direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kloosterweg 1
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.BPBGKloosterweg1-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ter plaatse van Kloosterweg 1 te Putten is een woning aanwezig en worden sinds jaar en dag agrarische activiteiten uitgeoefend. De agrarische activiteiten bestaan uit het houden van 10 volwassen paarden, 5 volwassen pony's en 15 fokschapen. In het verleden is reeds een milieuvergunning verleend voor het houden van vee. Daarnaast is er 600 m2 aan (voormalige agrarische) bebouwing aanwezig. De eigenaren van het perceel wensen de agrarische activiteiten en bestaande bedrijfsgebouwen juridisch-planologisch vast te leggen. Ter plaatse van het perceel geldt thans de bestemming 'Wonen'. De agrarische activiteiten met bijbehorende bebouwing zijn niet toegestaan. Om het gewenste gebruik op een adequate manier vast te leggen wordt het bestemmingsplan ter plaatse herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in deze herziening.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de westzijde van de kern Putten in het buitengebied. In de omgeving van het plangebied zijn woningen en een groot aantal agrarische bedrijven aanwezig. Op onderstaande afbeeldingen zijn de ligging en de begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGKloosterweg1-ON01_0001.png"

Ligging plangebied in gemeente Putten

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGKloosterweg1-ON01_0002.png"

Begrenzing plangebied Kloosterweg 1 te Putten

1.3 Huidige planologische situatie

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied', vastgesteld op 12 mei 2016 en het bestemmingsplan 'Veegplan Westelijk Buitengebied', vastgesteld op 4 oktober 2018. Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Het perceel mag worden gebruikt voor één woning en de uitoefening van aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven. Agrarische activiteiten zijn niet toegestaan. Voor bijgebouwen geldt dat de gezamelijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 80 m2. Op het perceel is de (voormalige agrarische) bebouwing niet toegestaan.

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGKloosterweg1-ON01_0003.png"

Vigerend bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied'

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 ingegaan op de planbeschrijving. In Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader behandeld. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 4 wordt hierop ingegaan. In Hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de bestemmingen. Hoofdstuk 6 tenslotte gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Het perceel Kloosterweg 1 heeft sinds 2006 de bestemming 'Wonen'. In het bestemmingsplan Westelijk Buitengebied 2006 is de agrarische bedrijfsbestemming omgezet naar Wonen. Redenen voor de gemeente om tot bestemmingswijziging over te gaan waren dat er destijds op het perceel weinig agrarische activiteiten plaatsvonden en dat er geen actieve milieuvergunning gold.

Inmiddels is bij onderzoek gebleken dat er in 1986 voor deze locatie een hinderwetvergunning is verleend voor het houden van 9 melkkoeien, 6 stuks jongvee en 64 drachtige zeugen. Sinds 2007 geldt een milieumelding voor diverse landbouwhuisdieren. Daarnaast is in 2019 een vergunning verleend voor het aanleggen van een paardenbak.

In de huidige situatie is op het perceel een woning aanwezig en circa 600 m2 aan (voormalige agrarische) bebouwing. Het perceel wordt gebruikt voor wonen en agrarische activiteiten, namelijk het houden van vee.

In de toekomstige situatie willen de eigenaren de agrarische activiteiten voort zetten. De agrarische activiteiten bestaan uit het houden van circa 10 volwassen paarden, 5 volwassen pony's en 15 fokschapen. De eigenaren hebben het voornemen de paarden en pony's te fokken of te houden voor rusthuisactiviteiten. Het vee wordt gehuisvest in bestaande gebouwen.

De eigenaren van de Kloosterweg 1 hebben een verzoek ingediend voor het wijzigen van de bestemming Wonen naar de bestemming Wonen met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit'. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit' worden agrarische activiteiten in beperkte omvang mogelijk gemaakt. De bestemming Wonen met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit' past bij de activiteiten ter plaatse. Daarmee wordt gezorgd voor een adequate vastlegging van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGKloosterweg1-ON01_0004.png"

Huidige situatie Kloosterweg 1, bron: Google maps

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI, 2020), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.


Nationale belangen en vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn 21 nationale belangen beschreven waarop de nationale overheid zich in de NOVI richt. Nationale belangen zijn de inhoudelijke belangen bij de fysieke leefomgeving waarbij het Rijk een rol voor zichzelf ziet en waarvoor het kabinet in politieke zin aanspreekbaar is. De behartiging van de nationale belangen en de realisatie van de daaruit voortvloeiende beleidsdoelen en opgaven gebeurt niet alleen door het Rijk.

Er zijn vier prioriteiten waar het Rijk op wil sturen en richting geven:

  • Prioriteit 1: Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • Prioriteit 2: Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Prioriteit 3: Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Prioriteit 4: Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.


Uitvoering

De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda vindt u onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.


Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze verplichte toetsing is verder vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De Ladder houdt in dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting. Per 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden.

De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing als er sprake is van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Als een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning met een goede ruimtelijke onderbouwing, voorziet in nieuwe planologische bouwmogelijkheden, dan kwalificeren deze bouwmogelijkheden in beginsel als een "stedelijke ontwikkeling" als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het moet wel gaan om bouwmogelijkheden van enige omvang. Zeer kleinschalige bebouwingsmogelijkheden of functiewijzigingen "sec" die niet voorzien in een toename van het ruimtebeslag kwalificeren niet als een stedelijke ontwikkeling.

De toetsing aan de Ladder voor Duurzame verstedlijking wordt verder uitgewerkt in paragraaf 3.1.3.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze verplichte toetsing is verder vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De Ladder houdt in dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting. Per 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden.

De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing als er sprake is van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

In dit bestemmingsplan worden op het perceel Kloosterweg 1 naast wonen agrarische activiteiten mogelijk gemaakt. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande (voormalige agrarische) bebouwing op het perceel. De agrarische activiteiten met bijbehorende bebouwing zijn niet te kwalificeren als "stedelijke ontwikkeling" zoals bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Een toetsing aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking kan achterwege blijven.

Conclusie

Het initiatief hoeft niet getoetst te worden aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking. De ladder vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.

3.2 Provinciaal

3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland zijn op 18 oktober 2014 in werking getreden en worden indien van toepassing twee keer per jaar geactualiseerd. Het betreft een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en Ruimtelijke Verordening Gelderland. De Omgevingsverordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en bevat algemene verbindende voorschriften.

Voorliggend bestemmingsplan staat agrarische activiteiten en bijbehorende bestaande bebouwing toe op het woonperceel Kloosterweg 1. In de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening zijn geen regels opgenomen welke de voorgenomen activiteiten op enige wijze belemmeren. Wel geldt er het Plussenbeleid.

Voor niet-grondgebonden veehouderijbedrijven bevat de Omgevingsverordening het Plussenbeleid. Dit is van toepassing op de uitbreiding van het agrarisch bouwperceel van niet-grondgebonden veehouderijen van meer dan 500 m², zie navolgende regels:

Artikel 2.31 (instructieregel bestemmingsplan Plussenbeleid)

  • 1. Een bestemmingsplan maakt een uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of niet-grondgebonden veehouderijtak alleen mogelijk als de uitbreiding voldoet aan door het gemeentebestuur in overeenstemming met de handreiking Plussenbeleid vastgestelde beleidsregels.
  • 2. Een bestemmingsplan kan eens per vijf jaar een uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of veehouderijtak mogelijk maken met een omvang van ten hoogste 500 vierkante meter, waarop de vastgestelde beleidsregels niet van toepassing zijn.

Conclusie

In dit geval is er geen sprake van een vergroting van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of veehouderijetak. In de nieuwe situatie is er sprake van een voortzetting van de kleinschalige agrarische activiteiten. De agrarische activiteiten bestaan uit het houden van circa 10 volwassen paarden, 5 volwassen pony's en 15 fokschapen. Het plussenbeleid is derhalve niet van toepassing. Het initiatief is niet strijdig met het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Putten 2030

De gemeenteraad van Putten heeft op 5 maart 2015 de Structuurvisie Putten 2030 gewijzigd vastgesteld. De Structuurvisie Putten 2030 is opgesteld met de boodschap van de Toekomstvisie Putten als leidraad. Deze is gerelateerd aan actueel beleid ten aanzien van de verschillende beleidsvelden en vervolgens vertaald in een visie op de ruimtelijke ontwikkeling. De inhoud van de structuurvisie is leidend en in principe bindend voor het handelen van de gemeente richting initiatiefnemers, en nieuwe bestemmingsplannen moeten inhoudelijk passen binnen de visie van de structuurvisie.

Agrarisch gebied

In de structuurvisie Putten is het plangebied als 'Agrarisch gebied' aangemerkt. In dit gebied bevinden zich voornamelijk agrarische bedrijven. Verspreid door het gebied komen ook tal van niet-agrarische functies voor, waaronder woonfuncties en niet-agrarische bedrijvigheid. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de kaart Structuurvisie Putten 2030 weergegeven.

Afbeelding: uitsnede kaart Structuurvisie Putten 2030. Plangebied blauw omlijnd.

Planspecifiek

In het agrarisch gebied is landbouw de belangrijkste waarde. De ontwikkeling van de agrarische bedrijvigheid in dit deelgebied wordt ruimtelijk zo weinig mogelijk belemmerd. Vrijkomende agrarische bebouwing wordt bij voorkeur ingezet voor bestaande en eventueel nieuwe agrarische bedrijven. Voorliggend bestemmingsplan maakt het mogelijk om agrarische activiteiten uit te oefenen op het woonperceel Kloosterweg 1. Voor de agrarische activiteiten wordt gebruik gemaakt van de bestaande (voormalig agrarische) bebouwing.

Conclusie

Het initiatief is niet strijdig met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Plangebied

Voorliggend bestemmingsplan biedt het juridisch-planologisch kader voor agrarische activiteiten op het perceel Kloosterweg 1 te Putten. De agrarische activiteiten bestaan uit het houden van circa 10 volwassen paarden, 5 volwassen pony's en 15 fokschapen. Hiervoor gelden de volgende richtafstanden:

SBI-2008   Omschrijving   Afstanden in meters  
    Geluid   Stof   Geluid   Gevaar   Grootste afstand  
0143   Fokken en houden van overige graasdieren:
- paardenfokkerijen  
50   30   30   0   50  
0145   Fokken en houden van overige graasdieren:
- overige graasdieren  
50   30   30   0   50  

Er liggen geen woningen binnen 50 m van de inrichting. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand. De agrarische activiteiten leveren geen belemmeringen op voor de omliggende woningen.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.

4.2 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de omgevingsvergunning. In de Wgv zijn grenswaarden opgenomen voor de geurbelasting die een veehouderijbedrijf op een geurgevoelig object mag veroorzaken.

De Wgv maakt onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactoren. Voor dieren met geuremissiefactoren gelden waarden voor geurbelasting (en minimumafstanden voor (voormalige) bedrijfswoningen bij andere veehouderijen). Voor dieren zonder geuremissiefactoren gelden alleen minimumafstanden.

Plangebied

Voorliggend bestemmingsplan biedt het juridisch-planologisch kader voor agrarische activiteiten op het perceel Kloosterweg 1 te Putten. De agrarische activiteiten bestaan uit het houden van 10 volwassen paarden, 5 volwassen pony's en 15 fokschapen.

Paarden en pony's zijn dieren zonder geuremissiefactor. Hiervoor geldt op grond van artikel 4 lid 1 sub b Wgv de volgende eis:

De afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object bedraagt ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

De afstand tussen het perceel Kloosterweg 1 tot de dichtstbijzijnde woning is groter dan 50 m. Er wordt voldaan aan het afstandscriterium.

De fokschapen hebben geuremissiefactoren (zie bijlage 1 Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). De geuremissiefactor bedraagt 7,8 odour units per seconde per dier. De projectlocatie heeft in de beoogde situatie een geuremissie van 117 odeur units afkomstig van de 15 fokschapen. Ten opzichte van de vergunde situatie neemt de geuremissie in de toekomstige situatie af en is een toename in redelijkheid ook niet te verwachten. Hierdoor zijn geen nadelige gevolgen te verwachten op de omliggende woningen. Nader onderzoek naar geur is in het kader van dit bestemmingsplan niet nodig.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor het plan.

4.3 Geluid

Toetsingskader

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

Plangebied

Voorliggend bestemmingsplan maakt agrarische activiteiten op het woonperceel Kloosterweg 1 te Putten mogelijk. Er worden met dit bestemmingsplan geen geluidsgevoelige functies toegevoegd. Toetsing aan de Wet geluidhinder is niet aan orde.

Voor de gewenste inrichting wordt uitgegaan van een richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. Binnen 50 meter zijn geen geluidsgevoelige objecten gelegen. Het aspect industrielawaai hoeft niet nader te worden onderzocht, er wordt voldaan aan de richtafstand, zie paragraaf 4.1.

Conclusie

Er worden vanuit het aspect geluid geen belemmeringen verwacht voor het plan.

4.4 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Plangebied

Risicovolle inrichtingen

Het plangebied en de omgeving is geïnventariseerd op de aanwezigheid van de mogelijke risicobronnen. In de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle inrichten aanwezig.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In of in de nabijheid van het plangebied vindt geen vervoer plaats van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water.

Buisleidingen

In de omgeving van het plangebied is een buisleiding aanwezig. De buisleiding ligt op ruime afstand van het plangebied. De risicocontour van de leiding reikt niet tot in het plangebied. De buisleiding vormt geen belemmering voor het project.

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart ter plaatse van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGKloosterweg1-ON01_0005.png"

Uitsnede risicokaart (plangebied blauw omlijnd), bron: www.risicokaart.nl

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Plangebied

In voorliggend bestemmingsplan worden de bestaande agrarische activiteiten op het perceel Kloosterweg 1 te Putten planologisch vastgelegd. Deze bestemmingswijziging zal niet significant bijdragen aan de verslechting van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt om deze reden dan ook geen verdere belemmering voor het initiatief.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.

4.6 Bodem

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat als de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig gesaneerd wordt, dat het kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen worden bij voorkeur op schone grond gerealiseerd.

Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.

Plangebied

Voorliggend bestemmingsplan biedt het juridisch-planologisch kader voor agrarische activiteiten op het perceel Kloosterweg 1 te Putten. Omdat er geen gevoelige functie in het kader van bodem mogelijk wordt gemaakt is het niet noodzakelijk de grond ter plaatse van het initiatief te onderzoeken door middel van een bodemonderzoek.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen verdere belemmering voor het plan.

4.7 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura-2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

in de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Plangebied

In voorliggend bestemmingsplan worden de bestaande agrarische activiteiten op het perceel Kloosterweg 1 te Putten planologisch vastgelegd. Er wordt niet voorzien in de potentiële verwijdering van natuurwaarden ter plaatse. Ook wordt er geen groen verwijderd als gevolg van dit plan. Tevens wordt niet voorzien in extra verkeersbewegingen. Tot slot is uit onderstaande Aerius berekening gebleken dat er geen Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGKloosterweg1-ON01_0006.png"

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen verdere belemmering voor het plan.

4.8 Verkeer en parkeren

In deze paragraaf wordt getoetst of het plan de verkeer- en parkeersituatie niet nadelig beïnvloed.


Plangebied

Dit plan voorziet in het juridisch vastleggen van de bestaande agrarische activiteiten op het perceel Kloosterweg 1 te Putten. De herbestemming is noodzakelijk voor een adequate vastlegging van de bestaande situatie. Als gevolg van de bestemmingswijziging wordt er niet voorzien in een grotere verkeersgeneratie naar het plangebied. Tevens is er geen extra behoefte aan nieuwe parkeerplaatsen.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.9 Water

Algemeen

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. Hieruit blijkt dat er geen waterbelangen relevant zijn voor het plan.

Plangebied

Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelangen wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

4.10.1 Archeologie

Toetsingskader

Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.


Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.


Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.


Situatie plangebied en onderzoek

Het planvoornemen voorziet niet in de realisatie van nieuwe bouwmogelijkheden. Er worden geen gronden geroerd waarbij archeologische waarden verstoord kunnen worden.

4.10.2 Cultuurhistorie

Toetsingskader
De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.


Situatie plangebied
In het plangebied bevinden zich geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. Tevens zijn er geen bijzondere natuur- of landschapswaarden aanwezig welke gewaarborgd dienen te worden.

4.10.3 Conclusie

Er is geen sprake van cultuurhistorische waarden in het plangebied. Er worden geen archeologische waarden aangetast.

4.11 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een planologische bescherming nodig hebben.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2 Opzet bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan 'Kloosterweg 1' is een gedeeltelijke herziening van het geldende bestemmingsplan Westelijk Buitengebied. Voor het perceel Kloosterweg 1 in dit bestemmingsplan maken alle perceelsgebonden bestemmingen, functie-, maatvoerings- en bouwaanduidingen onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Regels
Aangezien de regels slechts in beperkte mate afwijken van het moederplan, zijn de regels van het moederplan van toepassing verklaard. Voor een nadere beschrijving van de regels wordt verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan Westelijk Buitengebied.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, wordt eenieder in de gelegenheid gesteld voor het indienen van zienswijzen.

Voorbereidingsfase

Gezien de omvang en aard van het voornemen, heeft de gemeente gekozen om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen.

Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief. De gemeente heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De kosten met betrekking tot het opstellen van het bestemmingsplan worden gedragen door de initiatiefnemer en daaraan verwante procedurekosten worden verhaald via de leges van de gemeente. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

6.3 Grondexploitatie

In het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij het kostenverhaal een rol speelt. Het opstellen van een exploitatieplan, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, is daarom niet nodig.