direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schovenhorsterveldweg 3, 5, 8 en 8a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.BPBGSchovenhorster-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het recreatiebedrijf 't Ravenest is een recreatiepark dat bestaat uit een kleinschalig kampeerterrein met 13 kampeerplaatsen en een chaletpark met 80 chalets. De initiatiefnemer van het recreatiebedrijf hebben het voornemen om het recreatiepark 't Ravenest uit te breiden. Hiervoor heeft zich de mogelijkheid voor gedaan om het perceel Schovenhorsterveldweg 8 en 8a (perceelnummer putten D 2404) aan te kunnen kopen. Naast het bestaande recreatiepark hebben de initiatiefnemers ook de percelen Schovenhorsterveldweg 3 en 5 in eigendom. Deze percelen hebben een bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1'.

Om de aankoop van het perceel Schovenhorsterveldweg 8 en 8a mogelijk te maken stelt de initiatiefnemer voor om de bestemming Wonen (Schovenhorsterveldweg 8 en 8a) te ruilen voor de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie 1 (Schovenhorsterveldweg 3 en 5). Door deze transactie kan de initiatiefnemer het bestaande recreatiepark uitbreiden met circa 3.800 m².

1.2 Plangebied

De locatie maakt deel uit van het buurtschap Krachtighuizen, gelegen ten zuidoosten van de kern Putten. Rond de locatie zijn voornamelijk recreatieterreinen en woningen aanwezig. In figuur 1 is de ligging van de locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGSchovenhorster-VA01_0001.jpg"

Figuur 1: Ligging plangebied (Schovenhorsterveldweg 3, 5, 8 en 8a) (bron PDOK-viewer, 2019)

1.3 Huidige planologische situatie

Voor de locatie Schovenhorsterveldweg 3, 5, 8 en 8a geldt het bestemmingsplan 'Krachtighuizen 2013'.

De percelen Schovenhorsterveldweg 3 en 5, hebben de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' gekregen waarin het gebruik en bouwen is geregeld. Op basis van de juridische regeling zijn de gronden bestemd voor onder andere: terreinen voor verblijfsrecreatie inclusief centrale voorzieningen, dagrecreatieve- en sportvoorzieningen, ondergeschikte horeca en detailhandel en wegen, groen en water. Per recreatiebedrijf is één bedrijfswoning toegestaan. Binnen het aangegeven bouwvlak zijn gebouwen toegestaan. Hierin zijn onder andere het type gebouw, de omvang, hoogtes, plaatsing van de gebouwen geregeld. Onder voorwaarden kan van de bouwregels worden afgeweken. In de regels zijn drie wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de locatie te wijzigen. Hieraan zijn voorwaarden verbonden.

Het perceel Schovenhorsterveldweg 8 en 8a heeft gedeeltelijk de bestemming 'Wonen' waarin het gebruik en het bouwen is geregeld. Op basis van de juridische regeling zijn de gronden bestemd voor onder andere: wonen (maximaal één woning per bouwvlak), aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven en bijbehorende bebouwing, tuinen en erven. Binnen het aangegeven bouwvlak zijn gebouwen toegestaan. Hierin zijn onder andere de omvang, hoogtes, plaatsing van de gebouwen geregeld. Een bouwvlak dat is voorzien van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kleine woning' is een kleine woning toegestaan. Hiervoor geldt dat de bestaande situatie niet mag worden gewijzigd. Onder voorwaarden kan van de bouwregels worden afgeweken.

In onderstaande figuur (figuur 2) is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGSchovenhorster-VA01_0002.jpg"

Figuur 2: Uitsnede vigerende bestemmingsplan 'Krachtighuizen 2013' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk (hoofdstuk 1) wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader behandeld. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 4 wordt hierop ingegaan. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de bestemmingen. Hoofdstuk 6 tenslotte gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en toekomstige ontwikkeling

2.1 Huidige situatie

Het plangebied van dit bestemmingsplan maakt deel uit het buurtschap 'Krachtighuizen'. Het plangebied bestaat uit drie verschillende percelen en omvat de volgende adressen: Schovenhorsterveldweg 3, 5, 8 en 8a.

Het perceel Schovenhorsterveldweg 8 en 8a heeft de bestemming 'Wonen' en bestaat uit een hoofdwoning aan de voorzijde van het perceel, daarachter een kleine woning en enkele schuren.

De percelen Schovenhorsterveldweg 3 en 5 zijn bestemd voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' en bestaat uit twee recreatiewoonverblijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGSchovenhorster-VA01_0003.jpg"

Figuur 3: Huidige situatie (bron PDOK-viewer, 2019)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGSchovenhorster-VA01_0004.jpg"

Figuur 4: Situatie Schovenhorsterveldweg 3 (bron Google Streetview maart 2010)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGSchovenhorster-VA01_0005.jpg"

Figuur 5: Situatie Schovenhorsterveldweg 5 (bron Google Streetview maart 2010)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGSchovenhorster-VA01_0006.jpg"

Figuur 6: Situatie Schovenhorsterveldweg 8 en 8a (bron Google Streetview maart 2010)

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer heeft het voornemen om de het recreatiepark 't Ravenest uit te breiden. Hiervoor wil de initiatiefnemer het perceel Schovenhorsterveldweg 8 en 8a (perceel putten D 2404) aankopen. Dit perceel grenst aan het bestaande recreatiepark 't Ravenest. Een deel van het perceel (westzijde, de achterzijde ten opzichte van de woning) is al bestemd voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1'. Dit gedeelte mag al worden gebruikt voor verblijfsrecreatie. Dit gedeelte wordt niet mee genomen in deze planherziening. Het voorste deel van het perceel (Putten D 2404) heeft nu nog een bestemming 'Wonen'. Dit wordt gewijzigd in de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' om dit perceel toe te voegen aan het recreatiepark.

Naast het bestaande recreatiepark hebben de initiatiefnemers aan de overzijde van de Schovenhorsterveldweg twee recreatiewoonverblijven in eigendom. Dit betreft twee woningen (Schovenhorsterveldweg 3 en 5).

Om het recreatiebedrijf uit te kunnen breiden willen de initiatiefnemers de percelen uitruilen. Het woonperceel krijgt in de nieuwe situatie de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' en de twee recreatiewoonverblijven krijgen de bestemming 'Wonen', waarvan nummer 3 wordt aangemerkt als kleine woning.

Per saldo is er geen toename aan recreatie in het gebied. Er is zelfs een lichte afname van circa 100 m² aan recreatie bestemming. De bestaande percelen zijn 1.762 m² (recreatiewoonverblijven) en 1.662 m² (woonperceel) groot. Door de uitruil van de bestemmingen kan het recreatiepark 't Ravenest uitbreiden en de twee recreatiewoonverblijven als reguliere woning worden bewoond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGSchovenhorster-VA01_0007.jpg"

Figuur 7: Toekomstige situatie (bron PDOK-viewer, 2019)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het beleid van de gemeente Putten vormt het kader waarbinnen de functionele en ruimtelijke ontwikkelingen worden vastgesteld. De ruimtelijke ontwikkelingsplannen van rijk en provincie vormen randvoorwaarden voor het gemeentelijke beleid. Voor zover relevant voor dit bestemmingsplan worden in de volgende paragrafen het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid toegelicht.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.1.6.van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking (SER-ladder) toegevoegd.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 2040 (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op nationale belangen dan voorheen. De ontwikkeling in het plangebied raakt geen van de onderscheiden rijksbelangen. De structuurvisie is via regels verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Deze geeft voor het plangebied geen direct bindende regels.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Voor de ruimtelijke ontwikkeling van stedelijke functies gaat de SVIR uit van de Ladder voor duurzame verstedelijking. De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). Deze ladder is bedoeld om zuinig om te gaan met de beschikbare ruimte, de behoefte goed in beeld te brengen en deze regionaal af te wegen.

Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden waarbij een nieuwe Laddersystematiek gaat gelden. De ladder bestaat uit de volgende twee treden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

De Ladder is van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De definitie hiervan is weergegeven in artikel 1.1.1 lid 1 onder i Bro: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Onder 'andere stedelijke voorzieningen' vallen sociale en culturele voorzieningen en voorzieningen in het onderwijs.

Conclusie ladderonderbouwing

Dit bestemmingsplan beoogt de uitruil van de bestemming 'Wonen' en Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' voor de percelen Schovenhorsterveldweg 3, 5, 8 en 8a. Er worden geen gebouwen bebouwd of gesloopt. Conform het beleid recreatie + geldt dat voor elke uitbreiding recreatieve gronden, elders in de gemeente Putten een vergelijkbare afname moet plaatsvinden. Per saldo neemt de oppervlakte van de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' met 100 m² af. Ontwikkelingen die geen extra verstedelijking tot gevolg hebben maar bebouwing reduceren of reduceren wordt niet gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder.

Het rijksbeleid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De wijze waarop wordt omgegaan met ruimtelijke opgaven komt in de Omgevingsvisie Gelderland aan bod, waarbij de provincie partijen uitnodigt om deel te nemen.

De provincie wil minder sturen en meer begeleiden, inspireren en verbinden. De geldende afspraken over wonen en bedrijventerreinen in regionaal verband blijven bestaan. Verder zijn specifieke aandachtspunten: de leegstand en overcapaciteit, krimpgebieden, energietransitie, verblijfsrecreatie en de herijking van de EHS (Ecologische hoofdstructuur), die nu is opgedeeld naar een Gelders Natuurnetwerk (GNN) en een Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). Ook de landbouwsector verandert en er zijn ambities op het gebied van mobiliteit en openbaar vervoer. De hoofddoelstellingen zijn:

  • 1. Het versterken van een duurzame economische structuur;
  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Wat dit laatste betreft komt de nadruk meer te liggen op gezondheidseffecten. Specifieke gebiedskwaliteiten worden vastgelegd in een Gebiedsatlas en de provincie organiseert kwaliteitsateliers.

Voor dit bestemmingsplan biedt de provinciale Omgevingsvisie geen relevante aspecten. Het plan voorziet in een uitbreiding van een recreatiepark dat door uitruil van bestemmingen 'Wonen' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' mogelijk wordt gemaakt. Per saldo neemt de oppervlakte aan recreatie met circa 100 m² af.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsverordening Gelderland worden regels gesteld waaraan ontwikkelingen moeten voldoen. In de toelichting van een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing dient te worden beoordeeld of aan gestelde regels wordt voldaan. Voor dit bestemmingsplan is het volgende aspect van belang.

Ontwikkeling in Nationaal landschap (artikel 2.56)

Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en buiten de GO, het GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. Deze kernkwaliteiten zijn vastgelegd in bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen van deze verordening.

Met dit bestemmingsplan worden de kernkwaliteiten van het Nationaal landschap niet aangetast. De Omgevingsverordening biedt geen specifieke aanknopingspunten. Het plan voorziet in uitruil van de bestemming 'Wonen' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1'. Er wordt geen bebouwing toegevoegd of gesloopt.

Het provinciale beleid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Putten 2030

De gemeenteraad van Putten heeft op 5 maart 2015 de Structuurvisie Putten 2030 gewijzigd vastgesteld. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen een toekomstbeeld van de gewenste ruimtelijke inrichting van de gemeente.

Recreatiegebied Krachtighuizen

Een uitzondering op de regel dat er in het gebied geen ontwikkelingsmogelijkheden zijn, is gemaakt voor het gebied Krachtighuizen, gelegen op de overgang van het natuurgebied de Veluwe naar het open agrarisch gebied van de Vallei, even ten zuiden van Putten. Krachtighuizen bestaat voornamelijk uit recreatiewoningen en -gebieden.

Voor Krachtighuizen is in 2013 een afzonderlijk bestemmingsplan vastgesteld waarin niet alleen de bestaande planologische rechten zijn vastgelegd. De regels in het bestemmingsplan zijn ook meer flexibel gemaakt om ontwikkelingen te stimuleren. Met deze ontwikkelingsmogelijkheden streeft de gemeente naar een verbetering van de kwaliteit van het verblijfsrecreatieve product in het gebied.

Het onderhavige bestemmingsplan geeft invulling aan de structuurvisie.

3.3.2 Recreatie +

Op 1 december 2016 heeft de gemeenteraad het beleidsdocument 'Recreatie +' vastgesteld. In 'Recreatie +’ staan de visie, uitgangspunten en ruimtelijke instrumenten om de verblijfsrecreatie te versterken. Het beleid sluit inhoudelijk aan bij de koers van het regionale programma Vitale vakantieparken.

In 'Recreatie +’ zijn een viertal ruimtelijke instrumenten opgenomen waarmee de raad haar visie wil verwezenlijken. Het betreft de volgende instrumenten:

  • Kwaliteitsimpuls; kwaliteitsimpuls voor het recreatieve landschap en het vergroten van de bouwmogelijkheden voor recreatieondernemers met als doel om de diversiteit en kwaliteit van de verblijfsrecreatie te vergroten.
  • Schakelen; mogelijkheid bieden aan recreatieondernemers om te schakelen tussen verblijfsrecreatie en dagrecreatie.
  • Uitruilen; uitbreiding recreatieterreinen door uitruilen van recreatieve planologische ruimte mogelijk te maken, om zodoende innovatieve toekomstplannen te faciliteren.
  • Bedenktijd; tijdelijk toestaan dat de beheerderswoning wordt gebruikt als reguliere woning en aan de ondernemer bedenktijd te geven alvorens deze een definitieve beslissing neemt over zijn toekomst en die van de recreatieve bestemming.

Om tot de uitbreiding van recreatieterrein te komen dient op basis van het beleid 'Uitruil' plaats te vinden. De toe te voegen oppervlakte moet elders in de gemeente Putten afnemen. Het perceel Schovenhorsterveldweg 8 en 8a (bestemming 'Wonen') wordt uitgeruild tegen de percelen Schovenhorsterveldweg 3 en 5 (bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1') De oppervlakte aan verblijfsrecreatie neemt in de gewijzigde situatie af met circa 100 m². Door deze uitruil kan het bestaande recreatiepark uitbreiden. Met de uitbreiding wordt een kwalitatieve impuls gegeven aan het bestaande recreatiepark.

Conclusie

De voorgestelde ontwikkeling voor uitbreiding van het recreatiepark past binnen de kaders van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Krachtighuizen is in het bestemmingsplan 'Krachtighuizen 2013' aangemerkt als een 'gemengd gebied'. Dit komt omdat in het gehele gebied verschillende functies naast elkaar voorkomen. Er is in Krachtighuizen geen sprake van een aaneengesloten woongebied. Dit brengt met zich mee dat de richtafstanden verlaagd kunnen worden.

Onderzoek en conclusie

Schovenhorsterveldweg 3 en 5

De bestemming van de percelen Schovenhorsterveldweg 3 en 5 wordt gewijzigd van een niet milieugevoelige functie naar een milieugevoelige functie. De bestaande recreatiewoonverblijven worden gewijzigd in reguliere woningen en worden daardoor als milieugevoelig aangemerkt. Om te toetsen of deze ontwikkeling leidt tot negatieve effecten op de bedrijfsvoering en milieuruimte van de omliggende recreatieterreinen, zijn deze terreinen geïnventariseerd. In de omgeving zijn drie recreatieterreinen aanwezig die van invloed zijn op de woningen.

Op basis van de VNG-publicatie geldt een richtafstand van 50 meter voor geluid en 30 meter voor geur en gevaar (SBI-2008: 553, 552 Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)). Op de parken staan voornamelijk chalets die allen in particulier bezit zijn. Op de parken is geen horeca aanwezig. Het ligt daarom voor de hand om het bungalowpark te vergelijken met 'Hotels en pensions met keuken'(SBI 5510). Hierbij hoort een richtafstand van 10 meter. Doordat Krachtighuizen als gemengd gebied is aangemerkt mag de richtafstand met één afstandstap worden verlaagd. Dit betekent een richtafstand van 0 meter. Omdat de afstand tussen de recreatieparken en de woningen meer dan 0 meter is, wordt voldaan aan de richtafstand volgens de VNG-publicatie.

Schovenhorsterveldweg 8 en 8a

De bestemming van het perceel Schovenhorsterveldweg 8 en 8a wordt gewijzigd van een milieugevoelige functie naar een niet milieugevoelige functie. Door de voorgenomen ontwikkeling wordt het recreatieterrein richting naastgelegen woningen uitgebreid. Om te toetsen of deze ontwikkeling leidt tot negatieve effecten op het woon- en leefklimaat van omliggende gevoelige objecten (woningen), zijn deze objecten geïnventariseerd. Het dichtstbij gelegen gevoelige object is de woning aan de Schovenhorsterveldweg 10b.

Voor de uitbreiding van het recreatieterrein (SBI-2008 553, 552 Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)) geldt op basis van de VNG-publicatie een richtafstand van 50 meter voor geluid en 30 meter voor geur en gevaar. Doordat Krachtighuizen als gemengd gebied is aangemerkt mag de richtafstand met één afstandstap worden verlaagd.

De woning aan de Schovenhorsterveldweg 10b ligt op een afstand van circa 35 meter vanaf het nieuwe recreatieterrein. De afstand van 30 meter wordt gehaald. Omdat de woning al direct grenst aan een bestaand recreatieterrein zal de uitbreiding geen nadelige gevolgen hebben voor het woon- en leefklimaat.

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de omliggende woningen ook in de toekomstige situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ook geldt dat de bedrijfsvoering van de omliggende recreatieterreinen niet wordt belemmerd. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.2 Geluid

Wegverkeerslawaai

Beleid en normstelling

Wettelijke geluidzone wegen

Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat ook sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau wanneer de ontwikkeling is gesitueerd nabij niet gezoneerde wegen (30 km/u wegen).

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Onderzoek

Met dit bestemmingsplan wordt de uitruil van de bestemming 'Wonen' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' mogelijk gemaakt. Volgens de wet geluidhinder is een woning een geluidsgevoelige functie. De woningen (Schovenhorsterveldweg 3 en 5) liggen binnen de invloedszone van de Schovenhorsterveldweg (60km/u) waarvoor onderzoek noodzakelijk is. In de bestaande situatie worden de twee recreartiewoonverblijven permanent bewoond.

De Schovenhorsterveldweg is een doodlopende weg die alleen door bestemmingsverkeer wordt gebruikt. De intensiteit van de weg is laag. Hiermee is voldoende aannemelijk gemaakt dat de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de woningen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van Wet geluidhinder.

4.3 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Het plangebied en de omgeving is geïnventariseerd op de aanwezigheid van de mogelijke risicobronnen (zie figuur 8). Rond het plangebied zijn meerdere inrichtingen (bovengrondse tanks) aanwezig met invloedsgebieden die oplopen tot 20 meter. Gelet op de ligging van het plangebied en de afstand tot die inrichtingen (groter dan 20 meter) vormt dit aspect geen belemmering.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Op de Voorthuizerstraat (N303) vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. (Zie figuur 9). De voorthuizerstraat is gelegen op een afstand van ruim 800 meter van het plangebied. Gezien de ligging van de weg op meer dan 200 meter, maar minder dan 4.000 meter van het plangebied volstaat een 'beperkte' verantwoording van het groepsrisico.

Buisleidingen

In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig. Dit vormt geen belemmering voor het project.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGSchovenhorster-VA01_0008.jpg"

Figuur 8: Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGSchovenhorster-VA01_0009.jpg"

Figuur 9: Uitsnede overzichtskaart route gevaarlijke stoffen (bron: gemeente Putten)

Conclusie

In de directe omgeving van het recreatiepark is het aantal transporten met gevaarlijke stoffen over de weg zodanig gering, dat de PR-contouren van 10-6 per jaar binnen de rijbaan liggen en het groepsrisico verwaarloosbaar klein is.

Doordat er geen risicobronnen in de directe omgeving aanwezig zijn wordt het project als kansrijk aangemerkt en is verder onderzoek niet noodzakelijk.

De benoemde risicobronnen zijn op afstand gelegen van de woningen dat deze niet van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

4.4 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de uitruil van de bestemming 'Wonen' en Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' om een uitbreiding van een recreatiepark mogelijk te maken. De toename van het verkeer is zeer beperkt. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.

4.5 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek en conclusie

Verkennend bodemonderzoek en indicatief asbest in grond onderzoek

In juli 2018 is een verkennend bodem en indicatief asbest onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1. Uit het onderzoek wordt geconcludeerd dat de hypothese 'onverdachte locatie' geen stand houdt. In de vaste bodem zijn enkele parameters in licht verhoogde gehalten aangetoond. Daarnaast zijn in het puinhoudende monster 4-1 sterk verhoogde gehalten barium en zink aangetoond. Het gehalte asbest in grond in het indicatieve monster MM-A overschrijdt de grenswaarde voor nader onderzoek (50 mg/kg d/.s.) en de interventiewaarde van 100 mg/kg d.s. De vastgestelde bodemkwaliteit vormt een belemmering voor de voorgenomen herinrichting van de locatie en daarmee mogelijk ook voor de voorgenomen aankoop van het perceel.

Verkennend en nader bodem- en asbest in grondonderzoek

Bodem

Op basis van het voorgaande onderzoek en onderhavig nader bodemonderzoek (zie bijlage 2) kan worden geconcludeerd dat de sterke verontreiniging met barium en zink zich beperkt tot de directe omgeving van boring 4. De sterke verontreiniging is aanwezig over een oppervlakte van circa 20 m2. Bij een laagdikte van circa 0,7 meter heeft de sterke verontreiniging met barium en zink in de vaste bodem een omvang van circa 14 m3.

Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De aangetoonde verontreiniging hangt samen met de aangetroffen bijmengingen met baksteenpuin, plastic, afval en kolengruis en is daarmee veroorzaakt door het in het verleden begraven van afval in de periode voor 1987.

Aangezien geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging is uitvoering van een sanering niet spoedeisend.

Asbest

Op basis van het voorgaande onderzoek en onderhavig nader asbest in grondonderzoek kan worden geconcludeerd dat de sterke asbestverontreiniging zich beperkt tot de 2 gebieden met asbestschilfers op het maaiveld. De gebieden hebben een totale oppervlakte van circa 50 m2. Bij een laagdikte van 0,1 à 0,2 meter heeft de sterke verontreiniging met asbest in de vaste bodem een omvang van circa 5 tot 10 m3.

Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Vermoedelijk is de verontreiniging ontstaan voor en na 1993. Er is daarmee sprake is van een historisch geval van bodemverontreiniging. Aangezien het < 1.000 mg/kg d.s. hechgebonden asbest danwel < 100 mg/kg d.s. niet hechtgebonden asbest betreft is er geen sprake van onaanvaardbare risico's. Uitvoering van een bodemsanering is dan ook niet spoedeisend.

Aanbevelingen

Aanvullend of nader bodem- danwel asbest in grondonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Uitvoering van een sanering op korte termijn is niet noodzakelijk. Mogelijk kan een sanering wel wenselijk zijn in het kader van de voorgenomen onroerende zaak transactie. Voorafgaand aan een eventueel uit te voeren sanering dient een BUS-melding (asbest) en/of een beknopt saneringsplan (barium en zink) te worden opgesteld en te worden goedgekeurd door het bevoegd gezag (resp. Provincie Gelderland en gemeente Putten / Omgevingsdienst Noord-Veluwe).

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.6 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Gelderland.

Onderzoek

Verschillende soorten planten, dieren worden beschermd in de Wet natuurbescherming. De Wet is per 1 januari 2017 van kracht geworden ter vervanging van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, zijn speciale beschermingsgebieden aangewezen. Een ruimtelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als duidelijk is dat de nesten, holen of andere verblijfsplaatsen niet worden vernield of beschadigd. Verstoring is in sommige gevallen wel toegestaan, mits er geen negatief effect is op populatieniveau. Beschermde planten mogen niet worden verwijderd van hun groeiplaats. Ook mogen door een ruimtelijke ontwikkeling geen significante negatieve effecten plaatsvinden op beschermde gebieden.

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot zowel het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Veluwe en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt circa 500 meter.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Veluwe is wel gevoelig voor stikstofdepositie. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Gelderland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

In het plangebied worden geen gebouwen gesloopt. Verder worden er geen watergangen gegraven of verlegd en worden er geen bomen gekapt. Er worden geen verblijfsplaatsen van beschermde soorten aangetast.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.7 Verkeer en Parkeren

Het bestemmingsplan voorziet in een uitruil van de bestemming 'Wonen' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' ten behoeve van de uitbreiding van het recreatiepark 't Ravenest. Er zal een geringe toename van het verkeer zijn. De ontsluiting vindt plaats via de Schovenhorsterveldweg. Deze sluit aan op de Krachtighuizerweg. Deze wegen kunnen de zeer geringe toename van verkeer opvangen.

Het parkeren vindt plaats op het eigen terrein. Hiervoor is in de bestaande situatie voldoende ruimte aanwezig.

Voor de reguliere woningen geldt dat er in de bestaande situatie twee parkeerplaatsen per woning aanwezig zijn. Dit verandert in de nieuwe situatie niet.

4.8 Water

Via de Digitale Watertoets is het Waterschap Vallei en Veluwe geïnformeerd over dit bestemmingsplan. Hiermee is bepaald dat het plan geen waterbelang heeft op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen. Dit omdat binnen het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden zijn gelegen die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat met het voornemen geen essentieel waterbelangen worden geraakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor dit plan een positief wateradvies gegeven. De resultaten van de Digitale Watertoets zijn opgenomen in bijlage 3 .

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Cultuurhistorie

Toetsingskader

De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.

Jonge droge bossen

De bebossing van de uitgestrekte droge heidegebieden in de gemeente Putten werd mogelijk doordat, dankzij de komst van kunstmest en andere meststoffen, de heide als beweidingsgebied voor schapen overbodig werd. De vochtige heide in de Gelderse Vallei werd vooral omgezet in landbouwgrond. Het overgrote deel van de droge heide op het Veluwemassief werd bos. Deze eenheid komt zowel voor in het zuidoosten van de gemeente, in de vroeger uitgestrekte heidegebieden die werden aangeduid als Het Veld, het Huinerveld en de Kolthorensche Heide. Maar ook binnen de territoria van de oude maalschappen (die gebieden waar het bos was gedegradeerd tot heide) komt deze eenheid voor. Het betreft die gebieden die in 1850 uit heide bestonden.

De inrichting van de bossen was afhankelijk van het doel. Meestal stond houtproductie voorop. Dan werd het bos door paden verdeeld in meestal vierkante of rechthoekige blokken. De heide werd voor het overgrote deel met naaldhout geplant. Grove den was het best bestand tegen de droge, arme en zure heidegrond. Bovendien bestond er vanuit de mijnbouw vraag naar dennenhout. De dennen werden zowel gezaaid als opgekweekt en geplant. Vanwege het brandgevaar in het dennenbos bestond de rand van een bosperceel, langs de bospaden, vaak uit een strook berken. De minder brandbare berken remden de uitbreiding van de brand.

(Zie figuur 10)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGSchovenhorster-VA01_0010.jpg"

Figuur 10: Uitsnede kaart Nota Cultuurhistorie (bron: Raap, Archeologisch Adviesbureau).

Onderzoek en conclusie

In het plangebied komen geen cultuurhistorische waarden voor. Het landschap is in dit gebied sterk veranderd door toevoeging van nieuwe functies. In het plangebied is op de cultuurhistorische waarden kaart een weg uit de periode van voor 1932 weergegeven. Deze weg is niet meer aanwezig en herkenbaar in het landschap. Deze aanwezige waarde heeft geen invloed op het voorgenomen planontwikkeling.

Archeologie

Toetsingskader 

Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld (zie figuur 11) die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGSchovenhorster-VA01_0011.jpg"

Figuur 11: Uitsnede archeologische waardenkaart (bron: gemeente Putten)

Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt in het gebied met een hoge archeologische verwachting, resten afgedekt en daardoor goed bewaard. Op het terrein geldt de dubbelbestemming ' Waarde - Archeologie 2. Hiervoor geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek bij grondwerkzaamheden tot een diepte van 40 centimeter onder maaiveld over een oppervlakte van kleiner dan 100 m². Het plan betreft een uitruil van de bestemming 'Wonen' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaats vinden. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Archeologie vormt geen belemmering voor het plan.

4.10 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsregels. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden. Hierop wordt in de volgende paragraaf nader ingegaan.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelregel en procedureregels.
  • Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten het overgangsrecht en de titel.

5.2 Bestemmingsregels

De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Recreatie - Verblijfsrecreatie 1

De bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie 1 is van toepassing op de uitbreiding van het recreatieterrein. Op de uitbreiding mogen kampeermiddelen en/of stacaravans/chalets worden geplaatst. Binnen het aangegeven bouwvlak zijn gebouwen toegestaan. Voor chalets geldt dat de oppervlakte van de maximaal 70 m² is. De toegestane hoogte is maximaal vier meter. Bij elke chalet mag een berging worden gebouwd met een oppervlakte van maximaal 9 m² en niet hoger dan 2,5 meter. Ter afscherming van het recreatieterrein wordt een houtwal aangelegd. De locatie is aangegeven met een aanduiding.

Tuin

De (voor)tuinen van de woonbestemmingen zijn in deze bestemming geregeld. Hier zijn de bestaande gebouwen en overkappingen geregeld, evenals de bouw van erkers en ingangspartijen. Tevens zijn erf- en perceelsafscheidingen geregeld in deze bestemming.

Wonen

De woningen binnen het plangebied zijn in deze bestemming ondergebracht. De gebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Binnen een bestemmingsvlak is niet meer dan één woning toegestaan. De inhoud van de woning mag niet meer dan 660 m3 bedragen. Internetwinkels zijn onder voorwaarden binnen deze bestemming toegestaan. Tevens is een aparte woonvorm binnen deze bestemming aangeduid, namelijk een ‘kleine woning’. Ter plaatse van een aanduiding ‘kleine woning’ is de als voormalig bestaande noodwoning, geregeld. Deze woningen mogen niet groter worden dan bestaand.

Waarde - Archeologie 2  

Deze gronden hebben een dubbelbestemming gekregen en zijn mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.

In de bouwregels is bepaald dat het verboden is om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing op te (laten) richten. Er moet eerst duidelijkheid zijn over de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

Er is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. Ook is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te laten vervallen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, wordt eenieder in de gelegenheid gesteld voor het indienen van zienswijzen.

Voorbereidingsfase

Gezien de omvang en aard van de functieverandering heeft de gemeente er voor gekozen om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen. Er wordt geen vooroverleg gevoerd over dit plan, omdat er geen rijks-, provinciale of waterschapsbelangen in het geding zijn.

Ontwerpfase

Het plan wordt vervolgens als ontwerp ter inzage gelegd. Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Eenieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.

Vaststellingsfase

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 25 juli tot 5 september 2019 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen. Op 4 december 2019 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan vastgesteld. Na vaststelling wordt het bestemmingsplan gepubliceerd en bestaat er de mogelijkheid voor beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

In het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij het kostenverhaal een rol speelt. Het opstellen van een exploitatieplan, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, is daarom niet nodig.

De noodzakelijke kosten van de gemeente bestaan uit de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding en het voeren van de procedure. Deze kosten worden gedekt uit de legesopbrengsten. Daarnaast wordt er met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst afgesloten.