Plan: | Voorthuizerstraat 194 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0273.BPBGVoorthuizer194-ON01 |
Het voorliggend bestemmingsplan is een herziening van het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied', vastgesteld op 4 juli 2014 en het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied', hervastgesteld op 16 mei 2016. Met dit bestemmingsplan wordt medewerking verleend aan het verzoek van de initiatiefnemer om op het perceel Voorthuizerstraat 194, een nieuwe bedrijfsgebouw te realiseren en het bestemmingsvlak te vergroten. Het nieuwe bedrijfsgebouw krijgt een oppervlakte van 1.000 m2 en wordt gebruikt voor de opslag van hout. De vergroting van het bestemmingsvlak ziet toe op mogelijkheden voor buitenopslag op onverharde gronden.
Het perceel Voorthuizerstraat 194 is gelegen in het 'Westelijk Buitengebied' ten zuiden van de kern Putten. Op het perceel is een bedrijf gevestigd die gespecialiseerd is in het verwerken van bomen tot haardhout en het verhandelen ervan. Er zijn verder twee bedrijfswoningen met bijgebouwen aanwezig en diverse bedrijfsgebouwen. De bedrijfsgebouwen bestaan uit een groot bedrijfsgebouw en drie kleine bedrijfsgebouwen. In figuur 1 is deze huidige situatie weergegeven.
Figuur 1: Huidige situatie Voorthuizerstraat 194 (Luchtfoto 2017)
Het perceel Voorthuizerstraat 194 is gelegen in het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied'. In dit bestemmingsplan is voor het perceel de bestemming 'Bedrijf' van toepassing met daarbij de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bewerking en handel in rondhout'. Op het perceel zijn twee bedrijfswoningen met bijgebouwen en vier bedrijfsgebouwen aanwezig. De bedrijfsgebouwen hebben een gezamenlijke oppervlakte van 1.374 m2 (bestaande uit 624 m2 aan gebouwen en een overkapping van 750 m2).
Langs de Voorthuizerstraat en op de achterzijde van het perceel zijn bosstroken aanwezig. Deze hebben de bestemming 'Natuur gekregen. De achterzijde van het perceel is voorzien van de bestemming 'Agrarisch' Daarop aanvullend geldt voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - intensief rood zwermgebied'. Figuur 2 geeft een uitsnede weer van het geldende bestemmingsplan.
Figuur 2: Uitsnede vigerende bestemmingsplan Westelijk Buitengebied (www.ruimtelijkeplannen.nl)
Conform de bedrijfsbestemming is het niet toegestaan om meer dan 624 m2 aan bedrijfsgebouwen (met uitzondering van de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen) en 750 m2 aan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te realiseren. Ook is het niet toegestaan om de agrarische gronden te gebruiken voor buitenopslag. Om de voorgenomen ontwikkeling toch mogelijk te maken is een nieuw juridisch-planologisch kader noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet daarin.
Het beleid van de gemeente Putten vormt het kader waarbinnen de functionele en ruimtelijke ontwikkelingen worden vastgesteld. De ruimtelijke ontwikkelingsplannen van rijk en provincie vormen randvoorwaarden voor het gemeentelijke beleid. Voor zover relevant voor dit bestemmingsplan worden in de volgende paragrafen het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid toegelicht.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.
Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.1.6.van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking (SER-ladder) toegevoegd.
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 14 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren is in het Besluit ruimtelijke ordening de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen (artikel 3.1.6 lid 2). Op 1 juli 2017 is de regeling gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. In de algemene bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om een nieuw bedrijfsgebouw met een oppervlakte van 1.000 m2 te realiseren in het buitengebied van de gemeente Putten. De voorgenomen ontwikkeling betreft een uitbreiding van het bestaande bedrijf, waarbij het nieuw te bouwen bedrijfsgebouw aansluit op de bestaande bebouwing op het perceel.
Gelet op de aard en schaal van de voorgenomen ontwikkeling wordt dit in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking niet aangezien als een stedelijke ontwikkeling en is een toetsing daaraan niet noodzakelijk.
De reden voor het nieuwe bedrijfsgebouw is om de continuïteit van het bedrijf te verbeteren. Het bedrijf kan hierdoor op een gelijkmatig tempo te werk gaan en daardoor de piek van de winterdrukte opvangen. Door de realisatie van het nieuwe bedrijfsgebouw is het in de nieuwe situatie ook mogelijk om met eigen vast personeel uit de regio het werk uit te voeren. Momenteel wordt een bedrijfsgebouw gehuurd waar het hout naartoe getransporteerd moet worden. Met het nieuwe bedrijfsgebouw kan het aantal transportbewegingen worden verminderd.
Het rijksbeleid vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
De wijze waarop wordt omgegaan met ruimtelijke opgaven komt in de Omgevingsvisie Gelderland aan bod, waarbij de provincie partijen uitnodigt om deel te nemen.
De provincie wil minder sturen en meer begeleiden, inspireren en verbinden. De geldende afspraken over wonen en bedrijventerreinen in regionaal verband blijven bestaan. Verder zijn specifieke aandachtspunten: de leegstand en overcapaciteit, krimpgebieden, energietransitie, verblijfsrecreatie en de herijking van de EHS (Ecologische hoofdstructuur), die nu is opgedeeld naar een Gelders Natuurnetwerk (GNN) en een Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). Ook de landbouwsector verandert en er zijn ambities op het gebied van mobiliteit en openbaar vervoer. De hoofddoelstellingen zijn:
Wat dit laatste betreft komt de nadruk meer te liggen op gezondheidseffecten. Specifieke gebiedskwaliteiten worden vastgelegd in een Gebiedsatlas en de provincie organiseert kwaliteitsateliers.
Voor dit bestemmingsplan biedt de provinciale omgevingsvisie geen relevante aspecten. Het plan voorziet in een kleinschalige uitbreiding van het aanwezige bedrijf. Dit in de vorm van de realisatie van een bedrijfsgebouw en mogelijkheden voor opslag. De daarbij behorende ontwikkeling is dermate klein van aard dat ook hiervoor geen aspecten relevant zijn.
In de Omgevingsverordening Gelderland worden regels gesteld waaraan ontwikkelingen moeten voldoen. In de toelichting van een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing dient te worden beoordeeld of aan gestelde regels wordt voldaan.
Zo dienen solitaire bedrijven een plaats te krijgen op een bedrijventerrein en worden deze in beginsel uitgesloten in het buitengebied. Dit verbod geldt niet als er sprake is van functieverandering of als de ontwikkeling past in de afspraken die in het kader van het Regionaal Programma Werklocaties (RPW) zijn gemaakt over solitaire bedrijvigheid.
In het buitengebied zitten vaak al bestaande bedrijven die naar huidige planologische inzichten thuishoren op een bedrijventerrein. Deze bedrijven zijn vaak kleinschalig begonnen en steeds verder doorgegroeid. In sommige gevallen leveren deze bedrijven hinder op voor de omgeving. De provincie stelt dan ook eisen bij de uitbreiding van dergelijke bedrijven. Dit indien de totale bedrijfsbebouwing na uitbreiding meer dan 1.000 m2 bedraagt en waarbij de uitbreiding zelf minimaal 250 m2 bedraagt. Bij dergelijke ontwikkelingen dient altijd eerst te worden gekeken of verplaatsing van (een deel van) het bedrijf naar een bedrijventerrein in redelijkheid mogelijk is. Verplaatsing is in redelijkheid niet mogelijk als bijvoorbeeld is aangetoond dat de verplaatsing bedrijfseconomisch niet haalbaar is of als kan worden onderbouwd dat het bedrijf aan de huidige locatie is gebonden.
Indien verplaatsing naar een bedrijventerrein in redelijkheid niet mogelijk is gelden de volgende voorwaarden:
In hoofdstuk 2.1.2 en in bijlage 1 is benoemd dat vanwege het karakter van het bedrijf, de uitbreiding plaatsvindt op het bestaande bedrijfsperceel. De verplaatsing naar een bedrijventerrein is gezien de aard van het bedrijf in redelijkheid niet mogelijk.
Besluitvorming over het RPW voor de regio Noord-Veluwe zal naar verwachting in het derde kwartaal van 2018 plaatsvinden. De uitbreiding is wel passend in het gemeentelijk beleid. In de visie voor het gebied Koekamperweg is het plangebied aangewezen als uitbreidingslocatie voor bestaande bedrijven (zie hiervoor tevens paragraaf 2.3.2). Daarop aanvullend is in regionaal verband afgesproken dat een regionale afstemming noodzakelijk is wanneer een uitbreiding plaatsvindt van de oppervlakte bedrijventerrein. De uitbreiding in het plangebied is zeer beperkt. De realisatie van de voorgenomen bedrijfsgebouw wordt namelijk geheel gesitueerd in het aanwezige bouwvlak. Hierdoor is het aan te nemen dat dit ook in lijn zal zijn met het RPW.
De beoogde uitbreiding wordt op een goede wijze landschappelijk ingepast. Hiervoor is een landschapsplan opgesteld, waarmee de inrichting van het plangebied op een betere wijze aan zal sluiten op de omgeving. (zie hiervoor paragraaf 3.1).
Ten slotte is in samenspraak met de gemeente Putten een maatwerkbestemmings opgesteld voor de beoogde ontwikkeling, welke een doorvoering heeft gekregen in de regels van dit bestemmingsplan.
Gelet op het bovenstaande past de beoogde uitbreiding binnen de kaders van het provinciaal beleid. Het gaat om een kleinschalige uitbreiding van een bestaand bedrijf dat nu op verschillende locaties is gevestigd. Door gebruik te maken van een maatwerkbestemming en de beoogde uitbreiding landschappelijk in te passen kan de uitbreiding plaatsvinden in het buitengebied van de gemeente Putten. Het provinciaal beleid vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
In de gemeentelijke structuurvisie is het plangebied gelegen in het 'Agrarisch Gebied' van de gemeente Putten. Het meest westelijk gelegen gedeelte van het plangebied is voorzien van de nadere aanduiding 'Onderzoeksgebied zuidelijke ontsluitingsroute'. Daarop aanvullend ligt het plangebied in de zone 'Rode zwermgebieden' en betreft het een uitbreiding van het bestaande bedrijf.
De landbouw in het Agrarisch Gebied is aangemerkt als de belangrijkste waarde. De ontwikkeling van de agrarische bedrijvigheid in dit deelgebied dient dan ook - in ruimtelijke zin - zo min mogelijk te worden belemmerd. Ten zuiden van het dorp Putten wordt gezocht naar een geschikt tracé (al of niet over bestaande wegen) voor een nieuwe verbindingsweg tussen de N303 en N798 t.b.v. het doorgaande verkeer. Het Rode zwermgebied aangemerkt als een gebied waar de vestiging van niet-agrarische functies mogelijk is. Bij een dergelijke situatie dient een landschappelijke versterking plaats te vinden. Dit omdat de gebieden veelal een rommelige indruk maken. Ingezet wordt op verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit. Daarop aanvullend wordt aangegeven dat uitbreiding van bestaande niet-agrarische functies wenselijk is, met in achtneming van die hiervoor genoemde gewenste voorwaarden.
Het plangebied betreft een bestaand niet-agrarisch bedrijf in het Rode zwermgebied. De beoogde uitbreiding van het bedrijf gaat gepaard met een landschappelijke inpassing en heeft geen betrekking op gronden nabij de bestaande wegen. Dit is dan ook in lijn met het gestelde vanuit de gemeentelijke structuurvisie.
Voor het Rode zwermgebied waarin het plangebied is gelegen, is door de gemeenteraad van Putten (op 2 juni 2016) de Gebiedsvisie Koekamperweg vastgesteld. De visie beschrijft het ruimtelijke en functionele toekomstbeeld van het gebied rondom de Koekamperweg voor de komende tien jaar. Het gebied wordt begrensd door de Voorthuizerstraat, Oude Nijkerkerweg, Matseweg, Hoge Einderweg en Hoge Engweg. Ter plaatse van de beoogde uitbreiding zijn de gronden op de visiekaart aangeduid als 'Landschappelijke versterking vereist bij uitbreiding bedrijven'. In de visie is beschreven welke voorwaarden gelden bij het uitbreiden van bestaande bedrijven:
In hoofdstuk 3 wordt aangegeven dat de beoogde uitbreiding van het bedrijf geen (extra) overlast voor woningen tot gevolg heeft. Daarop aanvullend is de noodzaak voor de extra bebouwing aangetoond in hoofdstuk 2. De overige voorwaarden vanuit de gebiedsvisie zijn opgenomen in het ontwerp en doorgevoerd in de daarbij behorende inrichtingsschets. Zo vindt er een landschappelijke inpassing plaats en vanwege de situering van de boogde uitbreiding, ook een landschappelijke versterking. Hierdoor is het ruimtelijk eindresultaat, acceptabel en vormt het gemeentelijk beleid geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de inrichting van het plangebied en het beoogde bedrijfsgebouw.
Zoals in hoofdstuk 1 is behandeld, is door de initiatiefnemer het verzoek ingediend voor de realisatie van een extra bedrijfsgebouw en mogelijkheden voor buitenopslag op onverharde gronden. Het beoogde bedrijfsgebouw is gesitueerd achter de bedrijfswoningen en heeft een oppervlakte van 1.000 m2. Achter op het perceel waar de buitenopslag gaat plaatsvinden. worden de gronden voorzien van een aanduiding. Binnen deze aanduiding is alleen buitenopslag toegestaan. Gebouwen en oppervlakteverharding mogen niet op dit gedeelte van het perceel.
Voor deze ontwikkeling is ook een landschapsplan opgesteld (zie figuur 3.1). Hiermee wordt de inrichting van het plangebied op een betere wijze aangesloten op de omgeving. In de omgeving zijn namelijk veel groenstructuren aanwezig en bevinden zich gronden die zijn aangemerkt als natuur. Het landschapsplan gaat vooral uit van het aansluiten op- en het versterken van de bestaande groenstructuren. Daarbij dient de beplanting inheems te zijn en passend in de omgeving. Zo zal tussen de bedrijfswoningen en het beoogde bedrijfsgebouw een versterking van de groene inrichting plaatsvinden, wat ook als buffer dient tussen de bedrijfswoning en het bedrijfsgebouw. De versterking ziet toe op het creëren van een hofje wat ingevuld wordt met gras en solitaire bomen (beuk/walnoot).
Ook aan de westzijde van het plangebied zal een landschappelijke versterking plaatsvinden door de bestaande waardevolle structuur (houtwal) te behouden en dit uit te breiden met solitaire bomen (eiken/berk). Aan de noordelijke zijde van het beoogde bedrijfsgebouw zal een houtwal (eiken/berk met ondergroei) worden aangeplant. Hiermee blijft het bedrijfsgebouw vanuit de aangrenzende percelen uit het zicht.
De Voorthuizerstraat heeft in dit gebied een besloten en bosrijk karakter. Hier kan dus landschappelijke winst worden geboekt. Tegelijkertijd kan op deze wijze een groene afscherming worden gecreëerd. In het plangebied krijgt dit een invulling door de houtwal langs de Voorthuizerstraat te behouden.
De beoogde ontwikkeling, namelijk het realiseren van een extra bedrijfsgebouw en mogelijkheden voor buitenopslag, leidt niet tot onaanvaardbare ruimtelijke gevolgen en is ruimtelijke acceptabel.
Figuur 3.1: Landschappelijke inpassing Voorthuizerstraat 194
Bedrijven en milieuzonering
Het plangebied is gelegen aan de drukke doorgaande Voorthuizerstraat en binnen een multifunctioneel gebied. Op grond van de VNG-publicatie wordt de omgeving rond het plangebied tot 'gemengd gebied' gerekend.
Het nieuwe bedrijfsgebouw wordt gesitueerd binnen het bestemmingsvlak waar in de huidige situatie ook bedrijfsactiviteiten mogelijk zijn. Dit plan leidt dan ook niet tot een kortere afstand tussen het bedrijf en de omliggende gevoelige objecten. Door de voorgenomen ontwikkeling vinden wel meer bedrijfsactiviteiten plaats in het noordelijke deel van het terrein. Om te toetsen of deze ontwikkeling leidt tot negatieve effecten op het woon- en leefklimaat bij omliggende gevoelige objecten, zijn de omliggende gevoelige objecten geïnventariseerd. Het dichtstbij gelegen gevoelige objecten is de woning aan de Oude Nijkerkerweg 4.
Voor het aanwezige houtbedrijf geldt op basis van de VNG-publicatie een richtafstand van 100 meter voor geluid en 50 meter voor gevaar en stof (houtzagerij SBI-code 16101). Omdat het bedrijf is gelegen in een gemengd gebied, kan een afstandstrap lager worden gehanteerd en bedragen de richtafstanden 50 meter voor geluid en 30 meter voor gevaar en stof.
De woning ten zuiden van het bedrijf aan de Oude Nijkerkerweg 4 ligt op een afstand van circa 75 meter van de nieuwe opslagloods. De richtafstand tot de woning is 50 meter op basis van de VNG-publicatie. Voor de woning aan de Oude Nijkerkerweg 4 wordt voldaan aan de richtafstanden.
De woningen aan de Voorthuizerstraat 192 en 192a liggen ten noorden van het plangebied, aan de zijde waar de nieuwe opslagloods wordt gerealiseerd. De afstand van de loods tot deze woningen bedraagt circa 60 meter. Voor deze woningen wordt voldaan aan de richtafstanden vanuit de VNG-publicatie.
Het aspect milieu vormt daardoor geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Geluid
Wegverkeer
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
Er worden met dit bestemmingsplan geen geluidgevoelige functies toegevoegd. Akoestisch onderzoek naar wegverkeer is niet noodzakelijk.
Inrichtingslawaai
Oude Nijkerkerweg 4
De woning aan de Oude Nijkerkerweg 4 is gelegen op een afstand van circa 10 meter ten zuidwesten van het plangebied. Het plan omvat de bouw van een nieuwe loods om haardhout onder dak te kunnen opslaan. Tevens wordt beoogd om de werkzaamheden meer te kunnen spreiden door het jaar heen en zo mogelijk minder of niet meer in de avondperiode gaan plaatsvinden. Er is geen toename in capaciteit te verwachten. Het akoestisch onderzoek moet duidelijk maken of de wijzigingen passen binnen de toegestane geluidruimte. Om die reden zal met een akoestisch onderzoek aangetoond moeten worden wat de geluidbelasting bedraagt op de gevels van de woning Oude Nijkerkerweg 4. Aan de hand van dit onderzoek kan worden bepaald of de ontwikkeling wel of niet leidt tot (extra) geluidhinder op de woning.
In maart 2018 is onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3) om de akoestische situatie van het bedrijf op het perceel Voorthuizerstraat 194 in beeld te brengen. De dichtstbijzijnde woning van derden is de woning op het perceel Oude Nijkerkerweg 4. In het onderzoek zijn ook de woningen aan de Oude Nijkerkerweg 2, 2a en 2-1 en aan de Voorthuizerstraat 192 meegenomen.
Het onderzoek is uitgevoerd om inzicht te krijgen dat in de nieuwe situatie van het bedrijf wordt voldaan aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit. De normen die uit het Activiteitenbesluit gelden zijn een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van LAr;LT = 50, 45 en 40 dB(A) in resp. dag, avond en nacht. De maximale geluidniveaus mogen niet meer zijn dan resp. LAmax = 70, 65 en 60 dB(A). De piekniveaus van het laden en lossen in de dagperiode zijn uitgezonderd van toetsing.
Voor de bepaling van de diverse bronsterktes zijn geluidmetingen uitgevoerd op het bedrijfsterrein. De motafzuiging heeft een licht tonale component in de 315 en 250 Hz tertsband.
Het bedrijf werkt normaal gesproken alleen in de dagperiode, maar in de wintermaanden ook regelmatig tot 20.00 uur. In de RBS is het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de Oude Nijkerkerweg 4 berekend op LAr;LT = 40, 40 en 21 dB(A) of lager in resp. dag, avond en nacht. Maximale niveaus zijn berekend op LAmax = 65, 59 en 20 dB(A) of lager. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.
Ook ingeval er sprake zou zijn van een hoorbare toon ter plaatse van de woningen door de motafzuiging (toeslag 5 dB) wordt nog aan de normen voldaan.
Hiermee is aangetoond dat het bedrijf voldoet aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit. In het kader van melding Activiteitenbesluit zal naar verwachting maatwerkvoorschriften worden opgenomen, zodat ook wordt voldaan aan het gemeentelijk geluidbeleid. Het geluidaspect vormt daarmee geen belemmering voor realisatie van de plannen.
Archeologie
Voor het betreffende perceel geldt op basis van de Archeologisch Waardenkaart van Putten een archeologische dubbelbestemming, namelijk 'Waarde Archeologie - 2'. Hiervoor geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek bij grondwerkzaamheden tot een oppervlakte van 100 m² en voor ingrepen tot 40 cm diep.
Over dit project heeft overleg plaatsgevonden met de regio archeoloog. De regio archeoloog heeft het volgende geconcludeerd:
'De gronden zijn tot het begin van de jaren '70 in gebruik geweest als heide, waarna deze gronden geschikt zijn gemaakt voor bebouwing en/of landbouw. Ook zijn de gronden tijdelijk in gebruik geweest als kwekerij/volkstuin'.
Dit plan maakt het mogelijk om een bedrijfsgebouw te realiseren met een oppervlakte van 1.000 m2. Ter plaatse van de beoogde bedrijfsgebouw kan worden aangenomen dat de bodem, als gevolg van het voormalig gebruik, al is geroerd. De kans dat ter plaatse een gaaf en ongeschonden bodemarchief wordt aangetroffen is daarom nihil. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Archeologie vormt geen belemmering voor het plan.
Cultuurhistorie
Sinds 1 januari 2012 is er de zorgplicht voor cultuurhistorie formeel vastgelegd. Alle cultuurhistorische waarden dienen in ruimtelijke plannen meegewogen te worden. Deze maatregel is een gevolg van het project Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo). Cultuurhistorische waarden kunnen bijdragen aan het landschap van de toekomst. Ze kunnen een bron van inspiratie zijn bij de inrichting van de ruimte en tegelijk iets van het verleden zichtbaar houden. Zo verhoogt cultuurhistorie de kwaliteit van de leefomgeving.
Het plangebied ligt in een gebied dat cultuurhistorische waarden kent, namelijk 'gebied met keutervestiging'. Daarop aanvullend is vanuit de cultuurhistorische kaart ook op te merken dat aan de westelijke zijde van het plangebied een doorgaande weg uit 1832 was gesitueerd die inmiddels is verdwenen (zie figuur 3.2).
Het gebied met keutervestiging is ontstaan door de overschot aan boerenzoons en dochters zonder boerderij. Deze mensen vestigden zich op de gemeenschappelijke heide, al dan niet met toestemming van de eigenaren (maatschappen, domeinen, gemeente). In de loop van de 18e, 19e en begin van de 20e eeuw nam de keutervestiging grotere vormen aan. Delen van de gemeente Putten kenmerkten zich toen door de aanwezigheid van veel boerderijen en huizen in een landschap met veel kleine perceeltjes. Deze gebieden bevinden zich zowel onder de jonge ontginningen (ontgonnen na 1850) als onder de kamp- en broekontginningen. Tegenwoordig zijn deze gebieden vaak nog steeds kleinschalig. Het karakter van de gebieden met keutervestiging is aan het veranderen. De kleine landbouwkaveltjes van vroeger worden nu gezien als ruime woonkavels, waardoor het aantrekkelijk wordt de huisjes om te zetten in riante landhuizen.
Figuur 3.2: Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Putten
De landschapsstructuur wordt met deze ontwikkeling niet aangetast. Het nieuwe bedrijfsgebouw wordt in lijn met de bestaande bedrijfsgebouwen gebouwd en blijft binnen de huidige lijnen in het landschap. Er vindt geen doorbreking plaats van de aanwezige cultuurhistorische landschaps- en kavellijnen. De bebouwing wordt binnen het bestaande bestemmingsvlak gerealiseerd.
Bodem
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat als de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig gesaneerd wordt, dat het kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen worden bij voorkeur op schone grond gerealiseerd.
Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening. Voor het plangebied is geen sprake van een verdachte locatie.
Met dit bestemmingsplan een nieuwe bedrijfsgebouw en mogelijkheden voor buitenopslag mogelijk gemaakt. Hier is geen sprake een transformatie naar een bodemgevoeliger gebruik. Een bodemonderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan daarom niet nodig.
Verkeer en parkeren
In de bestaande situatie worden de werkzaamheden op verschillende locaties uitgevoerd. Hierdoor vinden er verkeersbewegingen plaats van en naar de verschillende locaties. Door de bouw van het nieuwe bedrijfsgebouw op het perceel Voorthuizerstraat 194, zijn er minder verkeersbewegingen nodig. Het bedrijf concentreert zich op één locatie. Hooguit zal er in de zomerperiode een beperkt aantal extra verkeersbewegingen plaatsvinden van personeel (2 tot 3 personenauto's per dag).
De locatie aan de Voorthuizerstraat 194 is goed bereikbaar en ligt direct aan de provinciale weg N303.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein.
Water
Via de Digitale Watertoets is het Waterschap Vallei en Veluwe geïnformeerd over dit bestemmingsplan. Hiermee is bepaald dat het plan geen essentiële waterbelangen raakt. Dit omdat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of
gebieden aanwezig zijn die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Op basis daarvan wordt door het waterschap een positief wateradvies gegeven. De resultaten van de Digitale Watertoets zijn opgenomen in bijlage 2, waarbij in deze paragraaf de aandachtspunten worden behandeld.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten
worden bij het waterschap.
Grondneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.
Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen/randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Hierbij wordt geadviseerd om de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen.
Luchtkwaliteit
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.
Het realiseren van een nieuwe (extra) bedrijfsgebouw heeft in principe geen extra verkeersbewegingen tot gevolg, behalve dat de medewerkers die momenteel vanuit de andere locatie werkzaam zijn, in de toekomstige situatie zullen parkeren in het plangebied. Daarop aanvullend is door de realisatie van het (extra) bedrijfsgebouw in het plangebied straks niet meer nodig om het hout naar de andere locatie te vervoeren. Hierdoor is aan te nemen dat in saldo de verkeersbewegingen op de Voorthuizerstraat zeer beperkt zullen toenemen. Deze beperkte toename zal dan ook bijna geen effect hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Ecologie
De Wet natuurbescherming kan worden onderverdeeld in gebiedsbescherming (bescherming van natuurgebieden: Natura 2000 gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN)) en in soortenbescherming (de bescherming van dier- en plantensoorten). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Op de betreffende locatie rust geen gebiedsbescherming op grond van de of de Habitat- of vogelrichtlijn. Het Natura 2000 gebied Veluwe ligt op circa 900 meter van het plangebied. De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden.
Soortenbescherming
In het kader van soortenbescherming is de Wet Natuurbescherming van belang.
Met dit bestemmingsplan worden bouwwerkzaamheden beoogd, namelijk de realisatie van een nieuwe bedrijfsloods. De locatie van de nieuwe loods betreft een kavel grasland. Het gras wordt regelmatig gemaaid. Verwacht wordt dat er op de locatie geen beschermde soorten aanwezig zijn. De locatie van de nieuwe loods kan een onderdeel zijn van een habitat van beschermde soorten. In de omgeving is voldoende gelijkwaardig habitat aanwezig. Bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt de zorgplicht in acht genomen. Dit betekent dat schade aan wilde planten zoveel mogelijk voorkomen moet worden en dat dieren in de gelegenheid worden gesteld zich te verplaatsen naar een nieuw habitat. Onderzoek naar het eventueel voorkomen van beschermde soorten is dan ook niet noodzakelijk.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.
Risicobronnen
In de nabijheid van het plangebied zijn twee relevante risicobronnen aanwezig (zie figuur 3.3). Op afstanden van circa 150 meter en 300 meter zijn aan de Oude Garderenseweg 3 en Huinerenkweg 5 bungalowparken gelegen met de aanwezigheid van bovengrondse propaan tanks. Hiervoor gelden risicoafstanden van 50 meter (Oude Garderenseweg 3) en 40 meter (Huinerenkweg 5) waaraan wordt voldaan. Daarop aanvullend vindt er vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de Voorthuizerstraat (N303). Dit heeft betrekking op het gedeelte vanaf het kruispunt Van Geenstraat-Sprieldeweg tot aan de gemeentegrens Nijkerk (zie figuur 3.4). Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied groepsrisico van de Voorthuizerstraat, op een afstand van ongeveer 50 meter.
Figuur 3.3: Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
Figuur 3.4: Uitsnede Overzichtskaart route gevaarlijke stoffen (bron: gemeente Putten)
Gelet op de afstand tussen het plangebied en de risicobronnen, is voor de bovengrondse propaan tanks op de bungalowparken geen nadere verantwoording noodzakelijk. Daarop aanvullend vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de Voorthuizerstraat (N303), wat is gelegen op een afstand van circa 50 meter van het plangebied. Gezien de ligging van de weg op minder dan 200 meter is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
De situatie in het plangebied verandert in zeer beperkte mate. In het plangebied zijn de bedrijfswerkzaamheden al toegestaan en vindt hier een uitbreiding van plaats. De uitbreiding ziet toe op de realisatie van een extra bedrijfsgebouw. In de nieuwe situatie worden geen objecten voor minder zelfredzame personen toegevoegd op het perceel. Het aspect externe veiligheid vormt daarom geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Kabels en leidingen
In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een planologische bescherming nodig hebben.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:
Het plangebied is grotendeels voorzien van deze enkelbestemming en heeft betrekking op het aanwezige houtbedrijf. De bestemming biedt ruimte om de voorgenomen bedrijfsgebouw te realiseren en gebruik te maken van de mogelijkheden voor buitenopslag.
In de bestemming is aangegeven wat is toegestaan aan bebouwing. Zo is het toegestaan om de bestaande gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen uit te breiden met een bedrijfsgebouw van 1.000 m2. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - buitenopslag' is het toegestaan om de gronden in gebruik te nemen voor buitenopslag. Ter plaatse is uitsluitend opslag van hout toegestaan. Daarbij is het niet toegestaan om oppervlakteverharding aan te brengen en/of op deze gronden bebouwing te realiseren.
Ook is een voorwaardelijk verplichting opgenomen om daarmee te komen tot een goede landschappelijke inpassing van het plangebied. Met deze verplichting dienen eerst de landschapsmaatregelen (zoals opgenomen in bijlage 1) aangelegd en in standgehouden te worden voordat gebruik gemaakt kan worden van de gronden en bouwwerken. In afwijking hiervan mogen de gronden en bouwwerken al wel worden gebruikt ten behoeve van het houtbedrijf, onder de voorwaarde dat de landschappelijke inpassing binnen één jaar na het tijdstip van het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan, wordt uitgevoerd.
In het plangebied is de aan te leggen bosstrook bestemd als 'Natuur'. Binnen de bestemming 'Natuur' mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Het bestemmingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, wordt een ieder in de gelegenheid gesteld voor het indienen van zienswijzen.
Voorbereidingsfase
Gezien de omvang en aard van het voornemen, de realisatie van een extra bedrijfsgebouw, heeft de gemeente gekozen om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen. Wel is overleg gevoerd in het kader van de watertoets met het waterschap Vallei en Veluwe.
Ontwerpfase
Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.
Vaststellingsfase
Ten aanzien van de ingekomen zienswijzen wordt een gemeentelijk standpunt bepaald in de zienswijzennota. Het resultaat van de zienswijzennota wordt verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
In het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij het kostenverhaal een rol speelt. Het opstellen van een exploitatieplan, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, is daarom niet nodig.
De noodzakelijke kosten van de gemeente bestaan uit de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding en het voeren van de procedure. Deze kosten worden gedekt uit de legesopbrengsten. Daarnaast wordt er met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst afgesloten.