direct naar inhoud van Regels
Plan: Strandboulevard 27
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.BPBGStrandboulev27-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Strandboulevard 27 met identificatienummer NL.IMRO.0273.BPBGStrandboulev27-VA01 van de gemeente Putten;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 afschermende beplanting:

opgaande beplanting ten behoeve van de landschappelijke inpassing van bedrijven met een schaal en een type vegetatie die eigen zijn aan het gebied waarin zij is gelegen;

1.6 archeologisch deskundige:

de regionaal archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.7 archeologisch onderzoek:

diverse vormen van onderzoek naar archeologische waarden verricht door een erkende dienst, bedrijf of instelling beschikkend over een opgravingsvergunning en werkend volgens de geldende kwaliteitsnorm voor de Nederlandse archeologie;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bedrijfsmatige exploitatie:

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat in logiesverblijven daadwerkelijk recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden;

1.10 bestaand:
  • a. met betrekking tot bebouwing: bebouwing zoals die rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • b. met betrekking tot gebruik: het gebruik ten tijde van het inwerkingtreden van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijgebouw:

een vrijstaand of aangebouwd niet voor bewoning bestemd gebouw of aanbouw met minimaal één wand, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen (bedrijfs)woning, dat zowel in functioneel als in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de (bedrijfs)woning;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.20 dagrecreatieve voorzieningen:

voorzieningen in de vorm van fiets-, voet- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeerplaatsen, speelweide en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.21 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.22 erftoegangsweg:

een al dan niet verharde verbinding tussen een bouwvlak en een openbare weg die toegankelijk is voor bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen;

1.23 extensieve dagrecreatie:

vormen van recreatief gebruik waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals fietsen, wandelen, ruiterij, picknickplaatsen, parkeerplaatsen, speelweiden en naar aard, omvang en schaal daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.26 kampeerauto:

een auto, waarin voorzieningen zijn getroffen voor dag- en nachtverblijf;

1.27 kampeerboerderij:

al dan niet voormalige boerderij met eenvoudige voorzieningen ten behoeve van verblijfsrecreatie;

1.28 kampeermiddel:

een tent, kampeerauto of caravan dan wel enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.29 kleinschalig kamperen:

het inrichten en gebruiken van een terrein voor het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.30 mobiel kampeermiddel:

een kampeermiddel in de vorm van een tent, kampeerauto of toercaravan;

1.31 onderbouw:

een voor mensen toegankelijke ruimte onder de begane grondvloer van een gebouw. Voor zover de onderbouw gerealiseerd wordt onder de woning, mag de onderbouw ook voor woondoeleinden worden gebruikt. De onderbouw wordt niet meegerekend bij het bepalen van de inhoud van het gebouw waarvan de onderbouw deel uitmaakt;

1.32 ondersteunende horeca:

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de hoofdfunctie een andere dan horeca is, maar waar men uitsluitend ter ondersteuning c.q. ten dienste van de hoofdfunctie een ruimte heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;

1.33 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.34 peil:

de afgewerkte begane grondvloer van een bouwwerk, dan wel het natuurlijk omliggende terrein indien het hoogteverschil tussen het natuurlijk omliggende terrein en de afgewerkte begane grondvloer van een bouwwerk meer dan 10 cm bedraagt.

1.35 permanente bewoning:

bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;

1.36 prostitutie:

het (zich) beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.37 recreatieve verblijfseenheid:

een gebouw met een semipermanente uitstraling en zonder fundering, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar gebruikt te worden uitsluitend voor recreatieve doeleinden;

1.38 recreatief verblijf:

verblijf voor recreatie door personen die hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben;

1.39 recreatiewoning:

een gebouw met vaste fundering, niet zijnde een trekkershut en/of stacaravan en/of chalet, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar gebruikt te worden uitsluitend voor recreatieve doeleinden;

1.40 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.41 stacaravan:

een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstand als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;

1.42 tent:

een in hoofdzaak uit textiel of uit andere daarmee gelijk te stellen materialen vervaardigd onderkomen voor dag- en nachtverblijf, dat makkelijk is op te vouwen;

1.43 toercaravan:

een al dan niet uitklapbare caravan, geen stacaravan zijnde;

1.44 trekkershut:

een gebouw van eenvoudige constructie, dat bestemd is voor kortdurend recreatief verblijf van passanten;

1.45 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van ter plaatse aanwezige vloeren of delen van vloeren, waarbij boven elkaar gelegen vloeren en/of delen van vloeren apart worden gerekend;

1.46 weg:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

1.47 woning:

één complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden óf voor de huisvesting van maximaal vier personen;

1.48 wooneenheid:

een woning die onderdeel uitmaakt van een groter gebouw;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de diepte van een onderbouw:

vanaf het peil tot afgewerkte keldervloeren;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 plaatsing van gebouwen:

voor zover in de regels is bepaald dat voor gebouwen een afstand tot (de as van) de weg moet worden aangehouden dan wel gebouwd dient te worden binnen een bouwvlak is dit niet van toepassing op overschrijding van deze afstand tot maximaal 1,50 m door balkons, bordessen, schoorstenen en dergelijke onderdelen van gebouwen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Recreatie - Verblijfsrecreatie

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsrecreatie in de vorm van bedrijfsmatige exploitatie van één verblijfsrecreatiefbedrijf met bijbehorende voorzieningen, waaronder;
    • 1. standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen;
    • 2. recreatieve verblijfseenheden;
    • 3. voorzieningengebouwen, zoals receptie, horecagelegenheid, detailhandel, groepsruimten en sanitair ruimten;
  • b. dagrecreatieve voorzieningen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'horeca', een horecavoorziening;
  • d. behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke waarden;

met de daarbij behorende:

  • e. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • f. bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde bij een bedrijfswoning;
  • g. tuinen, erven en terreinen;
  • h. sport- en speelterreinen;
  • i. wegen en paden;
  • j. parkeervoorzieningen;
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. Het aantal standplaatsen van mobiele kampeermiddelen en recreatieve verblijfseenheden mag gezamenlijk niet meer bedragen dan 400;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bebouwing uitgesloten' mag geen nieuwe bebouwing worden gebouwd.

3.2.2 Standplaats voor mobiele kampeermiddelen

Voor het plaatsen van mobiele kampeermiddelen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen bedraagt maximaal 275;
  • b. de oppervlakte van een aan een standplaats gekoppelde sanitair-unit mag niet meer bedragen dan 8 m2';
  • c. de bouwhoogte van een aan een standplaats gekoppelde sanitair-unit mag niet meer bedragen dan 3 meter.

3.2.3 Recreatieve verblijfseenheden

Voor het bouwen van een recreatieve verblijfseenheid gelden de volgende regels:

  • a. het aantal recreatieve verblijfseenheden mag niet meer bedragen dan 125;
  • b. de oppervlakte van een recreatieve verblijfseenheid bedraagt maximaal 100 m2;
  • c. de bouwhoogte van recreatieve verblijfseenheid bedraagt maximaal 5 m.

3.2.4 Voorzieningengebouw

Voor het bouwen van voorzieningengebouwen gelden de volgende regels;

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van voorzieningengebouwen bedraagt maximaal 900 m2;
  • b. de goothoogte bedraagt maximaal 3 m;
  • c. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5 m.

3.2.5 Bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het hiervoor met de aanduiding 'bedrijfswoning' aangeduide vlak worden gebouwd;
  • b. op gronden met de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 660 m³;
  • d. de bouwhoogte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 8 m;
  • e. bij vervangende nieuwbouw mag de afstand van de bedrijfswoning tot de openbare weg niet kleiner worden;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bedraagt per bedrijfswoning maximaal 80 m2;
  • g. de goothoogte van een bijgebouw bedraagt maximaal 3,5 m;
  • h. de bouwhoogte van een bijgebouw bedraagt maximaal 6 m;
  • i. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt per bedrijfswoning maximaal 25 m2;
  • j. de bouwhoogte van een bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3,5 m.
3.2.6 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen bijbehorende bouwwerken zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,50 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten zal ten hoogste 8,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen bijbehorende bouwwerken zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het ruimtelijke beeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van gebouwen indien de afstand tot de grens van het bouwperceel minder dan 5 m bedraagt;
  • b. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van de weg minder dan 20 m bedraagt.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Wijzigen aantallen standplaatsen mobiele kampeermiddelen en recreatieve verblijfseenheden

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 en 3.2.3 om het gezamenlijke aantal en/of afzonderlijke aantal standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen en recreatieve verblijfseenheden te wijzigen, mits:

  • a. middels een ecologisch onderzoek aangetoond wordt dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden van het gebied en de directe omgeving.
  • b. onderbouwd wordt dat behoefte is aan de wijziging in type en aantallen mobiele kampeermiddelen en recreatieve verblijfseenheden.

3.4.2 Vergroten oppervlakte en bouwhoogte recreatieve verblijfseenheden

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 voor het vergroten van de oppervlakte en de bouwhoogte van recreatieve verblijfseenheden, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de woonsituatie;
  • b. onderbouwd wordt dat vanuit de recreatiesector behoefte is aan de wijziging van de omvang van een recreatieve verblijfseenheid.

3.4.3 Vergroting oppervlakte voorzieningengebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4 voor de vergroting van de oppervlakte voor voorzieningengebouwen, mits:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte niet groter wordt dan 1.250 m2;
  • b. de goothoogte maximaal 3 meter bedraagt;
  • c. de bouwhoogte maximaal 5 meter bedraagt;
  • d. aangetoond wordt dat er behoefte is aan uitbreiding;
  • e. de uitbreiding landschappelijk wordt ingepast;
  • f. de uitbreiding een hoogwaardige uitstraling krijgt passend in de omgeving.

3.4.4 Bouw tweede bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.5 voor de bouw van een tweede bedrijfswoning, mits:

  • a. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de woonsituatie;
  • b. de realisatie van de woning is milieutechnisch gezien mogelijk;
  • c. onderbouwd wordt dat een tweede woning nodig is voor de bedrijfsvoering;
  • d. inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 660 m3;
  • e. de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m;
  • f. het bedrijf dient duurzame werkgelegenheid te bieden aan twee volwaardige arbeidskrachten;
  • g. voldaan wordt aan de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde bepalingen.

3.4.5 Vergroten van de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.6 voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de woonsituatie.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Gebruiksverbod

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het permanent bewonen van plaatsen voor mobiele kampeermiddelen en/of recreatieve verblijfseenheden;
  • b. het niet-recreatief gebruiken van mobiele kampeermiddelen en/of recreatieve verblijfseenheden;
  • c. het gebruik van de gronden, voor zover gelegen binnen een afstand van 5 m vanuit de bestemmingsgrens, anders dan ten behoeve van afschermende beplanting.

3.5.2 Horecavoorziening

Een horecavoorziening is toegestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. een horecavoorziening is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ' horeca';
  • b. de vloeroppervlakte van een horecavoorziening bedraagt maximaal 275 m²;
  • c. aansluitend aan de aanduiding 'horeca' is een buitenterras toegestaan.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, herstel en de ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  • b. de bescherming van de leefgebieden van vogels;
  • c. water, waterhuishouding en waterlopen;
  • d. (hoofd)watergangen;
  • e. waterkering, oevers en taluds;
  • f. scheepvaart;
  • g. extensieve dagrecreatie;

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Gebouwen zijn niet toegestaan.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal:
    • 1. 12 m van bouwwerken ten behoeve van de geleiding en regeling van het verkeer;
    • 2. 3 m van overige bouwwerken.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) zijn bouwwerken slechts toelaatbaar, indien aan één van de onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

  • a. Het een bouwwerk betreft ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
  • b. Het een bouwwerk betreft dat maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering wordt vergroot, met behoud van bestaande funderingen;
  • c. Het een bouwwerk betreft met een oppervlakte van maximaal 500 m2, waarbij voor de realisatie geen werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 40 cm onder het maaiveld.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen indien uit archeologisch onderzoek of op basis van advies van een archeologische deskundige blijkt, dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden te beschermen en/of veilig te stellen door:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • d. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 mits op basis van archeologisch onderzoek of op advies van een archeologische deskundige is aangetoond dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van het gebied.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 5.1 bedoelde gronden werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder het maaiveld, over een oppervlakte van meer dan 500 m2, waartoe wordt gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage;
  • c. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en/of het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  • d. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • g. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

5.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod, als bedoeld in lid 5.5.1, is niet van toepassing voor:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  • d. werken en werkzaamheden in de bodem ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

5.5.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.5.1 kan slechts worden verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning voorwaarden te stellen gericht op:

  • a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. begeleiding van de aanlegwerkzaamheden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • c. het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) zijn bouwwerken slechts toelaatbaar, indien aan één van de onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

  • a. Het een bouwwerk betreft ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
  • b. Het een bouwwerk betreft dat maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering wordt vergroot, met behoud van bestaande funderingen;
  • c. Het een bouwwerk betreft met een oppervlakte van maximaal 5.000 m2, waarbij voor de realisatie geen werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 40 cm onder het maaiveld.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen indien uit archeologisch onderzoek of op basis van advies van een archeologische deskundige blijkt, dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden te beschermen en/of veilig te stellen door:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • d. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
6.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 mits op basis van archeologisch onderzoek of op advies van een archeologische deskundige is aangetoond dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van het gebied.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 6.1 bedoelde gronden werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder het maaiveld, over een oppervlakte van meer dan 5000 m2, waartoe wordt gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage;
  • c. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en/of het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  • d. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • g. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

6.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod, als bedoeld in lid 6.5.1, is niet van toepassing voor:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  • d. werken en werkzaamheden in de bodem ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

6.5.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.5.1 kan slechts worden verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning voorwaarden te stellen gericht op:

  • a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. begeleiding van de aanlegwerkzaamheden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • c. het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Bestaande maten
  • a. Indien de bestaande bebouwing afwijkt van de in de bestemmingsregels gegeven regels ten aanzien van de goot- en bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstanden zijn de bestaande maten dan wel afstanden eveneens toegestaan.
8.2 Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen

De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m, tenzij in de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemming(en) anders is bepaald, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw niet meer dan 1 m mag bedragen.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting;
  • b. het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
  • c. het gebruik van gronden en gebouwen, niet zijnde (bedrijfs)woningen, voor permanente bewoning.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 vrijwaringszone - dijk
10.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - dijk' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het belang van het waterbeheer.

10.1.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - dijk' mogen, in afwijking van de andere ter plaatse geldende bestemming(en), geen nieuwe bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een bouwhoogte van maximaal 2 m, een en ander indien het belang van het waterbeheer hierdoor niet wordt belemmerd, in verband waarmee de waterbeheerder gehoord wordt.

10.1.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1.2 ten behoeve van:

  • a. bouwwerken die op grond van de andere ter plaatse geldende bestemming(en) zijn toegestaan, mits geen strijd ontstaat met het belang van het waterbeheer, in verband waarmee de waterbeheerder gehoord wordt;
  • b. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het belang van het waterbeheer, met een bouwhoogte van maximaal 10 m.

10.1.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 10.1 bedoelde gronden werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • 1. Het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem.
  • 2. Het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,40 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage. Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' zijn tevens de genoemde werkzaamheden onder maaiveld omgevingsvergunningplichtig.
  • 3. Het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand.
  • 4. Het bebossen of anderszins beplanten van gronden met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters in verband met tuinbouw of als (agrarische) houtteelt.
  • 5. Het aanleggen van landschapselementen.
  • 6. Het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen.
  • 7. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m², met uitzondering van erftoegangswegen naar de bestemmingsvlakken van de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie,
  • 8. Het verwijderen van onverharde wegen of paden.
  • 9. Het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.

b Uitzondering vergunningplicht

Het verbod van lid 10.1.4 onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • 1. het normale onderhoud, beheer en gebruik betreffen;
  • 2. in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan (of uitgevoerd kunnen worden) op basis van een vóór dat tijdstip geldende vergunning;
  • 3. plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak van de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie.

c Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.1.4 kan slechts worden verleend, indien door de uitvoering van het werk of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

11.1 Actualisering

Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de actualisering van de in het bestemmingsplan opgenomen verwijzing naar wetten, verordeningen, circulaires, publicaties, instanties en dergelijke. De wijziging wordt uitsluitend toegepast indien het handhaven van de in de regels opgenomen redactie tot onduidelijkheden en/of onjuistheden met het oog op de verwijzing leidt. Een eventueel bij de actualisering op te nemen verwijzing naar de aangepaste wetten, verordeningen, circulaires, publicaties en instanties wordt alleen opgenomen, indien deze aanpassingen geen inhoudelijke beleidswijziging betreffen.

11.2 Antennemasten

Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen voor wat betreft het omzetten van de ter plaatse geldende bestemming ten behoeve van nutsvoorzieningen, voor het oprichten van een antennemast, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. bouwhoogte van de mast bedraagt maximaal 50 m;
  • b. het oprichten van de mast dient vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar te zijn;
  • c. aangetoond dient te worden dat het oprichten van een mast uit het oogpunt van een goede telecommunicatie nood is.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Parkeergelegenheid
12.1.1 Parkeernormen

In-, op- of onder gebouwen, dan wel het daarbij behorende terrein, dienen voldoende parkeerplaatsen voor auto's aanwezig te zijn. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan als de parkeernormen van de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels (gemeentelijke parkeernota 2016) worden nageleefd.

12.1.2 Afmetingen parkeerruimte

De in artikel 12.1.1 bedoelde parkeerplaatsen moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan indien de afmetingen minimaal 1,80 m bij 5,00 m bedragen.

12.1.3 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.1.1, indien aangetoond is door initiatiefnemer dat in de directe omgeving (straal van circa 100 m) voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn en de openbare ruimte niet onevenredig wordt belast.

12.1.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan ten behoeve van een goede parkeerbalans, de verkeerssituatie en/of het stedenbouwkundig beeld.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan  Strandboulevard 27 van de gemeente Putten .

Behorende bij het besluit van 7 december 2017.