direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Krachtighuizerkern 14-14b
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.BPBGKrachtigkern14-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggend bestemmingsplan is een herziening van het bestemmingsplan 'Krachtighuizen 2013', vastgesteld op 30 juli 2014.

Met deze herziening wordt medewerking verleend aan het verzoek van de initiatiefnemer om op het perceel Krachtighuizerkern 14-14b te Putten, de bestaande woning te verplaatsen, alle bijgebouwen te saneren en één nieuw bijgebouw te realiseren.

Omdat de situering van de nieuwe woning buiten het bouwvlak en -woonbestemming komt te liggen, is de bovenstaande ontwikkeling niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan en dient die situatie juridisch-planologisch te worden vastgelegd. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Beschrijving van de situatie

Het perceel Krachtighuizerkern 14-14b is gelegen in het buurtschap Krachtighuizen, ten zuiden van de kern Putten. Het perceel is omsloten door woningen, agrarische gronden en recreatieterreinen. Op het perceel is één woning aanwezig met 255 m2 aan bijgebouwen.

In figuur 1.1 is een luchtfoto opgenomen van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGKrachtigkern14-ON01_0001.png"

Figuur 1.1: Huidige situatie Krachtighuizerkern 14-14b (plangebied met rood omlijnd)

1.3 Planologische juridisch kader

Het plangebied is opgenomen in het bestemmingsplan 'Krachtighuizen 2013'. Daarin is voor het plangebied de enkelbestemmingen 'Wonen', 'Agrarisch' en 'Tuin' opgenomen. Binnen de bestemming Wonen is tevens een bouwvlak van toepassing. Het gehele plangebied is ook voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

In figuur 1.2 is een uitsnede opgenomen van het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGKrachtigkern14-ON01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan Krachtighuizen 2013, locatie Krachtighuizerkern 14-14b (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Strijdigheid met het geldende bestemmingsplan

In de huidige situatie is een woning alleen toegestaan binnen de bestemming Wonen en ter plaatse van het bouwvlak. Daarop aanvullend zijn bijgebouwen toegestaan tot een (gezamenlijke) oppervlakte van 50 m2. Indien in de bestaande situatie een grotere oppervlakte aan bijgebouwen aanwezig is, geldt die oppervlakte als maximum. De voorgenomen ontwikkeling ziet toe op de verplaatsing van de bestaande woning richting het westen van het plangebied. Daarbij wordt het bestaande bouwvlak overschreden. In het plangebied is 255 m2 aan bijgebouwen aanwezig. Deze bijgebouwen waarna één bijgebouw van 255 m2 zal worden gerealiseerd.

De verplaatsing van de woning waarbij het bouwvlak wordt overschreden is niet toegestaan en strijdig met het geldende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan bevat het relevante beleidskader. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de huidige situatie en de beschrijving ontwikkeling. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van relevante onderzoeken naar de omgevingsaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. De uitvoerbaarheid van het plan is opgenomen in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.1.6.van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking (SER-ladder) toegevoegd.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 14 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.

2.1.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren. Via deze duurzaamheidsladder stimuleert het Rijk de herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de ontwikkeling van nieuwe terreinen te verminderen. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van het stedelijk en landelijk gebied.

De 2 stappen van de Ladder

In het Bro staan de twee stappen van de Ladder beschreven:

  • 1. Voorziet de voorgenomen ontwikkeling in een behoefte?
  • 2. Kan in deze behoefte worden voorzien door herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied?

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. Het plan voorziet in de verplaatsing van een bestaande woning. Daarop aanvullend worden de aanwezige bijgebouwen gesloopt en hiervoor in de plaats wordt één bijgebouw gerealiseerd met een oppervlakte zoals dat in de bestaande situatie al aanwezig is (255 m²). Gelet op de relatieve kleinschaligheid wordt deze ontwikkeling niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De wijze waarop wordt omgegaan met ruimtelijke opgaven komt in de Omgevingsvisie Gelderland aan bod, waarbij de provincie partijen uitnodigt om deel te nemen.

De provincie wil minder sturen en meer begeleiden, inspireren en verbinden. De geldende afspraken over wonen en bedrijventerreinen in regionaal verband blijven bestaan. Verder zijn specifieke aandachtspunten: de leegstand en overcapaciteit, krimpgebieden, energietransitie, verblijfsrecreatie en de herijking van de EHS (Ecologische hoofdstructuur), die nu is opgedeeld naar een Gelders Natuurnetwerk (GNN) en een Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). Ook de landbouwsector verandert en er zijn ambities op het gebied van mobiliteit en openbaar vervoer. De hoofddoelstellingen zijn:

  • 1. Het versterken van een duurzame economische structuur;
  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Wat dit laatste betreft komt de nadruk meer te liggen op gezondheidseffecten. Specifieke gebiedskwaliteiten worden vastgelegd in een Gebiedsatlas en de provincie organiseert kwaliteitsateliers.

Voor dit bestemmingsplan biedt de provinciale omgevingsvisie geen relevante aspecten. Het plan voorziet in een verplaatsing van de woning op het perceel Krachtighuizekern 14-14b waarbij geen nieuwe functies mogelijk worden gemaakt en er niet meer wordt gebouwd dan in de bestaande situatie al het geval is.

2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsverordening Gelderland worden regels gesteld waaraan ontwikkelingen moeten voldoen. In de toelichting van een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing dient te worden beoordeeld of aan gestelde regels wordt voldaan. Voor dit bestemmingsplan zijn geen van de genoemde aspecten van belang.

Dit plan voorziet in een verplaatsing van een woning op een bestaand perceel waarbij geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. De daarbij behorende ontwikkeling is dermate klein van aard dat hiervoor geen relevante aspecten worden benoemd in de provinciale verordening.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Putten 2030

De gemeenteraad van Putten heeft de Structuurvisie Putten 2030 vastgesteld. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen een toekomstbeeld van de gewenste ruimtelijke inrichting van de gemeente. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijke leidraad bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Het plangebied is in de structuurvisie aangemerkt als 'Recreatiecluser'. De uitgangspunten voor dit gebied zien toe op verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en daarmee de aantrekkelijkheid van de gemeente Putten. Ook wordt ingezet op een aantrekkelijk en divers aanbod aan dagrecreatieve- en verblijfsvoorzieningen.

Dit bestemmingsplan ziet toe op een verplaatsing van een woning waarbij geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. De woonfunctie is al aanwezig in het plangebied. Met de verplaatsing en herinrichting wordt ingezet op het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, wat in lijn is met het gestelde vanuit de gemeentelijke structuurvisie.

Hoofdstuk 3 Huidige situatie en beschrijving ontwikkeling

3.1 Huidige situatie

Het plangebied maakt onderdeel uit van het buurtschap Krachtighuizen. Het buurtschap ligt ten zuiden van putten en wordt begrenst aan de westzijde de provinciale weg N303 (Putten - Voorthuizen) en aan de oostzijde het Centraal Veluws Natuurmasief. Krachtighuizen is een overgangsgebied tussen het Kampenlandschap en het boslandschap van de Veluwe.

Op het perceel Krachtighuizerkern is een woning aanwezig met enkele bijgebouwen. In de huidige situatie is het perceel bestemd voor Wonen waarbinnen in het aangegeven bouwvlak de woning is toegestaan. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 5.161 m². Het perceel bestaat uit vier kadastrale percelen. Verspreid op het perceel zijn diverse bijgebouwen aanwezig. De bijgebouwen hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 255 m². In figuur 3.1, 3.2 en 3.3 is de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGKrachtigkern14-ON01_0003.jpg"

Figuur 3.1: Huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGKrachtigkern14-ON01_0004.jpg"

Figuur 3.2: Bestaande woning

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGKrachtigkern14-ON01_0005.jpg"

Figuur 3.3: Bestaand bijgebouwen

3.2 Beschrijving ontwikkeling

De initiatiefnemer heeft het voornemen om de bestaande woning te verplaatsen. De woning voldoet niet meer aan de eisen van deze tijd. De woning zal enkele meters naar het westen worden verplaatst. Hierdoor komt de nieuwe woning op groter afstand van de naastgelegen woning (nummer 14a) te liggen. Verspreid op het perceel liggen enkele bijgebouwen. Deze bijgebouwen worden afgebroken. De initiatiefnemer wil voor de afgebroken bijgebouwen, één nieuw bijgebouw bouwen met een oppervlakte van 255 m². Het nieuwe bijgebouw wordt gerealiseerd op het zuidoostelijk deel van het perceel en biedt afscherming naar het naastgelegen perceel (nummer 14a). De overige gronden worden in gebruik genomen als tuin. In onderstaande figuur is de nieuwe situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGKrachtigkern14-ON01_0006.jpg"

Figuur 3.4: Nieuwe situatie perceel Krachtighuizerkern 14-14b

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit plan maakt de verplaatsing van een woning en de clustering van de bijgebouwen tot één bijgebouw mogelijk. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de benodigde onderzoeken met de daarbij behorende conclusies.

4.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woongebieden/rustige buitengebieden en gemengde gebieden.

Conclusie

In de directe omgeving van de Krachtighuizerkern 14-14b is aan de Krachtighuizerweg 22 een bungalowpark gelegen met de aanwezigheid van een propaantank. Op het perceel Krachtighuizerweg 27a is een kampeerterrein aanwezig. Voor een bungalowpark en kampeerterrein (met keuken) geldt op basis van de VNG-publicatie een richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid en 30 meter voor het aspect geur. Op het bungalowpark en het kampeerterrein staan voornamelijk chalets die allen in het bezit zijn van particulieren. Op het park is geen horeca aanwezig. Het ligt daarom voor de hand om het bungalowpark te vergelijken met 'Hotels en pensions met keuken'. Hierbij hoort een richtafstand van 10 meter.

De nieuw te realiseren woning wordt op ruim 70 meter van de bouwvlakgrens van de inrichting aan de Krachtighuizerweg 27a gerealiseerd en op ruim 85 meter van de bouwvlakgrens van de inrichting aan de Krachtighuizerweg 22. Hiermee wordt voldaan aan de vereiste afstanden en wordt een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen gewaarborgd.

De recreatiebedrijven worden door het aanhouden van deze richtafstand niet belemmerd in de bedrijfsvoering.

4.2 Verkeer en parkeren

De bestaande functie maakt het mogelijk om het plangebied te gebruiken voor woondoeleiden. Daarbij is het toegestaan om per bouwvlak één woning te realiseren. In de toekomstige situatie zal het aantal woningen niet toenemen. Het aantal verkeersbewegingen zal hierdoor dan ook niet wijzigen en is er dan ook geen sprake van een toename van de verkeersintensiteit.

Het parkeren zal op eigen terrein plaatsvinden.

4.3 Water

Via de Digitale Watertoets is het Waterschap Vallei en Veluwe geïnformeerd over dit bestemmingsplan. Voor het plangebied is bepaald dat met het voornemen geen essentiële waterbelangen worden geraakt (zie bijlage 1 voor de resultaten van de Digitale Watertoets). Op basis daarvan wordt door het waterschap dan ook een positief wateradvies gegeven. Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water zoals die hieronder zijn opgenomen.

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten

worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.

Het waterschap adviseert dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Daarbij wordt door het waterschap geadviseerd om de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak toe te passen.

4.4 Bodem

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat als de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig gesaneerd wordt, dat het kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen worden bij voorkeur op schone grond gerealiseerd.

Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening. Voor het plangebied is geen sprake van een verdachte locatie.

Op basis van het verstrekte advies van de Omgevingsdienst Noord Veluwe wordt het volgende aangegeven in het advies.

Op basis van de beschikbare digitale informatiebronnen is een inschatting gemaakt of er eventuele belemmeringen zijn ten gevolge van bodemverontreiniging. De verwachting is dat eventuele aanwezige bodemverontreinigingen te saneren zijn. Uit bodemonderzoek zal moeten blijken of er verontreinigingen aanwezig zijn en welke omvang deze hebben. Op grond daarvan kan bepaald worden of deze verontreinigingen een financiële belemmering vormen voor de plannen.

Op basis van een quick-scan bodeminformatie wordt de locatie als onverdacht aangemerkt en kan voor het NEN 5740 onderzoek vrijstelling worden verleend.

De locatie is wel asbestverdacht. Dit gezien de diverse opstallen met asbestverdacht dak en een asbestverdacht pad aan de zuidzijde van het nieuwe bouwblok woning.

Aangezien toch al bodemonderzoek op asbest moet worden uitgevoerd wordt aanbevolen het bouwblok woning wel te onderzoeken conform NEN 5740. Met een geringe extra inspanning wordt dan meer zekerheid verkregen over de bodemkwaliteit.

Het betreft dan alleen onderzoek van boven- en ondergrond. Op basis van onderzoeken in de directe omgeving wordt grondwater dieper dan 5 m-mv verwacht en is grondwateronderzoek niet nodig.
In kader van de sloopmelding van de te slopen opstallen zal voorafgaand aan de sloop ondergrondse delen ook bodemonderzoek worden gevraagd. Dit betreft met name de onverharde stroken onder de dakranden van asbestdaken zonder dakgoot. Onder verhard wordt in dit geval verstaan een gesloten verharding zoals klinkers, beton en asfalt. Een grindlaag wordt niet gezien als gesloten verharding.

Geadviseerd wordt het onderzoek onder de dakranden (druplijnonderzoek) gelijk mee te nemen in het bodemonderzoek in kader van de bestemmingswijziging.

Conclusie

In juni 2018 is op het perceel Krachtighuizerkern 14 verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) en asbestonderzoek (NEN 5707) uitgevoerd. (zie bijlage 2)

Uit het onderzoek is gebleken dat in grondmengmonsters van de bovengrond voor minerale olie een overschrijding van de achtergrondwaarden zijn vastgesteld. Formeel dient deze locatie als verontreinigd te worden beschouwd. Strikt formeel dient de hypothese 'onverdachte locatie' uit hoofdstuk 3 (zie onderzoek) voor de locatie te worden herzien.

In dit geval zijn er op basis van de overschrijdingen geen aanvullende sanerende maatregelen noodzakelijk. Tijdens de bouw (afgraven van de grond) dient rekening te worden gehouden met een lichtverontreinigde toplaag tot 0,5 m -mv.

In de grond is geen asbest aangetoond. Het op het maaiveld aangetroffen stukje asbest plaatmateriaal is waarschijnlijk gevallen tijdens de afvoer van asbestplaten van de sloop op de naastgelegen locatie. Verder is visueel geen asbestverdacht materiaal meer aangetoond.

Op grond van de onderzoeksresultaten bestaat er geen aanleiding voor het uitvoeren van vervolgonderzoek en zijn er geen milieuhygiënische bezwaren tegen het beoogde gebruik van de locatie als woonperceel.

4.5 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Dit plan richt zich dan ook enkel op de verplaatsing van de bestaande woning die al mogelijk is conform het geldende bestemmingsplan. De woning is gelegen binnen het aandachtsgebied van een aantal lokale wegen. Gezien de ligging ten opzichte van de wegen en de lage verkeersintensiteit is de verwachting dat de voorkeurswaarde van 48 dB ten gevolge van de wegen niet zal worden overschreden.

Aanvullend onderzoek naar de geluidsbelasting is niet noodzakelijk. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het plan.

4.6 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

Met dit bestemmingsplan wordt de herindeling van het perceel mogelijk gemaakt. Hierbij vinden er geen wijzigingen in verkeersaantallen- en daarmee geen significante wijziging van de luchtkwaliteit plaats. Het plan draagt 'niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek is dan ook niet nodig.

4.7 Ecologie

De Wet natuurbescherming kan worden onderverdeeld in gebiedsbescherming (Natura 2000 gebieden). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitat en habitat van soorten (Habitatrichtlijn). De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitat.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

De soortenbescherming vindt primair plaats via de nieuwe Wet Natuurbescherming. Op grond van deze wet mogen geen beschermde planten en dieren (en hun verblijfsplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, worden verstoord. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV, zoals vleermuizen, van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst soorten is een zware bescherming opgenomen. De verblijfplaatsen van beschermde soorten mogen niet negatief worden beïnvloed door sloopactiviteiten.

Onderzoek

Voor de verplaatsing van de woning en de clustering van de bijgebouwen tot één bijgebouw worden de woning en bijgebouwen gesloopt. Gezien de ligging en huidige inrichting van het gebied, is op voorhand niet uit te sluiten dat (mogelijke) verblijfplaatsen van beschermde soorten worden aangetast. Om die reden is in het kader van dit bestemmingsplan een quickscan Flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 3) . Hiermee is te worden aangetoond dat er geen (mogelijke) verblijfplaatsen van beschermde soorten worden aangetast.

Conclusie

Op basis van het onderzoek is aangetoond dat er geen (mogelijke) verblijfplaatsen van beschermde soorten worden aangetast. Er dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen van broedvogels. De werkzaamheden moeten buiten het broedseizoen plaatsvinden.

4.8 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

De archeologische beleidskaart van de gemeente is een archeologisch verwachtingsmodel, waaraan grenzen zijn gekoppeld tot waar voorgenomen bodemingrepen worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Omdat er sprake is van een gedifferentieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van gedifferentieerde vrijstellingszones. Volgens de archeologische beleidskaart geldt voor het plangebied een hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten. Hiervoor geldt dat bij grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld en over een oppervlakte van meer dan 100 m² een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Onderzoek

Dit bestemmingsplan voorziet in de verplaatsing van de woning en de clustering van de bijgebouwen.

Doordat de woning en bijgebouwen een grotere oppervlakte hebben dan 100 m² is onderzoek naar archeologische waarden noodzakelijk.

De regioarcheoloog heeft op 16 mei 2018 enkele proefboringen uitgevoerd. Uit deze proefboringen blijkt dat er geen verder archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Conclusie

Naar aanleiding van een klein booronderzoek op locatie, blijkt de zone van de nieuwe schuur te veel geroerd te zijn. Hier worden geen archeologische waarden verwacht, omdat er een redelijk dichte bebossing stond van Coniferen. Op de plaats van de nieuw te bouwen woning is de bodemopbouw anders. Buiten een paar recente diepe verstoringen (ruim 2,4 meter –Mv) bestaat de bodemopbouw uit een bouwvoor met daaronder een humeus dek dat vrij homogeen is. Er is een scherpe overgang naar het gele zand. Deze overgang bevindt zich op circa 60 cm –Mv. Er is nagenoeg geen bodemvorming onder het humeuse dek waargenomen.

Voorwaarde archeologie:

De regioarcheoloog dient ruim 1 week voordat de bouwput van de nieuwe woning wordt uitgegraven wordt, geïnformeerd te worden over de startdatum van de graafwerkzaamheden. De archeoloog dient in de gelegenheid gesteld te worden om een archeologische waarneming te doen alvorens de grond dieper (voor de kelder) wordt uitgegraven.

4.9 Cultuurhistorie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Droge kampontginningen

Op het veluwemasief heeft het landschap 'Droge kampontginningen' een specifiek karakter. Het betreft de al in 1850 in cultuur zijnde landbouwgronden bij Koudhoorn en Spriel en Krachtighuizen. Dit waren

kleine cultuureilanden te midden van heidevelden en (nu voornamelijk) bossen.

Kampontginningen met keutervestiging

Bij Koudhoorn en Krachtighuizen nam, gepaard gaande met uitbreiding van het landbouw areaal, het aantal boerderijen en woningen sterk toe. Dit is te zien op kaarten van na 1850. Waarschijnlijk waren dit dagloners of kleine boeren die hier een zelfstandig bestaan op probeerden te bouwen. Ook in de loop van de 20e eeuw nam de bebouwingsintensiteit verder toe, vaak ook weer met kleine boerderijtjes of kleine huizen. Het gebied is nu verdeeld in vooral kleine percelen met veel bebouwing. Soms zijn hierin nog de kleine huisjes en boerderijtjes van de vroegere keuters te herkennen. De oude kampontginningen zijn versnipperd doordat er meer zichtbare perceelscheidingen en groenstructuren zijn aangelegd.

Verkaveling

Bewaard gebleven kavelgrenzen zeggen iets over de gaafheid van het landschap ten opzichte van de referentieperiode. Meer dan wegen en waterlopen is de verkaveling immers onderhevig aan landbouwkundige vernieuwingen, zoals schaalvergroting. Kavelgrenzen zijn ingetekend op basis van een vergelijking tussen de kadastrale minuutplans uit 1832, de enige gemeentedekkende volledige kaart van de verkaveling vóór 1850 en een recente luchtfoto. Alleen de kavelgrenzen tussen percelen zijn aangegeven; wanneer een historische weg of waterloop (bestaand of verdwenen) is op basis daarvan al duidelijk dat daar in het verleden ook een kavelgrens lag.

Historische nederzettingslocaties (1832) en overige landschapsstructuren in relatie tot erven

Historische nederzettingslocaties die samen de bebouwingsstructuur van een groot deel van het buitengebied weergeven, zijn geïnventariseerd aan de hand van het kadastraal minuutplan uit 1832. Er is daarbij een typologische onderverdeling gemaakt. Ook zijn grachten/vijvers geïnventariseerd die samenhangen met de historische nederzettingslocaties. Hierbij is aangegeven of ze nu nog bestaan of dat ze zijn verdwenen. Pollen zijn geïnventariseerd aan de hand van een bodemkartering 1:10.000. Bepalend voor opname was zichtbaarheid in het terrein, in het reliëf dan wel door (historische) bebouwing.

Conclusie

De gemeente Putten heeft in 2015 cultuurhistorische waardenkaarten laten opstellen. De aanwezige bebouwing heeft geen bijzondere cultuurhistorische waarden. Wel is het gebied aangewezen als 'Verkaveling' en 'Historische nederzetting locaties 1832'. Met de verplaatsing van de woning en clustering van de bijgebouwen tot één bijgebouw worden de cultuurhistorische waarden niet geschaad.

4.10 Externe veiligheid

Externe veiligheid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Het plangebied en de omgeving zijn geïnventariseerd op de aanwezigheid van de mogelijke risicobronnen (zie figuur 4.1). Rond het plangebied zijn meerdere inrichtingen (bovengrondse tanks) aanwezig met invloedsgebieden die oplopen tot 50 meter. Gelet op de ligging van het plangebied en de afstand tot die inrichtingen (groter dan 50 meter) vormt dit aspect geen belemmering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGKrachtigkern14-ON01_0007.png"

Figuur 4.1: Uitsnede risicokaart waarbij het plangebied met zwart is omlijnd (bron: www.risicokaart.nl)

4.11 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een planologische bescherming nodig hebben.

Hoofdstuk 5 Planologische juridische regeling

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsregels. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden. Hierop wordt in de volgende paragraaf nader ingegaan.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelregel en procedureregels.
  • Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten het overgangsrecht en de titel.

5.2 Bestemmingsregels

De bestemmingsregels hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Artikel 3 Agrarisch

Voor de agrarische gronden binnen het plangebied is de bestemming ‘Agrarisch’

opgenomen. Binnen de bestemming zijn geen gebouwen toegestaan.

Artikel 4 Tuin

De voortuinen van de woonbestemmingen zijn in deze bestemming geregeld.Hier zijn de bestaande gebouwen en overkappingen geregeld, evenals de bouw van erkers en ingangspartijen. Tevens zijn erf- en perceelsafscheidingen geregeld in deze bestemming.

Artikel 5 Wonen

Deze bestemming is van toepassing op de woning in het plangebied. Het hoofdgebouw mag alleen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Binnen het bestemmingsvlak is niet meer dan één woning toegestaan. De inhoud van de woning mag niet meer dan 660 m3 bedragen. De woning moet worden voorzien van een kap. De bouwhoogte van een woning is maximaal 8 meter. De bijgebouwen mogen niet meer zijn dan maximaal 255 m².

Op grond van het reguliere beleid kan het wonen gecombineerd worden met een aan huis verbonden bedrijfs- en/of beroepsactiviteit.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden zijn deze dubbelbestemmingen opgenomen. Aan deze bestemming is een omgevingsvergunning gekoppeld. Afhankelijk van de verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische waarden, is bij ontwikkelingen waarbij in de bodem wordt geroerd, een archeologisch onderzoek nodig bij gebieden groter dan 100 m2.Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te laten vervallen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, wordt een ieder in de gelegenheid gesteld voor het indienen van zienswijzen.

Voorbereidingsfase

Gezien de omvang en aard van de voorgenomen ontwikkeling heeft de gemeente ervoor gekozen om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen. In het kader van vooroverleg is het plan reeds besproken met het waterschap Vallei en Veluwe. Gelet op het feit dat het plan past binnen de kaders van het provinciaal beleid is het plan ter beoordeling niet afzonderlijk toegezonden aan de provincie. Wel zal ambtelijk vooroverleg over het plan worden gevoerd.

Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.

Vaststellingsfase

De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De eventuele zienswijzen worden daarbij meegewogen. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

n het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij het kostenverhaal een rol speelt. Het opstellen van een exploitatieplan, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, is daarom niet nodig.

De noodzakelijke kosten van de gemeente bestaan uit de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding en het voeren van de procedure. Deze kosten worden gedekt uit de legesopbrengsten.