direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Putten, achter Stationsstraat 11
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.BPBKAStationstrt11-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Achter de Stationsstraat 11 in Putten binnen de gelijknamig gemeente, ligt een woonperceel (hierna plangebied). De locatie ligt ten westen van het centrumgebied van de Putten. Het voornemen is om binnen het plangebied een woning te realiseren.

Het perceel is voorzien van een woonbestemming. Op het perceel is geen bouwvlak opgenomen. Hierdoor is het niet mogelijk om een woning te realiseren.

De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan “Kom West”, vastgesteld op 12 januari 2012, aangezien de benodigde bouwmogelijkheden ontbreken. Omdat de voorgenomen ontwikkeling niet in overeenstemming is met het vigerende bestemmingsplan is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. In voorliggend bestemmingsplan wordt aangetoond dat de gewenste ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt achter de Stationsstraat 11 te Putten. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Putten, sectie C nummer 10711. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de directe en verdere omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKAStationstrt11-VA01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de directe en ruimere omgeving (Bron: Plattekaart.nl)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Putten, achter Stationsstraat 11” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0273.BPBKAStationstrt11-VA01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen);
  • toelichting (met bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Kom West”. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 12 januari 2012 door de gemeenteraad van de gemeente Putten. Verder geldt ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan “Parkeernormen” (vastgesteld op 5 juli 2018). Het plan “Parkeernormen gaat in op de geldende parkeernormen

Op basis van deze bestemmingsplannen is het plangebied voorzien van de enkelbestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan “Kom West” weergegeven. Hierbij is het plangebied met een rode omlijning omgeven. Aansluitend wordt kort op de geldende bestemmingen ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKAStationstrt11-VA01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

'Wonen'

De op de verbeelding voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een beroep aan huis, bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en tuinen en erven.

Bouwregels

Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd in het bouwvlak en met hun voorgevel in de aangegeven voorgevelbouwgrens. De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan aangegeven. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen bijgebouwen, carports, aan- en uitbouwen worden gebouwd.

'Waarde – Archeologie'

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en) (basisbestemming), mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

Bouwregels

Ter plaatse van deze bestemming is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • 1. het vergraven en egaliseren van gronden;
  • 2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • 3. het aanbrengen van leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • 4. het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen.
1.4.2 Strijdigheid

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Op basis van de huidige regels is het bouwen van een woning niet toegestaan omdat geen bouwvlak aanwezig is. Voor deze ontwikkeling dient het bestemmingsplan dan ook te worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader en toont aan dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie in het plangebied.

Hoofdstuk 3 gaat in op de gewenste situatie.

In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente Putten beschreven.

In Hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de financiële uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak, het vooroverleg en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

Zoals aangegeven ligt het plangebied achter de Stationsstraat 11, aan de westzijde van de kern Putten. In de huidige situatie is het plangebied in gebruik als weide voor dieren. De gronden fungeerden als tuin bij de woning op de locatie Stationsstraat 11. Het plangebied is aan de noord- en oostzijde begrensd door woonpercelen. Aan de west- en zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de Husselerweg

In afbeelding 2.1 is de huidige situatie van het plangebied (rode omlijning) met een luchtfoto weergegeven. Afbeelding 2.2 betreft een straataanzicht van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKAStationstrt11-VA01_0003.png"  
Afbeelding 2.1 Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKAStationstrt11-VA01_0004.png"  
Afbeelding 2.2 Huidig straatbeeld van plangebied vanaf de Husselerweg (Bron: Google maps)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Het voornemen is om binnen de contouren van de woonbestemming een woning te realiseren. Doordat in de huidige planologische situatie geen bouwvlak is opgenomen is het niet mogelijk om een woning te realiseren. Er is dan ook een herziening van het bestemmingplan noodzakelijk.

In afbeelding 3.1 is een schetsplan weergeven van de gewenste situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKAStationstrt11-VA01_0005.png"  
Afbeelding 3.1 Schetsbeeld van de gewenste situatie (Bron: Roordink Architecten)  

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
4.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Dit is nodig om de doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

4.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties
4.1.1.4 Toetsing van het initiatief aan de NOVI

In voorliggend geval betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen herontwikkeling.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
4.1.2.1 Algemeen

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeen-telijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een be-stemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om natio-nale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

4.1.2.2 Toetsing van het initiatief aan het Barro

Het Barro doet geen uitspraken over het initiatief of over het plangebied. Het initiatief is ook niet strijdig met het Barro. Het Barro vormt geen verdere belemmering voor dit initiatief.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Ten tijde van de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.3.1 Toetsing van het initiatief aan de Ladder

Wat betreft de “Ladder voor duurzame verstedelijking” wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij “nieuwe stedelijke ontwikkelingen” (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze definitie. Op het realiseren van woningen is onder meer de uitspraak ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921 van belang. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van respectievelijk 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is er sprake van de realisatie van één woning. Er is dus geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking wordt niet noodzakelijk geacht.

4.1.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland
4.2.1.1 Algemeen

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is op 1 maart 2019 in werking getreden. Het betreft een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsverordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en bevat algemene verbindende voorschriften. De Omgevingsverordening is vastgesteld op 24 september 2014 en sindsdien diverse malen geactualiseerd.

4.2.1.2 Programmering wonen

De Gelderse provinciale ambitie is:

  • Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. We benutten de bestaande bebouwde omgeving optimaal met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen.
  • Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas.
  • Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.


De Provinciale aanpak:

  • De provincie gaat in gesprek met de Gelderse regio’s en ze maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. De provincie heeft specifieke aandacht voor de gemeentegrens overstijgende woonvraagstukken.
  • De provincie stimuleert innovaties in woonwijken op het vlak van duurzaamheid en het omvormen van bestaande gebouwen tot woonruimte.

Op basis van de provinciale verordening is een regionale woonagenda opgesteld.

4.2.1.3 Toetsing aan de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland

Het initiatief is niet strijdig met het provinciale beleid. Er wordt voorzien in nieuwbouw op een daarvoor bedoelde en geschikte locatie. Een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking heeft reeds plaatsgevonden in paragraaf 4.1.3.1. Uit paragraaf 4.3.1 en 4.4.2 van deze toelichting blijkt dat de ontwikkeling aansluit bij de regionale- en gemeentelijke woonvisies.

4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
4.2.2.1 Algemeen

Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Gelderland. Op 21 december 2022 is de laatste actualisatie vastgesteld.

De omgevingsverordening is een uitwerking van de omgevingsvisie. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen hiervan of gebiedsgerichte thema's. De onderwerpen die in de verordening aan de orde komen en waarvoor regels opgenomen zijn, zijn: wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap, energie, gebruik gesloten stortplaatsen, grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning, bodem, geluidhinder, vaarwegen, regionaal waterplan, handelingen in watersystemen, wegen, vervoer gevaarlijke stoffen en luchtvaart.

4.2.2.2 Van toepassing zijnde artikelen

In het plangebied zijn de volgende regels van toepassing:

Artikel 2.38 (instructieregel bestemmingsplan Intrekgebied)

Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Intrekgebied maakt de winning van fossiele energie niet mogelijk. Het voorliggende initiatief betreft geen ontwikkeling met het oog op het winnen van fossiele energie. De regel is hiermee niet relevant voor het planvoornemen.

Artikel 3.33 (verbod op winning fossiele energie in Intrekgebieden)

Het is verboden in een Intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie. Het voorliggende initiatief betreft geen ontwikkeling met het oog op het winnen van fossiele energie. De regel is hiermee niet relevant voor het planvoornemen.

Artikel 2.16 (nieuwvestiging en uitbreiding glastuinbouwbedrijf)  

Een bestemmingsplan laat nieuwvestiging en uitbreiding van een glastuinbouwbedrijf met een glasopstand vanaf twee hectare alleen toe binnen een glastuinbouwontwikkelingsgebied.Een bestemmingsplan laat in een glastuinbouwontwikkelingsgebied een andere functie dan glastuinbouw alleen toe als die andere functie bijdraagt aan de herstructurering van de glastuinbouwsector.

Het voorliggende initiatief betreft geen ontwikkeling met het oog op glastuinbouw. De regel is hiermee niet relevant voor het planvoornemen.

4.2.2.3 Toetsing van het initiatief aan de ‘Omgevingsverordening Gelderland’

Op basis van paragraaf 4.2.2.2 wordt geconcludeerd dat het planvoornemen past binnen de relevante regels en voorwaarden die voortvloeien uit de Omgevingsverordening Gelderland.

4.2.3 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Regionaal beleid

De gemeente Putten valt binnen de regio Noord Veluwe.

4.3.1 Woondeal regio Noord-Veluwe
4.3.1.1 Algemeen

Alle partners die meedoen in deze Woondeal (gemeenten, corporaties, provincie en Rijk) hebben de ambitie om de opgaven op de woningmarkt het hoofd te bieden. Deze Woondeal wordt echter wel gesloten in een complexe en onzekere tijd; bouwers en ontwikkelaars hebben te kampen met oplopende bouwkosten en capaciteitsproblemen terwijl uitdagingen op het gebied van stikstof, netcapaciteit, water en mobiliteit vragen om het maken van scherpe keuzes. Juist vanwege deze omstandigheden is het zo belangrijk dat we ons samen sterk maken en via langjarig commitment de schouders er onder zetten. Versnelling en verhoging van 1. Binnen de regio Noord-Veluwe bestaan verschillende samenwerkingen op een ander schaalniveau. Zo werken de gemeenten Harderwijk en Ermelo samen met de gemeente Zeewolde aan een gebieds-agenda EHZ en werken de gemeenten Elburg, Nunspeet, Hattem en Oldebroek samen binnen Kop van de Veluwe (inclusief gemeente Heerde). De Kop van de Veluwe participeert ook binnen verstedelijkingsstrategie van Zwolle (Novex gebied). De bouwproductie vraagt naast regie van Rijk en provincie nauwe samenwerking met gemeenten en denken in kansen en oplossingen. Dit vraagt visie, creativiteit, draagvlak, durf en daadkracht waarbij corporaties de positie hebben van een vanzelfsprekende samenwerkingspartner

4.3.1.2 Woningmarkt in beweging

Onderstaande tabel geeft per gemeente weer welke woningaantallen iedere gemeente bouwt richting 2030

toe. De colleges van B&W dragen -binnen hun mogelijkheden en mits ambtelijke capaciteit geborgd kan

worden- zorg voor het afgeven van voldoende vergunningen voor de realisatie van de met de provincie

afgesproken woningbouwopgave in de regio.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKAStationstrt11-VA01_0006.png"  

4.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de Woonvisie Regio Noord-Veluwe

In de gemeente Putten wordt tot 2030 hard gewerkt aan een stevige woningbouwopgave. In totaal moeten er dan 1.403 woningen zijn gerealiseerd. Waarvan 73% in het betaalbare koop- of huursegment.

Met het initiatief wordt voorzien in de realisatie van 1 vrijstaande woning in het duurdere koop-segment. Kwantitatief draagt dit initiatief een steentje bij aan het behalen van de geambieerde woningbouwopgave. Kwalitatief gezien bevordert dit initiatief ook de doorstroming op de woningmarkt. Bewoners die naar deze nieuwe woning verhuizen, stellen zelf weer een andere, meer betaalbare woning vrij.

4.3.2 Conclusie toetsing aan het regionaal beleid

Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het initiatief voldoet aan al het relevante beleid van de regio Noord-Veluwe.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Putten 2040
4.4.1.1 Algemeen

Op 2 november 2023 is de Omgevingsvisie Putten 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie Putten 2040 is een belangrijk onderdeel van de Omgevingswet. Deze omgevingsvisie wordt de kapstok voor toekomstig beleid en toekomstige initiatieven voor de fysieke leefomgeving. In de omgevingsvisie geeft de gemeente Putten aan hoe onze (fysieke) woon- en leefomgeving er op lokaal niveau uit moet komen te zien. Denk aan woningen en bedrijven, verkeer en vervoer, water en groen en onderwijs- en sportvoorzieningen. Maar het gaat ook over zaken die minder tastbaar zijn zoals duurzaamheid en gezondheid. Een heldere toekomstvisie helpt bij het beoordelen van nieuwe ideeën en het uitvoeren van de Omgevingswet.

De Omgevingsvisie Putten 2040 bevat tal van opgaven, ambities, en (impliciet) keuzes die de
fysieke leefomgeving van Putten beïnvloeden. De gemeente Putten realiseert zich goed dat de integrale omgevingsvisie bestaande uit zoveel opgaven en ambities een hoog detailniveau kent. Dit is nodig om in de toekomst initiatieven die op de gemeente Putten afkomen goed te kunnen afwegen. Sommige ambities zijn al vastgelegd in bestaand beleid. Andere zijn nieuw. Voor een totaal overzicht is het natuurlijk zaak de volledige omgevingsvisie door te nemen.

In de omgevingsvisie zijn negen centrale opgaven uitgewerkt die goed het brede palet aan opgaven en ambities weergeeft. Een opgave is een maatschappelijk vraagstuk dat om een antwoord vraagt. Deze opaven zijn gekoppeld aan drie ambities die onderdeel zijn van het Puttense Wiel. De drie ambities zijn:

  • 1. De gemeente Putten stelt de mens centraal, als gebruiker van de ruimte;
  • 2. de gemeente Putten is rentmeester van de (dorpse en natuurlijke) leefomgeving;
  • 3. de gemeente Putten blijft werken aan een vitale en gastvrije economie.

Negen opgaven staat centraal in de omgevingsvisie. Voor de voorgenomen ontwikkeling is de opgave 'aangenaam wonen in Putten' het meest relevant.

4.4.1.2 Aangenaam wonen in Putten

Een passende en betaalbare woningvoorraad voor de lange termijn

In Putten wil de gemeente ervoor zorgen dat de woningvoorraad op de lange termijn aansluit bij de woonbehoeften uit de samenleving. Rekening houden met de ontwikkeling op langere termijn vraagt om flexibiliteit. Hetrealiseren van passende huisvesting ziet de gemeente als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van inwoners, maatschappelijke organisaties en gemeentebestuur. De gemeente streeft naar een evenwichtige woningvoorraad die alle segmenten omvat en alle doelgroepen onderdak biedt. Bij voorkeur zijn woningen voor meerdere doelgroepen geschikt en daarmee ook op langere termijn inzetbaar. Er is een gezonde opbouw van de bevolking nodig om de vitaliteit van Putten en haar voorzieningen in stand te houden. Aandachtspunt hierbij is de doelgroep jongeren. Ook voor deze doelgroep wil de gemeente voldoende woningen bieden. De gemeente zet zich in om tot 2040 2.200 woningen te bouwen, aansluitend bij de prognoses voor de groei van het aantal inwoners in Putten. De gemeente bouwt voor de lokale behoefte, met extra aandacht voor starters en (vitale) ouderen. Hier is voldoende aanbod in sociale huur en betaalbare koop voor nodig. Woningbouwontwikkeling kan zo bijdragen aan een inclusieve samenleving voor jong en oud. De gemeente kijkt met Woningstichting Putten naar mogelijkheden om doorstroming van ouderen in de sociale huur te stimuleren, waardoor meer mensen passend worden gehuisvest.

Prettige woonwijken: gezond en inclusief

De gemeente zet in op zorgzame en inclusieve wijken. De gemeente maakt goed wonen voor inwoners met een zorgbehoefte mogelijk. Dat vraagt om een integrale benadering van wonen, zorg en welzijn, samenwerking, mogelijkheden voor ontmoeting en geschikte woonvormen op de juiste plek. Hier past de gemeente een integrale benadering van wonen, zorg en welzijn toe. Om te beginnen is daar een gezonde en aantrekkelijke woonomgeving met een hoge milieukwaliteit voor nodig. Ruimte voor sport en beweging is een belangrijk onderdeel van een gezonde woonomgeving. Bovendien biedt groen een aantrekkelijk omgeving om te sporten en bewegen en elkaar te ontmoeten. Bovendien moet iedere woning een aangename zijde hebben: uitzicht op groen (we streven de 3/30/300 vuistregel na), geen geluid- (geluidluwe zijde) en/of geuroverlast, geen luchtverontreiniging en een veilige vluchtroute i.v.m. Omgevingsveiligheid. Putten zet zich in om de woonkwaliteit blijvend te monitoren. Op dit moment gaat het bijvoorbeeld al goed met het monitoren van afstanden tot groen en het zicht op groen in de wijk. Verder dragen mogelijkheden voor ontmoeting, toegankelijkheid en bereikbaarheid van voorzieningen bij aan vitaliteit. Dit gaat vereenzaming tegen omdat mensen elkaar meer tegenkomen op straat. Om dit zo goed mogelijk op de wensen van bewoners aan te laten sluiten zorgt de gemeente voor meer betrokkenheid van inwoners bij de inrichting van de openbare ruimte. De gemeente stimuleert het aanpassen van woningen, woonomgeving en voorzieningen aan de wens of noodzaak van veel inwoners om (langer) zelfstandig te wonen en ten behoeve van toekomstbestendigheid. Een speciaal aandachtspunt in Putten is goed wonen voor mensen met een zorgbehoefte. De gemeente stimuleert nieuwe woonvormen voor vitale senioren.

Woningbouw locaties: transformatie boven uitbreiding 

Het zwaartepunt van woningbouw ligt in het dorp Putten. Ook in buurtschappen kijkt de gemeente naar woningtoevoeging op een passend schaalniveau. De gemeente vind dat inbreiding boven uitbreiding moet gaan. En dan voornamelijk: transformatie boven uitbreiding. Transformatie van verouderde woningen of bedrijven biedt ruimte voor het toevoegen van nieuwe woningen binnen de bebouwde kom. De gemeente kiest nadrukkelijk voor 3 woningbouwlocaties: De Bosrande, Halvinkhuizen en Ambachtstraat. Inbreiding moet passen in de dorpse schaal en mag niet ten koste gaan van de bestaande omgeving, maar juist (groene) kwaliteit toevoegen. In bestaande woonwijken kan ook verdicht worden door splitsing van woningen of het toevoegen van nieuwe woningen. Hoogteaccenten (maximaal 4 tot 5 bouwlagen) op een aantal plekken in de kern zijn denkbaar en passen bij het dorpse karakter. Bij inbreiding moet wel aandacht zijn voor de balans tussen verharding (waaronder parkeren) en ruimte voor groen, in het voordeel van het groen.

Duurzaam wonen

De gemeente wil dat de Puttense woningen toekomstbestendig zijn, zowel de bestaande als nieuwe woningen. De gemeente streeft dan ook naar een duurzame woningvoorraad die zich kenmerkt door: groen, klimaatadaptief, natuurinclusief en energieneutraal. Duurzaam en circulair bouwen vindt de gemeente belangrijk en in Putten bouwen we in de toekomst bio-based. Door het verergeren van wateroverlast, droogte- en hitteproblematiek dienen ook de woonomgevingen aangepast te worden gericht op een groene inrichting en het verminderen van het verhard oppervlak. Hier moet voldoende ruimte voor groen-blauwe structuren zijn. Maar ook op particulier terrein wil de gemeente dit stimuleren. Het behoud van aanwezig groen vindt de gemeente belangrijk. Het onderhoud zal plaatsvinden gericht op behoud.

4.4.1.3 Spelregels aangenaam wonen

De volgende spelregels (per hoofdopgave) kunnen concreet gebruikt worden om initiatieven te bespreken. Ze zijn nadrukkelijk bedoeld om initiatiefnemers te inspireren om het initiatief mogelijk aan te scherpen en vormen voor de gemeente een concreet kader bij de bespreking van het plan. De initiatiefnemer wordt gevraagd om per spelregel of set van spelregels een onderbouwing aan te leveren over op welke manier het initiatief (al dan niet) een bijdrage levert. Het biedt de basis voor het verdere gesprek tussen gemeente en initiatiefnemer.

Aangenaam wonen

Het initiatief draagt bij aan de ambities van Aangenaam wonen in Putten door invulling te geven aan de volgende spelregels:

  • 1. Nieuwbouw is in beginsel alleen mogelijk binnen de grenzen van de bebouwde kom van het dorp (inbreiding), of via de rood voor rood regeling.

Het initiatief richt zich op inbreiden binnen de bebouwde kom. In het voorliggende geval betreft het voornemen namelijk de realisatie van één woning in de kern van Putten. De realisatie van de woning vindt plaats op een inbreidingslocatie die geschikt is voor wonen.

  • 2. De uitstraling van de woning of het gebouw draagt bij aan het dorpse / landelijke karakter van Putten.

De stedenbouwkundige positionering is op basis van het advies van de commissie Ruimtelijke Kwaliteit aangepast op de omgeving. Ook de architectonische uitstraling van het huis wordt op de omgeving afgestemd.

  • 3. Nieuwe gebouwen moeten in massa, hoogte en ruimtelijke kwaliteit passend zijn in de omgeving. De kwaliteit en leefbaarheid van de bestaande leefomgeving blijft tenminste gelijk en wordt bij voorkeur beter.

De massa, bouwhoogte en architectonische uitingsstijl van de nieuw te bouwen woning wordt afgestemd op de omgeving. De definitieve bouwplannen met betrekking tot het planvoornemen worden getoetst door de commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Waarmee de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande leefomgeving in- en om het projectgebied wordt gewaarborgd.

  • 4. Er wordt een bijdrage geleverd aan een evenwichtige woningvoorraad die inspeelt op de (toekomstige) behoeften van Puttenaren qua woontypologie en prijsklasse. Indien het initiatief uit meer dan 20 woningen bestaat; zie het gedetailleerde woningbouwprogramma in de Woonvisie Putten.

Het voornemen voorziet in het toevoegen van één woning ter plaatse van een woonbestemming. Het bouwen van het huis vindt plaats binnen de kern Putten en draagt bij aan de ambitie van de gemeente om 2.200 woningen te bouwen tot 2040. Binnen deze woningbouwopgave bestaat er ook de behoefte om vrijstaande woningen in een relatief duurdere prijsklasse te realiseren.

  • 5. Het woonprogramma houdt rekening met de draagkracht van het bestaande voorzieningenniveau en van de vitaliteit van de bestaande wijk.

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van één woning binnen de kern Putten. Die kern heeft reeds een toereikend niveau van voorzieningen. Met de totstandkoming van één woning komt daar geen verandering in.

  • 6. De ontwikkeling kan zichzelf volledig financieren inclusief de eventueel noodzakelijke aanpassingen in de omgeving. Zo niet, is er een passende financieringsconstructie gevonden met relevante partners.

Het voorliggende initiatief voorziet in een ontwikkeling die volledig door de initiatiefnemer wordt gefinancierd.

  • 7. Er wordt een bijdrage geleverd aan de duurzaamheidsambities van gemeente Putten.

De nieuwbouwwoning voldoet aan de hedendaagse duurzaamheidseisen en is aardgasvrij.

  • 8. Er wordt een bijdrage geleverd aan de ambities van Bereikbaar Putten. 

In paragraaf 5.1.2 wordt onderbouwd waarom het toevoegen van één vrijstaande ambities geen gevolgen heeft voor de mobiliteitsambities van de gemeente Putten.

4.4.1.4 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Putten 2040

Het voornemen voorziet in het toevoegen van één woning ter plaatse van een woonbestemming binnen de bebouwde kom van de dorpskern Putten. Het bouwen van het huis vindt plaats op een inbreidingslocatie die geschikt is voor wonen en draagt bij aan de ambitie van de gemeente om 2.200 woningen te bouwen tot 2040. De woning is bedoeld voor de lokale woningbehoefte en draagt bij aan de doorstroming op de woningmarkt. Daarnaast betreft het een duurzame gasloze woning. Het voornemen voldoet aan de spelregels voor de opgave 'aangenaam wonen'. Wat betreft de milieu- en omgevingsaspecten wordt verwezen naar Hoofdstuk 5 van deze toelichting. Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Putten 2040.

4.4.2 Woonvisie Putten 2020-2025 Werken aan het Puttens palet
4.4.2.1 Algemeen

Op 28 mei 2020 heeft de gemeenteraad van Putten de Woonvisie 2020-2025 vastgesteld. In het coalitieakkoord Bouwen aan Putten is afgesproken dat er moet worden doorgaan met het bouwen van woningen van goede kwaliteit, op de juiste locaties en passend binnen de mogelijkheden van de inwoners van de gemeente Putten. Bij het opstellen van de woonvisie is zorgvuldig rekening gehouden met de regionale afspraken op de Noord-Veluwe. In dit verband is afgestemd welke huishoudensprognoses worden gebruikt voor de woonvisie. Ook is bij bepalen van de woonopgaven gebruikgemaakt van gegevens uit regionaal woningmarktonderzoek. Als startpunt voor de woonvisie is een woningmarktanalyse uitgevoerd. De woonopgaven die uit deze woningmarktanalyse voortkomen zijn vertaald naar drie ambities;

  • 1. Betaalbare en passende woningen voor de lokale behoefte.

Om deze ambitie te realiseren is een uitbreiding van de woningvoorraad met circa 700 woningen nodig in de periode 2019 tot 2025 (en in totaal tot 2030 circa 1.100 woningen). Voor starters bestaat de grootste urgentie. Daarnaast is passend wonen voor senioren een grote opgave. Dit vraagt vooral om meer betaalbare woningen: sociale huur en betaalbare koop. In de periode 2019-2025 170 à 230 moeten sociale huurwoningen toegevoegd worden, evenals een vergelijkbaar aantal betaalbare koopwoningen.

  • 2. Zorgzame en inclusieve wijken.

De gemeente Putten wil goed wonen voor onze inwoners met een zorgbehoefte mogelijk maken. Dat vraagt om een integrale benadering van wonen, zorg en welzijn, samenwerking, mogelijkheden voor ontmoeting en geschikte woonvormen op de juiste plek. Mensen moeten zoveel mogelijk een wooncarrière in de eigen omgeving kunnen maken, zodat mensen goed wonen in een omgeving waar ze zich thuis voelen, waar ze erbij horen, en waar zij een netwerk hebben of kunnen opbouwen.

  • 3. Een duurzaam thuis

Ambitie voor een duurzame woningvoorraad die zich kenmerkt door groen en zuinig energieverbruik dan wel energieneutraliteit.

4.4.2.2 Toetsing van het initiatief aan de Woonvisie Putten 2020-2025 Werken aan het Puttens palet

In voorliggend geval gaat het om de realisatie van één woning op een woonbestemming in de bebouwde kom van Putten. Er wordt voorzien in nieuwbouw op een daarvoor bedoelde en geschikte locatie. De woning zal gasloos worden gebouwd. De realisatie van één woning sluit aan bij de ambitie om 700 woningen te bouwen in de periode 2019 tot 2025.Het voorliggend plan sluit aan op de doelstellingen van de Woonvisie.

4.4.3 Inbreidingsnota
4.4.3.1 Algemeen

De gemeente Putten heeft in 2017 de laatste versie van de inbreidingsnota vastgesteld. De inbreidingsnota heeft als doel de potentiële inbreidingslocaties in de gemeente Putten in beeld te brengen. Mede vanuit de Ladder voor Duurzame verstedelijking acht de gemeente het van belang deze locaties in beeld te hebben. Het betreffende plangebied bevindt zich niet op een locatie die al aangewezen is als inbreidingslocatie. Tevens zijn de getallen die in de nota zijn opgenomen achterhaald gezien de snelle ontwikkelingen op de woningmarkt in de afgelopen jaren. Het kopje ‘spelregels nieuwe ontwikkelingen is relevant en niet achterhaald. Hierin staan regels waar nieuwe inbreidingsprojecten aan moeten voldoen.

4.4.3.2 Spelregels nieuwe ontwikkelingen

Bouwplannen die niet voldoen aan bestemmingsplannen, worden automatisch aangemerkt als een verzoek of wijziging van het bestemmingsplan. Dit houdt in dat bepaald moet worden of met de nieuwe plannen sprake is van ‘goede ruimtelijke ordening’.

  • 1. Ruimtelijke afweging (wat, waar en waarom daar):
      • Planologisch; omdat ruimte in de bebouwde kom schaars is moeten de diverse ruimtelijke relevante belangen op een rij worden gezet en onderling worden afgewogen.Belangen kunnen soms ook tegengesteld zijn. Uit een goede belangenafweging moet duidelijk worden welke functie waar gewenst is en waarom die functie nodig is (nut en noodzaak) en waarom juist op die plek;
      • Het bouwplan moet stedenbouwkundig acceptabel zijn. In Stedenbouwkundige randvoorwaarden voor de bebouwde kom van Putten’(SRBK) uit 1989 worden daarvoor stedenbouwkundige handvatten gegeven;
  • 2. Milieutechnische afweging
      • Natuur en landschap;
      • Milieu (bodemkwaliteit, geluid en dergelijke);
      • Water;
      • Infrastructuur, verkeer en vervoer en bereikbaarheid
      • Cultuurhistorisch erfgoed
      • Duurzame realisatie
  • 3. Financiële afweging:
      • Is het plan financieel haalbaar;
      • Is er een exploitatieplan nodig;
      • Exploitatieovereenkomst
  • 4. Volkshuisvestelijke afweging:
      • Het bouwplan moet passen binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma;
      • Categorisering van de woningen
  • 5. Maatschappelijk draagvlak
      • Tijdig informeren belanghebbenden;
      • Verkrijgen acceptatie/draagvlak voor belanghebbende
4.4.3.3 Toetsing van het initiatief aan de inbreidingsnota

In voorliggende toelichting wordt op elke eis nader ingegaan, zo is de ruimtelijke afweging terug te vinden in de hoofdstukken 2 en 3. De milieutechnische afweging staat in Hoofdstuk 5. In Hoofdstuk 8 wordt ingegaan op de financiële afweging en in Hoofdstuk 4 wordt het beleid behandeld, waarin aan de woonvisie wordt getoetst. Het maatschappelijk draagvlak is terug te vinden in Hoofdstuk 9. Geconcludeerd wordt dat aan de eisen vanuit de inbreidingsnota wordt voldaan.

4.4.4 Conclusie gemeentelijk beleid

Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het initiatief voldoet aan al het relevante beleid van de gemeente Putten.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit,verkeer en parkeren, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het besluit milieueffectrapportage.

5.1 Verkeer en parkeren

5.1.1 Uitgangspunten

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW.

Voor wat betreft de parkeerbehoefte wordt uitgegaan van het bestemmingsplan 'Parkeernormen' van 5 juli 2018

  • Qua verstedelijkingsgraad en stedelijke zone worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk (Putten-centrum);
  • stedelijke zone: schil centrum;
  • functies: koop woning, >150 m2
5.1.2 Verkeer

De nieuw te realiseren woning zal voorzien in een aantal extra verkeersbewegingen. De te realiseren woning brengt op basis van de crow een verkeersgeneratie op van 8,1 verkeersbewegingen per woning. In dit geval wordt er één woning gerealiseerd. De Husselerweg wordt voornamelijk gebruikt voor bestemmingsverkeer. Gelet op het omliggende wegennet en de aard van de Husselerweg kan het verkeer met gemak worden afgewikkeld.

5.1.3 Parkeren

In voorliggend geval wordt er één woning mogelijk gemaakt. Hiervoor geldt een parkeerbehoefte van 1,6 parkeerplaatsen. Het parkeren ten behoeve van de woning vindt plaats op eigen terrein. Op het erf is voldoende ruimte aanwezig voor het realiseren van 2 parkeerplaatsen. Geconcludeerd wordt dat op eigen terrein in de parkeerbehoefte kan worden voorzien.

5.1.4 Conclusie

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.2 Geluid

5.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.2.2 Situatie plangebied

In dit geval wordt er een geluidsgevoelige object toegevoegd, namelijk een woning. Hierna wordt achtereenvolgens op de aspecten wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai ingegaan.

5.2.2.1 Wegverkeerslawaai

Op grond van artikel 77 van de Wet geluidhinder dient bij de realisatie van een nieuw geluidsgevoelig object een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. In artikel 74 lid 1 van de Wet geluidhinder is aangegeven dat wegen aan weerszijden een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

Aantal rijstroken   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 m   250 m  
3 of 4 rijstroken   350 m   400 m  
5 of meer rijstroken   350 m   600 m  

In lid 2 van artikel 74 zijn de situaties aangegeven waarvoor de hiervoor genoemde zones niet gelden. Dit is het geval voor onderstaande wegen:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf;
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

In de Wgh worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige gebouwen die liggen binnen de geluidszone van een weg. De voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting vanwege wegverkeer bedraagt 48 dB.

Het plangebied bevindt zich binnen de wettelijke geluidszone van de drukke provinciale weg N798/Nijkerkerstraat. In dit geval is door AWG geluidsadvies bv een akoestische berekening uitgevoerd voor de geluidsbelasting als gevolg van deze weg. Hierna wordt nader ingegaan op de belangrijkste resultaten. Voor het volledige advies van AWG wordt verwezen naar Bijlage 1 bij deze toelichting.

Onderzoeksresultaten

Het plan is gelegen binnen de 250m brede geluidzone van de Nijkerkerstraat / N798. De Stationsstraat is heringericht en 30km gebied. Deze weg heeft geen wettelijke geluidzo-ne. Het wegdek op de Nijkerkerstraat bestaat uit SMA-NL-8G+, de maximum snelheid bedraagt 80 km/uur.

De geluidbelasting op de gevels van de woning bedraagt vanwege de Nijkerkerstraat / N798 varieert van Lden=46 dB op de noordgevel tot Lden=56 dB op de zuidgevel en na aftrek ex. art. 110 Wet geluidhinder. Dit voldoet niet aan de voorkeursgrenswaarde van Lden=48 dB. Vanwege de niet gezoneerde Stationsstraat is de geluidbelasting maximaal Lden=37 dB incl. aftrek.

Het initiatief heeft geen invloed op de verkeersintensiteit. Op de Nijkerkerstraat ligt al geluidreducerend asfalt. De gemeente voelt weinig voor afschermende voorzieningen langs de zuidelijke perceelsgrens en de Husselseweg i.v.m. de openheid van het gebied. Voorstel is een scherm van 2m hoog langs de oostzijde en een stuk langs de oostelijke kavelgrens te plaatsen. Dat geeft voor de oostgevel op de begane grond een reductie tot de voorkeursgrenswaarde en heeft een positief effect op de buitenruimte.

Hiermee is er een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte. Als er minimaal drie verblijfsruimten met een gevel aan de luwe zijde wordt gerealiseerd past het plan daarmee binnen het gemeentelijke geluidbeleid.

De cumulatieve geluidbelasting vanwege alle wegen bedraagt Lcum=47-58 dB (zonder aftrek). De karakteristieke geluidwering van de gevels conform het Bouwbesluit moet voldoen aan GA;k=20-25 dB. Hieraan is in een nieuwbouwsituatie vrij eenvoudig te voldoen.

In de regels van het bestemmingsplan is middels een aanduiding geborgd dat een geluidwerende voorziening wordt gerealiseerd van minimaal 2 meter hoog. Met het in achtnemen van voorstaande is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen.

5.2.2.2 Railverkeerslawaai en industrielawaai

Het plangebied bevindt zich op ruim 1,4 kilometer.Er zijn geen milieuhygiënische bezwaren voor de beoogde gebruiksfunctie en afgifte van een omgevingsvergunning bij het voorgenomen herstel van de fundering op locatie. De wettelijke geluidszone van de meest nabijgelegen spoorlijn bedraagt 200 meter. In afbeelding 5.1 is het railverkeerslawaai weergegeven. Het plangebied ligt ruim buiten het invloedsgebied voor railverkeerslawaai. Het aspect railverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKAStationstrt11-VA01_0007.png"  
Afbeelding 5.1 Uitsnede Geluidskaart nabijgelegen spoorweg (Bron: www.atlasleefomgeving.nl)  

5.2.2.3 industrielawaai

In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Wat betreft de invloed van individuele bedrijvigheid in de omgeving wordt verwezen naar paragraaf 5.6 (milieuzonering).

5.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan doordat de benodigde akoestisch mitigerende maatregelen zijn geborgd in de regels van dit bestemmingsplan.

5.3 Bodemkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

5.3.2 Situatie plangebied

In dit geval is ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In de volgende paragraaf wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Het volledige rapport is in Bijlage 2 opgenomen.

Onderzoeksresultaten

In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten van lood, minerale olie en PAK aangetoond. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte componenten aangetoond.

Er zijn geen milieuhygiënische bezwaren voor de beoogde gebruiksfunctie en afgift

5.3.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.4.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.4.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

5.4.2 Situatie plangebied

Voorliggend initiatief heeft betrekking op het toevoegen van één grote vrijstaande woning.

In de eerste plaats wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het ‘Besluit gevoelige bestemmingen’. Daarnaast gaat voorliggend project uit van de realisatie van één vrijstaande woning. Het aantal te realiseren woningen blijft ruimschoots onder de aangegeven grens van 1.500 woningen zoals opgenomen in het Besluit NIBM. Hiermee kan worden uitgesloten dat de grenswaarde van 3% voor verontreinigende stoffen wordt overschreden.

Voor de ontwikkeling is uitgegaan van een maximale toename van 8,1 verkeersbewegingen per weekdagetmaal conform de berekening van de verkeersgeneratie in paragraaf 5.1 van deze toelichting. Ook is er bij de berekening ervanuit gegaan dat een percentage van 10% van de verkeersbewegingen wordt gemaakt door vrachtverkeer. Gelet op het planvoornemen en gezien de nieuwe functie (wonen), lijkt dit zeer ruim ingeschat. De onderstaande afbeelding geeft een overzicht van de berekening met de NIBM-tool.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKAStationstrt11-VA01_0008.png"  

Uit de bovenstaande afbeelding blijkt dat ook de maximale verkeersgeneratie behorend bij het planvoornemen niet in betekenende mate bijdraagt aan het verontreinigen van de buitenlucht.

Het gehele project voldoet daarmee aan de luchtkwaliteit eisen die voortvloeien uit de Wet milieubeheer.

5.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van bijbehorend plan.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.5.2 Situatie in en bij het plangebied
5.5.2.1 Algemeen

Aan de hand van de Risicokaart is voor het plangebied een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied.

Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

5.5.2.2 Situatie plangebied

In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is hierop indicatief met een blauwe contour weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKAStationstrt11-VA01_0009.png"  
Afbeelding 5.1: Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat in de omgeving risicobronnen aanwezig zijn. Per risicobron worden de volgende conclusies getrokken:

Risicobron   Beoordeling  
Hogedruk aardgasleiding (Bevb)   Het plangebied ligt op circa 30,8 meter ten zuidoosten van de dichtstbijzijnde buisleiding. De bijbehorende 1% letaliteitsgrens (de contour waarbinnen nog 1% van de mensen bij een incident kan komen te overlijden) bedraagt 70 meter. Het plangebied ligt daarmee binnen de veiligheidsafstanden van hogedruk aardgasleidingen.

Uit de rapportage 'Inventarisatie
risicobronnen gemeente Putten’, Tebodin, dd. 20-12-2012, blijkt dat het groepsrisico
onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde is gelegen. Gezien de ligging van de gasleiding is een
verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.  
Plaatsgebonden riciso   De meest nabijgelegen risicobron bevindt zich op circa 28 meter ten zuidoosten van het plangebied. Het betreft een gebouw van de Gasunie. Voorliggend initiatief ligt buiten de risicocontouren.
Ten noordwesten van het plangebied ligt op circa 380 meter een tankstation en een garage.
De plaatsgebonden risico's van dit tankstation (omvat het vulpunt en de opslag). Voorliggend initiatief ligt buiten het brandaandachtsgebied en explosieaandachtsgebied.

Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.  

5.5.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van bijbehorend plan.

5.6 Milieuzonering

5.6.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.6.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied ligt in de kern putten. In de directe omgeving bevinden zich woningen, maatschappelijke voorzieningen en bedrijven. Daarom kan worden uitgegaan van het gebiedstype 'gemengd gebied'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustig buitengebied   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.6.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.6.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

De functie 'wonen' vormt geen milieubelastende functie. In dit geval worden er uitsluitend woonfuncties gerealiseerd. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies.

5.6.3.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de te realiseren functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving, en omgekeerd of omliggende bedrijven in bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd. In dit geval is de woning aan te merken als een milieugevoelig object.

In de volgende tabel wordt nader op de in de nabijheid aanwezige bedrijven en bijbehorende richtafstanden ingegaan. Hierbij is gemeten tussen de grens die de milieugevoelige woning toelaat en de grens waar de milieubelastende activiteit plaats kan vinden (grens bouwvlak woningen/grens bestemmingsvlak milieubelastende functies).

Adres   Type bedrijf   Milieucategorie   Grootste Richtafstand   Daadwerkelijke afstand  
Stationsstraat 3   Maatschappelijke voorziening
Zorgwoning  
2   10 m   24 m  
Stationsstraat 2   Maatschappelijke voorziening
Congrescentrum  
1   0 m   90 m  
Stationsstraat 12   Maatschappelijke voorziening
Congrescentrum  
1   0 m   65 m  
Stationsstraat 14   Kantoor   1   0 m   65 m  
Nijkerkerstraat 4a   Maatschappelijke voorziening Praktijkruimte   1   0 m   9 m  
Nijkerkerstraat 3   Bedrijf
Gasontvangststation/nutsvoorziening  
3.1   30 m   32 m  

Zoals uit voorgaande tabel blijkt, wordt de richtafstand voor alle bedrijven gehaald. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Andersom wordt de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven niet belemmerd door de voorgenomen ontwikkeling.

5.6.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied “Veluwe” ligt op een afstand van circa 1,5 kilometer van het plangebied. Dit gebied valt onder de Europese Habitatrichtlijn.

Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitatypen binnen Natura 2000-gebieden. In voorliggend geval is door Adviesbureau Groenewold Milieu en Natuur een stikstofberekening uit te voeren. In Bijlage 3 is de volledige stikstofberekening opgenomen. Hieronder wordt ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten.

Onderzoeksresultaten

De nieuwe vrijstaande woning is goed geïsoleerd en gasloos. Op basis van de transportbewegingen en een bijdrage voor sfeerverwarming is er geen toename berekend van de stikstofdepositie groter dan 0.00 mol/ha/jaar.

Ook de aanlegfase is in beeld gebracht en doorgerekend. Uit de Aeriusberekening (dec. 2023) blijkt dan geen stikstofdepositie hoger dan 0.00 mol/ha/jaar. Daarmee is er zowel in de gebruiksfase als de aanlegfase geen relevante stikstofdepositie.

Het aanvragen van een vergunning Wet natuurbescherming gebieden voor realisatie van het plan is niet nodig.

5.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een van de pijlers van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN dient te worden voorzien van een passende bestemming. Het NNN heeft geen schaduwwerking. Voor naastliggende gronden gelden geen beperkende bepalingen vanwege de ligging naast NNN.

Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN ligt op circa 271 meter afstand. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de onderlinge afstand tot het NNN (het NNN kent geen schaduwwerking) is er geen sprake van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden. Gezien de aard en omvang van het voornemen (wonen) wordt geconcludeerd dat er met de voorgenomen ontwikkeling geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

5.7.3 Soortenbescherming
5.7.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

5.7.3.2 Situatie plangebied

In dit geval is een quickscan ecologie uitgevoerd. De volledige rapportage is als Bijlage 4 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.

Onderzoeksresultaten

Het te slopen schuurtje en het perceel zijn onderzocht. Er zijn geen beschermde nesten, verblijfplaatsen of sporen van verblijf aangetroffen. Het perceel is verder vrij open en bestaat uit ruige plantenbegroeiing. Beschermde soorten of verblijfplaatsen zijn niet aangetroffen of te verwachten.

Op basis van de bevindingen is het aanvragen van een ontheffing Wnb soorten voor sloop van de schuur en realisatie van de nieuwe woning niet nodig.

Bij uitvoering van de werkzaamheden altijd invulling geven aan de 'algemene zorg-plicht' (art. 1.11 Wet natuurbescherming), wat inhoudt dat de initiatiefnemer passen-de maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.

Concreet houdt de zorgplicht hier in dat de start van de werkzaamheden moet plaatsvinden buiten het broedseizoen. Alle broedende vogels zijn beschermd totdat de jonge vogels zijn uitgevlogen. En het is mogelijk dat in het voorjaar zangvogels op het terrein kunnen gaan broeden. Bij start in het broedseizoen dient vooraf uit onder-zoek te blijken dat er geen vogels in het terrein broeden.

5.7.4 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

5.8 Archeologie & cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Situatie plangebied

Het plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Het vergraven en egaliseren van gronden, het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen, het aanbrengen van leidigen, constructies, installaties en apparatuur en het verhogen van gronden en het aanleggen van (geluids)wallen is niet toegestaan zonder omgevingsvergunning op deze gronden. Een omgevingsvergunning wordt afgegeven wanneer geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Op basis van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Putten blijkt dat het plangebied is aangewezen als een gebied met een hoge archeologische verwachting. Dit betekend dat de bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 0,4 m archeologisch onderzoek nodig is. In afbeelding 5.2 is een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Putten opgenomen. Hierin is het plangebied aangegeven met een rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKAStationstrt11-VA01_0010.png"  
Afbeelding 5.2: Uitsnede archeologische verwachtingskaart gemeente Putten (Bron: gemeente Putten)  

In voorliggend geval is archeologisch onderzoek gedaan. Het hele rapport is opgenomen in Bijlage 5. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten.

Onderzoeksresultaten

Er wordt op basis van het booronderzoek geen aanvullend archeologisch onderzoek verlangd. Wel wordt geadviseerd om in de omgevingsvergunning een voorwaarde op te nemen dat de regioarcheoloog tijdig geïnformeerd wordt over het moment van uitgraven van de bouwput. Zodoende is hij in de gelegenheid om een waarneming te doen.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich in het plangebied of in de directe omgeving geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor het initiatief

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van negatieve effecten op de archeologische en cultuurhistorische waarden.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. Beoordeling gehanteerd.

5.9.2 Beoordeling
5.9.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 1,5 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de in deze ruimtelijke onderbouwing besloten ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelen van een Natura-2000 gebied. In de stikstofberekening (Bijlage 3) is daarnaast geconcludeerd dat geconcludeerd dat geen sprake zal zijn geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.

Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van het voornemen dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en daarmee geen sprake van een directe m.e.r.-plicht.

In onderdeel D 11.2 van het besluit wordt de “aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen” genoemd. Indien geoordeeld wordt dat sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is mogelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.

Uit jurisprudentie volgt dat het antwoord op de vraag of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit vanrealisatie van één woning. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet (onevenredig) toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de directe omgeving. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk en Hoofdstuk 6 dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

5.9.3 Conclusie

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet m.e.r. (beoordelings)-plichtig.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2022-2027. Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022. In het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.

Het Nationaal Water Programma 2022–2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. We werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.

6.1.3 Provinciaal beleid

De provincie Gelderland onderscheidt 3 speerpunten als het gaat om waterbeleid.

Ruimte voor water

De provincie streeft hier bij voorkeur rivierkundige maatregelen na waarin ruimte voor de rivier wordt gekoppeld aan andere ruimtelijke ontwikkelingen. Indien ruimte voor de rivier noodzakelijk is zal binnendijks gebied aan het winterbed worden toegevoegd. Hiervoor zullen planologische reservering worden ingesteld. Het bovenstaande geldt niet voor de twee locaties.

Regionale berging

Waterbergingsgebieden zijn een belangrijk onderdeel van het watersysteem. Voornamelijk zijn deze gebieden bedoeld voor het tijdelijk bergen van water uit regionale watersystemen ten tijde van extreme neerslaghoeveelheden. In deze gebieden wordt verstedelijking, de aanleg van bedrijventerreinen etc. uitgesloten.

Gemeenten dienen deze waterbergingsgebieden vast te leggen in hun bestemmingsplannen. De percelen vallen niet binnen een dergelijk zoekgebied zoals deze staan weergegeven in het Streekplan Gelderland 2005.

Drinkwater 

In Gelderland zijn een aantal gebieden aangewezen als grondwaterbeschermingsgebieden. Het doel van deze gebieden is er voor te zorgen dat het grondwater op eenvoudige wijze, zonder ingrijpende en kostbare zuivering ervan, kan worden gebruikt voor de bereiding van drinkwater. De locaties liggen niet nabij of binnen een grondwaterbeschermingsgebied.

6.1.4 Hoogheemraadschap Vallei en Veluwe
6.1.4.1 Blauwe Omgevingsvisie 2050

Met de Blauwe Omgevingsvisie (BOVI) 2050 zet Waterschap Vallei en Veluwe op een geheel nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. Het nieuwe waterdenken via de integrale en duurzame benadering (brongericht, gebiedsgericht en co-actorgericht) heeft geleid tot drie generieke waterprincipes, die het waterschap als leidende principes toepast in de BOVI 2050. De ruimtelijke ontwikkeling wordt gedomineerd door de grote vraag naar extra ruimte voor woningbouw, opwekking van duurzame energie en klimaatadaptatie. Het waterschap stelt dat een duurzaam watersysteem een belangrijke drager is van de ruimtelijk-economische ontwikkeling. Het grondwatersysteem is van essentieel belang voor de watervoorziening in het gebied van Vallei en Veluwe. Daarom zet het waterschap zoveel mogelijk in op het schoon- en vasthouden van water en het terugbrengen van water in de bodem. Tot slot wil het waterschap graag met een open en samenwerkingsgerichte houding in gesprek met maatschappelijke partners (publiek en privaat), om gezamenlijk positief bij te dragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving.

6.1.4.2 Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027

Waterschap Vallei en Veluwe hebben een Blauw Omgevingsprogramma (BOP) 2022-2027 opgesteld waarin staat beschreven wat de doelen zijn, vertaald in gebiedsgerichte gebiedsprogramma's. Het waterschap streeft naar veiligheid tegen overstromingen en naar een toekomstbestendig en klimaatrobuust grond- en oppervlaktewatersysteem, dat passend is ingericht naar de veranderende gebiedswensen. Daarnaast wil het waterschap in stedelijk gebied zoveel mogelijk water lokaal vasthouden en infiltreren door vergroening en verblauwing. In het BOP heeft het waterschap ook twee veranderopgaven vastgelegd: in 2050 circulair en energieneutraal zijn.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets van toepassing is. De hierbij behorende 'Watertoets' is opgenomen in Bijlage 6 bij deze toelichting.

6.2.3 Waterhuishoudkundige aspecten

Het plan ziet toe op het toevoegen van één woning. De verharding neemt toe. Het waterschap geeft aan dat de korte procedure van toepassing is.

Het waterschap vraagt aandacht voor de volgende aspecten:

  • 1. Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) worden voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

  • 2. Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer om duurzame bouwmaterialen te gebruiken.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

7.2.3 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals weergegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte etc.);
  • Nadere eisen: Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien dit noodzakelijk is;
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming;
7.2.4 Algemene regels

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van bouwplannen.

In dit artikel wordt gewaarborgd dat in gevallen dat bestaande maatvoeringen, afstanden en bebouwingspercentages, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen en afwijken van de bouwregels in het bestemmingsplan, geldt dat deze afwijkende maatvoeringen, afstanden en bebouwingspercentages als minimum of maximum zijn toegestaan.

Daarnaast zijn regels omtrent onderkeldering, de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen en voorwaarde voor de geluidsluwe zijde voor de nieuw te bouwen woning en de berging van hemelwater opgenomen.

In dit artikel zijn algemene bepalingen omtrent het strijdig gebruik van een bestemming opgenomen.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk het plan te wijzigen inzake de ligging van bestemmingsvlakken en bouwvlakken.

In dit artikel zijn algemene bepalingen ten aanzien van parkeren en laden en lossen opgenomen.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In Artikel 10 Overgangsrecht en Artikel 11 Slotregel staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

7.3.1 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan/wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

Artikel 3 Wonen

De bestemming Wonen is opgenomen ter plaatse van het plangebied. De gronden zijn met name bestemd voor woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-gebonden beroep/bedrijf, bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouw zijde en tuinen en erven.

In de bouwregels is bepaald dat woningen in een bouwvlak dienen te worden gebouwd, waarbij voor de woning een bouwvlak is opgenomen. Per bouwvlak is één woning toegestaan. Voor de woning geldt een goot- en bouwhoogte van 6 en 10 meter.

Het gebruik van de gronden voor wonen is alleen toegestaan als ter plaatse van de aanduiding 'geluidsscherm' een geluidwerende voorziening is gerealiseerd van minimaal 2 meter hoog. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' mag uitsluitend een geluidscherm worden gerealiseerd met een bouwhoogte van 2 meter.

In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik opgenomen. Tevens is hier een voorwaardelijke verplichting voor de landschappelijke inpassing opgenomen.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Een exploitatieplan hoeft niet te worden vastgesteld als:

  • a. het totaal der exploitatiebijdragen dat kan worden verhaald minder bedraagt dan € 10.000,–;
  • b. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Besluit ruimtelijke ordening;
  • c. de verhaalbare kosten uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

In dit plan is sprake van één of meer van deze uitzonderingsgronden, zodat een exploitatieplan niet nodig is.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

9.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Gelderland

Het plan is niet voorgelegd aan de provincie Gelderland, omdat er geen provinciale belangen in het geding zijn.

9.1.3 Waterschap Vallei en Veluwe

De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Deze toets resulteerde in een positief wateradvies van het waterschap Vallei en Veluwe. Daarom wordt verwezen naar de watertoetsprocedure opgenomen in subparagraaf 6.2.2.

9.2 Inspraak

Het planvoornemen is besproken met omwonenden. Enkele omwonenden hebben input geleverd. Het planvoornemen is hier zoveel mogelijk op aangepast, om het draagvlak voor het initiatief te vergroten