Plan: | Uitbreiding Het Prinsenpark |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0273.BPBGOudeprinsenweg-VA01 |
Sinds enkele jaren wordt gewerkt aan de ambitie om het recreatiepark 'Het Prinsenpark' te herstructureren tot een luxe park met hoogwaardige chalets. In de afgelopen jaren zijn al enkele van deze ambities uitgevoerd. Zo is een gescheiden deel van het park volledig gesaneerd en voorzien van nieuwe infrastructuur en is de entree aan de Oude Prinsenweg 12 volledig gerenoveerd. De initiatiefnemer wil graag de hoofdentree (Oude Prinsenweg 16) van het recreatiepark renoveren zodat deze aansluit bij de ambitie van het park. Tevens heeft de initiatiefnemer het voornemen om een deel van het terrein, gelegen achter het perceel Oude Prinsenweg 18, te saneren voor de aanleg van vier kavels voor luxe recreatiechalets.
De locatie maakt deel uit van het buurtschap Krachtighuizen, gelegen ten zuidoosten van de kern Putten. Rond de locatie zijn enkele recreatieterreinen, woningen en bedrijven gelegen. In figuur 1 is de ligging van de locatie weergegeven.
Figuur 1: Ligging plangebied (Oude Prinsenweg e.o.) (bron PDOK-viewer, 2018)
Voor de locatie Oude Prinsenweg 16 geldt het bestemmingsplan 'Krachtighuizen 2013'. De locatie heeft gedeeltelijk de bestemming 'Bedrijf' waarin het gebruik en het bouwen is geregeld. Op basis van de juridische regeling zijn de gronden bestemd voor bedrijven tot en met milieucategorie 2. In aanvulling hierop mogen de gronden ook worden gebruikt voor een opslag, voorzover deze zijn aangeduid. Binnen het aangegeven bouwvlak zijn gebouwen toegestaan. Hierin zijn onder andere de omvang, hoogtes, plaatsing van de gebouwen geregeld. Onder voorwaarden kan van de bouwregels worden afgeweken. In de regels zijn twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de locatie te wijzigen in een burgerwoning of bij bedrijfsbeëindiging om te zetten naar een extra woning of wooneenheden. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. In onderstaande figuur (figuur 2) is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 2: Uitsnede vigerende bestemmingsplan 'Krachtighuizen 2013' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Na dit inleidende hoofdstuk (hoofdstuk 1) wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader behandeld. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 4 wordt hierop ingegaan. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de bestemmingen. Hoofdstuk 6 tenslotte gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid.
Het plangebied van dit bestemmingsplan maakt deel uit het buurtschap 'Krachtighuizen'. De betreffende locatie is gelegen achter het perceel Oude Prinsenweg 18. Op dit perceel is een bloemenhandel gevestigd en is voorzien de bestemming 'Bedrijf'. De bedrijfsbestemming ligt op twee kadastrale percelen. Het noordelijke deel is in eigendom van de bloemenhandel, het zuidelijke deel behoort tot het eigendom van het recreatiepark. Op de locatie staan een drietal schuren die in eigendom zijn van het recreatiepark. Deze schuren zijn in het verleden gebruikt voor het opfokken van vossen. Na beëindiging van de fokkerij zijn de schuren gebruikt voor de opslag van meubels en caravans. In figuur 3 is de huidige situatie weergegeven.
Figuur 3: Huidige situatie (bron Het Prinsenpark 2018)
De initiatiefnemer heeft het voornemen om de hoofdentree te renoveren en dit aan te laten sluiten op de ambitie om het recreatiepark 'Het Prinsenpark' te herstructureren tot een luxe park met hoogwaardige chalets. Hiervoor willen de initiatiefnemers de drie schuren achter het perceel Oude Prinsenweg 18 saneren. De schuren en gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemers. Op de vrijgekomen gronden worden vier kavels aangelegd voor het plaatsen van luxe recreatiechalets van maximaal 70 m². Ter afscherming van het recreatieterrein en het perceel van de bloemenhandel wordt een aarden wal met beplanting aangelegd. In figuur 4 is de toekomstige situatie weergegeven.
Figuur 4: Toekomstige situatie (bron Het Prinsenpark 2018)
Het beleid van de gemeente Putten vormt het kader waarbinnen de functionele en ruimtelijke ontwikkelingen worden vastgesteld. De ruimtelijke ontwikkelingsplannen van rijk en provincie vormen randvoorwaarden voor het gemeentelijke beleid. Voor zover relevant voor dit bestemmingsplan worden in de volgende paragrafen het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid toegelicht.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.
Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.1.6.van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking (SER-ladder) toegevoegd.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 2040 (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op nationale belangen dan voorheen. De ontwikkeling in het plangebied raakt geen van de onderscheiden rijksbelangen. De structuurvisie is via regels verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Deze geeft voor het plangebied geen direct bindende regels.
Voor de ruimtelijke ontwikkeling van stedelijke functies gaat de SVIR uit van de Ladder voor duurzame verstedelijking. De “Ladder voor duurzame verstedelijking” is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). Deze ladder is bedoeld om zuinig om te gaan met de beschikbare ruimte, de behoefte goed in beeld te brengen en deze regionaal af te wegen.
Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden waarbij een nieuwe Laddersystematiek gaat gelden. De ladder bestaat uit de volgende twee treden:
De Ladder is van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De definitie hiervan is weergegeven in artikel 1.1.1 lid 1 onder i Bro: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Onder 'andere stedelijke voorzieningen' vallen sociale en culturele voorzieningen en voorzieningen in het onderwijs.
Conclusie ladderonderbouwing
Dit bestemmingsplan beoogt de herinrichting van het plangebied ten behoeve van de aanleg van vier kavels voor luxe recreatiechalets. De bestaande voormalige agrarische bebouwing wordt op termijn gesloopt. Met de sloop van de voormalige agrarische bebouwing wordt aangeslopen op de ruimte-voor-ruimteregeling. Conform het beleid recreatie + geldt dat voor elke uitbreiding recreatieve gronden, elders in de gemeente Putten een vergelijkbare afname moet plaatsvinden. Ontwikkelingen die geen extra verstedelijking tot gevolg hebben maar bebouwing reduceren of reduceren wordt niet gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder.
Het rijksbeleid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
De wijze waarop wordt omgegaan met ruimtelijke opgaven komt in de Omgevingsvisie Gelderland aan bod, waarbij de provincie partijen uitnodigt om deel te nemen.
De provincie wil minder sturen en meer begeleiden, inspireren en verbinden. De geldende afspraken over wonen en bedrijventerreinen in regionaal verband blijven bestaan. Verder zijn specifieke aandachtspunten: de leegstand en overcapaciteit, krimpgebieden, energietransitie, verblijfsrecreatie en de herijking van de EHS (Ecologische hoofdstructuur), die nu is opgedeeld naar een Gelders Natuurnetwerk (GNN) en een Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). Ook de landbouwsector verandert en er zijn ambities op het gebied van mobiliteit en openbaar vervoer. De hoofddoelstellingen zijn:
Wat dit laatste betreft komt de nadruk meer te liggen op gezondheidseffecten. Specifieke gebiedskwaliteiten worden vastgelegd in een Gebiedsatlas en de provincie organiseert kwaliteitsateliers.
Voor dit bestemmingsplan biedt de provinciale Omgevingsvisie geen relevante aspecten. Het plan voorziet in een herstructurering van een voormalige bedrijfslocatie (opslag van caravans) in kleinschalige uitbreiding van het bestaande recreatieterrein. Het plangebied wordt ingericht in vier kavels voor luxe recreatiechalets.
In de Omgevingsverordening Gelderland worden regels gesteld waaraan ontwikkelingen moeten voldoen. In de toelichting van een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing dient te worden beoordeeld of aan gestelde regels wordt voldaan. Voor dit bestemmingsplan is het volgende aspect van belang.
Nationaal landschap (artikel 2.7.4.2)
Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en buiten de GO, het GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. Deze kernkwaliteiten zijn vastgelegd in bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen van deze verordening.
Met dit bestemmingsplan worden de kernkwaliteiten van het Nationaal landschap niet aangetast. De Omgevingsverordening biedt geen specifieke aanknopingspunten. Het plangebied is in de huidige situatie volledig bebouwd. In de toekomstige situatie worden de gebouwen gesloopt en maken plaats voor vier luxe recreatiechalets. De uitbreiding wordt omzoomd door een groene afscherming. De groene afscherming zal bestaan uit inheemse- en streekeigen soorten, die passend zijn in het landschap.
Het provinciale beleid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
De gemeenteraad van Putten heeft op 5 maart 2015 de Structuurvisie Putten 2030 gewijzigd vastgesteld. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen een toekomstbeeld van de gewenste ruimtelijke inrichting van de gemeente.
Recreatiegebied Krachtighuizen
Een uitzondering op de regel dat er in het gebied geen ontwikkelingsmogelijkheden zijn, is gemaakt voor het gebied Krachtighuizen, gelegen op de overgang van het natuurgebied de Veluwe naar het open agrarisch gebied van de Vallei, even ten zuiden van Putten. Krachtighuizen bestaat voornamelijk uit recreatiewoningen en -gebieden.
Voor Krachtighuizen is in 2013 een afzonderlijk bestemmingsplan vastgesteld waarin niet alleen de bestaande planologische rechten zijn vastgelegd. De regels in het bestemmingsplan zijn ook meer flexibel gemaakt om ontwikkelingen te stimuleren. Met deze ontwikkelingsmogelijkheden streeft de gemeente naar een verbetering van de kwaliteit van het verblijfsrecreatieve product in het gebied.
Het onderhavige bestemmingsplan geeft invulling aan de structuurvisie.
Op 1 december 2016 heeft de gemeenteraad het beleidsdocument 'Recreatie + vastgesteld. In 'Recreatie +’ staan de visie, uitgangspunten en ruimtelijke instrumenten om de verblijfsrecreatie te versterken. Het beleid sluit inhoudelijk aan bij de koers van het regionale programma Vitale vakantieparken.
In 'Recreatie +’ zijn een viertal ruimtelijke instrumenten opgenomen waarmee de raad haar visie wil verwezenlijken. Het betreft de volgende instrumenten:
Om tot de uitbreiding van recreatieterrein te komen dient op basis van het beleid 'Uitruil' plaats te vinden. De toe te voegen oppervlakte moet elders in de gemeente Putten afnemen. Op dit moment is in de gemeente nog geen concreet initiatief bekend waar een afname van het oppervlakte recreatieterrein zal plaatsvinden. Met de initiatiefnemer worden concrete afspraken gemaakt over uitruil van recreatieterrein. Hiervoor is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
De gemeenteraad heeft in de vergadering van 6 april 2017 het functieveranderingsbeleid Regio Foodvalley 2016 vastgesteld.
Het nieuwe regionale functieveranderingsbeleid is, na de eerste actualisatie in 2012, de tweede actualisatie van het oorspronkelijke regionale functieveranderingsbeleid uit 2008. Met het functieveranderingsbeleid willen de regiogemeenten de problematiek van leegstaande stallen aanpakken en de kwaliteit van het landelijk gebied versterken.
In het 'Functieveranderingsbeleid Regio Foodvalley 2016' is een systeem opgezet hoeveel sloopmeters er moeten worden ingezet om functieverandering mogelijk te maken. Daarnaast worden de 'sloopmeters' omgezet naar 'inzetbare sloopmeters'. Voor het omzetten van de sloopmeters naar inzetbare sloopmeters wordt een korting toegepast (voorheen was dit de afroming), afhankelijk van de grootte van de slooplocatie.
In te zetten sloopmeters | Kortingspercentage |
0 – 1000 m² | Geen korting |
1.000 – 2.000 m² | 25% korting |
>2.000 m² | 50% korting |
Op het perceel Oude Prinsenweg 16 zijn drie voormalige agrarische schuren aanwezig. Deze schuren hebben een oppervlakte van circa 1.400 m². Er is circa 1.400 m² aan sloopmeters aanwezig. Om tot 'Inzetbare sloopmeters' te komen wordt gebruikt gemaakt van bovenstaande berekening. Op de aanwezige sloopmeters op het perceel is een kortingspercentage van 25% van toepassing. De initiatiefnemer wil een deel van de inzetbare sloopmeters gebruiken om vier chalets van 70 m² te realiseren. Deze hebben een gezamenlijke oppervlakte van 280 m². De berekening naar inzetbare sloopmeters is 1.400 - 280 = 1.120 m². Na aftrek van het kortingspercentage (25% * 120 = 30) blijven er circa 1.090 m² te verkopen sloopmeters over. Deze sloopmeters worden geregistreerd.
Conclusie
De voorgestelde ontwikkeling voor uitbreiding van het recreatieterrein past onder voorwaarden binnen de kaders van het gemeentelijk beleid. In de juridische regeling wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen om tot uitruil van recreatieterrein te komen.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Onderzoek en conclusie
De beoogde ontwikkeling betreft geen milieugevoelige functie. Door de voorgenomen ontwikkeling wordt het recreatieterrein richting naastgelegen woningen uitgebreid. Om te toetsen of deze ontwikkeling leidt tot negatieve effecten op het woon- en leefklimaat van omliggende gevoelige objecten (woningen), zijn deze objecten geïnventariseerd. Het dichtstbij gelegen gevoelige object is de woning aan de Oude Prinsenweg 20.
Voor de uitbreiding van het recreatieterrein (SBI-2008 553, 552 Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)) geldt op basis van de VNG-publicatie een richtafstand van 50 meter voor geluid en 30 meter voor geur en gevaar.
Krachtighuizen is in het bestemmingsplan 'Krachtighuizen 2013' aangemerkt als een 'gemengd gebied'. Dit komt omdat in het gehele gebied verschillende functies naast elkaar voorkomen. Er is in Krachtighuizen geen sprake van een aaneengesloten woongebied. Dit brengt met zich mee dat de richtafstanden verlaagd kunnen worden.
De woning aan de Oude Prinsenweg 20 ligt op een afstand van circa 23 meter vanaf het nieuwe recreatieterrein. De afstand van 30 meter wordt niet gehaald. Om toch aan de richtafstanden te kunnen voldoen wordt een bouwvlak opgenomen waarbinnen de chalets gerealiseerd moeten worden. Het bouwvlak wordt op circa 30 meter vanaf de woning aangegeven. Daarnaast wordt aan de noord- en oostzijde van de uitbreiding een houtwal aangelegd.
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de omliggende woningen ook in de toekomstige situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Wegverkeerslawaai
Beleid en normstelling
Wettelijke geluidzone wegen
Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat ook sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau wanneer de ontwikkeling is gesitueerd nabij niet gezoneerde wegen (30 km/u wegen).
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Onderzoek
Er worden met dit bestemmingsplan geen geluidsgevoelige functies toegevoegd. Akoestisch onderzoek is voor dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Het plangebied en de omgeving is geïnventariseerd op de aanwezigheid van de mogelijke risicobronnen (zie figuur 5). Rond het plangebied zijn meerdere inrichtingen (bovengrondse tanks) aanwezig met invloedsgebieden die oplopen tot 50 meter. Gelet op de ligging van het plangebied en de afstand tot die inrichtingen (groter dan 50 meter) vormt dit aspect geen belemmering.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op de Voorthuizerstraat (N303) vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. (Zie figuur 6). De voorthuizerstraat is gelegen op een afstand van ruim 400 meter van het plangebied. Gezien de ligging van de weg op meer dan 200 meter, maar minder dan 4.000 meter van het plangebied volstaat een 'beperkte' verantwoording van het groepsrisico.
Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig. Dit vormt geen belemmering voor het project.
Figuur 5: Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
Figuur 6: Uitsnede overzichtskaart route gevaarlijke stoffen (bron: gemeente Putten)
Conclusie
In de directe omgeving van het recreatiepark is het aantal transporten met gevaarlijke stoffen over de weg zodanig gering, dat de PR-contouren van 10-6 per jaar binnen de rijbaan liggen en het groepsrisico verwaarloosbaar klein is.
Doordat er geen risicobronnen in de directe omgeving aanwezig zijn wordt het project als kansrijk aangemerkt en is verder onderzoek niet noodzakelijk.
De benoemde risicobronnen zijn op dusverre afstand gelegen dat deze niet van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de uitbreiding van een recreatiepark met maximaal vier recreatiechalets. De toename van het verkeer is zeer beperkt. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Asbestinventarisatierapport
Voor de locatie is een asbestinventarisatierapport opgesteld. Uit onderzoek blijkt dat de drie te slopen schuren voor het overgrote deel bestaan uit asbestplaatmateriaal. De schuren zijn opgetrokken uit verschillende asbesthoudende materialen. Bij het slopen van de schuren dient een gespecialiseerd bedrijf te worden ingeschakeld die het materiaal op de juiste wijze verwijdert.
Onderzoek en conclusie
Het plangebied is momenteel in gebruik als bedrijfsdoeleinden voor opslag van goederen en caravans. Volgens de bodemkaart is er sprake van een verdachte locatie. Het gaat om een niet ernstige verontreiniging. Daarnaast bestaan de drie te slopen schuren uit asbestplaatmateriaal. Deze moeten door een gespecialiseerd bedrijf worden gesaneerd. Na sanering van het asbestmateriaal dient In het kader van de vergunningverlening inzicht te worden verkregen in de gesteldheid van de bodem. Als blijkt dat de bodemkwaliteit zodanig is dat er risico’s voor de volksgezondheid optreden, zal er sanering plaats moeten vinden. Een bodemonderzoek in het kader van de bestemmingsplanprocedure kan achterwege blijven.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Gelderland.
Onderzoek
Verschillende soorten planten, dieren worden beschermd in de Wet natuurbescherming. De Wet is per 1 januari 2017 van kracht geworden ter vervanging van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, speciale beschermingsgebieden aangewezen. Een ruimtelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als duidelijk is dat de nesten, holen of andere verblijfsplaatsen niet worden vernield of beschadigd. Verstoring is in sommige gevallen wel toegestaan, mits er geen negatief effect is op populatieniveau. Beschermde planten mogen niet worden verwijderd van hun groeiplaats. Ook mogen door een ruimtelijke ontwikkeling geen significante negatieve effecten plaatsvinden op beschermde gebieden.
In november 2018 heeft Habitus natuur en landschap een quickscan flora en Fauna (zie bijlage 2) uitgevoerd voor het perceel Oude Prinsenweg 16.
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot zowel het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Veluwe en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt circa 200 meter.
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Veluwe is wel gevoelig voor stikstofdepositie. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Gelderland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
In de ecologische quickscan flora en fauna wordt geconcludeerd dat er mogelijk beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, te weten: vogels zonder een jaarrond nest. Daarnaast is er kans op vestiging van de huismus.
Er is geen vervolg onderzoek nodig als voldaan wordt aan de maatregelen die zijn opgenomen in de quickscan. Mocht er niet aan de maatregelen kunnen worden voldaan, dan is vervolg onderzoek noodzakelijk.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten (mits voldaan wordt aan de te nemen maatregelen). Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Het bestemmingsplan voorziet in een geringe uitbreiding van het recreatieterrein voor maximaal vier kavels voor luxe recreatiechalets. De toename van verkeer zal beperkt zijn. De ontsluiting vindt plaatst via de bestaande omsluiting van het recreatiepark op de Oude Prinsenweg. Deze weg kan de toename van het verkeer opvangen. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein of op de centrale parkeerplaats. Per chalet dient minimaal één parkeerplaats te worden aangelegd.
Via de Digitale Watertoets is het Waterschap Vallei en Veluwe geïnformeerd over dit bestemmingsplan. Hiermee is bepaald dat het plan een klein waterbelang heeft op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen (korte procedure). Dit omdat binnen het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden zijn gelegen die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat met het voornemen geen essentieel waterbelangen worden geraakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor dit plan een positief wateradvies gegeven. De resultaten van de Digitale Watertoets zijn opgenomen in bijlage 1 waarbij in deze paragraaf de
aandachtspunten worden behandeld.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen/randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Hierbij wordt geadviseerd om de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen.
Cultuurhistorie
Toetsingskader
De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.
Droge kampontginningen
De droge kampontginningen ontstonden in gebieden met relatief uitgestrekte hogere zandgronden. In Putten lagen die aan de flanken van het Veluwemassief en op de grootste dekzandruggen. De droge kampontginningen horen waarschijnlijk tot de oudste kampontginningen in de Gelderse Vallei. De ontwikkeling van deze kampontginningen vond plaats vanaf de Vroege Middeleeuwen, waarbij het heel goed mogelijk is dat hier al in de prehistorie, met name in de IJzertijd, nederzettingen lagen. De kampontginningen hadden in eerste instantie vaak een individueel karakter. Er was geen sturing van bovenaf op de inrichting van het gebied. Natuurlijke lijnen, zoals de aanwezigheid van natuurlijk reliëf, bos of de ligging van oudere wegen, waren bepalend voor de landschapsopbouw. Daardoor ontstond meestal een onregelmatig patroon van wegen en perceelsgrenzen, vaak met kromme lijnen. Vanwege de relatief hoge ligging van de droge kampontginningen waren sloten of afwaterende beken niet nodig. (Zie figuur 7)
Figuur 7: Uitsnede Nota Cultuurhistorie (bron: Raap, Archeologisch Adviesbureau).
Onderzoek en conclusie
In het plangebied komen geen cultuurhistorische waarden voor. Het landschap is in dit gebied sterk veranderd door toevoeging van nieuwe functies. Rondom het plangebied zijn Historische nederzettingslocaties en historische kavelgrenzen aanwezig. Deze aanwezige waarden hebben geen invloed op het voorgenomen planontwikkeling.
Archeologie
Toetsingskader
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld (zie figuur 8) die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.
Figuur 8: Uitsnede archeologische waardenkaart (bron: gemeente Putten)
Onderzoek en conclusie
Het plangebied ligt in het gebied met een hoge archeologische verwachting, resten afgedekt en daardoor goed bewaard. Op het terrein geldt de dubbelbestemming ' Waarde - Archeologie 2. Hiervoor geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek bij grondwerkzaamheden tot een diepte van 40 centimeter onder maaiveld over een oppervlakte van kleiner dan 100 m². Op het terrein staan drie voormalige agrarische schuren die worden gesloopt om plaats te maken voor 4 recreatiechalets. Ter plaatse van de beoogde kavels mag echter worden aangenomen dat de bodem als gevolg van de eerdere aanleg van de schuren en verhardingen al is geroerd. De kans dat ter plaatse een gaaf en ongeschonden bodemarchief wordt aangetroffen is daarom nihil. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Archeologie vormt geen belemmering voor het plan.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:
Recreatie - Verblijfsrecreatie 2
De bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie 2 is van toepassing op de uitbreiding van het recreatieterrein. Op de uitbreiding mogen maximaal vier recreatiechalets worden geplaatst. Binnen het aangegeven bouwvlak zijn de chalets toegestaan. De oppervlakte van de chalets is maximaal 70 m². De toegestane hoogte is maximaal vier meter. Bij elke chalet mag een berging worden gebouwd met een oppervlakte van maximaal 9 m² en niet hoger dan 2,5 meter. Ter afscherming van het recreatieterrein wordt een houtwal aangelegd. Tussen het recreatieterrein en de bloemenhandel wordt een aarden wal aangelegd. De locatie is aangegeven met een aanduiding.
Deze gronden hebben een dubbelbestemming gekregen en zijn mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.
In de bouwregels is bepaald dat het verboden is om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing op te (laten) richten. Er moet eerst duidelijkheid zijn over de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
Er is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. Ook is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te laten vervallen.
Het bestemmingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, wordt eenieder in de gelegenheid gesteld voor het indienen van zienswijzen.
Voorbereidingsfase
Gezien de omvang en aard van de functieverandering heeft de gemeente er voor gekozen om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen. Er wordt geen vooroverleg gevoerd over dit plan, omdat er geen rijks-, provinciale of waterschapsbelangen in het geding zijn.
Ontwerpfase
Het plan wordt vervolgens als ontwerp ter inzage gelegd. Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Eenieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 25 oktober tot 6 december 2018 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.
Tijdens de raadsvergadering is een amendement ingediend. Dit amendement is aangenomen met de volgende wijzigingen:
Het ontwerpbestemmingsplan is op 9 mei gewijzigd vastgesteld.
In het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij het kostenverhaal een rol speelt. Het opstellen van een exploitatieplan, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, is daarom niet nodig.
De noodzakelijke kosten van de gemeente bestaan uit de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding en het voeren van de procedure. Deze kosten worden gedekt uit de legesopbrengsten. Daarnaast wordt er met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst afgesloten.