direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Fietspad en reconstructie Zuiderstraatweg/Waterweg 2021
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.BPBGReconstrZu2021-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 19 augustus 2020 is het bestemmingsplan "Fietspad en reconstructie Zuiderstraatweg/Waterweg", zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 31 oktober 2019, vernietigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Met het bestemmingsplan werd beoogd een fietspad langs de Zuiderzeestraatweg vanaf de kruising Kuiterweg/Vanenburgerallee, en de Waterweg tot en met de kruising met de Hoornsdam mogelijk gemaakt.

Tevens wordt de rijbaan van de Zuiderzeestraatweg en van de Waterweg tussen bovengenoemde kruispunten gereconstrueerd. De gemeente Putten wenst een vrijliggend fietspad te realiseren en de verkeersveiligheid op de wegen en kruispunten te verbeteren. Het bestemmingsplan is opgesteld om de realisatie van het fietspad en reconstructie van de weg mogelijk te maken. Figuur 1 geeft de ligging- van het tracé weer.

Op basis van de uitspraak is gebleken dat de benodigde ruimte (en flexibiliteit) voor realisatie van het fietspad op deel van het tracé te ruim was opgenomen.

Op basis van de uitspraak is met de betrokken partijen gekomen tot een voor alle partijen acceptabele begrenzing en flexibiliteit, om alsnog het fietspad te kunnen realiseren.

Dit bestemmingsplan beoogd dan ook om alsnog het eerder voornemen om het betreffende fietspad te realiseren - in een op ondergschikte onderdelen aangepast ontwerp - mogelijk te maken.

Bij de begrenzing is nu overal het hart van de sloot aangehouden, dit omdat de grondaankoop rond is. Verder is door een andere waterhuishoudkundige oplossing de afmetingen van de sloot tussen de Zuiderzeestraatweg en het perceel Vanenburgerallee 1 tot een minimum beperkt. Deze sloot is (in afwijking van de andere watergangen langs de Zuiderzeestraatweg en Waterweg) niet als A-, B- of C-watergang aangemerkt. Dit resulteert in minder ruimtebeslag op het perceel Vanenburgerallee 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGReconstrZu2021-VA01_0001.jpg"

Figuur 1: Luchtfoto tracé fietspad en reconstructie Zuiderzeestraatweg - Waterweg (Luchtfoto PDOK viewer)

Het bestemmingsplan is met uitzondering van de ondergeschikte aanpassing van het ontwerp, zoals hiervoor benoemd en daarmee samenhangende flexibiliteit gelijk gebleven. Dit betekent ook dat voorliggend bestemmingsplan in hoofdzaak aansluit bij het bestemmingsplan "Fietspad en reconstructie Zuiderstraatweg/Waterweg".

Geldend bestemmingsplan

De aanleg van het fietspad is niet zonder meer toegestaan. Ook de reconstructie van de weg past niet geheel binnen het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied'. Op het plangebied is voor het overgrote deel de bestemming 'Agrarisch' van toepassing. Verder komt het tracé gedeeltelijk binnen de bestemming 'Bedrijf', 'Water' en 'Wonen' te liggen.

Binnen de bestemming 'Agrarisch' is de aanleg van een fietspad toegestaan, als dit binnen 30 meter vanuit de as van de weg wordt aangelegd. Doordat het tracé ook andere bestemmingen doorkruist en daarin niet de mogelijkheid is opgenomen voor de aanleg van fietspaden, is binnen het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied' een mogelijkheid opgenomen om bij wijziging het fietspad toe te staan. Met een wijzigingsplan kan het fietspad planologisch worden geregeld. Omdat niet alleen in de aanleg van een fietspad wordt voorzien, maar ook de reconstructie van de rijbaan Zuiderzeestraatweg en Waterweg op het programma staat, kan er geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid. De gemeente Putten heeft daarom besloten om de aanleg van het fietspad en de reconstructie van de weg in één bestemmingsplan te regelen.

1.2 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan geeft een beschrijving van het plan weer. Hoofdstuk 3 bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere milieu aspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. De uitvoerbaarheid van het plan is opgenomen in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plan

2.1 Het plangebied

Aan de westkant van Putten ligt de Zuiderzeestraatweg en de Waterweg. Deze wegen vormen een verbinding tussen de kom van Putten en de rijksweg A28 (Zwolle - Amersfoort). Langs deze wegen zijn enkele agrarische bedrijven, bedrijven en woningen gelegen. Figuur 2 geeft de omgeving van het plangebied en de ligging van het tracé weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGReconstrZu2021-VA01_0002.jpg"

Figuur 2: Ligging en omgeving van het tracé

2.2 Projectbeschrijving

In 2016 heeft de raad op hoofdlijnen ingestemd met het Integraal Uitvoeringsprogramma Verkeer Stenenkamer. Met dit programma moet de komende jaren de verkeersproblematiek in het westelijk buitengebied worden verminderd. Het project is in verschillende fases opgedeeld.

  • Fase 1a: Reconstructie Zuiderzeestraatweg tussen NS-station en Kuiterweg;
  • Fase 1b: Reconstructie van de route Vanenburgeralle tot Hoornsdam;
  • Fase 2: Reconstructie van de route van en naar Ermelo.

Voor fase 1a is in 2017 een gewijzigd planologisch kader voor de aanleg van een vrijliggend fietspad vastgesteld. In navolging op fase 1a wordt voor fase 1b een planologisch traject ingezet.

In het coalitieprogramma 2010-2014 is een prominente plaats ingeruimd voor het verbeteren van de fietsveiligheid, in het bijzonder ook voor recreanten en scholieren in het gebied Stenenkamer. Een goede en veilige fietsverbinding vanaf het Station Putten naar onder andere Nulde, De Vanenburg en de Mariahoeve maakt al langere tijd deel uit van de plannen. Inmiddels zijn een aantal projecten uitgevoerd waaronder de Stenenkamerseweg, die omgebouwd is tot fietsstraat. Daarnaast wordt er nog onderzoek uitgevoerd om vanaf de Vanenburgerallee een veilig fiets- en voetpad aan te leggen richting de Mariahoeve.

Uit onderzoek blijkt dat de wegverharding van de Zuiderzeestraatweg en de Waterweg aan vervanging toe is. Ook de wegconstructie is aan vervanging toe. De klinkerverharding van de weg wordt vervangen door (stiller) asfalt. Het profiel van de weg krijgt een breedte van 6,30 meter, waarvan 5,50 meter uitgevoerd in asfalt en aan weerszijden 0,40 meter bermbeton.

De maximum snelheid op de weg blijft 60 km/u. Ter voorkoming van hoge snelheden op lange rechtstanden worden snelheidsbeperkende maatregelen toegebracht in de vorm van plateaus.

De verschillende kruispunten in het tracé worden aanpakt. Er worden snelheidsbeperkende en attentieverhogende maatregelen getroffen. Door de lagere snelheid van het verkeer en de aanwezigheid van middengeleiders kunnen fietsers veilig, in twee fasen oversteken. In figuur 3 is het huidige profiel van de Zuiderzeestraatweg en in figuur 4 het huidige profiel van de Waterweg weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGReconstrZu2021-VA01_0003.jpg"

Figuur 3: Huidige profiel Zuiderzeestraatweg nabij nummer 24 (bron: Google)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGReconstrZu2021-VA01_0004.jpg"

Figuur 4: Huidige profiel Waterweg nabij nummer 46 (bron: Google)

Langs de Waterweg, tussen de Hoornsdam en de Zuiderzeestraatweg, wordt aan de westzijde van de weg, een éénzijdig, in twee richtingen te berijden fietspad gerealiseerd. Ter hoogte van de Zuiderzeestraatweg wordt het fietspad ten noorden van de weg gerealiseerd. (zie figuur 5)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGReconstrZu2021-VA01_0005.png"

Figuur 5: Tracé Zuiderzeestraatweg - Waterweg

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

Het project dient getoetst te worden aan het vigerende provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is dit beleid nader beschreven. Er geldt geen specifiek rijks- of regionaal beleid voor het project.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland

De wijze waarop wordt omgegaan met ruimtelijke opgaven komt in de Omgevingsvisie Gelderland aan bod, waarbij de provincie partijen uitnodigt om deel te nemen.

De provincie wil minder sturen en meer begeleiden, inspireren en verbinden. De geldende afspraken over wonen en bedrijventerreinen in regionaal verband blijven bestaan. Verder zijn specifieke aandachtspunten: de leegstand en overcapaciteit, krimpgebieden, energietransitie, verblijfsrecreatie en de herijking van de EHS (Ecologische hoofdstructuur), die nu is opgedeeld naar een Gelders Natuurnetwerk (GNN) en een Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). Ook de landbouwsector verandert en er zijn ambities op het gebied van mobiliteit en openbaar vervoer. De hoofddoelstellingen zijn:

  • 1. Het versterken van een duurzame economische structuur;
  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Wat dit laatste betreft komt de nadruk meer te liggen op gezondheidseffecten. Specifieke gebiedskwaliteiten worden vastgelegd in een Gebiedsatlas en de provincie organiseert kwaliteitsateliers.

De provincie stimuleert het fietsverkeer op de korte en middellange afstand. Focus ligt de komende jaren op de verbindingen in stedelijke gebieden en naar economische centra, scholen en recreatieve voorzieningen. Daarnaast zet de provincie in op het versterken van de binding tussen fiets en openbaar vervoer/auto. Cruciaal hierbij is het opzetten en inrichten van de hele keten, van woning naar bestemming. Die moet direct, sociaal veilig en verkeersveilig zijn. De provincie ziet grote mogelijkheden voor de elektrische fiets om de stedelijke netwerken te kunnen verbinden met het buitengebied.

De reconstructie van de weg en de aanleg van het fietspad passen binnen de Omgevingsvisie van de provincie.

 

Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsverordening Gelderland worden regels gesteld waaraan ontwikkelingen moeten voldoen. In de toelichting op een (bestemmings)plan of de ruimtelijke onderbouwing dient te worden beoordeeld of aan gestelde regels wordt voldaan. Voor dit bestemmingsplan zijn geen van de genoemde aspecten van belang.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Putten 2030

De bestaande wegenstructuur is leidend voor de afwikkeling van het toekomstige verkeer. Ingezet wordt op het verbeteren van de verkeersveiligheid op de bestaande wegen, met name op de doorgaande wegen in het dorp en in het landelijk gebied. Het verbeteren van de verbindingen tussen dorp, station en Strand Nulde voor het langzaam verkeer heeft prioriteit. Hierbij kan het realiseren van een onderdoorgang onder het spoor, ook voor gemotoriseerd verkeer, een rol spelen. Indien de verkeersstromen hiertoe aanleiding geven, is op de lange termijn een nieuwe verbinding tussen de N303 en de N798 en vervolgens eventueel verder naar Strand Nulde onderwerp van studie.

Met de N303 en de N798 heeft de gemeente Putten ook te maken met regionaal doorgaand verkeer binnen de gemeente. Daarnaast moet vrachtverkeer van en naar Keizerswoert gebruikmaken van lokale wegen. Als gevolg hiervan doen zich knelpunten voor binnen het dorp. Ook de relatie tussen het dorp en de afrit Nulde aan de A28 zorgt voor doorgaand verkeer in met name het buitengebied van Steenenkamer. De gemeente Putten zet hier in op het verbeteren van de verkeersveiligheid en het tegengaan van het doorgaand verkeer waar dat niet gewenst is. In het buitengebied van Stenenkamer worden langs de Zuiderzeestraatweg en de Waterweg vrij liggende fietspaden aangelegd richting Strand Nulde. In 2014 heeft dit gebied nader verkeersonderzoek plaatsgevonden. Op basis van dit onderzoek, is samen met de bewoners, gezocht naar een verkeersoplossingen voor het naast elkaar bestaan van doorgaand, lokaal en langzaam verkeer. Het studiegebied strekt zich uit van Strand Nulde/rijksweg A28 tot aan het station van Putten en de gemeentegrens met Ermelo.

Het langzaam verkeer moet zich veilig, vlot en gemakkelijk kunnen bewegen door de kern en in het buitengebied. Waar nodig wordt ingezet op het verbeteren van de langzaam verkeersverbindingen. Gezamenlijk met de provincie is hiervoor een fietsstructuurkaart opgesteld. Het netwerk op deze kaart is grotendeels gerealiseerd. Het ontbrekende gedeelte langs de Zuiderzeestraatweg wordt ingevuld.

De gemeenteraad heeft in 2016 ingestemd met een gefaseerde uitwerking van de verbetering van de verkeersveiligheid in het gebied Steenenkamer. Het oostelijk gedeelte van de Zuiderzeestraatweg maakt onderdeel uit van de eerste fase. Hiervoor is in 2017 een wijzigingsplan vastgesteld.

In de uitwerking van de eerste fase wordt ook het traject Zuiderzeestraatweg (west) en de Waterweg (midden) – wat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt - tot en met de kruising met de Hoornsdam uitgewerkt in een plan wat de verkeersveiligheid kan verbeteren. Het gedeelte langs de Zuiderzeestraatweg en de Waterweg wordt voorzien van een vrijliggend fietspad.

De in 2014 en 2015 door een extern bureau uitgevoerde verkeersonderzoeken zijn inmiddels afgerond en betrokken bij de in 2016 gevoerde bestuurlijke discussies.

3.4 Conclusie

Voor de ontwikkelingen in het plangebied is geen relevant rijks- en regionaal beleid van toepassing. Het plan past binnen het provinciaal- en gemeentelijk beleid om de verkeersveiligheid te verbeteren.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Het plan maakt de aanleg van een fietspad en reconstructie van de Zuiderzeestraatweg en de Waterweg mogelijk. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de benodigde onderzoeken met de daarbijbehorende conclusies.

4.2 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet Natuurbeheer (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitat en habitat van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitat.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Verordening uitvoering Wnb Gelderland

In de provincie Gelderland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstelling verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 28 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling voorziet in het realiseren van een fietspad langs de Zuiderzeestraatweg - Waterweg. Hiervoor worden de volgende werkzaamheden, die mogelijk soorten kunnen verstoren, uitgevoerd.

  • verwijderen van begroeiing;
  • aanleg en wijziging van watergangen.

Bij de voorbereiding van de beoogde ontwikkeling moet worden onderzocht of de Wnb de ontwikkeling niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Wnb zal kunnen worden verkregen.

Om te achterhalen welke beschermde soorten binnen het plangebied aanwezig zijn is een ecologische onderzoek uitgevoerd (FF Solutions, RI-Buitenbouw B.V. augustus 2018). Het ecologisch onderzoek is opgenomen in bijlage 1.

Conclusie

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Veluwerandmeren en Arkemheen bedraagt 1 km en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt 450 meter. Ten oosten van het plangebied is het Natura 2000 gebied de Veluwe gelegen op een afstand van 3 kilometer.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Veluwe is gevoelig voor stikstofdepositie. Door aard en de afstand tot het plangebied worden significante negatieve effecten op beschermde gebieden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Gelderland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden, zie bijlage 2 voor de uitgevoerde stikstofberekening.

Soortenbescherming

Ten behoeve van de realisatie van het fietspad en de reconstructie van de weg worden houtopstanden gekapt. Op 9 juli 2018 heeft FF Solutions een QuickScan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er geen beschermde soorten in het gebied aanwezig zijn waarvoor nader onderzoek noodzakelijk is. Wel dient te worden onderzocht of de aanwezige bomen ook daadwerkelijk verplaatst kunnen worden. Verder geldt voor de algemene soorten een zorgplicht waardoor de werkzaamheden buiten de broedperiode uitgevoerd moeten worden. Bij uitvoering van de werkzaamheden buiten de broedperiode is de ontwikkeling niet in strijd met de Wet Natuurbescherming. Mochten de werkzaamheden niet buiten de broedperiode kunnen plaatsvinden, wordt voor aanvang van de werkzaamheden een controle uitgevoerd op aanwezige broedvogels.

4.3 Bodemkwaliteit

Onderzoek Bodemkwaliteit

Bij het voorgenomen gebruik in het plangebied is geen sprake van een transformatie naar een bodemgevoeliger gebruik en/of is de te bebouwen oppervlakte minder dan 50 m2 (vrijstellingsregeling). Hierdoor is onderzoek naar de bodemkwaliteit niet noodzakelijk.

Om die reden kan worden geconcludeerd dat vanuit de bodemkwaliteit geen belemmeringen zijn te verwachten voor de beoogde ontwikkeling.

Onderzoek Grondverzet

Binnen het plangebied gaat grondverzet plaatsvinden. Hierbij dient ten alle tijden rekening gehouden te worden met de milieuhygiënische kwaliteit van de vrijkomende grond en daarmee de afvoermogelijkheden. Voor aanvang van de werkzaamheden zal de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem middels een verkennend onderzoek worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. De beoogde ontwikkeling zelf heeft geen negatieve gevolgen voor bodemkwaliteit. Belangrijke nadelige milieugevolgen op het gebied van bodemkwaliteit kunnen dan ook worden uitgesloten.

Conclusie

De bodemkwaliteit vormt, geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Water

Waterbeheer

De initiatiefnemers van een ruimtelijke ontwikkeling behoren in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen worden toegelaten die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Vallei en Veluwe, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij onderhavige procedure wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

 

Op Europees en landelijk niveau is het overkoepelende waterbeleid vastgelegd in de Kaderichtlijn Water, het Nationaal Waterplan en het Nationaal Bestuursakkoord Water. De doorvertaling van dit beleid is regionaal vastgelegd in het Provinciaal Waterplan en het Waterbeheersplan van het Waterschap. Daarnaast wordt op gemeentelijk niveau het waterbeleid vastgelegd in een waterplan of een (verbreed) rioleringsplan.

Regionaal waterschap beleid

In het Waterbeheerplan beschrijft het waterschap haar strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan.

Het waterbeheerplan bevat het integrale beleid van het waterschap met als hoofdthema's: het waarborgen van veiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Ook opgenomen zijn de maatregelen voor het uitvoeren van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en Waterbeheer 21e eeuw. Het waterschap heeft voor het uitvoeren van de KRW-maatregelen een resultaatsverplichting. De plannen omvatten ook een uitvoeringsprogramma op hoofdlijnen voor de periode tot en met 2021.

Watertoets

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat bij ruimtelijke plannen zoals deze rekening gehouden dient te worden met de waterhuishouding. Middels het uitvoeren van een Watertoets worden alle relevante zaken met betrekking tot de waterhuishouding afgestemd en besproken met de waterbeheerder(s).

Onderzoek

Bij de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied wordt de waterhuishouding beïnvloedt. Om dit inzichtelijk te maken zijn in de tabel die is opgenomen in bijlage 3 de van belang zijnde thema's rond het aspect waterhuishouding doorlopen. Alleen indien een thema relevant blijkt te zijn voor de beoogde ontwikkeling, wordt hieronder dit thema vervolgens verder besproken. Indien geen relevantie aanwezig is wordt een verdere bespreking van dit thema achterweg gelaten.

Voor onderhavig plan is een watertoets procedure doorlopen waarop het waterschap een reactie heeft gegeven in de vorm van een Wateradvies. Bij het opstellen van de Watertoets is gebruik gemaakt van bovengenoemde tabel. Het Wateradvies is opgenomen in bijlage 4. Daarnaast heeft de gemeente in het kader van de planontwikkeling overleg gevoerd met het waterschap. De resultaten van het overleg zijn meegenomen in de planuitwerking.

Riolering en hemelwater

Binnen het plangebied is niet een rioleringsstelsel aanwezig.

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschap beleid is het voor de beoogde ontwikkeling gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Uitgangspunt bij een nieuwe riolering is dat het huishoudelijk afvalwater en het hemelwater op de perceelgrens afzonderlijk worden aangeboden c.q. afgevoerd.

Verder geld dat bij een toename van een verhard oppervlakte watercompensatie nodig is indien deze toename groter is dan 1.500 m2.

In de nieuwe situatie zal geen nieuwe riolering worden aangelegd.

Bij de beoogde ontwikkeling is sprake van een toename van een verhard oppervlakte van circa 6.658 m2. Dit betekent dat de toename aan verharde oppervlakken de ondergrens overschrijdt. Dit betekent dat er compensatie noodzakelijk is.

Op basis van de uitgangspunten van het waterschap geldt dat de compensatie omvang als volgt wordt berekend. 10% * toename verhard oppervlak = compensatiebehoefte. Voor het project aanleg fietspad Zuiderzeestraatweg - Waterweg is een compensatiebehoefte nodig van 669 m².

Oppervlaktewaterkwantiteit

Binnen of in de directe omgeving van het plangebied is oppervlaktewater aanwezig zoals bijvoorbeeld watergangen, vijvers, rivieren en beken. Het gaat hierbij om de volgende oppervlaktewateren die zijn opgenomen in de legger van het waterschap. Het betreft hier de watergang langs de Zuiderzeestraatweg.

Binnen deze oppervlaktewateren en de beschermingszones (onderhoudsstroken) gelden belemmeringen op basis van de Keur van het waterschap.

De ligging van deze watergangen is in figuur 7 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGReconstrZu2021-VA01_0006.png"

Figuur 7: Leggerwatergang met beschermingszones (Waterschap Vallei en Veluwe)

Conclusie

Uit de Legger en de uitgevoerde watertoets blijkt het volgende:

  • Langs weerzijden van de weg zijn B en C watergangen gelegen. Met de reconstructie van de weg worden deze watergangen aangepast en verlegd. Het huidig profiel van deze wateren moet minimaal terug komen in de nieuwe situatie. Voor werkzaamheden aan deze wateren zal een vergunning noodzakelijk zijn. Tijdens de werkzaamheden mag de aan en afvoercapaciteit niet verminderen. Daarom wordt verzocht om eerst de watergangen aan te passen alvorens de weg wordt aangepast.
  • Het verhard oppervlak neemt in de toekomstige situatie toe met 6.658 m2. Hierdoor ontstaat een wateropgave van 669 m2. De compensatie vindt plaats in de B en C watergangen binnen het plangebied.
  • Het plan doorkruist de A watergang het Enge Beekje. De A watergang wordt verlegd. Op deze watergang is een beschermingszone van toepassing. Werkzaamheden binnen deze zone zijn vergunningplichtig. Het onderhoud van deze watergang wordt uitgevoerd door het waterschap. Hiervoor dient een strook van 10 meter vrij te blijven van obstakels.

Voor realisering van de weg zal een Watervergunning (op grond van de Keur) worden aangevraagd. In de Watervergunning zullen o.a. details als afmetingen van watergangen en kunstwerken en ook beheer- en onderhoudsaspecten worden benoemd.

Door de aanbevelingen en aanwijzingen van het waterschap over te nemen en in de uitvoering op te nemen ontstaat er geen hinder voor de realisering en het gebruik van de weg en dus de uitvoering van dit plan ten aanzien van het aspect water.

4.5 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

Gemeentelijk archeologiebeleid

Om de gemeentelijke rol als beslissend bestuursorgaan adequaat te kunnen vervullen, is een gemeentelijk archeologiebeleid met een eigen (inhoudelijk en bestuurlijk) afwegingskader opgesteld.

De bij het beleid horende archeologische verwachtingskaart geeft op perceel niveau inzicht in het voorkomen van bekende en te verwachten archeologische waarden. Daarnaast bevat de kaart een informatie laag met mogelijke diepteligging van de te verwachten archeologie en bodemverstoring. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor een archeologische beleidskaart: aan de verwachtingen worden voorschriften gekoppeld die inzichtelijk maken waar geen onderzoek nodig is en waar wel.

Deze beleidskaart vormt op zijn beurt de basis voor het aanpassen van bestemmingsplannen en bij de verlening van omgevingsvergunningen voor bouwen en aanleggen.

Onderzoek

De archeologische beleidskaart van de gemeente is een archeologisch verwachtingsmodel, waaraan grenzen zijn gekoppeld tot waar voorgenomen bodemingrepen worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Omdat er sprake is van een gedifferentieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van gedifferentieerde vrijstellingszones. Volgens de archeologische beleidskaart geldt voor het plangebied een lage, middelmatige en hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten.

Bij de reconstructie van de Waterweg zullen op diverse locaties bodemingrepen plaats vinden, waarbij archeologische waarden in gedrang kunnen komen. De archeologisch deskundige die de gemeente adviseert heeft gekeken welke uitwerking de plannen van de reconstructie kan hebben op eventueel aanwezige waarden. Hierbij is aandacht besteed aan het nieuw aan te leggen fietspad, de nieuw te graven watergangen en de nieuw aan te leggen cunetdelen van de weg.

Een groot deel van het tracé van de Waterweg blijft op de huidig locatie liggen. Het nieuw aan te leggen fietspad wordt op dezelfde wijze aangelegd als bij de Zuiderzeestraatweg Oost. Hier wordt de bodem maximaal 20 cm ontgraven alvorens het beton gegoten wordt. De verstoringsdiepte van 20 cm zit onder de vrijstelingsgrens die door de gemeente is vastgesteld. Daarom zal voor het fietspad geen archeologische inspanning plaats vinden.

De archeologische beleidskaart van de gemeente laat zien dat delen van het tracé in een lage, middelhoge en hoge archeologische verwachtingszone liggen.

In figuur 8 is een uitsnede van de archeologische verwachting kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGReconstrZu2021-VA01_0007.jpg"

Figuur 8: Archeologische verwachtingskaart gemeente Putten

Uitsnede van de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente. Binnen de rode cirkels liggen twee van de drie aandachtsgebieden.

Conclusie

Wat het archeologische belang betreft, zijn er drie aandachtsgebieden of acties waar archeologisch onderzoek verlangd wordt.

  • 1. Nieuw te graven watergangen: de watergangen worden met een V-bak gegraven. De archeologisch adviseur van de gemeente zal na het graven van de watergangen de slootprofielen bestuderen op de aanwezigheid van archeologische vondsten/sporen. Dit is bij uitstek de beste manier om archeologische waarden in beeld te krijgen. Indien deze worden aangetroffen heeft de gemeente budget gereserveerd om deze waarden door een archeologisch bureau te laten onderzoeken;
  • 2. Nieuw aan te leggen wegcunetten. Deze bevinden zich in het noordelijke deel van de Waterweg. Over een afstand van circa 300 meter komt de nieuw aan te leggen weg direct ten zuiden van de bestaande weg te liggen. Hier bevindt zich nu een aantal watergangen. De bodemverstoring zal hier zodoende beperkt zijn. Daarbij komt dat dit tracédeel in 1832 in gebruik was als hakhout. Dit is niet bevorderlijk voor eventueel aanwezige waarden. Daarom is gekozen om ook hier de te graven wegcunetten te inspecteren op het voorkomen van archeologische vondsten/sporen. Indien deze worden aangetroffen heeft de gemeente budget gereserveerd om deze waarden door een archeologisch bureau te laten onderzoeken;
  • 3. Op het kruispunt van de Hoornsdam en Waterweg lag in de 18e eeuw een herberg, De Steene Kamer. Het is goed mogelijk dat bij de nieuwe inrichting van dit kruispunt de locatie van deze herberg raakt. Daarom zal er in opdracht van de gemeente een archeologisch onderzoek uitgevoerd worden, waarbij inzichtelijk moet worden of er in de bodem nog fundamenten van de herberg of andere historische bebouwing aanwezig is. Dit gebeurt in eerste instantie met behulp van kleine proefputjes. Indien dit het geval is, zullen de fundamenten vervolgens worden opgegraven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGReconstrZu2021-VA01_0008.jpg"

Figuur 9: Stenekamer omstreeks 1780 (bron: gemeente Putten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGReconstrZu2021-VA01_0009.jpg"

Figuur 10: Historische kaart met grondgebruik (1832) (bron: gemeente Putten) 

4.6 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Hiertoe dient middels bestudering van kaarten bepaald te worden of binnen (de invloedsfeer van het plangebied) Rijksmonumenten (historische gebouwen, sluizen, tuinbeelden en grafstenen), Archeologische Rijksmonumenten, Werelderfgoederen en beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig zijn. Ook het voorkomen van gebieden met landschappelijke waarden en beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten, Nationale Parken, Nationale Landschappen en Natuurnetwerk Nederland) dient bepaald te worden.

Onderzoek

Het plangebied ligt in of in de directe nabijheid van het Landgoed Vanenburg. De beoogde ontwikkeling is echter van dien aard dat het goed ingepast wordt in dit landgoed. De laanstructuur van de Vanenburgerallee wordt niet aangetast door dit plan.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op eventuele cultuurhistorische waarden. Waar mogelijk worden cultuurhistorische kenmerken van het gebied geaccentueerd in de vorm van een visuele brug (het plaatsen van brugleuningen ter hoogte van een overstekende watergang) en het toepassen van materialen die verwijzen naar water of de voormalige Zuiderzee. Het aspect 'cultuurhistorie' staat, met in achtneming van bovengenoemde maatregelen, de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Ten aanzien van deze aspecten moeten de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

  • Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.
  • Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Relevant is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een ruimtelijke onderbouwing of bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloed gebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen

Relevant is de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (circulaire RVGS) en in de toekomst ook het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV). Op basis van de circulaire RVGS geldt het volgende:

  • Voor bestaande situaties gelden er plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten de grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar en de streefwaarde van 10-6 per jaar.
  • In nieuwe situaties geldt ter plaatse van kwetsbare objecten de grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.
  • Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR geldt een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vooruitlopend op het BTEV zijn in de circulaire RVGS veiligheidsafstanden opgenomen uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water 1 . In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Aan de hand van de Basisnetten wordt al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Buisleidingen

Relevant is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Risicorelevante inrichtingen

Uit de risicokaart voor Nederland blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Een verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Er zijn (spoor)wegen in de omgeving van het plangebied die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, te weten de spoorlijn Zwolle - Amersfoort en de autosnelweg A28, Zwolle - Amersfoort.

Het betreffende plangebied valt binnen het effectgebied van het spoortraject Zwolle - Amersfoort. Gelet op het feit dat de ontwikkeling geen gevoelige functie mogelijk maakt is verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.

Buisleidingen

Er zijn de volgende buisleidingen in de omgeving van het plangebied aanwezig die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen:

  • N-570-20 Aardgasleiding NEN 3650-leiding;
  • N-570-26 Aardgasleiding NEN 3650-leiding.

De invloed zones van deze buisleiding overlapt de planlocatie. De ontwikkeling maakt geen gevoelige functie mogelijk waardoor het groepsrisico laag is en verantwoording niet noodzakelijk is.

Figuur 11 geeft een uitsnede van de risicokaart weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGReconstrZu2021-VA01_0010.jpg"

Figuur 11: Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

Conclusie

Vanuit het Bevi is de aanleg van een fietspad en reconstructie van de weg geen (beperkt) kwetsbaar object. Het aspect externe veiligheid vormt, geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Voor planologisch relevante kabels en leidingen geldt in het algemeen een belemmeringenzone waarmee in de ontwikkeling van een plangebied rekening moet worden gehouden.

Onderzoek

In het plangebied, of in de directe nabijheid van het plangebied liggen de volgende planologisch relevante kabels en/of leidingen:

  • Een hoge druk aardgasleiding. Deze aardgasleiding is in beheer bij de Gasunie. Rondom de leiding geldt een aan te houden belemmerings- en bebouwingsvrije zone van 4 meter, gemeten vanuit het hart van de leiding.
  • Een hoogspanningsleiding . Deze leiding is in beheer bij Liandon. Rondom de leiding geldt een aan te houden belemmerings- en bebouwingsvrije zone van 17,5 meter, gemeten vanuit het hart van de leiding.

De gemeente Putten voert overleg met de nutsbedrijven over het voorgenomen plan, om de werkzaamheden die worden uitgevoerd goed met hen af te stemmen.

Conclusie

De eventuele aanwezigheid van kabels en leidingen vormt, geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Wet Milieubeheer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2-jaargemiddelde) en fijn stof (PM10-jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de

concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouwprojecten met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).

Onderzoek Wet Milieubeheer

Op basis van de Grootschalige Concentratiekaart Nederland (GCN) geldt ter plaatse van het plangebied een gemiddelde concentratie van 16 µg/m3 voor stikstofdioxide en 19 µg/m3 voor fijn stof (PM10).

De normen voor stikstofdioxide en fijn stof liggen op 40 respectievelijk 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). Er is derhalve geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de streefwaarde. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan een goede woon- en leefklimaat van omliggende woningen voor wat betreft de luchtkwaliteit.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet belemmert. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.10 Geluid

Toetsingskader

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidbronnen: wegverkeer,

spoorwegverkeer en industrie. Indien er binnen een geluidzone een geluidgevoelige functie gerealiseerd wordt, dient getoetst te worden aan de voorkeurgrenswaarde uit de Wgh.

Onderzoek (spoor)wegen

Binnen het plangebied wordt de reconstructie van de Zuiderzeestraatweg - Waterweg en de aanleg van een fietspad mogelijk gemaakt. Volgens de Wgh betreft deze ontwikkeling geen realisatie van geluidgevoelige functie(s) en dient derhalve geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek industrie

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. De bedoelde inrichtingen - vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd - zijn nader genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai en de optredende geluidbelasting binnen de zone.

Conclusie

Langs het tracé van de weg zijn woningen gelegen die volgens de wet geluidhinder binnen de geluidzone liggen. De voorgenomen wegaanpassing van de Zuiderzeestraatweg levert geen reconstructie op zoals beschreven in de Wet geluidhinder. Gedetailleerd akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. De huidige klinkerverharding wordt vervangen door (stiller) asfalt. Het vervangen van klinkerverharding door asfaltbeton zal voor de meeste woningen een vermindering van de geluidbelasting opleveren van 3 dB. Enkele woningen komen in de nieuwe situatie tot 3 meter dichter bij de weg te staan. De totale geluidbelasting op deze woningen zal ook afnemen. Eventuele geluidreducerende maatregelen zijn niet nodig.

Vanuit de Wgh zijn er, geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Beleid en Normstelling 

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek (indien het een stedelijk ontwikkelingsproject betreft)

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een fietspad en de reconstructie van de Zuiderzeestraatweg / Waterweg. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Op 30 oktober 2018 is bij besluit van het collega van burgemeester en wethouders van de gemeente Putten vastgesteld dat geen MER nodig is, zie bijlage 5. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsregels. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden. Hierop wordt in de volgende paragraaf nader ingegaan.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelregel en procedureregels.
  • Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten het overgangsrecht en de titel.

5.2 Bestemmingsregels

De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Artikel 3 Verkeer

De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan het nieuw aan te leggen fietspad en de reconstructie van de Zuiderzeestraatweg en Waterweg. Binnen de bestemming zijn wegen toegestaan met 2 rijstroken en (vrijliggende) voet- en fietspaden. In deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Palen en masten en dergelijke zijn toegestaan tot een hoogte van 12 meter.

Artikel 5 Leiding - Gas

De aardgas transportleidingen N-570-20 en N-570-26 doorkruisen het plangebied. De Leiding N-570-20 voert langs de Waterweg en is juridisch vastgelegd. De leiding N-570-26 takt aan vanaf de Stenenkamerseweg op de Waterweg. Langs deze leidingen is een belemmeringstrook opgenomen van 4 meter vanuit het hart van de aardgas transportleiding.

Artikel 6 Leiding - Hoogspanningsverbinding

Door het plangebied voert een bovengrondse hoogspanningsverbinding. Dit is een 110 kV verbinding. De verbinding is juridisch vastgelegd. Aan weerszijden van de verbinding geldt een belemmeringsstrook van 17,5 meter.

10.1 overige zone - landgoed

In de algemene aanduidingsregels zijn de regels opgenomen met betrekking tot de gebiedsaanduidingen. De gebiedsaanduidingen zijn in de algemene aanduidingsregels geregeld, omdat ze betrekking hebben op meerdere bestemmingen.

De gronden die zijn voorzien van de gebiedsaanduiding 'overige zone - landgoed' zijn opgenomen om van het landgoed, de aanwezige cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden te behouden, te herstellen of te ontwikkelen. Binnen deze gebiedsaanduiding is extensieve dagrecreatie toegestaan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, is een ieder in de gelegenheid gesteld voor het indienen van zienswijzen.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 25 maart tot 6 mei 2021 voor een ieder ter inzage gelegen. Binnen deze periode is één zienswijzen ingediend. De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een ontwikkeling van de gemeente. Het project richt zich op de reconstructie van de Zuiderzeestraatweg en Waterweg en de aanleg van een fietspad. De kosten worden gedekt door de gemeente. De gemeenteraad heeft op 27 juni 2017 een uitvoeringskrediet beschikbaar gesteld. Hiermee kan het bestemmingsplan financieel haalbaar worden geacht.

Ten behoeve van de realisering van het fietspad en de reconstructie van de Zuiderzeestraatweg / Waterweg zijn met de betrokken grondeigenaren gesprekken gevoerd over de aankoop van de benodigde gronden. De grondaankopen zijn inmiddels rond. Gelet op de financiële reserveringen is het plan uitvoerbaar.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken, planschade en kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan. In het voorliggende geval worden echter geen bouwplannen in de zin van het Bro mogelijk gemaakt, waardoor de grondexploitatieregeling niet van toepassing is. Voor het voorliggende bestemmingsplan is daarom geen exploitatieplan opgesteld en vastgesteld.

6.3 Crisis en herstelwet

Toepassing Crisis- en herstelwet

De Crisis- en herstelwet beoogt een versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten. Hiertoe bevat de Crisis- en herstelwet een tweetal hoofdstukken met bijzondere wettelijke voorzieningen van tijdelijke aard en een hoofdstuk met wijzigingen van een groot aantal wetten, waaronder de Wet ruimtelijke ordening. Deze wijzigingen hebben een blijvend karakter. Hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet bevat bestuursprocesrechtelijke bepalingen die van toepassing zijn op de (categorieën van) projecten die zijn genoemd in de bijlagen I en II van de Crisis- en herstelwet.

De plannen worden voorbereid met behulp van de Crisis- en herstelwet (Bijlage 1, categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1. 1ste lid). Dit lid houdt het volgende in: de ontwikkeling van werken in gebieden krachtens afdeling 3.1. van de Wet ruimtelijke ordening of een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12 1ste lid onder a, onder 3de van de WABO van het bestemmingsplan, het inpassingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken ten behoeve van de aanleg of wijziging van wegen.

Voor zover mogelijk zal voor het verdere vervolg van de formele procedure gebruik worden gemaakt van de op 31 maart 2010 in werking getreden Crisis- en herstelwet.