direct naar inhoud van 4.8 Waterparagraaf
Plan: Voorthuizerstraat 196/Arkemheenseweg 10
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.BPBGvoorthuistr196-VA01

4.8 Waterparagraaf

Algemeen
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op twee percelen in het buitengebied van Putten. De wijziging die met dit bestemmingsplan wordt doorgevoerd voor het perceel Arkemheenseweg 10 heeft geen gevolgen voor de waterhuishouding. Op dit perceel wordt in deze paragraaf dan ook niet nader ingegaan. Via de digitale watertoets is op 21 maart 2013 beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. De watertoets richt zich uitsluitend op het perceel Voorthuizerstraat 196. Onderstaand is een beschrijving van het wateradvies van Waterschap Vallei en Veluwe weergegeven.

Boordeling
Binnen de grenzen van het perceel Voorthuizerstraat 196 liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Ook komt binnen en in de directe nabijheid van het perceel geen waterafhankelijke natuur voor. Dit betekent dat dit plan geen essentiƫle waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Aandachtspunten
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met enkele algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Algemene aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap. Voor de afvoer van het afvalwater wordt gebruik gemaakt van de bestaande riolering. Het hemelwater op het perceel wordt via infiltratiekratten onder het straatwerk/grind afgevoerd.

Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste bouwmaterialen (geen uitlogende materialen). Bij het afkoppelen van het hemelwater van het verhard oppervlak dient de beslisboom van Waterschap Vallei en Veluwe toegepast te worden.

Korte procedure
Via het invullen van de digitale watertoets is invulling gegeven aan de wettelijke verplichting voor het vroegtijdig informeren van het waterschap bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het waterschap heeft over het voorgenomen plan een positief wateradvies gegeven. Vooroverleg conform artikel 3.1.1. van het Bro is dan ook niet meer nodig.