direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Engweg 10
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.BPBKEngweg10-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Aan de Engweg 10 in Putten staat een vrijstaande woning. Het voornemen bestaat om op deze locatie een nieuw appartementencomplex te realiseren, met ruimte voor 16 appartementen. Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Engweg op nummer 10. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKEngweg10-ON01_0002.png"

Plangebied in de omgeving, plangebied rood omcirkelt (bron: openstreetmap.nl)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Engweg in Putten. Ten oosten van het plangebied ligt de Oude algemene begraafplaats van Putten. Het plangebied wordt door een dichte bomenrij van de begraafplaats gescheiden. Ten westen en zuiden van het plangebied ligt gezondheidscentrum Van Putten. Deze wordt door een haag van het plangebied gescheiden.

In het plangebied staat nu een vrijstaande woning, met een verzameling aan bijgebouwen. De rest van het plangebied is groen ingericht, met veel bomen en andere beplanting aan de voorzijde van het perceel. Bijgevoegde afbeelding geeft de huidige inrichting van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKEngweg10-ON01_0003.png"

Luchtfoto Engweg 10, plangebied in rood (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

2.2 Toekomstige situatie

In het plan wordt op deze locatie twee nieuwe appartementengebouwen gerealiseerd, met daarin in totaal 16 appartementen. Het plangebied wordt ontsloten door middel van een uitrit op de Engweg. Onderstaande afbeelding geeft de toekomstige situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKEngweg10-ON01_0004.png"

Impressie toekomstige situatie (ontwerp: Roordink architecten BNA b.v.)

De gebouwen hebben elk twee verdiepingen, en worden uitgevoerd met een kap. Het plangebied wordt gescheiden van de Engweg en het gezondheidscentrum met een lage haag. De bomenrij aan de oostzijde van het gebied blijft bestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKEngweg10-ON01_0005.png"

Impressie vooraanzicht toekomstige situatie (ontwerp: Roordink architecten BNA b.v.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKEngweg10-ON01_0006.png"

Impressie in vogelvlucht toekomstige situatie (ontwerp: Roordink architecten BNA b.v.)

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich meerdere locaties waar op de midden of lange termijn een herontwikkeling gerealiseerd kan worden. Waaronder het gebied Sporthal Putter Eng. Een herontwikkeling die mogelijk plaats vindt op het gebied van huidige gezondheidscentrum die verplaatst wordt naar gebied waar nu de sporthal Putter Eng staat. Tevens is het mogelijk dat het bowling partycentrum gesloopt wordt. Er zal woningbouw gerealiseerd worden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

In het plan worden 16 nieuwe woningen gerealiseerd in het bestaand stedelijk gebied. Daarnaast wordt een bestaande woning gesloopt, wat inhoud dat dit plan 15 nieuwe woningen toegevoegd aan de woningvoorraad van Putten. Gezien het aantal woningen in deze ontwikkeling is hier sprake van een stedelijke ontwikkeling in het bestaand stedelijk gebied. In de 'Regionale Woonagenda 2019-2022' van de Samenwerking Noord-Veluwe wordt opgemerkt dat de behoefte naar woningen in de regio niet alleen groeit, maar dat de bouw van woningen fors achterblijft bij de toenemende vraag. Deze regionale samenwerking is echter gestopt voordat zij een regionaal woningbouwprogramma op konden stellen. In de recente 'Woonvisie Putten 2020 - 2025 - Werken aan het Puttens palet' Wordt benadrukt dat er een vraag is naar 700 nieuwe woningen in de gemeente Putten tot 2025. Een groot deel van deze opgave is nog niet ingevuld. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat deze woningen een aanwezige behoefte vervullen. Hiermee is de ladder succesvol doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Artikel 2.2 van de omgevingsverordening stelt dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk kan maken indien deze passen in een vastgestelde regionale woonagenda. Zoals hiervoor is beschreven in paragraaf 3.1 is er sprake van een concrete behoefte binnen de Samenwerking Noord-Veluwe, waar ook de gemeente Putten onder valt. In de 'Regionale Woonagenda 2019-2022' is echter geen programma voor woningbouw opgenomen, en sinds juli 20219 is de Samenwerking Noord-Veluwe ontbonden. Verder stellen de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening geen specifieke eisen aan voorliggende locatie. Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Putten 2030

De gemeente heeft samen met de gemeenschap een Toekomstvisie Putten opgezet. Deze zet op hoofdlijnen de koers voor de toekomst uit. Het is daarmee een belangrijk kader voor de meer concrete uitwerking van deze koers in sectoraal beleid. Zo ook voor de ruimtelijke ordening. In de ruimtelijke Structuurvisie Putten 2030 vindt deze nadere uitwerking plaats ten aanzien van het integrale ruimtelijke beleid van de gemeente. In deze structuurvisie is aangegeven dat in Putten wordt gebouwd voor de lokale woningbehoefte. Putten hanteert daarbij de ladder van duurzame verstedelijking. Dat wil zeggen dat eerst wordt gekeken naar inbreidingsmogelijkheden en vervolgens pas naar uitbreidingsmogelijkheden. Het dorp Putten is de kern waar nieuwe woningbouw plaatsvindt.


Daarnaast is de ambitie dat Putten een plek is voor jong en oud en het mogelijk is om er je hele leven te wonen. Putten richt zich daarbij primair op de behoeften van de eigen bevolking. Starters, senioren en mensen met een beperking krijgen daarbij extra aandacht om hun positie op de arbeidsmarkt te versterken.

Het plan wordt gerealiseerd op een inbreidingslocatie binnen de bebouwde kom van Putten. In het plan zijn appartementen van verschillende groottes en prijsklassen opgenomen, zodat mensen van verschillende achtergronden en levensfasen hier een huis kunnen vinden. De woningbouw in voorliggend plan past binnen de geformuleerde ambities rond dit thema. Het plan past daarmee binnen de structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie

Om de woonopgaven van de komende jaren aan te pakken heeft de gemeenteraad de 'Woonvisie Putten 2020 - 2025 - Werken aan het Puttens palet' vastgesteld. De gemeente wil doorgaan met het bouwen van woningen, met aandacht voor kwaliteit, locatie en de wensen van de inwoners. Hierbij wordt uitgegaan van 700 nieuwe woningen tot 2025, waaronder ca. 170 tot 230 sociale huurwoningen. Daarnaast is specifieke aandacht voor de doelgroepen starters, senioren, zorgbehoevenden en de huishoudens die - nu of in de toekomst - een beroep doen op de sociale huurvoorraad. De woonopgaven van Putten zijn vertaald naar de volgende drie ambities:

  • Betaalbare en passende woningen voor de lokale behoefte
  • Zorgzame en inclusieve wijken
  • Een duurzaam thuis

Het plan wordt gerealiseerd op een inbreidingslocaties binnen de bebouwde kom van Putten. In het plan zijn appartementen van verschillende groottes en prijsklassen opgenomen, zodat mensen van verschillende achtergronden en levensfasen hier een huis kunnen vinden. Het plan omvat 7 sociale huur- of koopwoningen, 1 woning die vrij verhuurd wordt, en 8 koopwoningen in verschillende prijsklassen. De korte afstand van het initiatief tot het centrum van Putten en het naastgelegen gezondheidscentrum maakt het initiatief een aantrekkelijke locatie voor zowel starters als vitale ouderen. Hiermee past het initiatief binnen de ambities van de Woonvisie.

3.3.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kom Zuid', vastgesteld op 8 januari 2009. De regels van dit plan zijn op een aantal punten aangevuld door het 'Bestemmingsplan Parapluplan' (vastgesteld op 2 juli 2013).

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKEngweg10-ON01_0007.png"

Uitsnede plankaart 'Kom Zuid'

Het initiatief past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op deze locatie en past in het bestaande Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Om de bodemkwaliteit van de grond en het grondwater onder het plangebied te bepalen, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is te lezen in bijlage 1. De bevindingen van dit onderzoek vormen geen aanleiding tot een vervolgonderzoek. De bodemkwaliteit van het plangebied vormt geen beperking voor het plan.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15876523 (aan de Engweg ter hoogte van het plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3)   18,06 µg/m3   18,36 µg/m3   10,76 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijnstof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

In het plan worden 16 nieuwe appartementen gerealiseerd. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidsgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend bestemmingsplan is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de Engweg. Om de geluidsbelasting op de nieuwe woningen vast te stellen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is te vinden in bijlage 2. Het rapport concludeert dat de voorkeursgrenswaarde in het plangebied wordt overschreden, maar dat wordt voldaan aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting. Het is niet mogelijk om de geluidsbelasting op de appartementen terug te brengen tot onder de voorkeurswaarde. Daarom is een hogere grenswaarde nodig en de afgifte daarvan loopt gelijk op met de procedure van dit bestemmingsplan. De benodigde hogere grenswaarde bedraagt 53 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh).

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

De omgeving kan worden getypeerd als een 'gemengd gebied' met een menging van woningen, maatschappelijke functies en recreatieve functies. Aangezien er sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden op grond van de Staat van bedrijfsactiviteiten uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG met 1 stap/categorie worden verkleind.

De dichtstbijzijnde niet-woonfunctie is het naastgelegen gezondheidscentrum. De kortste afstand tussen het meest dichtbij gelegen appartement en dit gezondheidscentrum is 10 meter. Voor de meeste appartementen is de afstand overigens duidelijk groter: 27 meter en meer. De richtafstand voor artsenpraktijken en apotheken in de VNG publicatie is 10 meter. In een gemengd gebied wordt een richtafstand van 10 meter verkleind naar 0 meter.

De kortste afstand tot de zuidelijk gelegen bowlingbaan is 27 m voor enkele appartementen en voor de meeste is de afstand duidelijk groter. De richtafstand voor een bowlingbaan is 30 meter welke in een gemengd gebied mag worden verkleind naar 10 meter.

Aan de Engweg 6 is een sporthal aanwezig, op 45 meter afstand van de nieuwe appartementen. Voor een sporthal geeft de VNG een richtafstand van 30 meter, die in gemengd gebied tot 10 meter verkleind mag worden. Aan de richtafstand wordt voldaan.

Op 18 meter ten oosten van het plangebied is een begraafplaats aanwezig. Hiervoor geeft de VNG een richtafstand van 10 meter, welke in gemengd gebied mag worden verkleind tot 0 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan.

Voor alle milieubelastende functies in de omgeving geldt dat het beoogde plan niet binnen de aan te houden richtafstanden is gelegen. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKEngweg10-ON01_0008.png"

Screenshot ruimtelijkeplannen.nl, plangebied blauw omcirkelt

Hieruit is op te maken dat het plangebied niet binnen de 10-6-contour van het PR van objecten in de omgeving ligt. Ten zuidoosten van het plangebied liggen een poelier en een gas- en oliehandel met milieuvergunningen voor gevaarlijke stoffen. Ten westen van het plangebied ligt een gasmeetstation van de Gasunie. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van het groepsrisico van deze inrichtingen. Op iets minder dan 2 Km ligt de spoorlijn Amersfoort-Zwolle. Over deze spoorlijn vinden gevaarlijke transporten plaats. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze spoorlijn.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. Het plangebied ligt niet binnen de meest relevante zone voor het groepsrisico (de 200 meter zone) van de (spoor-)wegen. Op grond van artikel 7 van het Bevt moet voor de spoorwegen, gezien de ligging, worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Het advies van de veiligheidsregio is opgenomen in bijlage 3. In dit geval is sprake van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Er zijn voldoende mogelijkheden om dit advies tijdig op te volgen.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en

Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het riool;
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan;
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;

Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Watertoets

Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dan het plan geen essentiële waterbelangen raakt, en geeft het waterschap voor het plan een positief wateradvies. Het volledige rapport van de watertoets is te vinden in bijlage 4.

Hemelwater

In de huidige situatie is ca. 580 m2 van het plangebied verhard. In de toekomstige situatie zal op basis van de huidige bouwtekeningen ca. 1.950 m2 van het plangebied worden verhard. Dit is een toename van de verharding in het plangebied, maar aangezien minder is dan 1.500 m² kan hier gebruik gemaakt worden van de vrijstelling van compensatie.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is een Quickscan natuurtoets uitgevoerd. Deze quickscan is te vinden in bijlage 5. De bevindingen en conclusies van deze quickscan zijn hieronder weergegeven.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt buiten de NNN en de Natura 2000 gebieden. Gezien de kleinschaligheid van de ingreep worden geen externe effecten op de Natura 2000 gebieden verwacht. Om de mogelijke effecten van de stikstofemissie van het project in kaart te brengen is een Voortoets stikstof uitgevoerd. Deze voortoets is te vinden in bijlage 6. Uit deze voortoets blijkt dat het gebruik van de woningen niet zal leiden tot een stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/jaar.

Soortenbescherming

In het plangebied zijn geen beschermde dieren aangetroffen. Wel kan de bomenrij tussen het plangebied en de naastgelegen begraafplaats een essentieel onderdeel zijn in de vliegroute van vleermuizen uit de omgeving. Om deze niet te hinderen dient deze bomenrij niet of beperkt verlicht te worden door de verlichting in het plangebied. Dit is mogelijk binnen het bestemmingsplan. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de bouw zal worden beoordeeld of hieraan wordt voldaan. Verder is het plan uitvoerbaar binnen de Wet natuurbescherming. Wel dienen een aantal adviezen te worden opgevolgd tijdens de bouw. Deze adviezen zijn te vinden in hoofdstuk 5 van de quickscan in bijlage 5.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Het plangebied wordt ontsloten via een uitrit op de Engweg. Als gevolg van het plan zullen de verkeersbewegingen over deze weg toenemen. De Engweg heeft voldoende capaciteit voor deze verkeersbewegingen.

In het plangebied worden 16 appartementen gerealiseerd welke, al naar gelang het bvo een parkeernorm hebben. Op basis van het planconcept, zie bijlage 8 voor het ontwerp, zijn 25 parkeerplaatsen nodig, zie parkeerberekening is bijlage 9. In het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in deze parkeerbehoefte. Zie daartoe mede het beoogde ontwerp waarop deze parkeerplaatsen zijn opgenomen. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal definitief getoetst worden aan de gemeentelijke parkeernormen en zal getoetst worden wat dan exact aangevraagd wordt. Mede daartoe worden ook de gemeentelijke parkeernormen als een voorwaardelijk verplichting in dit bestemmingsplan opgenomen. Het aspect verkeer en parkeren staat uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied bevat geen noemenswaardige cultuurhistorische waarden. In het plangebied staan een woning en een aantal bijgebouwen zonder cultuurhistorische waarden. Wel ligt het plangebied naast de Oude algemene begraafplaats van Putten, wat veel cultuurhistorische waarde kent. Het plangebied wordt van de begraafplaats gescheiden door een bomenrij met rond de bomen dicht struikgewas. Deze bomenrij schermt de begraafplaats voor een deel af van het plangebied. Deze bomenrij blijft in het nieuwe plan gehandhaafd. Het plan zal de cultuurhistorische waarden van de begraafplaats niet schaden.

Archeologie

In het huidige bestemmingsplan heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie - hoge verwachting' om de archeologische waarden in de bodem te beschermen. Binnen deze dubbelbestemming is voor het realiseren van een bouwwerk groter dan 100 m2 een omgevingsvergunning verplicht. Deze vergunning kan alleen verleend worden indien op basis van archeologisch onderzoek of op advies van een archeologische deskundige is aangetoond dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van het gebied. Daarom is voor het initiatief een Archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is na te lezen in bijlage 7. Uit dit onderzoek blijkt dat de deze locatie als archeologische vindplaats niet behoudenswaardig is. Bij het onderzoek zijn mogelijke resten aangetroffen uit de late Bronstijd - vroege IJzertijd, maar de kwaliteit en kwantiteit van de gevonden sporen is niet zodanig dat deze locatie behouden dient te worden. Het advies op basis van dit onderzoek is om geen aanvullend onderzoek te verlangen. Wel zal de regioarcheoloog de gelegenheid geboden worden om een archeologische waarneming te doen bij het uitgraven van de bouwputten voor de nieuwe gebouwen.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe heeft de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voor voorliggend plan is aangesloten bij de systematiek van het bestemmingsplan 'Kom Noord en Zuidoost'. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Wonen

Deze bestemming ligt over het gehele plangebied. Binnen deze bestemming zijn gebouwen alleen toegestaan binnen het bouwvlak. Op beide bouwvlakken in het plangebied mogen woningen gestapeld gebouwd worden. Het maximaal toegestane aantal wooneenheden is op de verbeelding weergegeven.

Dit plan kent geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie omdat geen sprake is van bovenlokale belangen.

Samen met het waterschap Vallei en Veluwe zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld door middel van de Watertoets. Over de gewenste situatie bestaat overeenstemming, en het waterschap heeft een positief advies afgegeven voor het plan. Deze watertoets en de relevante waterbelangen worden beschreven in paragraaf 4.2.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

In december 2019 heeft een informatieavond plaatsgevonden waarvoor de bewoners van Engweg 35 t/m 43 zijn uitgenodigd. Naar aanleiding van die informatieavond en de daarop volgende vervolggesprekken die met een aantal omwonenden heeft plaatsgevonden zijn enkele planaanpassingen doorgevoerd waaronder het verplaatsen van de in-uitrit naar de oostelijke perceelsgrens, waar deze eerder tegenover Engweg 39 gesitueerd was. Daarnaast heeft in 2019 en 2020 overleg plaatsgevonden met de (vertegenwoordiger van de) vereniging van eigenaren van het gezondheidscentrum over de voorgenomen ontwikkeling, waarbij de wederzijdse belangen ter sprake zijn gekomen.

6.4 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.