direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vleessteeg 1
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.BPBGVleessteeg1-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Vleessteeg 1 is een grondwerkbedrijf (loonbedrijf) gevestigd. Het bedrijf wil graag een uitbreiding realiseren voor het parkeren van auto's van het personeel en bezoekers. De ruimte die overblijft op het bestaande terrein zal beter worden benut voor het stallen van materiaal en machines. Hiermee worden ongewenste situaties tussen het materiaal, materieel en personenauto's voorkomen. De uitbreiding van het perceel mag alleen worden gebruikt voor het parkeren van personenauto's.

1.2 plangebied

De locatie ligt in het buitengebied van de gemeente Putten gelegen ten zuidwesten van de kern Putten, nabij de kern Nijkerk. Rond de locatie zijn enkele woningen en agrarische bedrijven gelegen. In figuur 1 is de ligging van de locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGVleessteeg1-ON01_0001.jpg"

Figuur 1: Ligging plangebied (Vleessteeg 1 e.o.) (bron PDOK-viewer, 2018)

1.3 Huidige planologische situatie

Voor de locatie Vleessteeg 1 geldt het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied'. De uitbreiding van het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' waarin het gebruik en bouwen is geregeld. Op basis van de juridische regeling zijn de gronden bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Binnen de bestemming wordt gestreefd naar het behoud en de ontwikkeling van landschapswaarden. Extensieve dagrecreatie en hobbymatig medegebruik zijn op de gronden toegestaan. Tevens zijn bestaande wandel-, fiets- en ruiterpaden en wegen met het bestaande aantal rijstroken toegestaan. Ook maken water, waterberging en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding deel uit van de bestemming. Op de gronden mogen geen (agrarische) gebouwen worden gebouwd. In het bestemmingsplan zijn enkele wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de gronden te kunnen wijzigen. Hieraan zijn bepaalde voorwaarden verbonden. In onderstaande figuur (figuur 2) is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGVleessteeg1-ON01_0002.jpg"

Figuur 2: Uitsnede vigerende bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied' (www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk (hoofdstuk 1) wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader behandeld. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 4 wordt hierop ingegaan. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de bestemmingen. Hoofdstuk 6 tenslotte gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en toekomstige ontwikkeling

2.1 Huidige situatie

Het plangebied van dit bestemmingsplan maakt deel uit van het buitengebied van de gemeente Putten. De betreffende locatie is gelegen aan de Vleessteeg 1. Op het perceel is een grondwerkbedrijf (loonbedrijf) gevestigd. Het perceel wordt gebruikt voor de stalling en opslag van materieel en materiaal van het grondwerkbedrijf. Langs de zuidoostelijke perceelsgrens wordt geparkeerd. Hier ligt tevens de toegangsweg naar het bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGVleessteeg1-ON01_0003.jpg"

Figuur 3: Huidige situatie (bron luchtfoto PDOK-viewer 2018)

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer heeft het voornemen om het bedrijfsperceel in zuidoostelijke richting uit te breiden. Het betreft een kleinschalige uitbreiding, voor het parkeren van personenauto's van het personeel en bezoekers. Het betreft een strook grond van vier meter breed over een lengte van circa 100 meter. Op deze strook wordt alleen het parkeren van personenauto's toegestaan. De extra ruimte die op het bestaande perceel ontstaat zal beter worden benut voor de bedrijfsvoering. Door het parkeren op de uitbreiding te realiseren ontstaat er minder conflict op het terrein tussen de geparkeerde auto's en de aan- en afvoer van materiaal en materieel.

2.3 Landschappelijke inpassing

De uitbreiding wordt ingepast in het landschap (zie figuur 4). Er wordt een groenstrook aangelegd van circa 5 meter breed. De strook moet het zicht op het bedrijf vanaf de Nijkerkerstraat ontnemen. Voorwaarde aan de aanleg van deze strook is dat er inheemse- en streekeigen soorten worden gebruikt. Hiervoor worden onder andere liguster, hulst, krentenboom, sneeuwbal, meidoorn en hazelaar aangeplant. De bomen (berken en lijsterbessen) die in de strook komen te staan moeten al een groter formaat hebben zodat er binnen enkele jaren een volwaardig dichtgegroeide afscherming ontstaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGVleessteeg1-ON01_0004.jpg"

Figuur 4: Landschappelijke inpassing (bron gemeente Putten)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het beleid van de gemeente Putten vormt het kader waarbinnen de functionele en ruimtelijke ontwikkelingen worden vastgesteld. De ruimtelijke ontwikkelingsplannen van rijk en provincie vormen randvoorwaarden voor het gemeentelijke beleid. Voor zover relevant voor dit bestemmingsplan worden in de volgende paragrafen het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid toegelicht.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.1.6.van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking (SER-ladder) toegevoegd.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 14 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren is in het Besluit ruimtelijke ordening de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen (artikel 3.1.6 lid 2). Op 1 juli 2017 is de regeling gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.


Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. In de algemene bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Met dit bestemmingsplan wordt een uitbreiding van een landelijk bedrijf mogelijk gemaakt. De uitbreiding van het perceel wordt ingericht als parkeerterrein voor personenauto's van het personeel en bezoekers. Op de gronden mogen geen gebouwen of bouwwerken worden gebouwd. De uitbreiding sluit direct aan op het bestaande bedrijfsperceel.

Gelet op de aard en schaal van de voorgenomen ontwikkeling wordt dit project in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aangezien als stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is voor dit project niet noodzakelijk.

Na realisatie van de uitbreiding wordt het bestaande bedrijfsperceel zo optimaal mogelijk benut voor aanwezige grondwerkbedrijf. Conflicten tussen het parkeren van personenauto's en de aan- en afvoer van materiaal en materieel wordt in de nieuwe situatie vermeden.

Het rijksbeleid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De wijze waarop wordt omgegaan met ruimtelijke opgaven komt in de Omgevingsvisie Gelderland aan bod, waarbij de provincie partijen uitnodigt om deel te nemen.

De provincie wil minder sturen en meer begeleiden, inspireren en verbinden. De geldende afspraken over wonen en bedrijventerreinen in regionaal verband blijven bestaan. Verder zijn specifieke aandachtspunten: de leegstand en overcapaciteit, krimpgebieden, energietransitie, verblijfsrecreatie en de herijking van de EHS (Ecologische hoofdstructuur), die nu is opgedeeld naar een Gelders Natuurnetwerk (GNN) en een Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). Ook de landbouwsector verandert en er zijn ambities op het gebied van mobiliteit en openbaar vervoer. De hoofddoelstellingen zijn:

  • 1. Het versterken van een duurzame economische structuur;
  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Wat dit laatste betreft komt de nadruk meer te liggen op gezondheidseffecten. Specifieke gebiedskwaliteiten worden vastgelegd in een Gebiedsatlas en de provincie organiseert kwaliteitsateliers.

Voor dit bestemmingsplan biedt de provinciale Omgevingsvisie enkele relevante aspecten. Het plangebied ligt in de 'Groene Ontwikkelingszone'. Deze zone heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor economische ontwikkeling combinatie van een versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De kleinschalige uitbreiding van het terrein wordt zorgvuldig ingepast in het landschap. Rond de ontwikkeling wordt een groenstrook aangelegd. De groenstrook wordt ingeplant met inheemse- en streekeigen soorten die voorkomen in het landschap.

Rond het bedrijf aanwezige groenstroken zijn voorzien van de bestemming 'Natuur'. De nieuw aan te leggen groenstrook krijgt ook in dit bestemmingsplan de bestemming 'Natuur'.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsverordening Gelderland worden regels gesteld waaraan ontwikkelingen moeten voldoen. In de toelichting van een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing dient te worden beoordeeld of aan gestelde regels wordt voldaan.

Zo dienen solitaire bedrijven een plaats te krijgen op een bedrijventerrein en worden deze in beginsel uitgesloten in het buitengebied. Dit verbod geldt niet als er sprake is van functieverandering of als de ontwikkeling past in de afspraken die in het kader van het Regionaal Programma Werklocaties (RPW) zijn gemaakt over solitaire bedrijvigheid.

In het buitengebied zitten vaak al bestaande bedrijven die naar huidige planologische inzichten thuishoren op een bedrijventerrein. Deze bedrijven zijn vaak kleinschalig begonnen en steeds verder doorgegroeid. In sommige gevallen leveren deze bedrijven hinder op voor de omgeving. De provincie stelt dan ook eisen bij de uitbreiding van dergelijke bedrijven. Dit indien de totale bedrijfsbebouwing na uitbreiding meer dan 1.000 m2 bedraagt en waarbij de uitbreiding zelf minimaal 250 m2 bedraagt. Bij dergelijke ontwikkelingen dient altijd eerst te worden gekeken of verplaatsing van (een deel van) het bedrijf naar een bedrijventerrein in redelijkheid mogelijk is. Verplaatsing is in redelijkheid niet mogelijk als bijvoorbeeld is aangetoond dat de verplaatsing bedrijfseconomisch niet haalbaar is of als kan worden onderbouwd dat het bedrijf aan de huidige locatie is gebonden.

Indien verplaatsing naar een bedrijventerrein in redelijkheid niet mogelijk is gelden de volgende voorwaarden:

  • 1. De uitbreiding moet regionaal zijn afgestemd. De reikwijdte van de regionale afstemming kan per initiatief verschillen. Het gaat om afstemming passend bij de aard en omvang en het verzorgingsgebied van het bedrijf dat uitbreidt.
  • 2. De uitbreiding moet landschappelijk goed worden ingepast;
  • 3. De uitbreiding dient met een maatwerkbestemming mogelijk worden gemaakt.

Het voorgestelde initiatief past binnen de kaders van de Omgevingsverordening Gelderland. Het gaat om een relatief kleinschalige uitbreiding van het perceel met een oppervlakte van circa 400 m². Op de gronden worden geen gebouwen gerealiseerd en is bestemd voor het parkeren van personenauto's van het personeel en bezoekers. Rond de uitbreiding wordt een groenstrook aangelegd zodat de uitbreiding (het parkeren) landschappelijk wordt ingepast. Het gebruik van inheemse- en streekeigen soorten wordt toegepast. De landschappelijke inpassing zorgt voor een goede afscherming van het perceel. Voor de uitbreiding wordt een maatwerkbestemmingplan opgesteld. In de regels zal alleen het parkeren worden geregeld.

Gelet op het bovenstaande past de beoogde uitbreiding binnen de kaders van het provinciaal beleid. Het gaat om een kleinschalige uitbreiding van een bestaand bedrijf voor het parkeren van personenauto's van het personeel en bezoekers. Door gebruik te maken van een maatwerkbestemming en de beoogde uitbreiding landschappelijk in te passen kan de uitbreiding plaatsvinden in het buitengebied van de gemeente Putten. Het provinciaal beleid vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Putten 2030

In de gemeentelijke structuurvisie is het plangebied gelegen in het 'Agrarisch Gebied' van de gemeente Putten. De landbouw in het 'Agrarisch Gebied' is aangemerkt als de belangrijkste waarde. De ontwikkeling van de agrarische bedrijvigheid in dit deelgebied dient dan ook - in ruimtelijke zin - zo min mogelijk te worden belemmerd.

In het Westelijk deel van het buitengebied bevindt zich een groot aantal niet-agrarische bedrijven. Deze bedrijven kunnen worden voortgezet. Aan de bedrijven wordt een beperkte uitbreidingsmogelijkheid gegeven. Wanneer de behoefte ontstaat voor een grotere uitbreiding van de bedrijven in het buitengebied, ligt verplaatsing naar een bedrijventerrein voor de hand.

De locatie maakt deel uit van het Gelders Natuur Netwerk. Binnen deze gebieden bevinden zich ecologische verbindingszones. Het beleid is erop gericht om de ecologische waarden te behouden, te herstellen en/of te vernieuwen.

De uitbreiding past binnen de kaders van de structuurvisie van de gemeente Putten. Het betreft een kleinschalige uitbreiding voor het parkeren van personenauto's voor het personeel en bezoekers. De uitbreiding wordt landschappelijk ingepast zodat het zicht daarop wordt ontnomen. Hierdoor wordt de ecologische verbindingszone in het gebied versterkt.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Onderzoek en conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is een uitbreiding van een bestaand bedrijfsperceel. Het perceel wordt in zuidoostelijke richting uitgebreid. Om te toetsen of deze ontwikkeling leidt tot negatieve effecten op het woon- en leefklimaat van omliggende gevoelige objecten (woningen), zijn deze objecten geïnventariseerd. Het dichtstbij gelegen gevoelige objecten zijn de woningen aan de Vleessteeg nummers 3 en 4.

Voor de uitbreiding van het grondwerkbedrijf (SBI-2008 016 Dienstverlening t.b.v. de landbouw / algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. > 500 m²) geldt op basis van de VNG-publicatie een richtafstand van 50 meter voor geluid, 30 meter voor geur en 10 meter voor stof en gevaar.

De woningen aan de Vleessteeg nummers 3 en 4 liggen op een afstand van circa 95 meter vanaf de perceelsuitbreiding. De afstand van 50 meter wordt ruimschoots gehaald.

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de omliggende woningen ook in de toekomstige situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De uitbreiding vindt niet plaats in de richting van de woningen. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.2 Geluid

Wegverkeerslawaai

Beleid en normstelling

Wettelijke geluidzone wegen

Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat ook sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau wanneer de ontwikkeling is gesitueerd nabij niet gezoneerde wegen (30 km/u wegen).

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Onderzoek

Er worden met dit bestemmingsplan geen geluidsgevoelige functies toegevoegd. Akoestisch onderzoek is voor dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.

4.3 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Het plangebied en de omgeving is geïnventariseerd op de aanwezigheid van de mogelijke risicobronnen (zie figuur 5). Rond het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig met invloedsgebieden. Gelet op de ligging van het plangebied en de afwezigheid van inrichtingen vormt dit aspect geen belemmering.

Vervoer gevaarlijke stoffen

N798

Op de Nijkerkerstraat (N798) vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. (zie figuur 6) De Nijkerkerstraat is gelegen op een afstand van circa 130 meter van het plangebied. Het gebied ligt binnen het invloedsgebied groepsrisico van de Nijkerkerstraat. Gezien de ligging van de weg op minder dan 200 meter is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Spoorlijn Zwolle - Amersfoort

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied groepsrisico van de spoorlijn Zwolle – Amersfoort, op een afstand van ongeveer 530 meter. Gezien de ligging van de spoorlijn op meer dan 200 meter van het plangebied volstaat een ‘beperkte’ verantwoording van het groepsrisico.

Buisleidingen

Hogedruk aardgasleiding

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied groepsrisico van hogedruk aardgasleiding N-570-20, op een afstand van ongeveer 300 meter. Uit de rapportage 'Inventarisatie risicobronnen gemeente Putten’, Tebodin, dd. 20-12-2012, blijkt dat het groepsrisico onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde is gelegen. Door de uitbreiding van het bedrijfsperceel ten behoeve van het parkeren van personenauto's zal het groepsrisico niet significant toenemen. Gezien de hoogte van het groepsrisico volstaat een ‘beperkte’ verantwoording van het groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGVleessteeg1-ON01_0005.jpg"

Figuur 5: Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGVleessteeg1-ON01_0006.jpg"

Figuur 6: Uitsnede overzichtskaart route gevaarlijke stoffen (bron: gemeente Putten)

Conclusie

De beoogde locatie van de uitbreiding van het bedrijfsperceel ligt binnen de invloedsgebieden van de verschillende risicobronnen. Omdat de feitelijke situatie ter plaatse nauwelijks wijzigt, er is geen grote toename van het aantal personen of verplaatsing zeer nabij een risicobron, wordt het voorliggende plan als kansrijk beschouwd. Ook wijzigt de zelfredzaamheid niet ten opzichte van de bestaande situatie. De uitbreiding wordt ingericht voor het parkeren van personenauto's van het personeel en bezoekers.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de uitbreiding van een bedrijfsperceel en leidt niet tot een toename van verkeer. Het parkeren van personenauto's van het personeel en bezoekers zal op de uitbreiding plaatsvinden. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.

4.5 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied is momenteel in gebruik als agrarisch gebied. Er is geen sprake van een verdachte locatie. Met dit bestemmingsplan wordt een bedrijfsperceel uitgebreid ten behoeve van het parkeren van personenauto's van het personeel en bezoekers. Hier is geen sprake van een transformatie naar een bodemgevoeliger gebruik. Een bodemonderzoek in het kader van dit bestemmingsplan is dan ook niet noodzakelijk.

4.6 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

• Natura-2000 gebieden;

• Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

• soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;

• soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;

• overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Arkemheen en Veluwerandmeren bedraagt circa 1.550 meter en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt circa 130 meter.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Omdat het gebied ligt in een ecologische verbindingszone wordt rond de uitbreiding een groenstrook aangelegd. Deze groenstrook wordt voorzien van inheemse- en streekeigen soorten. De strook vormt de verbinding tussen omliggende groenstroken. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Arkemheen en Veluwerandmeren is wel gevoelig voor stikstofdepositie. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Gelderland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

In het plangebied worden geen gebouwen gesloopt en watergangen verlegd. Onderzoek naar het eventueel voorkomen van beschermde soorten is niet noodzakelijk. Wel geldt de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.7 Verkeer en Parkeren

Met de uitbreiding van het bedrijfsperceel worden geen nieuwe functies toegevoegd die leiden tot extra verkeersbewegingen. Het parkeren op het bestaande terrein wordt verplaatst naar de uitbreiding. Dit gedeelte wordt ingericht voor het parkeren. De ontsluiting vindt plaats op de Vleessteeg via de bestaande inrit.

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het plan.

4.8 Water

Via de Digitale Watertoets is het Waterschap Vallei en Veluwe geïnformeerd over dit bestemmingsplan. Hiermee is bepaald dat het plan een klein waterbelang heeft op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen (korte procedure). Dit omdat binnen het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden zijn gelegen die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat met het voornemen geen essentieel waterbelangen worden geraakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor dit plan een positief wateradvies gegeven. De resultaten van de Digitale Watertoets zijn opgenomen in bijlage 1 waarbij in deze paragraaf de aandachtspunten worden behandeld.

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.

Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen/randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Hierbij wordt geadviseerd om de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Cultuurhistorie

Toetsingskader

De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.

Vochtige kampontginningen

De kampontginningen zijn de oudste ontginningen op vochtige zandgronden in de Gelderse Vallei. Kenmerkend voor de vochtige kampontginningen is de kromme lijn. Wegen, perceelsgrenzen en waterlopen waren vaak bochtig. De vorm van akkers en weiden en de kampontginningen waren aangepast aan de natuurlijke hoogten en laagten en dat gold ook voor de wegen die er langs liepen. Alleen als uitgestrektere natte gebieden in cultuur werden gebracht, kwamen er meer rechte lijnen voor. Indien dergelijke gebieden een groter areaal vormen. Al in de natuurlijke situatie lagen er beken in de Gelderse Vallei, maar om grotere delen van het gebied in cultuur te brengen moest de ontwatering worden verbeterd. Dat was mogelijk door laagten tussen dekzandruggen met elkaar te verbinden met sloten of beken. Om die reden kunnen sommige beken dwars door dekzandruggen lopen. (Zie figuur 7)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGVleessteeg1-ON01_0007.jpg"

Figuur 7: Uitsnede Nota Cultuuhistorie (bron: Raap, Archeologisch Adviesbureau).

Onderzoek en conclusie

In het plangebied komen geen cultuurhistorische waarden voor. Rondom het plangebied zijn Historische nederzettingslocaties, historische kavelgrenzen, waterlopen, wegen en historische bospercelen aanwezig. De aanwezige waarden worden met dit bestemmingsplan niet aangetast. Cultuurhistorie heeft geen invloed op het voorgenomen planontwikkeling.

Archeologie

Toetsingskader 

Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld (zie figuur 8) die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBGVleessteeg1-ON01_0008.jpg"

Figuur 8: Uitsnede archeologische waardenkaart (bron: gemeente Putten)

Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt in het gebied met een middelmatige archeologische verwachting, resten afgedekt en daardoor goed bewaard. Op het terrein geldt de dubbelbestemming ' Waarde - Archeologie 3. Hiervoor geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek bij grondwerkzaamheden tot een diepte van 40 centimeter onder maaiveld over een oppervlakte van kleiner dan 500 m². Het perceel wordt ingericht als bijbehorend terrein waar hoofdzakelijk het parkeren voor personenauto's gaat plaatsvinden. De oppervlakte van de uitbreiding is circa 400 m² en is kleiner dan 500 m² waarvoor een vrijstelling tot archeologisch onderzoek geldt. De grondwerkzaamheden die nodig zijn voor de aanleg van het terrein gaan niet dieper dan 40 cm onder maaiveld.

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.10 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsregels. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden. Hierop wordt in de volgende paragraaf nader ingegaan.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelregel en procedureregels.
  • Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten het overgangsrecht en de titel.

5.2 Bestemmingsregels

De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

(Dubbel)Bestemmingen

Bedrijf - Landelijke bedrijven

De uitbreiding van het perceel wordt voorzien van de bestemming 'Bedrijf - Landelijke bedrijven'. De uitbreiding sluit aan op het bestaande bedrijfsperceel. Binnen de bestemming is met een functieaanduiding, 'specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf', het betreffende bedrijf aangeduid. De uitbreiding mag alleen worden gebruikt voor het parkeren van personenauto's van het personeel en bezoekers. Buitenopslag is niet toegestaan. Op de uitbreiding mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Natuur

In het plangebied is de aan te leggen groenstrook bestemd als 'Natuur'. Dit sluit aan op de omliggende groenstroken die ook zijn voorzien van deze bestemming. Binnen de bestemming 'Natuur' mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Waarde - Archeologie 3

Voor het plangebied geldt op basis van de archeologische waardenkaart de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Deze gronden hebben een dubbelbestemming gekregen en zijn mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.

In de bouwregels is bepaald dat het verboden is om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing op te (laten) richten. Er moet eerst duidelijkheid zijn over de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

Er is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. Ook is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te laten vervallen.

Gebiedsaanduidingen

In de algemene aanduidingsregels zijn de regels opgenomen met betrekking tot de gebiedsaanduidingen. De gebiedsaanduidingen zijn in de algemene aanduidingsregels geregeld, omdat ze betrekking hebben op meerdere bestemmingen.

overige zone - landgoed

De gronden die zijn voorzien van de gebiedsaanduiding 'overige zone - landgoed' zijn naast de basisbestemming, aangewezen om op het landgoed aanwezige cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden te behouden, te herstellen of te ontwikkelen. Binnen deze gebiedsaanduiding is extensieve dagrecreatie toegestaan.

overige zone - ehs verweving en verbindingszone

De gronden die zijn voorzien van de gebiedsaanduiding 'overige zone - ehs verweving en verbindingszone' zijn naast de basisbestemming, aangewezen voor de bescherming, behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van landbouwgebieden met natuurwaarden en landbouwgebieden met een hoge dichtheid aan natuur- en boselementen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, wordt een ieder in de gelegenheid gesteld voor het indienen van zienswijzen.

Voorbereidingsfase

Gezien de omvang en aard van het voornemen, de realisatie van een parkeerstrook, heeft de gemeente gekozen om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen.

Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.

Vaststellingsfase

Ten aanzien van de ingekomen zienswijzen wordt een gemeentelijk standpunt bepaald in de zienswijzennota. Het resultaat van de zienswijzennota wordt verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

In het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij het kostenverhaal een rol speelt. Het opstellen van een exploitatieplan, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, is daarom niet nodig.

De noodzakelijke kosten van de gemeente bestaan uit de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding en het voeren van de procedure. Deze kosten worden gedekt uit de legesopbrengsten.