graafwerkzaamheden in het vrijgegeven deel van het plangebied toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed2).

4.4 Cultuurhistorie

Het plangebied is gelegen aan de Husselsesteeg in de gemeente Putten. De locatie is gelegen in het halfopen agrarisch landschap aan de westrand van de Veluwe. Aan deze oude route heeft zich een open lintstructuur ontwikkeld, op de grens tussen een kleine es en drogere zandgrond. Kenmerkend is de kleinschalige kamerstructuur die bestaat uit een gevarieerd lappendeken waarin de percelen afgebakend zijn door lanen, houtwallen en bosschages. Camping Hilary is al sinds 1968 op het terrein aanwezig.

Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorliggend bestemmingsplan.

4.5 Bodem

4.5.1 Algemeen

In het kader van een nieuw bestemmingsplan dient te worden aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit vloeit voort uit artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

4.5.2 Bodemonderzoeken

In het kader van het bestemmingsplan is voor het plangebied door Klijn een verkennend bodemonderzoek 'Verkennend bodemonderzoek Husselsesteeg 22 te Putten' uitgevoerd, zie bijlage Bijlage 5 bij deze toelichting. In het uitgevoerde bodemonderzoek is door middel van de bemonstering en analyse van grond en grondwater de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld. Hieruit is gebleken dat:

  • Zintuiglijk zijn er geen verontreinigingen waargenomen;
  • Op basis van de historie van het perceel en het uitgevoerde vooronderzoek wordt geconcludeerd dat de locatie als een niet verdachte locatie voor de aanwezigheid van asbest kan worden beschouwd. Deze conclusie wordt bevestigd doordat tijdens de boorwerkzaamheden op of in de bodem op basis van zintuiglijke waarnemingen geen asbestverdacht materiaal is geconstateerd;
  • Analytisch zijn in grondmengmonsters MM1, MM2 en MM3 (0,0-0,5 m-mv) geen verhoogde gehalten met de onderzochte componenten geconstateerd;
  • Analytisch zijn in grondmengmonster MM4 (0,05-0,5 m-mv) licht verhoogde gehalten aan PAK en minerale olie geconstateerd;
  • Analytisch zijn in grondmengmonsters MM5 (0,5-1,0 m-mv), MM6 (0,5-1,5 m-mv) en MM7 (1,0-2,0 m-mv) geen verhoogde gehalten met de onderzochte componenten geconstateerd;
  • Analytisch is in het grondwater ter plaatse van peilbuis 01 een licht verhoogd gehalte aan barium en zijn, ter plaatse van peilbuis 03, licht verhoogde gehalten aan naftaleen en Per geconstateerd;
  • Analytisch zijn in het grondwater ter plaatse van peilbuis 02 geen verhoogd gehalten met de onderzochte componenten geconstateerd.


Conclusie
Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “niet verdachte locatie”, formeel gezien niet juist is. Er zijn immers op de locatie enkele licht verhoogde gehalten aangetroffen.

De geconstateerde verhoogde gehalten liggen onder de indexwaarde van 0,5 en/of interventiewaarde en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen voor de vaststelling van het voorliggend bestemmingplan.

Asbest
Op basis van de historie van het perceel, de uitgevoerde maaiveldinspectie en de zintuiglijke
waarnemingen tijdens de boorwerkzaamheden -waarbij geen asbestverdachte materialen zijn
aangetroffen- is het aannemelijk dat er geen sprake is van een verontreiniging van de bodem
met asbest. Indien hierover echter meer zekerheid is gewenst, wordt geadviseerd een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5707 of NEN 5897 uit te laten voeren.

Hergebruik van grond
Voor de volledigheid kan nog worden vermeld dat de grond naar verwachting niet als schone grond kan worden hergebruikt. Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit een indicatieve toetsing aan de Regeling en het Besluit Bodemkwaliteit betreft; het uitgevoerde onderzoek betreft immers geen partijkeuring conform BRL SIKB 1000, protocol 1001. Voor grond welke op het perceel wordt toegepast gelden ons inziens, gezien de geringe overschrijding(en) ten opzichte van de achtergrondwaarden, geen gebruiksbeperkingen.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
  • Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid
In april 2014 is de Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Putten vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.

4.6.2 Onderzoeksresultaten

Voor de herontwikkeling van het plangebied is door Lievense | WSP een memo (Bijlage 6) opgesteld. In deze memo worden de resultaten van een beoordeling externe veiligheid voor deze locatie gerapporteerd.
Onderstaande afbeelding geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen binnen en nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGHussteeg22-VA01_0013.png"
Afbeelding - Overzicht risicobronnen omgeving planlocatie (Risicokaart.nl)

Risicobronnen:

  • 1. Basisnetroute spoor, traject 360E.1 (Amersfoort Oost-Putten)
  • 2. BRZO inrichting (Trouw Nutrition Nederland BV)
  • 3. LPG tankstation (TanQyou)
  • 4. Hogedruk aardgastransportleiding, N-570-26 Transportleiding met een diameter van 4,25 inch en een werkdruk van 40 bar.
  • 5. Provinciale transportroute gevaarlijke stoffen N798
  • 6. Bovengrondse tank met 5000 liter propaan Met betrekking tot deze bron wordt vermeld dat deze tijdens de herontwikkeling van dde locatie komt te vervallen en daarmee voor de toekomstige situatie niet meer van invloed is op de externe veiligheid.


Plaatsgebonden risico
Het object is niet gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 van een van de genoemde bronnen of binnen de generieke veiligheidsafstand van een van de bronnen. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het realiseren van kwetsbare objecten op deze locatie.

Groepsrisico
In de huidige situatie beschikt camping Hilary over 65 standplaatsen. In de zomerperiode is hier sprake van een bezetting van 130 personen, terwijl dit in de winterperiode ongeveer de helft bedraagt. Dit betekent een gemiddelde bezetting van 95 personen op jaarbasis. In de toekomstige situatie is er sprake van 14 middeldure en dure woningen met een verwachtte bezetting van 3,5 personen per woning. Daarnaast worden er 19 goedkope woningen voor 1 en 2 persoons huishoudens gerealiseerd met een verwachtte bezetting van 1,5 personen per woning. In totaal is er dan sprake van een bezetting van 78 personen op jaarbasis.
Per saldo neemt het aantal aanwezigen op de locatie af en neemt daarom het groepsrisico van de risicobronnen in de omgeving als gevolg van de herontwikkeling af.

Verantwoording
In de Gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid gemeenten in de regio Noord-Veluwe worden verantwoordingsniveaus per risicobron onderscheiden. Deze niveaus worden bepaald op grond van de afstand tussen bron en object en de kwetsbaarheid van het object. In dit geval is er sprake is van kwetsbare objecten.

Basisnetroute spoor
Voor de spoorlijn geldt dat deze gelegen is op een afstand groter dan 200 meter waar alleen het toxisch scenario nog relevant is. Onderstaand is de standaardverantwoording, overeenkomstig de Beleidsvisie, weergegeven.

Ontwikkeling groepsrisico
De grote afstand tot de risicobron en de ontwikkeling van het aantal personen op de locatie zal niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. De beschouwing van het groepsrisico en de verantwoording daarvan is om deze reden volledig kwalitatief uitgevoerd.

Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico
De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobron geen item. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Daarnaast is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.

De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Ook het bestrijdbaarheid vraagstuk speelt op deze afstand van de risicobron niet. Bestrijding vindt plaats bij de bron.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
In geval van een calamiteit moeten personen kunnen schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.

Nieuwe woningen zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelinginstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn. Dit is echter niet af te dwingen in deze ruimtelijke procedure.

Deze verantwoording dient gelezen te worden in combinatie met de Gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid gemeenten in de regio Noord-Veluwe en de daarin gemaakte keuzes.

Conclusie
De externe veiligheid vormt geen belemmering voor de herontwikkeling van de locatie aan de Husselsesteeg 22 in Putten.

4.7 Flora en fauna

4.7.1 Algemeen

Verschillende soorten planten, dieren worden beschermd in de Wet natuurbescherming. De Wet is per 1 januari 2017 van kracht geworden en vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, speciale beschermingsgebieden aangewezen. Een ruimtelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als duidelijk is dat de nesten, holen of andere verblijfsplaatsen niet worden vernield of beschadigd. Verstoring is in sommige wel toegestaan, mits er geen negatief effect is op populatieniveau. Beschermde planten mogen niet worden verwijderd van hun groeiplaats. Ook mogen door een ruimtelijke ontwikkeling geen significante negatieve effecten plaatsvinden op beschermde gebieden.

4.7.2 Natuurtoets

Adviesbureau Groenewold Milieu & Natuur een natuurtoets/quickscan uitgevoerd om de
natuurwaarden in beeld te brengen bij de ontwikkeling van het voorliggende perceel. De natuurtoets is als Bijlage 7 in de toelichting opgenomen.

Uit de natuurtoets blijkt het volgende:

  • Algemeen
    Verschillende soorten planten, dieren worden beschermd in de Wet natuurbescherming. Op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, zijn in de Wet speciale beschermingsgebieden aangewezen. Een ruimtelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als duidelijk is dat de nesten, holen of andere verblijfsplaatsen niet worden vernield of beschadigd. Verstoring is in sommige gevallen wel toegestaan, mits er geen negatief effect is op populatieniveau. Beschermde planten mogen niet worden verwijderd van hun groeiplaats. Ook mogen door een ruimtelijke ontwikkeling geen significante negatieve effecten plaatsvinden op beschermde gebieden. Adviesbureau Groenewold Milieu & Natuur heeft in opdracht van initiatiefnemer een natuurtoets uitgevoerd Aan de Husselsesteeg 22 in het buitengebied van Putten. Het betreft verwijdering van de caravans en chalets, het schonen van het terrein en realisatie van in totaal 37 woningen. Het gaat dan om 10 XS-woningen, 11 tussenwoningen, 6 eindwoningen, 4 tweekappers en 4 vrijstaande woningen. Ook de 2 bestaande woningen worden vervangen door nieuwe. Uit de quickscan moet blijken of de sloop en de nieuwbouw gevolgen kan hebben voor beschermde natuurwaarden.
  • Beschermde soorten
    Er zijn op het recreatieterrein geen beschermde soorten of verblijfplaatsen aangetroffen. Alleen in de woning en het bijgebouw zijn (oude) nesten gevonden van de huismus. Om te bepalen of deze nesten nog bezet zijn is nader onderzoek nodig conform het Kennisdocument Huismus. Hoewel de kans gezien de te volgen aanvliegroutes niet heel groot lijkt, zijn verblijfplaatsen van vleermuizen in de woning niet met zekerheid uit te sluiten. Op een aantal plaatsen zijn mogelijke invliegopeningen. Ook hiervoor is het advies een nader onderzoek in te stellen in voorjaar/zomer 2020, conform het vleermuisprotocol.
    Specifiek is ook gezocht naar (potentiële) verblijfplaatsen van das, kleine marters, steenuil en kerkuil. Deze zijn niet gevonden. Het is niet onmogelijk dat diverse soorten vogels broeden in of direct rond het plangebied. Alle broedende vogels zijn beschermd. Bij aanvang van de werkzaamheden in het broedseizoen verdient het daarom aanbeveling om vanuit de zorgplicht het gebied voorafgaand aan de werkzaamheden nogmaals te controleren op mogelijke verblijfplaatsen. Als broedende vogels aanwezig zijn moet worden gewacht tot de jonge vogels zijn uitgevlogen.
    Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten (Omgevingsverordening Gelderland). Overigens blijft de algemene zorgplicht altijd van kracht. nAfhankelijk van de uitkomsten van het nader onderzoek is een ontheffing Wet natuurbescherming soorten noodzakelijk. De provincie is hiervoor bevoegd gezag.
  • Gebiedsbescherming
    Het plangebied ligt in het buitengebied van Putten op ruim 1.350m van Natura2000 gebied Veluwe. Het plan heeft geen negatieve effecten op beschermde habitats en soorten. De nieuwe activiteiten bestaan uit bewoning (gasloos). Uit een Aeriusberekening (v2020) (Bijlage 8) op basis van de voertuigbewegingen conform de CROW is er geen stikstofdepositie berekend hoger dan 0.00 mol/ha/jaar. Ook de aanlegfase is in beeld gebracht en geeft geen depositie hoger dan 0.00 mol/ha/jaar. Hiermee is geen vergunning Wet natuurbescherming voor gebieden nodig.

Gelders natuurnetwerk (GNN) / Groene Ontwikkelzone (GO)
Het plan grenst aan het GNN en ook de GO ligt op korte afstand. De groene zones rond het plangebied aan noord (deels), oost en zuidzijde behoort tot het GNN. Met de geplande tijdelijke bouwweg naar het noorden moet doorsnijding van het GNN worden vermeden (uitweg zoveel mogelijk west). De bomen rond het plan blijven in principe allemaal behouden.
Ook wordt het plan verder geheel groen ingepast. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van het GNN mag worden aangenomen dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN en de GO.
Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.

Voorbehoud en zorgplicht
Algemene zorgplicht
Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 1.11 Wnb).

De kwetsbare perioden kan per soortgroep verschillen. Als ‘veilige’ periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien een plangebied in die periode bouwrijp wordt gemaakt, geeft realisatie gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voorjaar meestal geen problemen. Vaak is het voldoende om rekening te houden met de broedtijd (15 maart-15 juli-huismus tot 15 augustus).

Beschermde soorten
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).

Ecologische kansen / natuurinclusief bouwen
In de nieuwbouw zijn relatief eenvoudig extra voorzieningen (niet verplicht) te realiseren voor vogels zoals huismus en gierzwaluw en/of vleermuizen. Door de betere isolatie van woningen verdwijnen openingen, kieren e.d. en daarmee nest- en schuilplaatsen, die vroeger heel gewoon waren. De maatregelen kosten weinig geld maar betekenen veel voor de betreffende soorten. Zo is een bijdrage te leveren aan het behoud van deze soorten voor de toekomst.

Bijvoorbeeld een speciale neststeen of nestkast voor de huismus of een neststeen of plank voor gierzwaluwen (eten veel muggen). Een spouwmuurkast voor vleermuizen (eten veel muggen) is bij nieuwbouw eenvoudig in de spouw in te metselen. De dieren kunnen dan niet in de spouw zelf komen maar krijgen wel extra verblijfplaatsen ter beschikking.

Advies en aanbevelingen
In de natuurtoets worden ten slotte aanbevelingen gegeven voor het uitvoeren van werkzaamheden:

  • 1. Vanwege de aanwezige (oude) nesten van de huismus nader onderzoek uitvoeren in april/mei om te bepalen of de nesten nog in gebruik zijn en zo ja om hoeveel nestplaatsen het gaat. Bij het aantreffen daarvan zijn mitigerende maatregelen nodig en is aanvragen van een ontheffing Wnb soorten noodzakelijk.
  • 2. Omdat verblijfplaatsen van vleermuizen gezien de aanwezige invliegopeningen niet op voorhand met zekerheid zijn uit te sluiten is het advies in de periode april-september nader onderzoek te doen, om eventuele verblijfplaatsen aan te tonen of uit te sluiten.
  • 3. Natura2000 gebied Veluwe ligt op ruim 1.350m afstand van het plangebied. Er zijn geen negatieve gevolgen te verwachten voor beschermde soorten of habitats. Uit een Aeriusberekening blijkt dat zowel in de gebruiks- als de aanlegfase geen bijdrage is berekend hoger dan 0.0 mol/ha/jaar. Een Wnb vergunning gebieden is niet nodig.
  • 4. Bij uitvoering van de werkzaamheden altijd invulling geven aan de ‘algemene zorgplicht’ (art. 1.11 Wet natuurbescherming), wat inhoudt dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
  • 5. Concreet houdt de zorgplicht hier in om de verwijdering van caravans en chalets en het bouwrijp maken van het terrein uit te voeren buiten de broedtijd. Overigens mogen eventuele vroege of late legsels niet worden verstoord. De beste tijd is dan tussen 15 juli (huismus 15 augustus) en 15 maart. Bij start van de werkzaamheden in de broedtijd vooraf een extra controle uitvoeren op aanwezigheid van broedende vogels.
  • 6. Ook tot de zorgplicht behoort er voor te zorgen dat bij de nieuwbouw geen onnodige verlichtingsbronnen in werking zijn en/of uitstralen richting het GNN.
  • 7. In de quickscan is er van uitgegaan dat de grotere bomen rond het plangebied behouden blijven. Als grotere bomen toch moeten worden gekapt is vooraf een extra toets nodig op aanwezigheid van holtes en beschermde verblijfplaatsen.
  • 8. In de nieuwbouw aandacht besteden aan natuurinclusief bouwen. Dat kan door een aantal voorzieningen in de nieuwbouw mee te nemen, zoals genoemd in bijlage 4 van de quickscan en door een groene inpassing (struiken, heesters, heggen e.d.).
4.7.3 Nader onderzoek

Uit het bovenstaande is gebleken dat er waarschijnlijk huismussen broeden in de te slopen woningen. Ook kan de aanwezigheid van vleermuizen niet op voorhand worden uitgesloten. Daarom is nader onderzoek noodzakelijk.
Dit nader onderzoek heeft reeds plaats gevonden en is al Bijlage 9 aan deze toelichting toegevoegd.

Mitigerende maatregelen
Voordat de woningen gesloopt worden zijn mitigerende (verzachtende) maatregelen nodig. Het betreft tijdelijke maatregelen (voor en tijdens de sloop en de bouw) en permanente voorzieningen in de nieuwbouw. De huismus is gehecht aan de verblijfplaats. Een (tijdelijke) vervangende nestkast heeft waarschijnlijk niet dezelfde eigenschappen als de eigen verblijfplaats. Daarom is het plaatsen van meerdere alternatieve verblijfplaatsen per nestplaats noodzakelijk. Per nestplaats moeten twee tijdelijke voorzieningen worden opgehangen op gunstige plaatsen, in dit geval dus 6 huismuskasten.

Huismussen zijn gevoelig voor veranderingen in de omgeving en moeten daar erg aan wennen. Daarom moeten de nestvoorzieningen minimaal 3 maanden voor uitvoering van de werkzaamheden zijn gerealiseerd. Hoe dichter bij de oorspronkelijke nestplaats des te groter de kans op succes. Bij voorkeur binnen 50m en anders binnen 200m, geeft de meeste kans dat de betrokken individuen ook gebruik zullen maken van de aangeboden alternatieven.
Het Kennisdocument Huismus geeft als richtlijnen voor mitigatie:

  • nestplaatsen minimaal 3m hoog
  • broedruimte minimaal 15 x 8 cm
  • niet behandeld met chemische middelen
  • bij voorkeur noord of oost georiënteerd
  • voldoende dekking in de directe omgeving (opgaand groen, heggen e.d.)
  • geschikte voedselplaatsen in de nabije omgeving
  • kastopening niet dichter dan 50cm van elkaar
  • duurzaam beheer
  • bewezen effectief

In deze situatie met drie nesten moeten dan minimaal 6 vervangende voorzieningen worden geplaatst, zoals een mussenflat, een nestpan, een mussenpot e.d.

Op het perceel zelf zijn verder geen mogelijkheden tijdelijke voorzieningen op te hangen op 3m of hoger. De enige mogelijkheid betreft een aantal grotere bomen op en rond het perceel, of een aantal aan de gevel van één van de omliggende woningen (bij voorkeur vlak onder de goot). De kasten moeten zo worden opgehangen dat er bij de werkzaamheden geen verstoring plaats vindt.

Het leefgebied is van goede kwaliteit en zal dat naar verwachting ook blijven. Dat is van belang voor voldoende dekking, slaapplaatsen en voedselplekken. Waar vaak niet direct aan wordt gedacht is dat er ook voldoende water in de omgeving moet zijn en bij voorkeur ook zanderige plekken. Mussen nemen graag een stofbad om hinderlijke parasieten kwijt te raken. Er is inmiddels ook een zandplek gerealiseerd, er zijn bosjes aanwezig en er is water.

Nadat alle tijdelijke maatregelen tijdig zijn getroffen moeten de bestaande verblijfplaatsen enige dagen voor de sloop ongeschikt worden gemaakt. De mussen hebben dan even de tijd om alternatieve plaatsen op te zoeken.

In de nieuwbouw kan dan een permanente voorziening worden aangebracht bijvoorbeeld door vogelschroot na de 2e pannenlaag te plaatsen (noord- of oostgevel) of door het plaatsen van duurzame nestkasten, bijvoorbeeld Waveka 1SP (koloniekast), lB MU 01 (inbouwsteen), Vivarapro lB Dl 01 (inbouwsteen, NK MU 06 (opbouwkast), bij voorkeur aan de noord- of oostzijde. Keuze maken Gekozen is voor het in de nieuwbouw meenemen van drie inbouw neststenen per woning, zoals aangegeven in de situatietekening bij de aanvraag. Als de andere nieuwe woningen eerder worden gebouwd dan de bestaande gesloopt dan kunnen daar ook nestplaatsen als mitigatie worden aangeboden.

Ecologisch werkprotocol
Voor een duidelijk overzicht van de te treffen maatregelen, de volgorde van werkzaamheden e.d. is een ecologisch werkprotocol een hulpmiddel. De provincie vraagt een dergelijk protocol overigens ook als bijlage bij de aanvraag ontheffing Wnb soorten.

De functies van het gebied voor de huismus moeten behouden blijven. Door het nemen van geschikte maatregelen kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Deze maatregelen moeten leiden tot behoud van de ecologische functionaliteit van het gebied voor de huismus. De maatregelen moeten aanwezig zijn én functioneren voordat de werkzaamheden starten.
Het gaat het dan om bijvoorbeeld een of enkele van de volgende typen maatregelen:

  • Behoud van nestgelegenheid door het tijdig aanbieden van voldoende nieuwe huisvestingsmogelijkheden in de vorm van nestkasten, neststenen, vogelvides e.d. Voor elke vernietigde verblijfplaats minimaal twee
  • Behoud van voldoende dekkingsmogelijkheden door aanplant van doornige struiken, groenblijvende heesters e.d. binnen 2,5 meter van plekken waar gefoerageerd wordt
  • Behoud van slaapgelegenheden door aanbrengen van bijvoorbeeld groenblijvende gevelbegroeiing of heesters
  • Behoud van voldoende drinkwater door bijvoorbeeld aanleg van vijvers
  • Behoud van voldoende mogelijkheden voor nemen van stofbaden door zandige plekken te realiseren of te handhaven.
  • Werken buiten de broedtijd, welke loopt van medio april- half augustus.

Een ecologisch werkprotocol moet op de locatie aanwezig te zijn en onder alle betrokken partijen bekend zijn. Werkzaamheden moeten aantoonbaar conform dit protocol worden uitgevoerd. Door zorgvuldige uitvoering en het treffen van de genoemde mitigerende maatregelen komt de functionaliteit van de leefomgeving van de huismus niet in het geding.

Conclusie

Das
In de wijdere omgeving zijn waarnemingen bekend van onder meer das, eekhoorn en vos. In de bosgebieden ten noordoosten van het plangebied zijn ook dassenburchten bekend.
Dassen kunnen grote afstanden afleggen om te foerageren en maken mogelijk en waarschijnlijk gebruik van de houtwal ten noorden van het plangebied. Deze houtwal blijft in stand zodat er voor langstrekkende dassen geen extra verstoring is te verwachten. Het is wel goed dit punt in het plan te borgen, zodat de groenstrook ook gehandhaafd en toegankelijk blijft voor eventuele dassen en andere soorten. Het plangebied zelf is grotendeels ongeschikt als verblijfplaats voor dassen. Er is in en op het terrein gezocht naar aanwijzingen voor verblijfplaatsen, zoals poepsporen, vraatsporen en nestmateriaal.

Huismus
Er is bij de aanvullende bezoeken een drietal nesten van de huismus geconstateerd. Het is aan te bevelen hiertoe een aanvraag Wnb soorten in te dienen bij de provincie. Minimaal 3 en bij voorkeur 6 maanden voor de sloop moeten 6 nestkasten worden opgehangen op geschikte plaatsen in de omgeving, als mitigatie. Deze aanvraag is reeds ingediend en als Bijlage 10 aan deze toelichting toegevoegd.

Vleermuizen
Op basis van de aanvullende bezoeken zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen in de dubbele woning aangetroffen. Wel is een aantal soorten aanwezig in de (wijdere) omgeving. Dat geeft mogelijkheden voor realisatie van nieuwe verblijfplaatsen in de te realiseren woningen in het plan (daklijsten, overstekken, boeidelen, vleermuiskasten e.d.). Om ook zomerverblijfplaatsen en paarplaatsen juridisch uit te sluiten of aan te tonen is volgens het vleermuisprotocol een aantal bezoeken nodig in de periode juli-oktober.

Ecologisch werkprotocol
Bij de aanvraag Wnb soorten voor de huismus is een ecologisch werkprotocol nodig. Hierin
staan de maatregelen die nodig zijn om de functies van het gebied voor de huismus te
behouden. Ook staat er in wanneer de werkzaamheden worden uitgevoerd en waarbij
ecologische begeleiding nodig is. Deze maatregelen moeten leiden tot behoud van de ecologische functionaliteit van het gebied voor de huismus. De maatregelen moeten aanwezig zijn én functioneren voordat de werkzaamheden starten


Advies

  • 1. Een aanvraag Wet natuurbescherming soorten indienen bij de provincie, vanwege de aanwezigheid van drie huismusnesten op de Husselsesteeg 22/22a te Putten. Deze aanvraag is reeds ingediend en als Bijlage 10 aan deze toelichting toegevoegd.
  • 2. Op basis van de waarnemingen lijkt het gebouw niet in trek als verblijfplaats voor vleermuizen. Voor juridisch voldoende zekerheid is aan te bevelen in de periode juli-oktober nog een aantal bezoeken te brengen.
  • 3. Als bijlage bij de aanvraag Wnb soorten voor de huismus een ecologisch werkprotocol (laten) opstellen.


Op basis van de onderzoeksresultaten en met inachtneming van de aanbevelingen is voor voorlgiggend plan aangetoond dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan.

4.8 Geluid

4.8.1 Algemeen

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) en de Luchtvaartwet. Bij vaststelling van een bestemmingsplan moeten we rekening houden met deze regels en wetten als we :

  • gronden bestemmen voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijv. woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen, zones rondom industrieterreinen en zones rondom luchtvaartterreinen;
  • gronden bestemmen voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-) wegen;
  • gronden bestemmen voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen;
  • zonegrenzen van industrieterreinen en luchtvaartterreinen herzien.

De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde. Als de geluidbelasting op de gevel wel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van hogere waarden. Hierbij mag de geluidsbelasting de uiterste grenswaarde echter niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen kunnen per geluidsbron verschillen.

Om voor vaststelling van een hogere grenswaarde in aanmerking te kunnen komen, moet aan de volgende wettelijke eis worden voldaan: het moet om een situatie gaan waarbij maatregelen om het verwachte geluidsniveau terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard stuiten.

4.8.2 Akoestisch onderzoek


Ten behoeve van het voorliggend bestemmingsplan is door Lievense | WSP een 'Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai' (zie Bijlage 11) uitgevoerd.

Wegverkeerslawaai
Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, behalve bij woonerven en 30 km-gebieden. Nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen, binnen zones van wegen moeten worden getoetst aan de Wgh (artikel 74). De breedte van de zone langs wegen is afhankelijk van de ligging van een weg (in stedelijk gebied of buitenstedelijk) en van het aantal rijstroken.

Bij nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek nodig. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen bedraagt veelal 48 dB(A). De uiterste grenswaarde bedraagt binnen de bebouwde kom 63 dB(A). Buiten de bebouwde kom bedraagt de uiterste grenswaarde 53 dB(A).
 
Het plan is gelegen aan de Husselsesteeg 22 in Putten en binnen de wettelijke geluidzone van de Husselsesteeg en de Keizerswoert. Het doel van het onderzoek wegverkeerslawaai is het bepalen van de optredende geluidbelastingen vanwege deze wegen en het toetsen van de berekende waarden aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGHussteeg22-VA01_0014.png"
Afbeelding Ligging rekenpunten

Door de gemeente Putten zijn telgegevens aangeleverd voor de Handelsweg en de Husselsesteeg. Tevens zijn etmaalintensiteiten voor het maatgevende jaar 2030 aangeleverd. Het gedeelte van de Handelsweg dat het dichts bij het plangebied is gelegen betreft een doodlopende 30 km/uur straat. Vanuit een worst case benadering wordt ook voor dit wegvak uitgegaan van de etmaalintensiteit die is gegeven voor het overige gedeelte van de Handelsweg Voor de Keizerswoert zijn geen gegevens bekend. Conform Google Maps lijkt het om een onverharde weg te gaan die bedoeld is voor bestemmingsverkeer/fietsverkeer. Gezien dit gebruik en het beperkt aantal bestemmingen langs deze weg, wordt geconstateerd dat deze weg geen bijdrage aan de geluidbelasting levert. Het akoestisch onderzoek wordt daarom beperkt tot de zoneplichtige Husselsesteeg en de niet-zoneplichtige Handelsweg.

Conclusie
De voorgenomen herbestemming heeft geen significant effect op de omgeving. Bestemmingsverkeer ten behoeve van woningen is lager dan bestemmingsverkeer naar recreatiewoningen. Door een klein verschil in verkeersintensiteit tussen de woningen en de recreatieobjecten zal de geluidsbelasting als gevolg van de Husselsesteeg en aansluitende wegen in beperkte mate lager zijn dan in de bestaande situatie.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van de Husselsesteeg ten hoogste 48 dB bedraagt inclusief aftrek conform art. 110g Wgh. Daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Tevens kan het akoestisch woon- en leefklimaat als goed bestempeld worden. De Wet geluidhinder vormt daarmee geen belemmering voor vaststelling van het plan.

4.9 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur: 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen hoeven niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.

Met het plan worden in totaal 37 woningen mogelijk gemaakt. De voorgenomen ontwikkeling behoort tot de in de Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' genoemde categorie 'Kantoorlocaties en woningbouwlocaties'. Conform voorschrift 3A.2 (Woningbouwlocaties) dragen woningbouwlocaties met één of twee ontsluitingswegen en respectievelijk 1.500 en 3.000 nieuwe woningen niet in betekenende mate bij. Pas bij 1.500 woningen met 1 ontsluitingsweg is sprake van een relevante bijdrage aan de luchtkwaliteit. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan luchtverontreiniging. Er is tevens geen sprake van een (dreigende) normoverschrijding van luchtverontreinigende stoffen ter plekke van nabijgelegen wegen met hoge verkeersintensiteiten rondom het plangebied (conform Bron: https://www.nsl-monitoring.nl/viewer/# ) . Geconcludeerd wordt de luchtkwaliteit met de realisatie van het plan niet zal verslechteren en er geen belemmeringen zijn voor het aspect luchtkwaliteit.

Conclusie
Geconcludeerd wordt de luchtkwaliteit met de realisatie van het plan niet zal verslechteren en er geen belemmeringen zijn voor het aspect luchtkwaliteit.

4.10 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is het van belang inzichtelijk te maken of er sprake is van een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en de (gevoelige) functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.

Om dit inzichtelijk te maken wordt uitgegaan van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' van de Vereniging Nederlands Gemeenten (VNG). Hierbij gaat het om de in deze publicatie opgenomen categorisering van bedrijfstypen en de daarbij behorende richtafstanden ten opzichte van woonbebouwing (uitgaande van een rustige woonwijk). De VNG-publicatie is een algemeen geaccepteerd instrument om na te gaan of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening in situaties waar woningen dicht bij bedrijven worden voorzien.
 
De publicatie geeft richtafstanden per bedrijfscategorie. De afstanden worden gegeven voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en worden gemeten vanaf de perceelsgrens van de inrichting tot aan de gevels van woningen. Deze richtafstanden zijn gebaseerd op het omgevingstype 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied'. Als sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' mogen de richtafstanden verlaagd worden.
Als de afstanden worden gerespecteerd is er sprake van een milieu-hygiënisch te verantwoorden situatie en een goede ruimtelijke ordening. Als een van de afstanden niet wordt gerespecteerd, is nader onderzoek noodzakelijk om na te gaan of de situatie alsnog milieuhygiënisch inpasbaar is.

Aanwezige bedrijven
Ten noordwesten van het plangebied is bedrijventerrein Keizerswoert gelegen. Het bedrijventerrein is inwaarts gezoneerd, rekening houdend met woningen ten zuiden van het terrein en aan de Beekweg in noordoostelijke richting. Dit resulteert in het toestaan van milieucategorieën tot en met 4.2 zoals in de onderstaande afbeelding weergegeven voor het meest nabijgelegen blok met bedrijfsbestemming. Volgens opgave van de Omgevingsdienst Noord-Veluwe is aan de Nijverheidsweg nog een inrichting in categorie 5.2 aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGHussteeg22-VA01_0015.png" Afbeelding - Milieucategorieën en richtafstanden

In de bovenstaande afbeelding zijn ook de richtafstanden rond de genoemde categorieën geprojecteerd. Hieruit volgt dat het plangebied deels is gelegen binnen de richtafstand voor inrichtingen in milieucategorie 4.2 en de inrichting in categorie 5.2.

Milieucategorie 4.2
Het plangebied wel gelegen binnen de richtafstand voor inrichtingen in milieucategorie 4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGHussteeg22-VA01_0016.png" Afbeelding - inrichtingen in milieucategorie 4.2

Uit de toelichting bij bestemmingsplan "Handelsweg 2 en Husselsesteeg 26" uit 2017, gelegen tussen de betreffende inrichtingen en Husselsesteeg 24, valt af te leiden dat nieuwe woningen binnen dat plan alleen kunnen worden gerealiseerd als zij buiten de geur- en geluidscontouren worden geprojecteerd. Woningen binnen het plangebied liggen op grotere afstand dan Husselsesteeg 26 en daarmee buiten de geurcontouren. Nader onderzoek op dit punt is niet noodzakelijk. Voor alle ontwikkelingen na vaststelling van het voornoemd bestemmingsplan zijn de gevoelige bestemmingen in dat plan maatgevend. Aangezien de Husselsesteeg 22 op grotere afstand is gelegen, wordt gesteld dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van die woningen aanvaardbaar is, en dat de realisatie van de woningen geen belemmering vormt voor de activiteiten van bestaande inrichtingen.

Na het verschijnen van de laatste versie van de VNG-publicatie in 2009 is wet- en regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit en stofhinder verder aangepast. In het Activiteitenbesluit zijn de voorschriften uit de Nederlandse emissierichtlijn (NER) overgenomen, met daarin eisen voor de beperking van stofemissie voor bedrijven. Nader onderzoek naar stofhinder is daarmee niet noodzakelijk.

Wat betreft gevaar is enkel de groothandel in brandstoffen aan de Handelsweg 32 mogelijk relevant. In de bestemmingsplankaart is hiervoor een veiligheidscontour opgenomen. Het plangebied ligt ruim buiten deze contour. Daarom wordt nader onderzoek naar gevaar niet noodzakelijk geacht.

Categorie 5.2 
De inrichting van de Coöperatieve Pelsdierenfokkerscentrale Flevo is gevestigd aan de Nijverheids-weg 13 op meer dan 300 meter ten westen van het plangebied. De percelen waarop de inrichting is gevestigd, zijn bestemd voor inrichtingen in categorie 3.2 en categorie 4.1.
In de quickscan Bedrijven en milieuzonering behorend bij het bestemmingsplan Keizerswoert1 is deze inrichting als categorie 4.1 ingeschaald. Volgens KvK-gegevens uit diezelfde quickscan is de SBI-code van de hoofdactiviteit 1091. De VNG-publicatie kent hier afhankelijk van de activiteit categorie 4.1, 4.2 of 5.2 aan, zoals weergegeven in de onderstaande tabel.

Omschrijving   geur   stof   geluid   gevaar  
destructiebedrijven   700   30   200   50  
beender-, veren-, vis- en vleesmeelfabriek   700   100   100   30  
drogerijen (gras, pulp, groenvoer, veevoer), watercapaciteit = 10 ton/u   700   200   300 (Z)2   50  

Afbeelding - Tabel Veevoederfabrieken milieucategorie 5.2 en specifieke richtafstanden [m]

Uit deze tabel volgt dat alleen de richtafstand voor geur groter is dan de fysiek aanwezige afstand van 300 meter. Ook voor deze inrichting wordt verwezen naar het bestemmingsplan "Handelsweg 2 en Husselsesteeg 26" en 'Afbeelding - Milieucategorieën en richtafstanden' uit de toelichting bij het bestemmingsplan, met daarop de geurcon-touren voor Keizerswoert.
De daadwerkelijke contour is beduidend kleiner dan de richtafstand van 700 meter. Nader onderzoek naar geurhinder is daarom niet noodzakelijk, het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen is aanvaardbaar te noemen. Bovendien wordt de inrichting niet in haar mogelijkheden belemmerd, omdat op kortere afstand reeds woningen zijn gelegen die maatgevend zijn.

Conclusie
Het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuw te realiseren woningen binnen het plangebied is aanvaardbaar te noemen. Bedrijven op bedrijventerrein Keizerswoert vormen op basis van beschikbare informatie geen belemmering voor de vaststelling van het voorliggend bestemmingsplan en de realisatie van het voornemen.

4.11 Parkeren

Het uitgangspunt is dat het parkeren op eigen terrein moet worden opgelost. In de gemeentelijke parkeernota word de parkeerbehoefte gerelateerd aan de grootte van de woning. Deze parkeernormen zijn gebaseerd op de parkeerkencijfers van het CROW (zie ook paragraaf 3.3.5).

In de Parkeernota zijn voor de bebouwde kom (overig Putten) de volgende parkeernormen opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGHussteeg22-VA01_0017.png"

Parkeerbehoefte
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte van het plangebied zijn de gemeentelijke parkeernormen gehanteerd.

functies   parkeer
norm  
aantal
woningen  
parkeer-
behoefte  
xs-woningen( < 50m2 )   1,6   10   16,0  
rijwoningen tussen ( 50-70 m2 )   1,6   11   17,6  
rijwoningen hoek ( 80-120 m2 )   1,9   6   11,4  
twee(onder 1)kap ( >120 m2)   2,1   6   11,4  
vrijstaande woningen ( >120 m2 )   2,1   4   8,4  
TOTAAL     37   64,8  


Op basis van de gemeentelijke parkeerkencijfers wordt voor de voorliggende locatie Husselsesteeg 22 een parkeerbehoefte geraamd van 65 parkeerplaatsen.

Verkeerskundige analyse
Voor het plan heeft Goudappel Coffeng B.V. een verkeerskundige analyse uitgevoerd om inzicht te krijgen in de verkeerskundige effecten als gevolg van de transformatie. Dit inzicht en de daarbij behorende conclusie is beschreven in de 'Verkeerskundige analyse woningbouwontwikkeling Husselsesteeg Putten' die als Bijlage 13 aan deze toelichting is toegevoegd. Uit de analyse kunne de volgende conclusies worden getrokken:

  • De toekomstige verkeersintensiteit, inclusief verkeersgeneratie van de geplande woningbouw, kan verkeersveilig worden afgewikkeld op de Husselsesteeg.
  • Ten opzichte van de huidige functie neemt de verkeersintensiteit, na realisatie van de woningen, beperkt toe met circa 40 mvt/etmaal.
  • Het huidige profiel is geschikt voor de afwikkeling van de toekomstige verkeersintensiteit. Door de wegbreedte ligt de snelheid laag. Passeren van tegemoetkomend verkeer is goed mogelijk via de bermverharding. Van bermschade is in de huidige situatie geen sprake.
  • De geringe toename van het verkeer heeft geen (negatief) effect op de verkeersveiligheid van voetgangers (die gebruik maken van de rijbaan of naastgelegen berm) en het (doorgaande) fietsverkeer.

Parkeeraanbod in het plangebied:
Het plan sluit aan bij de parkeernormen van de gemeente Putten. De dure woningen krijgen twee parkeerplaatsen op eigen erf. De overige parkeerplaatsen worden geconcentreerd in groene koffers. Daardoor houdt het terrein zijn groene aanzien.

Parkeerplaatsen conform het stedenbouwkundig plan:

Parkeerplaatsen:   aantal   norm   totaal  
garage/dubbele oprit   10   1,8   18  
op maaiveld   49   -   49  
totaal       67  


In totaal zijn er 67 parkeerplaatsen gepland binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGHussteeg22-VA01_0018.png" Afbeelding - te realiseren parkeerplaatsen

Conclusie
Op grond van de normen uit de Parkeernota, wordt geconcludeerd dat er voor de 37 woningen voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zullen zijn. Het plan zal niet leiden tot een parkeerdruk op de omgeving en vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

4.12 Waterparagraaf

4.12.1 Algemeen

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

4.12.2 De Watertoets

Het klimaat veranderd en we krijgen steeds meer te maken met stortbuien en piekmomenten in onze neerslag. De inrichting van de openbare ruimte kan bijdragen aan een oplossing voor dit probleem. De inrichting van de openbare ruimte kan bijdragen aan een oplossing voor dit probleem.

Ten behoeve van het bestemmingsplan is, door het Waterschap Vallei-Veluwe, de watertoets uitgevoerd. 31 maart 2020 heeft het Waterschap het plan, zoals verwacht, ruimschoots voldoet aan de norm van het waterschap en per saldo sprake is van een positief effect op de waterhuishouding. Er zal voor de ontwikkeling geen nadere afstemming of een watervergunning nodig zijn. Verder zijn de volgende aandachtspunten relevant:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het riool;
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan.
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;


Plangebied
Verhardingen
De paden en wegen zijn terughoudend vormgegeven en zo smal mogelijk gehouden. Daardoor komt het groene karakter het beste tot zijn recht. Voor de verhardingen gelden de volgende uitgangspunten:

  • De wegen bestaan uit een smalle rijbaan, geflankeerd door groene bermen;
  • Wegen wateren af op de berm en op de wadi;
  • Parkeervakken worden uitgevoerd in halfverharding of graskeien zodat waterinfiltratie mogelijk is;
  • De parkeervakken worden met hagen of groen omzoomd;
  • Looppaden worden waar mogelijk uitgevoerd als leempaden;
  • Bomen en parkeervakken wisselen elkaar af waardoor een groen beeld
  • gerealiseerd wordt,


Waterinfiltratie
De ondergrond leent zich goed voor waterinfiltratie. In het woongebied worden wadi’s gerealiseerd waar het hemelwater op wordt afgekoppeld. De paden en wegen wateren af op de berm. De parkeerplaatsen hebben een infiltrerende verharding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGHussteeg22-VA01_0019.png" Afbeelding - lokatie Wadi

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGHussteeg22-VA01_0020.png" Afbeelding - Impressie Wadi

Conclusie
Het plan voldoet ruimschoots aan de gestelde norm van de watertoets. Het aspect Water vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van het voorliggend bestemmingsplan.

4.13 Kabels en leidingen

Binnen of in de nabijheid van het plangebied (aangegeven met blauwe pijl) zijn geen kabels en leiding aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGHussteeg22-VA01_0021.png" Afbeelding - Risicokaart

Conclusie
Het aspect 'kabels en leiding' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemene juridische opzet

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels behorende bij dit bestemmingsplan geven inhoud aan de aangegeven bestemming. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.

Bij de opzet van het bestemmingsplan is getracht de regeling zo duidelijk en eenvoudig mogelijk te houden. Voor zover relevant zijn de planregels uit het geldende bestemmingsplan 'Kom West, herziening locatie Matchpoint' in het voorliggende bestemmingsplan een op een overgenomen.
De regels uit dit bestemmingsplan voldoen aan de standaardeisen van de gemeente.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt de goot- en bouwhoogte in meters op de planverbeelding aangegeven, en worden met een aanduiding 'bijgebouwen' specifieke voorwaarden voor bijgebouwen geregeld.

5.2 Bestemmingsregels

In dit bestemmingsplan is enkel sprake van drie standaard bestemmingen:

Ter plaatse van de bestemming 'Wonen' zijn de gronden bestemd voor wonen, bijgebouwen en tuinen en erven. Binnen het plan zullen diverse woningbouwtypes worden gerealiseerd. In zowel de planregels als de verbeelding zijn voor ieder woningbouwtype een bouwaanduiding opgenomen. Op de planverbeelding zijn tevens het maximum aantal toegestane woningen opgenomen. De maximale goot- en gebouwhoogte, oppervlakte, inhoud en afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen zijn in de regels opgenomen. Tevens zijn in de regels voorschriften opgenomen voor bijgebouwen, overkappingen, aan- en uitbouwen.
Beroepen- of bedrijven aan huis zijn binnen deze bestemming niet toegestaan.

Het openbare gebied is bestemd als 'Groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze bestemmingen spreken voor zich. Binnen de bestemming 'Groen' zijn voor het parkeren op maaiveld en een collectieve moestuin zijn binnen de bestemming 'Groen' functieaanduidingen opgenomen.
Tevens is een aanduiding – overige zone 'Houtwal' opgenomen om de instandhouding van de houtwal, die tevens dient als migratieroute en fourageergebied van de das, te borgen.

Op het hele plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van toepassing.
Daarmee zijn de gronden mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.
In de bouwregels is bepaald dat het verboden is om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing op te (laten) richten. Er moet eerst duidelijkheid zijn over de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
Er is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (voorheen: aanlegvergunningstelsel). Ook is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te laten vervallen.

5.3 Stedenbouwkundig plan en Beeldkwaliteitplan

De stedenbouwkundige en beeldkwaliteitsbepalingen voor de te realiseren woningen op percelen Husselsesteeg 22, zoals opgenomen in het Stedenbouwkundig plan en Beeldkwaliteitplan (Bijlage 1) worden als aanvullend welstandsbeleid vastgesteld bij de vaststelling van dit bestemmingsplan. Dat gebeurt op basis van artikel 12 van de Woningwet.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid


In beginsel is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In een exploitatieplan wordt opgenomen welke kosten met de uitvoering van het bouwplan gemoeid zijn en wie welke kosten voor zijn of haar rekening gaat nemen. Dit is opgenomen in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Deze verplichting geldt niet als het 'verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd zijn', aldus lid 2 van dit artikel.
In het voorliggend plan zijn de kosten anderszins verzekerd. De initiatiefnemer draagt de kosten van het project. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten, waarin het kostenverhaal (inclusief planschade en leges) is geregeld. Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd.
Op basis van voorgaande kan geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening en de economische uitvoerbaarheid van het plan verzekerd is.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro

Het plan is reeds geruime tijd bij zowel de gemeente Putten als andere instanties bekend.
Tevens is het plan in de publiciteit gebracht waardoor zeker de omwonende maar ook andere bewoners van Putten en omstreken kennis hebben kunnen nemen van het plan. Daarom is, met uitzondering van het waterschap, geen vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro gevoerd met de vooroverlegpartners.

7.2 Zienswijzen

Overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerp-bestemmingsplan 'Husselsesteeg 22, Putten' van 17 december 2020 tot
28 januari 2021 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn negen zienswijze ontvangen.
Naar aanleiding van de zienswijze is het bestemmingsplan op enkele punten aangepast zoals beschreven in de 'Nota zienswijzen Bestemmingsplan Husselsesteeg 22, Putten (zie Bijlage 14).

7.3 Vaststelling

Het bestemmingsplan Husselsesteeg 22, Putten is op 23 september 2021 door de gemeenteraad van Putten gewijzigd vastgesteld. Voor de inhoud van het besluit wordt verwezen naar de tekst van het Vaststellingsbesluit.