Plan: | Verzorgingsplaats Vanenburg |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0273.BPBGVanenburgA28-ON01 |
Sinds 2011 is Rijkswaterstaat gestart met de aanpak van verzorgingsplaatsen. Dit met als doel om de verzorgingsplaatsen op kwantitatief en kwalitatief niveau beter te laten voldoen aan de wensen van de gebruikers. Voor verzorgingsplaats Vanenburg, gelegen langs de Rijksweg A28 tussen hectometerpalen 39.3 m en p t/m 39.5 00 m en p, is circa 2 hectare grond aangekocht om herinrichting van de verzorgingsplaats mogelijk te maken. Dit is onder andere nodig om de veiligheid van de verzorgingsplaats te verhogen. Zo parkeert en rust in de huidige situatie veel vrachtverkeer langs de in- en uitvoegstrook van de verzorgingsplaats en is het vrachtverkeer en personenautoverkeer niet gescheiden. Met het uitbreiden van het areaal van de verzorgingsplaats wordt voldoende plaats geboden aan vrachtverkeer om op een veilige plaats te parkeren en te rusten. Hiermee is het de verwachting dat het ongewenst parkeren/rusten van vrachtverkeer langs de in- en uitvoegstrook tot het verleden behoort. Daarnaast is er met het uitbreiden van het areaal van de verzorgingsplaats voldoende ruimte om het vrachtverkeer te scheiden van het personenautoverkeer, waarmee gevaarlijke situaties in de toekomst tussen vracht- en personenautoverkeer zoveel mogelijk worden voorkomen.
Het voornemen is niet realiseerbaar op basis van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied'. Om deze reden is een herziening van het bestemmingsplan ter plaatse noodzakelijk.
Het plangebied is gelegen aan de zuidoostzijde van de Rijksweg A28 Utrecht - Groningen tussen afrit 9 en 10 in de gemeente Putten. Het plangebied betreft een Nederlandse verzorgingsplaats, en heeft als adres Rijksweg A28 Vanenburg 2. De kadastrale percelen zijn perceelnummers 1672, 1673, 2240 (gedeeltelijk) en 1966 (gedeeltelijk), sectie I van de kadastrale gemeente Putten.
Het plangebied wordt in het zuiden en het zuidoosten omringd door agrarische gronden. In het zuidwesten en het noorden grenst het gebied aan de Rijksweg A28. Het tankstation maakt geen onderdeel uit van het plangebied. Onderstaand figuur toont een luchtfoto waarop het plangebied globaal is weergegeven.
Figuur 1.1 Globale ligging plangebied verzorgingsplaats Vanenburg (bron: QGIS
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Westelijk Buitengebied", vastgesteld door de gemeenteraad van Putten op 4 juli 2014. Daarnaast is het veegplan "Westdelijk Buitengebied", dat 4 oktober 2018 door de gemeenteraad is vastgesteld, van kracht. Het veegplan betreft een herziening op onderdelen van het bestemmingsplan "Westelijk Buitengebied" (en reparatiebesluit). Het veegplan heeft tot doel om enkele aanpassingen door te voeren die voortvloeien uit voortschrijdend inzicht dat is ontstaan bij het gebruik van het bestemmingsplan, en om het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen met een aantal na vaststelling van het bestemmingsplan "Westelijk Buitengebied" verleende vergunningen. Het veegplan brengt geen significante wijzigingen met zich mee voor de gronden van de huidige verzorgingsplaats en de beoogde herinrichting.
Voor het plangebied geldt op het moment de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' (ter plaatse van de beoogde herinrichting), 'Verkeer' (ter plaatse van de huidige verzorgingsplaats), 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' (ter plaatse van het tankstation en direct omliggend terrein), 'Natuur' (ten noordoosten van het plangebied) en 'Water' (ter plaatse van de beoogde herinrichting).
Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen: 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4' van toepassing. Binnen de beoogde verzorgingsplaats zijn daarnaast nog enkele gebiedsaanduidingen: 'overige zone - waardevol landschap', 'overige zone - ehs verwerving en verbindingszone' en 'veiligheidszone - lpg'. Onderstaand figuur toont de verbeelding bij het bestemmingsplan "Westelijk Buitengebied".
Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Westelijk Buitengebied"
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. In Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader behandeld. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 4 wordt hierop ingegaan. In Hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de bestemmingen. Hoofdstuk 6 tenslotte gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid.
In de huidige situatie is het plangebied reeds deels ingevuld als verzorgingsplaats. Voor het overige deel is reeds sprake van agrarische gronden langs de Leembruggerweg. De verzorgingsplaats bestaat voor een deel uit parkeerplaatsen voor vrachtwagens en voor een deel uit het achterterrein van het tankstation dat is gelegen ten zuidwesten van het plangebied. Ook loopt de ontsluitingsroute vanaf de verzorgingsplaats richting de Rijksweg A28 door het plangebied. Op de onderstaande afbeeldingen zijn enkele impressies van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.1 Plangebied gezien vanaf het tankstation
Figuur 2.2 Plangebied gezien vanaf de verzorgingsplaats richting de agrarische gronden
In opdracht van Rijkswaterstaat (RWS) bestaat het voornemen om de bestaande verzorgingsplaats Vanenburg uit te breiden in de richting van de agrarische gronden. RWS heeft tot doel om de verzorgingsplaatsen op kwantitatief en kwalitatief niveau beter te laten voldoen aan de wensen van de gebruikers. Sinds 2011 is RWS gestart met de aanpak van verzorgingsplaatsen. Voor verzorgingsplaats Vanenburg is circa 2 hectare grond aangekocht om herinrichting van de verzorgingsplaats, waarbij de verkeersveiligheid dien te worden vergroot, mogelijk te maken. Zo zal het vrachtverkeer en het personenautoverkeer gescheiden en worden meer parkeerplaatsen gerealiseerd om het parkeren langs de in- en uitvoegstrook van de verzorgingsplaats in de toekomst te voorkomen. Tevens is veel aandacht besteed aan een groene inrichting van de verzorgingsplaats. Ook is er gezocht naar een meest optimaal en functioneel ontwerp voor de weggebruikers, rekening houdend met de veiligheid voor voetgangers. Daarbij is een minimaal aantal kruisingen van verkeersstromen het uitgangspunt geweest. In het kader van de sociale veiligheid is ingezet op het weglaten van struikbeplanting hoger dan 80 centimeter.
Parkeermogelijkheden voor vrachtverkeer zijn zowel in directe als indirecte lijn (via tankeiland) bereikbaar. Kort parkeren voor vrachtwagens is gecombineerd met reeds geboden parkeerfaciliteiten voor vrachtverkeer. Specifieke faciliteiten voor kort parkeren zijn, vanwege de relatief korte afstand tot kiosk en overige verblijfsvoorzieningen, niet aanwezig. De verblijfsvoorzieningen en kiosk zijn via logische en veilige looproutes bereikbaar. Personenauto's worden op de verzorgingsplaats gescheiden van het vrachtverkeer. De parkeerplaatsen zijn verder van de autosnelweg gelegen vanwege de gewenste rust waarbij de vrachtwagens als geluidsbuffer een extra functie vervullen. Automobilisten met aanhangers kunnen terecht in de, dichterbij de kiosk en toiletten gelegen, langsparkeervakken.
Aan beide zijden van de parkeerstroken is voorzien in picknicktafels en afvalbakken. Ter plaatse van, en rondom, deze voorzieningen is lichtgrijze gebezemde printbeton bedacht. Vanwege de privacy en intimiteit zijn verspreid over het terrein bomen aangebracht die tevens schaduw verzorgen op zonnige dagen. Er is keuze voor zon of schaduw tijdens het verblijf.
De bufferzone tussen de polder en het parkeren is ingericht als aantrekkelijk verblijfs- en recreatiegroen. Om recreanten op het klompenpad van de verzorgingsplaats te weren is voorzien in een brede beek (a-watergang). Deze beek is aan de zuidrand extra breed om natuurvriendelijke oevers te realiseren waar riet zich kan ontwikkelen. Het riet maskeert de activiteit van de verzorgingsplaats vanuit de omgeving en is tevens een aantrekkelijke aankleding van de begrenzing rondom de verzorgingsplaats. Zichtlijnen naar het buitengebied blijven behouden. Door de rietkraag is een vlonderpad bedacht die voor kinderen uitnodigend is om het terrein te verkennen. De natuurvriendelijke oevers zijn veilig voor kleine kinderen. De groenzone is voldoende breed om ook een speelveld te creëren. Vanwege de mogelijk tot balspelen zijn daar geen bomen geplaatst.
Met de herinrichting van de verzorgingsplaats zal het noordelijk deel van de Leembruggerweg, direct ten zuiden van de verzorgingsplaats Vanenburg, komen te vervallen.De oude leembruggerweg die ten zuiden van de huidige verzorgingsplaats ligt wordt omgelegd om de nieuwe verzorgingsplaats. De bereikbaarheid van de aangrenzende percelen blijft daardoor gewaarborgd. Dit pad geldt tevens als schouwpad voor de A-watergang en is 5 meter breed. De beek (A-watergang) die naast dit deel van de Leembruggerweg is gelegen wordt eveneens omgelegd en zal aan de west-, oost- en zuidzijde de verzorgingsplaats begrenzen.
Het asfalt op de huidige verzorgingsplaats zal gefreesd worden en waar nodig zal het funderingswerk van de weg herschikt worden. Op het uitbreidingsgedeelte van de verzorgingsplaats zal eerst een funderingslaag worden aangebracht ter plaatse van de rijstroken en parkeervoorzieningen. De rijstroken vervolgens worden geasfalteerd. De staanplaatsen zullen in beton worden uitgevoerd.
Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI, 2020), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Nationale belangen en vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn 21 nationale belangen beschreven waarop de nationale overheid zich in de NOVI richt. Nationale belangen zijn de inhoudelijke belangen bij de fysieke leefomgeving waarbij het Rijk een rol voor zichzelf ziet en waarvoor het kabinet in politieke zin aanspreekbaar is. De behartiging van de nationale belangen en de realisatie van de daaruit voortvloeiende beleidsdoelen en opgaven gebeurt niet alleen door het Rijk.
Er zijn vier prioriteiten waar het Rijk op wil sturen en richting geven:
Prioriteit 1: Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Prioriteit 2: Duurzaam economisch groeipotentieel
Prioriteit 3: Sterke en gezonde steden en regio's
Prioriteit 4: Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda vindt u onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
Het Barro legt geen restricties op voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze verplichte toetsing is verder vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
De Ladder houdt in dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting. Per 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden.
De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing als er sprake is van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Als een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning met een goede ruimtelijke onderbouwing, voorziet in nieuwe planologische bouwmogelijkheden, dan kwalificeren deze bouwmogelijkheden in beginsel als een "stedelijke ontwikkeling" als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het moet wel gaan om bouwmogelijkheden van enige omvang. Zeer kleinschalige bebouwingsmogelijkheden of functiewijzigingen "sec" die niet voorzien in een toename van het ruimtebeslag kwalificeren niet als een stedelijke ontwikkeling.
Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in de herinrichting van een verzorgingsplaats, deels op huidig agrarische gronden. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 28 juni 2017 uitspraak over de Ladder (ECLI:NL:RVS:2017:1724). Onder meer de volgende ontwikkelingen zijn door de Afdeling niet als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro, aangemerkt: een weg (uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:448) en gronden waaraan een agrarische bestemming is toegekend (uitspraak van 25 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1438). Om deze reden is een toetsing aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' niet vereist. Wel wordt nut en noodzaak van dit bestemmingsplan aangetoond middels de toets aan het provinciaal/regionaal beleid (paragraaf 3.2) en de toets aan het gemeentelijk beleid (paragraaf 3.3).
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is op 1 maart 2019 in werking getreden. Het betreft een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsverordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en bevat algemene verbindende voorschriften. De Omgevingsverordening is vastgesteld op 24 september 2014 en sindsdien diverse malen geactualiseerd.
Relatie tot dit bestemmingsplan
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland kent vier themakaarten. Op grond van de themakaart Ruimtelijk beleid is het plangebied gelegen in: 'Grote zonneparken onder voorwaarden mogelijk', 'Windenergie aandachtsgebied' en 'Windenergie mogelijk'. Aangezien niet wordt voorzien in zonneparken en/of windenergie, legt deze kaart geen restricties op voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Op grond van de themakaart Waterbeleid is het plangebied gelegen in 'Intrekgebieden'. Op het thema water wordt nader ingegaan in paragraaf 4.9.
Het plangebied is niet gelegen in een gebied dat is aangewezen op de themakaart Milieubeleid. Op deze themakaart wordt daarom niet nader ingegaan.
Op grond van de themakaart Natuur- en landschapsbeleid is het plangebied deels (ter plaatse van de huidig agrarische gronden) gelegen in 'Groene Ontwikkelingszone'. Deze zone wordt beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities (artikel 2.52 Omgevingsverordening). In de bijlagen bij de Omgevingsverordening zijn de Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone opgenomen. Het plangebied is deels gelegen in Veldbeek - Oldenaller (nummer 126). Dit is een waardevol open gebied of verkaveling. In dit gebied wordt samenhang in bosjes, heide, landschapselementen, schraalrandjes, beken in een gordel tussen de Veluwe en Utrechtse Heuvelrug (Voorthuizer Poort) verder ontwikkeld. Tevens vindt herstel van broekbossen, vochtige heide en natte schraalranden door en natuurareaal en opheffen verdroging plaats.
Op 31 mei 2022 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland ingestemd met de nieuwe regels voor de GO. Deze houden in dat als een initiatiefnemer iets wil bouwen in de GO, tegelijk de kernkwaliteiten moeten worden versterkt door natuur- en landschapselementen aan te leggen. De nieuwe regels helpen bij het bepalen hoe en waar die versterking moet plaatsvinden. Hiervoor is een tabel beschikbaar gesteld.
In dit kader is een bufferzone tussen de polder en het parkeren ingericht, waarin de kernkwaliteiten zijn meegewogen en versterkt.In paragraaf 4.7 Ecologie wordt nader op de versterking van de kernkwaliteiten ingegaan. De uitvoering van het bestemmingsplan leidt daardoor niet tot aantasting van de kernkwaliteiten meer tot een versterking van deze kwaliteiten. De uitvoering van het bestemmingsplan is niet strijdig met het provinciale beleid.
Voor het gehele gemeentelijk grondgebied is de 'Toekomstvisie Putten' opgesteld. Deze visie is vastgesteld door de gemeenteraad van Putten op 6 februari 2014. Met deze Toekomstvisie legt de gemeenteraad van Putten haar speerpunten voor de komende 10 tot 15 jaar neer. Speerpunten die tot stand zijn gekomen in een proces waarin de discussie met de gemeenschap nadrukkelijk is gezocht. In deze Toekomstvisie is een antwoord gegeven op de volgende vragen:
De Toekomstvisie Putten is een samenbundeling van richtinggevende ideeën en visies voor de toekomst van Putten. Met de visie geeft de gemeenteraad het bestuur een richtsnoer om naar te handelen. Dit maakt het mogelijk over 'de waan van de dag' heen te stappen en in te zetten op een koers die Putten ook in de toekomst actueel en urgent houdt voor haar gemeenschap. De toekomstvisie dient daarmee als basis voor de uitvoering van de gemeentelijke (beleids)programma's in de komende 10 tot 15 jaar.
De toekomstige samenleving van Putten is gestoeld op thema's die sterk naar voren zijn gekomen in het discussiëren over de toekomst van Putten. Het gaat om de volgende thema's:
Conclusie
De Toekomstvisie Putten legt geen restricties op voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
De gemeenteraad van Putten heeft op 5 maart 2015 de Structuurvisie Putten 2030 gewijzigd vastgesteld. De Structuurvisie Putten 2030 is opgesteld met de boodschap van de Toekomstvisie Putten als leidraad. Deze is gerelateerd aan actueel beleid ten aanzien van de verschillende beleidsvelden en vervolgens vertaald in een visie op de ruimtelijke ontwikkeling. De inhoud van de structuurvisie is leidend en in principe bindend voor het handelen van de gemeente richting initiatiefnemers, en nieuwe bestemmingsplannen moeten inhoudelijk passen binnen de visie van de structuurvisie.
Relatie tot dit bestemmingsplan
Onderdeel van de Structuurvisie Putten 2030 is een kaart, waarop de verschillende gebieden en aanduidingen in de gemeente Putten zijn geïllustreerd. Het plangebied maakt onderdeel uit van het gebied Putter Polder en door het plangebied heen loopt een waterstelsel. Langs het plangebied loopt de Snelweg A28.
Figuur 3.1 Kaart bij Structuurvisie Putten 2030
De ruimtelijke visie voor de Putter Polder ziet op:
Ook dient op de volgende manieren te worden bijgedragen aan de ambities uit de Structuurvisie Putten 2030:
Conclusie
De uitvoering van het bestemmingsplan staat de ruimtelijke visie voor de Putter Polder en de ambities uit de Structuurvisie Putten 2030 niet in de weg.
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Ermelo Putten beschrijft het landschapsbeleid voor de komende 10-15 jaar.Het plangebied bestaat uit het buitengebied van de gemeenten Ermelo en Putten,de kleine kernen en de randen van de kernen Ermelo en Putten.
Het buitengebied van Ermelo en Putten heeft bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten. De gemeenten willen ruimte bieden aan ontwikkelingen en initiatieven in het buitengebied, maar willen ook werken aan de kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Het doel van de opstelling van het LOP is om in overleg met alle betrokkenen - bestuurders, beleidsmakers, bewoners en organisaties - tot een uitvoeringsgericht plan te komen voor behoud en verbetering van de kwaliteit van het landschap.
Relatie tot dit bestemmingsplan
Het plangebied behoort tot de 'Randmerenzone' en het landschapstype 'Zuiderzeepolderlandschap'. De randmerenzone bestaat uit de twee delen; het bedijkte polderlandschap (Putterpolder) en het onbedijkte kustlandschap (kuststrook tussen de A28 en Nuldernauw). Voor de Putterpolder wordt gestreefd naar behoud en versterking van het open polderlandschap met weidevogels. Aandachtspunten zijn de verbetering van de beeldkwaliteit van de polder (open landschap) en een goede invulling van de ecologische verbinding Veldbeekroute. Daarbij kan wellicht worden meegelift met de natuurmaatregelen die in het kader van het Natura 2000-gebied Arkemheen worden genomen.
Voor dit landschapstype gelden de volgende richtlijnen/opgaven:
Conclusie
De inrichting van de verzorgingsplaats zal aansluiten bij de richtlijnen/opgaven van het 'Zuiderzeepolderlandschap'. Zo zal bij het beplanten van het plangebied rekening worden gehouden met het behoud van de openheid van het landschap en zullen de oevers van de watergangen natuurvriendelijk worden uitgevoerd. Hiermee is het plan in lijn met het Landschapsontwikkelingsplan Ermelo Putten.
De locatie ligt in het Zuiderzeepolderlandschap. Vooral bestaand uit een zeer open vlak weide landschap.
Kernkwaliteiten
Specifiek voor deze locatie, met de aansluiting van de snelweg op het landschap, is: de beleefbare openheid van het landschap met zijn vergezichten en de in het gebied voorkomende variatie tussen natte en droge gebieden en de overgangen hiervan.
Deze kernkwaliteiten worden geborgd door vanaf de locatie de openheid van het landschap in stand te houden en alleen opgaande boombeplanting aan te brengen aansluitend op de bestaande groep bomen bij het viaduct, binnen de zone van de snelweg. De bomen vormen een onderdeel van de camouflage van bebouwingen en vrachtwagens.
Ontwikkelingsdoelen
Door het aanbrengen van een plasdrasgebied wordt de biodiversiteit verhoogd, dit in combinatie van het terughoudend aanplanten van struweel met een streekeigen beplanting.
De nieuwe natuurvriendelijk oevers sluiten aan op de waterstructuur van het landschap.
Door de opbouw en samenhang van de beplanting: bomen in de directe invloedzone van de snelweg, transparante struwelen en het aansluitende plasdrasgebied verzachten de barrière werking van de snelweg.
De uitdaging ligt vooral bij de strijdigheid tussen het open karakter van het hier aanwezige landschap versus de wens de parkeerplaats met auto's, vrachtwagens en allerhande terreinmeubilair aan het zicht te onttrekken. Openheid is daarnaast vanuit het oogpunt van sociale veiligheid van belang.
De beleving van het landschap vindt plaats vanaf de snelweg, vanuit de (met 100km/uur) passerende auto's, de mensen die op de verzorgingsplaats verblijven en vanuit het omringende landschap.
De snelweg is zo ontworpen dat men door een open landschap rijdt. Alleen ter plaatse van passages (viaducten) is een opgaande boombeplanting aangebracht. De verzorgingsplaats is gesitueerd aansluitend zo'n een passage.
Hierop reagerend is een voorzet gemaakt om deze opgaande boombeplanting aan de snelwegzijde uit te breiden met solitair geplaatste bomen van de eerste grootte (populier, wilg en iep).
In het midden van de verzorgingsplaats worden op ruime plantafstand, als het ware los gestrooide inheemse boomsoorten van de tweede en derde grootte aangeplant (elzen, berk en lijsterbes), die vanuit het landschap de geparkeerde vrachtwagens achter een soort vitrage plaatsen.
In het zuidelijk deel van de verzorgingsplaats wordt de watergang direct aansluitend op het landschap uitgebreid met een natuurvriendelijke oever. Deze loopt onder een flauw talud door tot ca. 1,50 meter boven het parkeerdeel van de personenauto's, welke op deze wijze bijna volledig aan het zicht worden onttrokken.
Conclusie
Door bij de inrichting van het plangebied de richtlijnen/opgaven van het Landschapsontwikkelingsplan Ermelo Putten te volgen en kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone te versterken is de landschappelijke inpassing van het plan in overeenstemming zowel het provinciale als gemeentelijke beleid.
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
Relatie tot dit bestemmingsplan
Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in de herinrichting van verzorgingsplaats Vanenburg in de richting van de agrarische percelen langs de Leembruggerweg. Ten gevolge van dit bestemmingsplan worden geen "milieugevoelige activiteiten" toegevoegd aan het plangebied.
De meest nabijgelegen milieugevoelige activiteit, namelijk wonen, bevindt zich op een afstand van circa 55 meter in noordelijke richting. De verzorgingsplaats wordt echter uitgebreid in zuidelijke richting, waardoor de afstand ten opzichte van de woning gelijk blijft aan de huidige situatie.
In zuidelijke richting bevinden zich milieugevoelige activiteiten (woningen) op een afstand van circa 200 meter na herinrichting van de verzorgingsplaats. In de richtafstandenlijst wordt voor autoparkeerterreinen, parkeergarages milieucategorie 2 aangehouden (SBI-code 2008, 5221.1). Milieubelastende activiteiten met milieucategorie 2 dienen een richtafstand van 30 meter aan te houden ten opzichte van milieugevoelige activiteiten. Voor de stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties) wordt milieucategorie 3.2 aangehouden (SBI-code 2008, 5221.2). Milieubelastende activiteiten met milieucategorie 3.2 dienen een richtafstand van 100 meter aan te houden ten opzichte van milieugevoelige activiteiten.
Aan de richtafstanden voor milieubelastende activiteiten ten opzichte van milieugevoelige activiteiten kan derhalve worden voldaan.
Conclusie
Het aspect Bedrijven en milieuzonering leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.
Relatie tot dit bestemmingsplan
Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in de herinrichting van de verzorgingsplaats Vanenburg, waarbij tevens het oppervlak wordt uitgebreid om de verkeersveiligheid te bevorderen. Een verzorgingsplaats betreft geen geluidgevoelige bestemming in het kader van de Wet geluidhinder. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is niet vereist.
Conclusie
Het aspect geluid leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen rekening gehouden met deze risicobenadering.
Relatie tot dit bestemmingsplan
In onderstaand figuur is een uitsnede van de risicokaart ter plaatse van het plangebied weergegeven.
Figuur 4.1 Uitsnede risicokaart plangebied blauw omlijnd
Risicovolle inrichtingen
Het plangebied en de omgeving is geïnventariseerd op de aanwezigheid van de mogelijke risicobronnen. Het tankstation maakt geen onderdeel uit van het plangebied, maar het plangebied is wel deels gelegen binnen de risicocontour van het tankstation. Om het tankstation is een risicocontour van circa 120 meter opgenomen, in het kader van het LPG-reservoir. Binnen deze risicocontour dient het groepsrisico verantwoord te worden indien kwetsbare objecten worden gerealiseerd. In dit geval gaat het om herinrichting van de verzorgingsplaats. Dit betreft geen kwetsbaar object waardoor een verantwoording niet noodzakelijk is.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het plangebied grenst in het noorden aan de Rijksweg A28 en is daarmee gelegen op een afstand van minder dan 200 meter vanaf de rand van het tracé. Over de Rijksweg A28 worden gevaarlijke stoffen vervoerd en deze weg kent een plasbrandaandachtsgebied. Het groepsrisico dient verantwoord te worden indien kwetsbare objecten worden gerealiseerd. In dit geval gaat het om de herinrichting van de verzorgingsplaats. Dit betreft geen kwetsbaar object waardoor een verantwoording niet noodzakelijk is.
Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig.
Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Relatie tot dit bestemmingsplan
Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in de herinrichting van verzorgingsplaats Vanenburg. Een dergelijke ontwikkeling kan niet één op één vergeleken worden met bovenstaande voorbeelden. Echter de verzorgingsplaats wordt heringericht om de verkeersveiligheid bevorderen. De herinrichting zorgt niet voor een extra verkeersaantrekkende werking. Hiermee zal het beoogde initiatief niet in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse van de projectlocatie. Het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Het aspect Luchtkwaliteit staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Toetsingskader
Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.
De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.
Relatie tot dit bestemmingsplan
Door BOOT ingenieurs is een Verkennend bodemonderzoek inclusief asbest uitgevoerd in het kader van de herinrichting van verzorgingsplaats Vanenburg (d.d. 14 februari 2020). Het onderzoek is uitgevoerd conform NEN 5740 en NEN 5707 en opgenomen als Bijlage 1 Verkennend
bodemonderzoek inclusief asbest
Conclusie en aanbevelingen
Ook is door BOOT ingenieurs een Verkennend waterbodemonderzoek uitgevoerd in het kader van de herinrichting van verzorgingsplaats Vanenburg (d.d. 14 februari 2020). Het onderzoek is uitgevoerd conform NEN 5720 en opgenomen als Bijlage 2 Verkennend waterbodemonderzoek.
Conclusies
In de baggerspecie ter plkaatse van watergangen 100 is PFAS aangetoond boven de bepalingsgrens van 0,1 microgram per kilogram ds. De verhoogde concentraties zijn ten opzichte van de toepassingsnorm Landbouw/natuur niet verhoogd aangetroffen. Voor de baggerspecie uit watergang 100 gelden de volgende restricties:
Geconcludeerd wordt dat de milieuhygiënische (water-)bodemkwaliteit geen probleem vormt voor de herinrichting van de verzorgingsplaats.
Conclusie
Het aspect (water-)bodem staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Relatie tot dit bestemmingsplan
FF advies heeft een quickscan flora en fauna (Bijlage 3) uitgevoerd om de effecten van de beoogde werkzaamheden op beschermde gebieden - zowel Natura 2000-gebieden als gebieden die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland – en beschermde soorten inzichtelijk te maken.
Gebiedsbescherming
Er zijn mogelijk negatieve gevolgen voor het nabijgelegen Natura 2000- gebied Arkemheen in verband met toename van licht. Er zijn voor dit gebied instandhoudingsdoelen geformuleerd voor lichtgevoelige vogelsoorten, die door de toename van de lichtproductie negatief kunnen worden beïnvloed. Het gaat om de soorten kleine zwaan en smient. Voor het Natura 2000-gebied dient een voortoets te worden opgesteld waarin moet worden bepaald of er al dan niet sprake is van significant negatieve gevolgen van de verlichting op de verzorgingsplaats voor de kleine zwaan en de smient. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten, na eventueel te treffen mitigerende maatregelen, dan moet een ‘passende beoordeling’ worden uitgevoerd.
FF advies heeft in april 2022 een voortoets uitgevoerd in verband met de toename van licht (Bijlage 4 Ecologische voortoets). Door de toename van lichtproductie op de verzorgingsplaats vanwege de herinrichting naar het oosten, wordt in principe het leefgebied van de kleine zwaan en de smient negatief beïnvloed, aangezien dit op heel korte afstand van het projectgebied ligt. Echter, beide soorten zijn alleen overdag op korte afstand van het projectgebied aanwezig, omdat het alleen om foerageergebied gaat. Er is gedurende de dag geen sprake van verstoring door licht. In de avond en nacht zijn de vogels op grote afstand (minimaal 600 meter) van het projectgebied aanwezig, waar geen negatieve effecten van de extra lichtproductie meer merkbaar zijn. Significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen zijn daarmee uitgesloten.
Groene Ontwikkelingszone
Verder is sprake van overlap ter plaatse van het herinrichtingsgebied met het Gelders Natuurnetwerk (Natuurnetwerk Nederland) en de Groene Ontwikkelingszone ter grootte van respectievelijk 1,49 en 1,13 ha. Hierbij is sprake van oppervlakteverlies. In samenspraak met de provincie is toegewerkt naar een ontwerp met een zodanige landschappelijke inpassing, waarbij de kernkwaliteiten van het gebied zijn versterkt en de samenhang van het GO is gewaarborgd. Hiertoe is een versterkingsplan opgesteld door FF advies (Bijlage 5
Versterkingsplan).
Landschappelijke inpassing
De landschappelijke inpassing is vormgegeven verbeeld in onderstaande tekening van Lindeloof Tuin- en Landschapsarchitecten.
Figuur 4.2 Uitsnede beplantingsplan
Natuurontwikkeling
Het niet te verharden deel binnen het herinrichtingsgebied heeft een totale oppervlakte van circa 1,1 ha; zie figuur 4.3.
Figuur 4.3: Ontwerptekening met daarop geprojecteerd de Groene Ontwikkelingszone binnen herinrichtingsgebied.
In dit deelgebied ligt de focus op het ontwikkelen van natuurwaarden door middel van nat grasland/vochtig hooiland, namelijk ter plaatse van de wadi, die een totale breedte van 8 meter krijgt. De diepte is zodanig dat de wadi in winter en voorjaar een grondwaterstand heeft van maximaal 15 cm onder maaiveld. Er is binnen de wadi derhalve sprake van vochtig tot nat grasland, zie ook het dwarsprofiel (figuur 4.4).
Figuur 4.4: Dwarsprofiel ter plaatse van de sloot in het zuiden met aansluitend de wadi
Verder wordt buiten het projectgebied, maar binnen het beheergebied van Rijkswaterstaat, een vlak met als bestaand beheertype ‘gesloten beplanting’ (zie figuur 4.5) omgevormd tot het natuurdoeltype ‘natuurlijk bos’.
Figuur 4.5: Tot natuurlijk bos om te vormen beplanting
Verder wordt buiten het projectgebied, maar binnen het beheergebied van Rijkswaterstaat, een vlak met als bestaand beheertype ‘gesloten beplanting’ (zie figuur 4.5) omgevormd tot het natuurdoeltype ‘natuurlijk bos’.
Conclusie
De natuurontwikkeling in de vorm van de ecotopen ‘nat schraalland/vochtig hooiland’ (0,20 ha) en ‘natuurlijk bos (0,62 ha) zorgen voor voldoende versterkingspunten om de verliespunten, in de vorm van verharding (0,8 ha) in de ecologische verbindingszones, te compenseren.
Stikstof
Met de inwerkingtreding van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering per 1 juli 2021, konden tijdelijke stikstofemissies door activiteiten van de bouwsector buiten beschouwing worden gelaten. De Raad van State deed begin november 2022 uitspraak in de zogenoemde zaak-Porthos, die draait om de vrijstelling die gold voor stikstof die wordt uitgestoten tijdens de bouw van grote projecten als woningbouw. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de partiële bouwvrijstelling in strijd is met de Habitatrichtlijn. Hierdoor dient stikstofdepositie in zowel de bouwfase als in de gebruiksfase beschouwd te worden.
Bouwfase
De bouwtijd van de herinrichting van de verzorgingsplaats Vanenburg bedraagt circa 3 maanden. De korte duur in combinatie met een beperkte inzet van materieel in de bouwfase zal tot een beperkte stikstofemissie leiden. Daarnaast zijn de nabij gelegen Natura-2000 gebieden 'Arkemheen' en 'Veluwerandmeren' geen stikstof gevoelige gebieden. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura-2000 gebied is op circa 5,7 kilometer afstand gelegen en betreft de Veluwe. Gezien de korte bouwtijd, de beperkte inzet van materieel en de afstand tot het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura-2000 gebied lis de verwachting dat de bouwfase niet leidt tot significante negatieve in stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden. .
Gebruiksfase
Aangenomen wordt dat van de herinrichting van de verzorgingsplaats geen verkeersaantrekkende werking uitgaat. Vrachtwagens zullen niet ineens een andere route gaan rijden, het is meer zo dat de verzorgingsplaats veiliger wordt met de ruimere opzet. Aangezien geen extra verkeersaantrekkende werking van de aangepaste verzorgingsplaats uitgaat en de afstand tot het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura-2000 gebied wordt het niet aannemelijk geacht dat de gebruiksfase leidt tot significante negatieve effecten in stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden.
Hierdoor wordt het niet zinvol geacht om stikstofberekeningen uit te laten voeren.
Soortenbescherming
Negatieve gevolgen kunnen aan de orde zijn voor algemene zoogdiersoorten (konijn, diverse muizen), broedvogels, wintergasten, algemene amfibieën (bijvoorbeeld bruine kikker) en vissen. Door de zorgplicht in acht te nemen, onderstaande mitigerende maatregelen te treffen en rekening te houden met het broedseizoen van vogels, kan strijdigheid met de Wet natuurbescherming worden voorkomen.
Mitigerende maatregelen
Op basis van de Gedragscode soortenbescherming Rijkswaterstaat dient voor aanvang van de werkzaamheden een ecologisch werkprotocol opgesteld te worden. De maatregelen voor zorgvuldig handelen moeten in een ecologisch werkprotocol worden opgenomen. In de gedragscode is hierin voorzien. Dit ecologisch werkprotocol moet op de locatie aanwezig zijn en bekend zijn onder werknemers die betrokken zijn bij de werkzaamheden. Werkzaamheden moeten volgens dit protocol uitgevoerd worden. Bij werkzaamheden die in opdracht van Rijkswaterstaat worden uitgevoerd wordt dus werken conform het ecologisch protocol opgelegd, zodat bescherming van ecologische waarden geborgd is.
Conclusie
In het kader van de soortenbescherming is geen ontheffing nodig ingevolge de Wet natuurbescherming, mits de genoemde maatregelen in acht worden genomen. Vanwege de overlap van het herinrichtingsgebied met de Groene ontwikkelingszone is een landschappelijke inpassing tot stand gekomen, die is goedgekeurd door de Provincie Gelderland. Door aan deze inpassing gevolg te gegeven, worden de kernkwaliteiten versterkt en de samenhang van de Groene ontwikkelingszone gewaarborgd.
In deze paragraaf worden de verkeers- en de parkeersituatie van het nieuwe initiatief getoetst.
Verkeer
Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in een herinrichting van verzorgingsplaats Vanenburg. Van een verkeerstoename als gevolg van de aanpassing van de verzorgingsplaats is geen sprake, aangezien de verzorgingsplaats reeds in gebruik is. De herinrichting ziet toe op de nieuwe inrichting van de huidige verzorgingsplaats, waarbij het vrachtverkeer en het personenautoverkeer gescheiden kan worden om de veiligheid op de verzorgingsplaats te verhogen. Daarnaast wordt het areaal uitgebreid om voldoende parkeerplaatsen voor vrachtverkeer en personenauto's te kunnen bieden zodat parkeren langs de in- en uitvoegstrook van de verzorgingsplaats naar verwachting, dat leidt tot verkeersonveilige situaties, tot het verleden behoort.
De verkeersbewegingen kunnen goed worden verwerkt binnen het huidige verkeersnetwerk, aangezien deze vergelijkbaar is met de huidige situatie.
Parkeren
Met de herinrichting van verzorgingsplaats Vanenburg is gezocht naar naar een meest optimaal en functioneel ontwerp voor de weggebruikers, rekening houdend met de veiligheid voor voetgangers. De parkeersituatie wijzigt minimaal ten opzichte van de huidige situatie, waardoor kan worden aangesloten bij de huidige parkeernorm.
Het vrachtverkeer en autoverkeer wordt van elkaar gescheiden. De parkeermogelijkheden voor vrachtverkeer zijn zowel in directe als indirecte lijn (via tankeiland) bereikbaar. Kort parkeren voor vrachtwagens is gecombineerd met reeds geboden parkeerfaciliteiten voor vrachtverkeer. Personenauto's worden op de verzorgingsplaats gescheiden van het vrachtverkeer. De parkeerplaatsen zijn verder van de autosnelweg gelegen vanwege de gewenste rust waarbij de vrachtwagens als geluidsbuffer een extra functie vervullen. Automobilisten met aanhangers kunnen terecht in de, dichterbij de kiosk en toiletten gelegen, langsparkeervakken.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.
Algemeen
Sinds 14 februari 2001 is het verplicht een Watertoets bij ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren, wat als gevolg heeft dat in alle ruimtelijke plannen - en dus ook in het bestemmingsplan - een zogeheten waterparagraaf moet zijn opgenomen. De waterparagraaf omvat het advies van de waterbeheerder en een gemotiveerd besluit ten aanzien van de wateraspecten. Eventuele afwijkingen van het advies van de waterbeheerder worden gemotiveerd. Daarbij moet door de initiatiefnemer worden aangegeven hoe met die afwijking wordt omgegaan. In de laatste instantie kan worden teruggegrepen op het nemen van verzachtende maatregelen of compensatie inclusief afspraken over financiering en uitvoering.
Het Rijksbeleid ten aanzien van water is neergelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (1998). Hierin is aangegeven, dat het waterbeheer in Nederland moet zijn gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde duurzame watersystemen. Om dit te bereiken moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en integraal waterbeheer. In de nota is onder meer aangegeven, dat stedelijk water meer aandacht moet krijgen. Volgens de nota Waterbeheer in de 21e eeuw (2000) moet aan het watersysteem meer aandacht worden gegeven om de natuurlijke veerkracht te benutten. Voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "vasthouden-bergen-afvoeren" staat hierbij centraal. Ook in stedelijke uitbreidingen dient daarom het overtollige hemelwater beter te worden vastgehouden.
Het landschap van de gemeente Putten helt naar het westen toe af. Dit heeft gevolgen voor de stromingsrichting van het grondwater en het oppervlaktewater. Het regenwater dat op het Veluwemassief valt, komt jaren later deels als kwel aan de westkant van Putten omhoog.
Voor het plangebied Vanenburg is het Waterschap Vallei en Veluwe beheerder. In overleg met het Waterschap Vallei en Veluwe is beoordeeld welke waterbelangen van toepassing zijn.
Beoordeling
Verharding
In het plan wordt 9153,86 m2 aan verharding toegevoegd. Voor de bergingsopgave zal er in ieder geval 550 kuub (m3) waterberging gerealiseerd worden (60 mm per vierkante meter). De waterberging in de vorm van een plasdrasgebied wordt gecreëerd tussen de meest zuidelijke autoparkeervakken en watergang. Daar worden tegen de watergang aan oevers gerealiseerd met een natuurlijk verloop. Daarvoor is voldoende ruimte beschikbaar in de strook tussen de autoparkeerplaatsen en de A-watergang en zou organisch/landschappelijk ingepast kunnen worden d.m.v. plasdras of een wadi-achtige bergingsvoorziening.
Hemelwater dat afvloeit vanaf (vooral de vrachtwagen-)parkeerplaatsen is soms licht verontreinigd met minerale olie en/of zware metalen. Het gehele verhardingsoppervlak wordt volgens het “Kader inrichting verzorgingsplaatsen 2019” omsloten door RWS-banden waarbij het hemelwater afvloeit via goten/kolken naar een OBAS die is aangesloten op de te realiseren wadi. Van hieruit wordt het schone hemelwater via een gecontroleerde overloop (maximale afvoer van 1,5 liter/seconde/hectare) in het oppervlaktewater gebracht. Hiervoor zal een watervergunning worden aangevraagd waarbij de indieningsvereisten zoals dwarsprofielen inmiddels door het Waterschap Vallei en Veluwe zijn beoordeeld en goedgekeurd.
Watergang
Aan de noordkant van het plangebied is een de A-watergang aanwezig. deze watergang zal aan de noordzijde worden gedempt en worden omgelegd rondom het nieuwe verzorgingsgebied. Hiermee wordt deze watergang in oppervlakte vergroot t.o.v. de huidige situatie.
De nieuwe watergang zal conform de eisen van het waterschap geconstrueerd:
In de watervergunningaanvraag zullen bovengenoemde uitgangspunten worden aangetoond.
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan heeft met het nemen van de bovengenoemde maatregelen geen belangrijk negatief effect op het aspect water. Deze maatregelen worden geborgd in de later aan te vragen watervergunning. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt hiermee niet door onaanvaardbare effecten op het water belemmerd.
Toetsingskader
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.
Relatie tot dit bestemmingsplan
Het plangebied is aangewezen met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4'. In onderstaande figuur is terug te zien hoe het plangebied is verdeeld.
Figuur 4.3 Waarde - Archeologie 1 in plangebied
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. Het is hier verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning grondwerkzaamheden uit te voeren dieper dan 40 cm onder het maaiveld, over een oppervlakte van meer dan 50 m2, waartoe wordt gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage.
Figuur 4.4 Waarde - Archeologie 2 in plangebied
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. Het is hier verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning grondwerkzaamheden uit te voeren dieper dan 40 cm onder het maaiveld, over een oppervlakte van meer dan 100 m2, waartoe wordt gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage.
Figuur 4.5 Waarde - Archeologie 4 in plangebied
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. Het is hier verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning grondwerkzaamheden uit te voeren dieper dan 40 cm onder het maaiveld, over een oppervlakte van meer dan 5.000 m2, waartoe wordt gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage.
Conclusie
Op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan worden bovengenoemde dubbelbestemmingen aangaande de Waarde - Archeologie gehandhaafd.
Voor het omleggen van de watergang zal i.v.m. de archeologische waarden een omgevingsvergunning aangevraagd dienen te worden. Hiermee worden de archeologische waarden met voorliggend bestemmingsplan afdoende beschermd.
Op 14 juli 2020 is door REASeuro een historisch vooronderzoek uitgevoerd naar 'Niet Gesprongen Explosieven' (HVO-NGE). Het rapport is opgenomen in Bijlage 6 Historisch Vooronderzoek Niet Gesprongen Explosieven.
Conclusie
In dit HVO-NGE zijn de volgende onderzoeksvragen beantwoord:
Er is geen sprake van een NGE-Risicogebied binnen het werkgebied naar de situatie van 1945. Aangezien geen aanwijzingen zijn aangetroffen dat binnen het onderzoeksgebied oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden, wordt niet verwacht dat mogelijk NGE zijn achtergebleven binnen het werkgebied.
Advies
Geadviseerd wordt om de werkzaamheden regulier doorgang te laten vinden, zonder verdere maatregelen. Mocht echter tijdens werkzaamheden spontaan een NGE aangetroffen worden, dan dienen de volgende acties te worden ondernomen:
Indien NGE worden aangetroffen binnen het werkgebied, is dit nieuwe feitelijke informatie. Als deze situatie zich voordoet, moet in overleg met een ter zake deskundige worden vastgesteld of sprake is van een incident of dat er aanleiding is de werkwijze aan te passen.
Conclusie
Niet Gesprongen Explosieven vormen geen belemmering de uitvoering van het bestemmingsplan.
In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een planologische bescherming nodig hebben.
Vanaf 1 januari 2020 moeten alle nieuwe gebouwen in Nederland bijna energieneutrale gebouwen (BENG) zijn. Dit vloeit voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn EPBD. De vastgestelde niveaus gelden als volgt:
Wettelijk kader
Bouwbesluit 2012
De wettelijke eisen volgen uit het bouwbesluit van 2012. Per 1 januari 2015 zijn de eisen ten aanzien duurzaamheid en isolatie aangescherpt. De volgende eisen zijn wettelijk van toepassing:
Gemeentelijk beleid
De gemeente Putten hecht veel belang aan duurzaamheid. De gemeente Putten wil uiterlijk in 2050 klimaatneutraal zijn. In 2020 wil de gemeente in ieder geval 14% van het energieverbruik duurzaam opwekken. De energietransitie ziet de gemeente niet als een bedreiging, maar juist als een kans. Een kans om als Putten zelfstandig energieneutraal te worden en daarbij de kwaliteit van onze leefomgeving te versterken.
Conclusie
Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in een herinrichting van de huidige verzorgingsplaats Vanenburg. Er worden geen (woon)gebouwen gerealiseerd. Wel wordt een groene inrichting van de verzorgingsplaats gerealiseerd.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
Relatie tot dit bestemmingsplan
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Met dit bestemmingsplan wordt de herinrichting van een verzorgingsplaats Vanenburg (circa 2 hectare) mogelijk gemaakt waarbij ruim onder de drempelwaarde (100 hectare) wordt gebleven. Hierdoor dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.
Door Mees Ruimte en Milieu is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. beoordeling opgesteld (Bijlage 7). In deze notitie wordt beschreven of er mogelijk sprake is van nadelige milieugevolgen in de omgeving door de realisatie van het plan. Het besluit op deze aanmeldnotitie wordt gelijktijdig ter inzage gelegd met het ontwerpbestemmingsplan.
Het plangebied ligt niet in ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000-gebied. Wel is het in de nabijheid gelegen een tweetal Natura 2000-gebieden. Uit onderzoek blijkt dat alleen lichthinder tot mogelijke negatieve effecten kunnen leiden ter plaatse van het Natura 2000-gebied Arkheem. Het verlichtingsplan zal worden aangepast als uit de voortoets blijkt dat significante negatieve effecten m.b.t. lichthinder niet uit te sluiten zijn.
Conclusie
Uit de aanmeldnotitie m.e.r. blijkt dat er met de realisatie van het plan geen belangrijke negatieve effecten worden voorzien op de omgeving indien mitigerende maatregelen worden genomen. Gelet op de schaal van de ontwikkeling, alsmede de huidige invulling van de locatie worden er geen nadelige milieueffecten verwacht.
Het doorlopen van een m.e.r. procedure en/of formele m.e.r. beoordelingsprocedure wordt niet noodzakelijk geacht.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Dit bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels en bijlagen bij de regels. Dit hoofdstuk bevat een toelichting op het juridische deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat tevens een uitwerking van het in de vorige hoofdstukken beschreven beleid.
Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is verder ingevuld in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (Rsro2008). Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.
Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Hierdoor is het omgevingsrecht drastisch gewijzigd. Veel toestemmingen en vergunningen die voorheen apart geregeld waren, zijn nu opgenomen in de Wabo. Hierdoor is voor één project nog maar één omgevingsvergunning nodig, die toestemming geeft voor alle benodigde activiteiten. Een aantal vergunningen die is opgegaan in de omgevingsvergunning, is de bouwvergunning, binnenplanse ontheffing, sloopvergunning en aanlegvergunning. De inhoudelijke toetsingskaders voor deze vergunningen zijn niet gewijzigd.
In de regels is de terminologie aangepast aan de Wabo. Zo heet de ontheffing nu 'omgevingsvergunning voor het afwijken'. In het bestemmingsplan zijn geen procedureregels opgenomen. De procedure voor een wijzigingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening, en de Wabo bevat een procedureregeling voor de omgevingsvergunning.
Het bestemmingsplan verzorgingsplaats Vanenburg bestaat uit een verbeelding met regels en een daarbij behorende toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. De regels en verbeelding zijn aan elkaar gerelateerd. Dit betekent dat de verbeelding en de regels altijd in samenhang moeten worden gebruikt.
Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de (analoge) verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een topografische ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda van de (analoge) verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd conform de door de SVBP2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels.
Uitgangspunt is, door het stellen van heldere regels en een duidelijke verbeelding, een zo goed mogelijke handhaafbaarheid te realiseren. De toetsingscriteria in de regels vormen een toetsingsgrond voor omgevingsvergunningen voor het bouwen, het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, en voor het afwijken van het bestemmingsplan.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is uitgangspunt geweest de beoogde functies mogelijk te maken. Hierbij is aangesloten bij de systematiek van het bestemmingsplan Westelijk Buitengebied.
Het bestemmingsplan voorziet in enkele inleidende regels. In deze paragraaf volgt een korte toelichting op deze regels.
Begrippen
Het opnemen van begripsomschrijvingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijk) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of de technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert.
Wijze van meten
Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven bouwhoogten van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten.
Verkeer
In het plangebied komen wegen voor. Deze zijn overeenkomstig hun aard in de bestemmingen Verkeer (artikel 3) opgenomen.
Water
De hoofdwatergangen hebben de bestemming Water (artikel 4). Vanwege de aard van de bestemming zijn de bouwmogelijkheden beperkt.
Dubbelbestemmingen
Naast de hiervoor besproken enkelbestemmingen zijn er ook zogeheten dubbelbestemmingen opgenomen in dit bestemmingsplan. Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die een heel specifiek ruimtelijk belang beogen te beschermen en als het ware over de 'onderliggende' gebiedsbestemming heen liggen. De dubbelbestemming voegt een gebruiksfunctie aan de betreffende gronden toe en bevat een uitbreiding of juist een beperking van de bouw- en/of gebruiksmogelijkheden van de 'onderliggende' gebiedsbestemming(en).
De dubbelbestemmingen in dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen Waarde - Archeologie 1, Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 4.
In het hoofdstuk 'Algemene regels' zijn regels opgenomen die betrekking hebben op het gehele bestemmingsplan. Dit zijn onder andere de regels die verplicht zijn gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening, zoals de antidubbeltelbepaling. In het navolgende zijn de algemene regels beschreven die specifiek van toepassing zijn op het onderhavige bestemmingsplan.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn de regels met betrekking tot het bouwen opgenomen die van toepassing zijn op het gehele plan of van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Zo is de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen opgenomen.
Algemene gebruiksregels
Vergelijkbaar met de bouwregels gelden er voor het gebruik van gronden en bouwwerken ook regels die op het gehele plan op meerdere bestemmingen van toepassing zijn. In dit plan betreft het regels waarin is aangegeven welk gebruik in strijd is met het bestemmingsplan. Het gaat onder andere om het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting.
Algemene aanduidingsregels
In de algemene aanduidingsregels zijn de regels opgenomen met betrekking tot de gebiedsaanduidingen. De gebiedsaanduidingen zijn in de algemene aanduidingsregels geregeld, omdat ze betrekking hebben op meerdere bestemmingen. Met behulp van de aanduidingsregels is ook de Ecologische Hoofdstructuur in het bestemmingsplan vertaald middels de ehs-verweving en verbindingszone. In deze zone geld voor het bouwen en het gebruik van de gronden en bouwwerken enkele afwijkende regels ter bescherming en/of de ontwikkeling van natuur. Tevens is een artikel opgenomen artikelen ter bescherming van specifieke landschappelijke waarden in het plangebied. Tot slot geldt voor een gedeelte van het plangebied de aanduiding 'veiligheidszone - lpg'. Binnen deze aanduiding mogen geen nieuwe bouwwerken ten behoeve van (beperkt) kwetsbare objecten worden gebouwd.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel omvat regels om via een omgevingsvergunning af te wijken van enkele regels in de voorkomende bestemmingen. Zo bevat het artikel onder andere afwijkingsregels voor het bouwen van antennes met een bouwhoogte van maximaal 15 m, het bouwen van een sirenemast waarvan de bouwhoogte ten hoogste 18 m mag bedragen, indien dit voor de verwerkelijking van een adequaat waarschuwingssysteem noodzakelijk is.
Algemene Wijzigingsregels
Binnen voorliggend bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen zodat zij op één of meer locaties de (dubbel)bestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4' kunnen toevoegen of verwijderen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie respectievelijk wel of geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Het plan kent tot slot een hoofdstuk met overgangs- en slotregels. De overgangsregels regelen het overgangsrecht voor de bebouwing en het gebruik van de bebouwing in het plangebied. Uit oogpunt van behoorlijk bestuur dienen bestaande bebouwing en bestaand gebruik, welke afwijken van de in het bestemmingsplan opgenomen regels, te kunnen worden voortgezet (overgangsregels).
De slotbepaling geeft aan onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald. Overigens wordt voor beide regelingen verwezen naar de betreffende regels.
Het aspect handhaving speelt in het kader van een nieuw bestemmingsplan, en zeker als dat plan betrekking heeft op het buitengebied, een belangrijke rol. Dit kan alleen al gebaseerd worden op de praktijk die laat zien dat de meeste overtredingen op het gebied van bestemmingsplanregelgeving in het buitengebied plaatsvinden. Handhaving is echter niet alleen het feitelijk optreden. Er kan gesproken worden van preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten.
Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere voorlichting, subsidieverlening en verlening van vergunningen worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporen en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
De handhaafbaarheid van een bestemmingsplan hangt niet alleen af van het al dan niet optreden tegen overtredingen. Aspecten als communicatie, de planvorm, de kwaliteit van de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen, spelen ook een belangrijke rol. Bij de voorbereiding van het nieuwe bestemmingsplan is, mede in het licht van handhavingsmogelijkheden, in het bijzonder aandacht besteed aan opzet, inhoud en structuur van de verbeelding en de regels.
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is een omgevingsdialoog gevoerd met de buurtbewoners in de vorm van bewonersbezoeken.
Dit betreft de adressen:
De intentie van dit bewonersbezoek is om de omgeving te informeren en hen op de hoogte te stellen van de aankomende werkzaamheden.
Bij het bezoek is tevens een brief overhandigd met daarin nadere gegevens over de werkzaamheden en de contactgegevens van de omgevingsmanager, waar zij terecht kunnen met vragen of opmerkingen. . De bewoners die niet thuis werden aangetroffen hebben de brief in de brievenbus ontvangen.
Het bewonersbezoek heeft geen bezwaren naar voren gebracht. Een aantal bewoners was wel geïnteresseerd in de tekening, die vervolgens digitaal is verstrekt aan de geïnteresseerden.
Het verslag van het bewonersbezoek en de verstuurde brieven zijn als bijlage in de toelichting van voorliggend bestemmingsplan opgenomen.
In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is onderhavig bestemmingsplan voorgelegd aan de wettelijke vooroverlegpartners. De reacties uit het vooroverleg zijn, waar nodig, verwerkt in dit bestemmingsplan.
In het kader van voorliggend plan heeft m.b.t. het inrichtingsplan uitvoerig overleg plaatsgevonden met het Waterschap Vallei en Veluwe en de Provincie Gelderland. Het Waterschap Vallei en Veluwe en de Provincie Gelderland hebben per mail akkoord gegeven op het inrichtingsplan.