direct naar inhoud van Toelichting
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.BPBKGeenstraatl-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In samenwerking met de Provincie Gelderland is de gemeente Putten voornemens de huidige rotonde op de kruising Van Geenstraat / Roosendaalseweg te reconstrueren voor een veiligere verkeerssituatie. De huidige rotonde voldoet niet (meer) aan de ruimtelijke normen / minimale afmetingen van de rijcirkels. Voor de fietsers die nu nog met het gemotoriseerde verkeer meerijden op de binnencirkel, dient een eigen fietsstrook te worden gerealiseerd. Daarnaast vertoond de rotonde inmiddels een gedateerd beeld, welke een forse opknapbeurt behoeft.

In 2011 is in samenwerking met de provincie een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de haalbaarheid van de reconstructie van de rotonde. Gebleken is, dat een deel van het voormalige vrachtautoparkeerterrein beschikbaar moet komen voor de vernieuwde rotonde. Door de rotonde in de zuidelijke richting te verplaatsen is grondaankoop aan de noordkant niet noodzakelijk. Aangezien ter plaatse van de rotonde uitgebreide rioolsystemen in de ondergrond aanwezig zijn, zullen gelijktijdig met de reconstructie aanpassingen aan de riolering worden uitgevoerd. Op basis van de huidige planuitwerking blijkt dat de reconstructie van de rotonde niet mogelijk is op grond van het vigerende bestemmingsplan.

Om de aanleg van de rotonde mogelijk te maken moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. Onderhavig bestemmingsplan bevat de planologische regeling van de beoogde rotonde op de kruising Van Geenstraat / Roosendaalseweg te Putten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKGeenstraatl-VA01_0001.png"

Figuur 1: Ligging plangebied (bron: googlemaps)

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt aan de Van Geenstraat, ter plaatse van de kruising met de Roosendaalseweg in Putten tussen de provinciale weg N303 en de provinciale weg N798. De Van Geenstraat ligt ten zuidwesten van Putten en sluit aan op de provinciale wegen. In figuur 1 is de begrenzing globaal aangegeven.

1.3 Planologisch-juridische regeling

1.3.1 Geldend bestemmingsplan

De Van Geenstraat / Roosendaalseweg ligt binnen twee bestemmingsplannen in de gemeente Putten. Daarnaast is voor een gedeelte van de gronden waarop de rotonde gerealiseerd wordt een beheersverordening van toepassing. Het betreft de volgende bestemmingsplannen en beheersverordening:

  • 1. Kom Zuid (2009)
  • 2. Westelijk buitengebied (2014);
  • 3. Sportpark de Putter Eng (Beheers verordening 2013);

Het plangebied van de rotonde Van Geenstraat / Roosendaalseweg heeft binnen het bestemmingsplan Kom Zuid diverse bestemmingen, namelijk:

  • Verkeersdoeleinden;
  • Verkeer en Verblijfsgebied;
  • Groenvoorzieningen.

Op basis van het geldende bestemmingsplan Kom Zuid ligt een deel van het nieuwe voetpad binnen de bestemming Groenvoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn voet- en fietspaden toegestaan. De aanpassing van de rotonde in relatie tot het bestemmingsplan Kom Zuid past binnen dit bestemmingsplan, hiervoor hoeft het planologisch regime niet aangepast te worden. Dit deel wordt toch in dit bestemmingsplan meegenomen, zodat een helder inzicht ontstaat in het plan. Het bestemmingsplan Westelijk buitengebied kent aan een deel van de gronden een agrarische bestemming toe. Het deel van de gronden dat gelegen is in de beheersverordening Sportpark de Putter Eng heeft de bestemming Sportdoeleinden.

Binnen de bestemming Sportdoeleinden uit de beheers verordening Sportpark Putter Eng en binnen de bestemming Agrarisch uit het bestemmingsplan Westelijk Buitengebied is de aanpassing van de rotonde niet toegestaan. Om de aanleg van de nieuwe de rotonde mogelijk te maken, is aanpassing van het planologische regime noodzakelijk. Dit bestemmingsplan zorgt voor die aanpassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKGeenstraatl-VA01_0002.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKGeenstraatl-VA01_0003.png"

Figuur 2: Overzicht vigerende bestemmingsplannen en beheersverordening (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl en gemeentelijke website).

De in figuur 2 vermelde nummers komen overeen met de volgende bestemmingsplannen in Putten, waarbij de rechtse figuur een uitsnede is van de plankaart van Kom Zuid.

  • 1. Kom Zuid (2009);
  • 2. Westelijk buitengebied (2014);
  • 3. Sportpark Putter Eng (beheers verordening 2013)
1.3.2 Voorliggend bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan is gericht op het mogelijk maken van de reconstructie van de rotonde Van Geenstraat / Roosendaalseweg te Putten ten behoeve van een veiligere verkeerssituatie. Bij het opstellen van het plan zijn de landelijke richtlijnen RO Standaarden 2012 toepast.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Reconstructie rotonde Van Geenstraat / Roosendaalseweg" bestaat uit:

  • een verbeelding, schaal 1:1.000 (NL.IMRO.0273.BPBKGeenstraatl-VA01);
  • de planregels;
  • met een bijbehorende toelichting.

1.5 Opbouw toelichting

In hoofdstuk 2 wordt de bestaande en de nieuwe situatie beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader, dat van toepassing is op de aanpassing van de infrastructuur. De resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken worden in hoofdstuk 4 behandeld. In hoofdstuk 5 is de juridische regelgeving beschreven. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komen in hoofdstuk 6 en 7 aan de orde.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

2.1.1 Liggen en begrenzing


Het plangebied ligt ten zuidwesten van de bebouwde kom van Putten, tussen de twee provinciale wegen N303 en N798. Het betreft de aansluiting van de Roosendaalseweg op de Van Geenstraat. De globale ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 3. Het plangebied is deels gelegen op een voormalig vrachtauto parkeerterrein. Deze gronden zijn deels nodig voor de reconstructie van de rotonde van Geenstraat / Roosendaalseweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKGeenstraatl-VA01_0004.png"

Figuur 3: Globale ligging plangebied (bron:www.googlemaps.nl) 


Naast gemotoriseerd vervoer is deze route ook van groot belang voor het fietsverkeer. Langs de weg liggen aan beide zijden fietspaden, die van de rijbaan gescheiden zijn door middel van groenstroken. De huidige situatie op de kruising Van Geenstraat / Roosendaalseweg bestaat uit een rotonde waarbij de fietsers met het gemotoriseerd verkeer meerijden op de binnencirkel. De huidige rotonde voldoet niet meer aan de ruimtelijke normen / minimale afmetingen van de rijcirkels. Tevens vertoont de rotonde een gedateerd beeld, die een forse opknapbeurt kan gebruiken. In figuur 4 is de huidige situatie van de rotonde weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKGeenstraatl-VA01_0005.png"

Figuur 4: huidige situatie rotonde Van Geenstraat / Roosendaalseweg (bron:www.googlemaps.nl)

2.1.2 Gebiedsbeschrijving

Ter hoogte van het plangebied bevindt zich aan de noordzijde woningbouw. Direct grenzend aan de Van Geenstraat omgeven door een aantal bomen is ten noordwesten van de rotonde een appartementencomplex (3 laags) gelegen en een aantal vrijstaande woningen. Ten noordoosten van de rotonde bevindt zich op de hoek van de Van Geenstraat en de Roosendaalseweg een vrijstaande woning met daarnaast een motoren- en heftruckonderneming. Voorts liggen ten noorden van de Roosendaalseweg zowel rijtjeswoningen als vrijstaande woningen. Ten zuidoosten van de rotonde bevindt zich een sportterrein met voetbalvelden. Ten zuidwesten van de rotonde is liggen agrarische gronden, waar in het verleden een voormalige vrachtauto parkeerterrein was gelegen, die overigens in strijd met de bestemming in gebruik was.

2.1.3 Groen / landschap

Het plangebied ligt op de overgang van het stedelijk gebied van Putten naar het halfopen agrarisch buitengebied ten zuiden van Putten. De omliggende gronden zijn hoofdzakelijk in gebruik als agrarisch gebied, woongebied en andere functies als bedrijven en sport. Rondom het sportcomplex en het voormalige vrachtauto parkeerterrein is een bomenrij aanwezig.

2.1.4 Infrastructuur

De Roosendaalseweg verbindt Putten en Halvinkhuizen en verder. In oostwestelijke richting loopt de Van Geenstraat die de N798 met de N303 verbindt.
De huidige situatie bestaat uit een rotonde waarbij de fietsers meerijden met het gemotoriseerd verkeer op de binnencirkel. De Van Geenstraat kent een maximale snelheid van 50 km / uur; de Roosendaalseweg ten noorden van de rotonde 30 km / uur en ten zuiden van de rotonde 50 km / uur.

2.2 Toekomstige situatie

Op de kruising van de Van Geenstraat / Roosendaalseweg komt een enkelstrooks rotonde met een aparte fietsstrook voor het fietsverkeer. Het doel van de reconstructie van de rotonde is een veiligere en kwalitatieve verbetering van de verkeerssituatie, waarbij de fietsers op een eigen fietsstrook kunnen blijven rijden en de ruimtelijke normen / afmetingen van de rijcirkels worden aangepast aan de huidige eisen. De rotonde zal in zuidelijke richting worden verplaatst, waarvoor een deel van de agrarische gronden beschikbaar moet komen. Het ontwerp van de rotonde is afgebeeld in figuur 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKGeenstraatl-VA01_0006.png"

Figuur 5: nieuwe situatie kruispunt Van Geenstraat / Roosedaalseweg

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)


De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld door de minister op 13 maart 2012 schetst hoe Nederland er in 2030 voor moet staan: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De Structuur Visie Infrastructuur en Ruimte vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte en diverse planologische kernbeslissingen opgenomen. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' over aan de provincies en de gemeenten. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports van Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los. In de SVIR is de zogenaamde 'ladder duurzame verstedelijking geïntroduceerd', die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening.

Het rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investering priori teert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke-economische structuur;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang genoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke ontwikkelingen, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten. Doorwerking van de SVIR vindt plaats via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
Het SVIR geeft geen specifieke kaders mee voor de realisatie van de rotonde. In zijn algemeenheid kan wel gesteld worden dat de ontwikkeling aansluit op één van de doelen om Nederland bereikbaar te houden. Het Rijk spreekt zich echter niet uit over dit soort gemeentelijke initiatieven. Besluitvorming over dit initiatief kan op een lager overheidsniveau plaatsvinden, rijksbeleid staat het niet in de weg.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening


In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) heeft het Rijk in 2011 vastgelegd hoe de nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) moeten 'doorwerken' in de ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals bestemmingsplannen. Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld, dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De aanleg van deze rotonde valt hier niet onder.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering worden voorkomen. Middels de 'ladder duurzame verstedelijking' vindt een toetsing plaats. De ladder bestaat uit drie treden:

  • 1. Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan.
  • 2. Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.
  • 3. Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

Artikel 3.1.6, tweede lid, Bro is van toepassing op plannen die een “nieuwe stedelijke ontwikkeling” mogelijk maken. Dat begrip is in artikel 1.1.1, eerste lid onder i, Bro, gedefinieerd als “een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.

Op 14 januari 2015 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) geoordeeld dat een verbindingsweg van enkele honderden meters vanwege gelet op de omvang en de situering geen andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid aanhef en onder i, Bro, is (zaaknummer 201407302/1/R6).

Analoog daaraan wordt gesteld, dat onderhavige reconstructie, die bestaat uit een beperkte uitbreiding van het ruimtebeslag van de rotonde en een geringe aanpassing van de situering van de bestaande rotonde niet wordt gezien als 'andere stedelijke voorziening' en dat daarmee de ladder duurzame verstedelijking niet van toepassing is.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland


De provincie Gelderland heeft voor haar grondgebied een omgevingsvisie vastgesteld, genaamd 'Gelderland anders'. De visie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. De Gelderse omgevingsvisie en de bijbehorende omgevingsverordening zijn op 14 januari 2014 door Gedeputeerde Staten van Gelderland vastgesteld. Vaststelling van de visie door Provinciale Staten heeft op 9 juli 2014 plaatsgevonden.

De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking. Daarvoor biedt de Omgevingsvisie de volgende handvatten:

  • versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen;
  • een basis voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in plannen;
  • zorgvuldige locatie-afwegingen die voortbouwen op de kwaliteit en de kracht van het bestaande en anticiperen op veranderingen in de toekomst, zonder het uitgaan van het bestaande tot dogma te verheffen;
  • een basis voor regionale afspraken over wonen en werken.

Het accent verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Dit vereist een denk- en cultuuromslag. Als leidend principe hanteren de provincie en partners de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid).

De aanpassing van deze rotonde is passend binnen de kaders die de provincie geeft in de omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland


Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland door Provinciale Staten vastgesteld. De omgevinsgverordening vervangt vigerende verordeningen, zoals de milieuverordening. De regels in de Omgevingsverordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie (zie paragraaf 3.2.1). De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.

De Omgevingsverordening kent voor de gronden in het plangebied regels ten aanzien van glastuinbouw en bestemmingen die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maken. Dit is met onderhavig plan niet aan de orde. De Omgevingsverordening heeft derhalve geen invloed op onderhavig bestemmingsplan.

3.2.3 Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan 2 (PVVP 2)


Het PVVP 2 is op 30 juni 2004 vastgesteld door Provinciale Staten. Het PVVP 2 geeft tot 2015 richting aan het provinciale verkeers- een vervoersbeleid, waarbij naar een duurzame balans wordt gezocht tussen bereikbaarheid, leefomgeving en veiligheid. In dit plan geeft de provincie Gelderland aan hoe zij steden, bedrijventerreinen en voorzieningen bereikbaar wil houden en hoe dat op een veilige manier wordt uitgevoerd, met zo min mogelijk schadelijke gevolgen voor de leefomgeving. De provincie beoogt dit te bereiken door de volgende aanpak: voorkomen, beter benutten, bouwen en beprijzen.

  • voorkomen door ruimtelijke economische ontwikkelingen veel beter af te stemmen op de aanwezige infrastructuur en ze zo veel mogelijk te concentreren en te bundelen. Zo worden problemen op mobiliteitsgebied en in de leefomgeving voorkomen;
  • beter benutten van de bestaande wegen, fietspaden en Openbaar Vervoerverbindingen;
  • bouwen van de projecten uit het Statenakkoord en door het onderhoud van infrastructuur te combineren met het Duurzaam Veilig maken ervan. Hierbij start de provincie met het aanpakken van de grootste knelpunten;
  • beprijzen wordt op termijn ook als een mogelijkheid gezien om bereikbaarheidsproblemen aan te pakken.

In het PVVP 2 is aandacht besteed aan de verkeerssituatie en de verbetering daarvan in Putten en omgeving. Hiertoe is de genoemde aanpak van de provincie uitgewerkt. Voor het plangebied zijn geen specifieke maatregelen opgenomen. Met de beoogde rotonde zal de verkeersveiligheid toenemen. Dit is in overeenstemming met de doelen van het PVVP 2.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP)

Het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) beschrijft de wijze waarop vanuit het verkeer en vervoer een bijdrage kan worden geleverd aan het leefbaar en vitaal houden van Putten. Het plan schept voorwaarden voor een rustige woonomgeving, voor een vitaal centrum, voor een prettige recreatie-omgeving en voor ontwikkelingsmogelijkheid van bedrijven. Bij het opstellen van het GVVP voor de gemeente Putten is gekozen voor een integrale benadering. Bij de oplossing van problemen is rekening gehouden met het effect daarvan op de diverse vervoerswijzen, op de leefomgeving en de verkeersveiligheid. Bij het optimaliseren van bereikbaarheid en leefbaarheid is onderscheid gemaakt tussen de diverse functies (wonen, werken, winkelen, recreëren), alsmede de verschillende vervoerswijzen (auto, fiets, openbaar vervoer). Met de aanleg van de nieuwe rotonde wordt de verkeersonveilige situatie aangepakt en daarmee aangesloten bij het gemeentelijk beleid op het gebied van verkeer en vervoer.

3.4 Conclusie beleid

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt beschouwd welke gevolgen de planontwikkeling heeft op de milieu- en andere aspecten in het plangebied en de omgeving. Het betreft de (milieu)aspecten archeologie, bedrijven en milieuzonering, bodem, cultuurhistorie, ecologie, archeologie, ecologie, lucht, akoestiek, water en een vormvrije m.e.r. beoordeling.

4.2 Archeologie

4.2.1 Wettelijk kader

Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.2.2 Onderzoek

In februari 2015 heeft Antea Group in opdracht van de Gemeente Putten een archeologisch (voor)onderzoek uitgevoerd in het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn gepresenteerd in een rapport dat als bijlage 1 bij dit plan is gevoegd. De conclusies zijn in de volgende paragraaf samengevat.

4.2.3 Conclusie

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek kan worden geconcludeerd dat de kans klein is dat zich binnen het plangebied een (intacte) archeologische vindplaats bevindt, en wel om de volgende redenen:

  • 1. De bodem is tot op een diepte van 0,75 tot meer dan 2,0 m – mv vergraven;
  • 2. Er is nergens een intact podzolprofiel aangetroffen, maar deze is er gezien de aanwezigheid van resten E- en C-horizont in de bovengrond wel geweest);
  • 3. De C-horizont is vergraven blijkens resten hiervan in de bovengrond;
  • 4. Er is geen sprake (meer) van een (intacte) enkeerdgrond met een cultuurdek.

Het onderzoek was weliswaar verkennend van aard en in dergelijke gebieden niet primair bedoeld om vindplaatsen aan te treffen, maar er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen wijzen op de mogelijk aanwezigheid hiervan. Bovendien zullen de voorgenomen maatregelen waarschijnlijk niet dieper reiken dan de huidige verstoringen.

Advies

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt aanbevolen om het plangebied voor wat betreft archeologie vrij te geven ten gunste van de voorgenomen ontwikkeling. Ook wordt de kans klein ingeschat dat zich ter plaatse van het voormalige parkeerterrein (tot 1,0 m – mv verstoord met o.a. asbest) nog intacte archeologische waarden bevinden. Aanbevolen wordt om ook deze delen vrij te geven. Dit advies is voorgelegd aan het bevoegd gezag, dat heeft ingestemd met het advies. Nader archeologisch onderzoek is niet nodig. Het aspect archeologie vorm geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

 

4.3 Bedrijven en milieuzonering

4.3.1 Wettelijk kader

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en –gevoelige functies dient twee doelen:

  • 1. Het reeds in het ruimtelijk spoor voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  • 2. Het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
4.3.2 Onderzoek

In het plan worden geen aanpassingen gedaan aan bedrijven. Ook worden geen gevoelige bestemmingen toegevoegd die mogelijk van invloed kunnen zijn op de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. De verkeersbestemming zelf zal geen invloed hebben op de bedrijfsvoering van de zittende bedrijven als het gaat om dit aspect.

4.3.3 Conclusie

Milieuzoneringen vormen geen belemmering voor dit plan.

4.4 Bodem

4.4.1 Wettelijk kader

De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn, dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen tenminste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

4.4.2 Onderzoek

Bij een functiewijziging dient de bodemkwaliteit ter plaatse voldoende te zijn voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

In het kader van het bestemmingsplan is een historisch onderzoek uitgevoerd. Daarbij is navraag gedaan bij de gemeente Putten en is het bodemloket ingezien. Uit beide informatiebronnen is geen informatie naar voren gekomen inzake de bodemkwaliteit ter plaatse of in de direct omgeving van de beide rotondes. Ten aanzien van de bodemkwaliteit is geen informatie bekend. Ter plaatse van de geprojecteerde rotondes is op een voormalige vrachtwagenparkeerplaats asbest aangetoond in een gehalte boven de interventiewaarde. In het kader van de beoogde ontwikkeling wordt hier een sanering uitgevoerd. Op basis van de huidige informatie gaan we er vanuit dat de bodemkwaliteit na afronding van de sanering geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4.3 Conclusie

Gezien de aard van de ingreep (een rotonde / weg is geen 'gevoelige functie') wordt een bodemonderzoek in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk geacht. De bodemkwaliteit zal na asbestsanering voldoende zijn voor de beoogde functie. Het aspect bodem vormt geen beperking voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Wanneer de werkzaamheden starten en er grond afgevoerd moet gaan worden zal de kwaliteit van deze grond vooraf bepaald worden in het kader van de vergunningverlening.

 

4.5 Cultuurhistorie

4.5.1 Wettelijk kader

Per 1 januari 2012 is het Bro gewijzigd. Hierin is onder meer opgenomen, dat het bestemmingsplan een beschrijving moet geven van de wijze waarop rekening is gehouden met de cultuurhistorische waarden.

Wat al voor archeologie gold, geldt nu dus ook voor andere cultuurhistorische waarden, zoals bijzondere gebouwen en landschappelijke structuren. Daarmee ligt bij gemeenten de verantwoordelijkheid keuzen te maken ten aanzien van de cultuurhistorische waarden.

De bedoeling van deze afweging is de cultuurhistorische waarden vroegtijdig in het planproces een plek te geven, zodat deze waarden niet langer achteraf een belemmering vormen, maar vooraf in de afwegingen een rol spelen.

4.5.2 Onderzoek

Onderhavige ontwikkeling is een beperkte aanpassing van de bestaande rotonde. In en nabij het plangebied zijn geen monumenten aanwezig.

4.5.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat onderhavige ontwikkeling niet leidt tot aantasting van cultuurhistorische waarden van het gebied.

4.6 Ecologie

4.6.1 Wettelijk kader

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) weer. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, een Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. De huidige EHS is in de nieuwe omgevingsvisie van de provincie vervangen door het Gelders natuurnetwerk (GNN) en de Groene ontwikkelingszone (GO).
Flora- en faunawet
Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Vanuit deze wet is bij ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van de mogelijk voorkomende beschermde natuurwaarden binnen het projectgebied. De Flora- en faunawet gaat uit van het 'Nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen, waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt en vastgelegd in de ruimtelijke verordening. Ruimtelijke plannen moeten hieraan worden getoetst. Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en wetlands zijn beschermd via de Natuurbeschermingswet 1998 en hebben derhalve een wettelijke status. In of in de nabijheid van het NNN en Natuurbeschermingswetgebieden geldt het 'Nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als deze ontwikkelingen de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten.

Natura 2000-gebieden
Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en wetlands zijn beschermd via de Natuurbeschermingswet 1998 en hebben derhalve een wettelijke status. In of in de nabijheid van de Natuurbeschermingswetgebieden geldt het 'Nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als deze ontwikkelingen de natuurlijke waarden van het gebied direct of indirect aantasten.

In deze natuurtoets wordt een Natura 2000-gebied getoetst om met zekerheid significant negatieve effecten als gevolg van de voorgestane ingreep uit te sluiten. Dit geschiedt conform een zogenaamde Voortoets. Is deze zekerheid niet te verkrijgen dan dient er een habitattoets te worden uitgevoerd (zie schema vergunningprocedure bijlage 1 onder Natuurbeschermingswet 1998).

4.6.2 Onderzoek

Antea Group heeft in maart 2015 onderzoek gedaan naar het voorkomen van beschermde soorten en ligging van beschermde gebieden. Dit onderzoek is opgebouwd uit twee onderdelen:

  • Bureaustudie naar waarnemingen van beschermde soorten uit het (recente) verleden en ligging van beschermde gebieden binnen de invloedsfeer van het project;
  • Terreinbezoek naar de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten.

Aan de hand van de bevindingen uit het bureauonderzoek en de resultaten van het verkennend terreinbezoek kan worden bepaald of een vervolgonderzoek nodig is om beschermde soorten uit te sluiten en om te bepalen wat de effecten zijn. Tevens kan worden geadviseerd over de te volgen procedure inzake de natuurwetgeving. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in bijlage 2.

4.6.3 Conclusie

Conclusie soorten bescherming

Tabel 2 en 3 soorten en jaarrond beschermde nesten
Uit het onderzoek blijkt dat in de omgeving van het plangebied meerdere zwaarder beschermde vleermuissoorten (tabel 3 van de Flora- en Faunawet) voorkomen: de gewone dwergvleermuis, de rosse vleermuis en de laatvlieger. Mogelijk maken de te kappen bomen deel uit van een vliegroute van vleermuizen. Er zijn echter andere mogelijke vliegroutes in de directe omgeving. Hierdoor is eventueel energieverlies door vleermuizen tijdens het fourageren te verwaarlozen. Ook de oppervlakte van het jaaggebied zal door de kap van de bomen niet verkleinen. Een negatief effect van de bomenkap op vleermuizen is uit te sluiten

Algemene broedvogels
Met broedvogels kan in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door eventuele kapwerkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (globaal halverwege maart tot en met juli) en indien concreet broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde. Wanneer de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden ingezet, maar doorlopen tot in het broedseizoen, kan het verstoren van vogels voorkomen worden door continu door te werken en werkzaamheden niet langer dan enkele dagen stil te leggen. Op deze manier wordt voorkomen dat vogels tot broeden komen in het gebied waar gewerkt wordt

Conclusie gebieden bescherming
Natuurnetwerk Nederland
Voor wat betreft NNN is er in de provincie Gelderland alleen bij directe aantasting sprake is van vervolgstappen. Er is echter geen sprake van directe aantasting van het NNN.

Natura 2000
Op circa 880 meter afstand van het plangebied bevindt zich het Natura 2000-gebied Veluwe. Vanwege de aard van de ontwikkelingen en de afstand tot het Natura 2000-gebied is het uitgesloten dat de ontwikkelingen negatieve effecten hebben op het Natura 2000-gebied.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Wettelijk kader

Externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebondenrisicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en een (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe groter het groepsrisico, hoe groter deze kans.

4.7.2 Onderzoek

Het plan is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting. De route Van Geenstraat / Roosendaalseweg wordt niet gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Ten gevolge van de reconstructie van de rotonde vindt geen wijziging van veiligheid plaats. Op risicokaart.nl bevindt zich ten noordwesten van het plangebied een autobedrijf dat over een LPG opslag beschikt en een risicocontour heeft. Deze contour ligt niet over het plangebied. Een rotonde wordt bovendien niet beschouwd als een (beperkt) kwetsbaar object. Ook het groepsrisico zal niet toe of afnemen door dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKGeenstraatl-VA01_0007.png"
Figuur 6 : Risicokaart plangebied (Bron: www.risicokaart.nl)

4.7.3 Conclusie

Het plan zorgt niet voor overschrijding van externe veiligheidsnormen en heeft geen gevolgen ten aanzien van het groepsrisico en vormt dus geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.8 Geluid

4.8.1 Wettelijk kader

Met de Wet geluidhinder wordt vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.

In het algemeen is een geluidsbelasting op de gevel van een bestaande woning tot een maximum van 55dB(A) toegestaan. Op andere geluidsgevoelige objecten kan die norm anders zijn. De wet kent de aanname dat het gebruik van een autoweg waarvoor als verkeersmaatregel een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt, geen ongeoorloofde geluidsbelasting teweeg brengt.

De Wet geluidhinder stelt tevens eisen in geval van wijziging / reconstructie van een weg.

4.8.2 Onderzoek

Wijzigingen aan bestaande wegen kunnen invloed hebben op het akoestische klimaat bij geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven).

Voor geluidgevoelige bestemmingen geldt dat het bestemmingsplan maatgevend is en niet het feitelijk gebruik. De bescherming van deze geluidgevoelige bestemmingen wordt geregeld in de Wet geluidhinder. De Omgevingsdienst Noord-Veluwe heeft onderzoek uitgevoerd om te bepalen of door de wijziging aan de rotonde Van Geenstraat/Roosendaalseweg de Wet geluidhinder van toepassing is. Dit is het geval bij een toename van 2 decibel of meer in de toekomstige situatie (berekend vanaf 48 dB). Uitgangspunt voor het bepalen van de situatie voor de wijziging is de geluidbelasting 1 jaar voor de wijziging aan de weg (2014). De toekomstige situatie, is de situatie 10 jaar nadat de weg klaar is (2025).

Dit onderzoek is als bijlage 3 bijgevoegd.

4.8.3 Conclusie

Volgens de Wet geluidhinder moeten akoestische gevolgen van de wijzigingen getoetst worden aan de wet, om te bepalen of er sprake is van een reconstructie. Uit het onderzoek blijkt, dat er geen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder stelt geen aanvullende eisen ten aanzien van de wijzigingen aan de rotonde Van Geenstraat/Roosendaalseweg.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Wettelijk kader

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer, (Wlk)). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • 1. een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10; 
  • 2. een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

4.9.2 Onderzoek en conclusie

De reconstructie van de rotonde heeft geen verkeersaantrekkende werking. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat er geen verslechtering optreedt van de luchtkwaliteit.

4.9.3 Conclusie

Derhalve kan worden geconcludeerd dat Titel 5.2 van de Wet milieubeheer geen belemmering vormt voor verdere besluitvorming.

4.10 Water

4.10.1 Wettelijk kader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief).

In onder andere de Europese “Kaderrichtlijn water”, het “Nationaal Waterplan” en de adviezen van de “Commissie Waterbeheer 21e eeuw” is het beleid met betrekking tot het water(beheer) vastgelegd. Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water; dit ook in verhouding tot ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, het dalen van de bodem en het stijgen van de zeespiegel. In de nota “Anders omgaan met water” is bepaald dat de gevolgen van (ruimtelijke) ontwikkelingen voor de waterhuishouding uitdrukkelijk in onder andere bestemmingsplannen moeten worden overwogen. Hiervoor moet de zogenoemde watertoets worden uitgevoerd. De watertoets is het vroeg informeren (van de waterbeheerder), het adviseren (door de waterbeheerder), het overwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige belangen in ruimtelijke plannen en besluiten.

Op 22 december 2009 is de Waterwet (Wtw) in werking getreden. Uitgangspunt van de Wtw is een volledig beheer van het watersysteem. Op grond van de Wtw is er ook een goede samenhang tussen het waterbeleid en de ruimtelijke ordening. Ook in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is uitdrukkelijk bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden in de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding en hoe deze gevolgen in het bestemmingsplan zijn betrokken.

De watertoets is een instrument dat er voor zorgt dat bij alle ruimtelijke plannen (landelijk én stedelijk gebied) aandacht is voor de kwaliteit en kwantiteit van water. De watertoets is verplicht voor alle overheden die waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten hebben. Maar ook als bijvoorbeeld een particulier of ondernemer een vrijstelling van het bestemmingsplan nodig heeft, komt de watertoets aan de orde. In het kader van de Watertoets wordt contact opgenomen met de waterbeheerder. Dit is de overheid die verantwoordelijk is voor het waterbeheer in het plangebied. Meestal het waterschap, soms Rijkswaterstaat of de provincie. In dit geval Waterschap Vallei en Veluwe.

4.10.2 Waterparagraaf

Aanleiding

De gemeente Putten is voornemens om de rotonde op de kruising van de Roosendaalsestraat en de Van Geenstraat in Putten aan te passen. De aangepaste rotonde heeft een groter ruimtebeslag waardoor aanpassingen aan de waterhuishouding nodig zijn. In voorliggende (concept)waterparagraaf worden de verschillende waterhuishoudkundige aspecten toegelicht.

Beleid

Het waterbeheerplan Vallei & Eem 2010 - 2015 beschrijft de taken van het waterschap voor programma's: veilige dijken, voldoende en schoon water en zuivering van afvalwater. Veilige dijken betekent dat het beheersgebied beschermd wordt tegen overstroming vanuit het buitenwater. Voldoende en schoon water betekent dat overal genoeg, maar niet teveel water is en dat het water schoon is. Zuivering van afvalwater betekent dat gebruikt en verontreinigd water en regenwater dat in rioleringen wordt verzameld, wordt gezuiverd voordat het wordt geloosd zodat het de kwaliteit van het oppervlaktewater zo min mogelijk beïnvloedt. De zuivering van het afvalwater vindt plaats op basis van de Europese Kaderrichtlijn Water. Daarnaast is er aandacht voor bestrijden van verdroging.

In het waterbeheerplan vertaalt het waterschap zijn taken in concrete doelen voor de planperiode, maatregelen om die doelen te realiseren en criteria waaraan de resultaten kunnen worden afgemeten.

Toename verhard oppervlak

Door de aanpassing van de rotonde neemt het verhard oppervlak in zeer beperkte mate toe. Het afstromende water vanaf de verharding wordt gelijk aan de bestaande situatie ter plaatse van de rotonde afgevoerd middels kolken. Langs de Roosendaalseweg liggen onverharde stroken langs de fietspaden en tussen de weg en het fietspad waarin het afstromende hemelwater kan infiltreren. Dit blijft in de toekomstige situatie ook zo.

Watergang

In de zuidoostelijke hoek van de rotonde ligt het doodlopende einde van het oppervlaktewaterlichaam A 'Hoge Engbeek'. Aan de oostkant van de rotonde eindigt deze watergang. Op de kopse kant van de watergang zit een overstortvoorziening vanuit het hemelwaterrioolstelsel. Op de hoek richting de Roosendaalseweg zit een peilregulerend kunstwerk. Door het aanpassen van de rotonde zal een deel van de watergang niet meer als open watergang behouden kunnen blijven. Het hemelwaterrioolstelsel wordt daarom verlengd en de uitstroomvoorziening wordt verplaats tot op de kopse kant van de watergang langs de Roosendaalseweg. Het peilregulerende kunstwerk komt daarmee te vervallen.

Het onderhoud aan de te beduikeren watergang zal naar de gemeente gaan als verlengde van het rioolstelsel. Voor het onderhoud aan het resterende deel van de watergang blijft voldoende ruimte vanaf de Roosendaalseweg.

Voor het aanpassen van de watergang (deels beduikeren) zal te zijner tijd een watervergunning worden aangevraagd bij waterschap Vallei en Veluwe.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.11.1 Wettelijk kader

Sinds 1 april 2011 is het verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te schenken aan de vraag of er sprake is van milieugevolgen van een bestemmingsplan waarvoor een Milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld. Op grond van Europese regelgeving dient echter ook bij activiteiten met een omvang die onder deze drempelwaarde liggen uit het Besluit m.e.r. te worden gekeken of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit wordt vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd. Als geconcludeerd kan worden dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten, dan is geen milieueffectrapportage of (verdere) milieueffectbeoordeling nodig.

Bij een bestemmingsplan kan verder een plan-MER nodig zijn als voor het plan een passende beoordeling op grond van art. 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig is.

4.11.2 Onderzoek

In Bijlage D Besluit m.e.r., D1.2 is sprake van infrastructurele werken. Het artikel benoemt het volgende: De wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een, autosnelweg of autoweg. De in het artikel genoemde wegen zijn m.e.r.-plichtig. Het plan valt niet onder deze beschrijving / activiteit.

Uit het verrichte natuuronderzoek (zie paragraaf 4.6) blijkt dat er geen (significante) gevolgen op Natura 2000-gebieden worden verwacht.

4.11.3 Conclusie

Er is geen sprake van een (vormvrije) m.e.r.-(beoordelings)-plicht.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden - voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht - de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien.

De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding (voorheen: plankaart) aangegeven bestemmingen en aanduidingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene op te nemen, wat werkelijk noodzakelijk is.

De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

5.2 Nadere toelichting op de bestemmingsregels

In de regels wordt gebruik gemaakt van de volgende artikelen:

Artikel 1 Begrippen

In dit eerste artikel zijn noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen die worden gebruikt in de planregels. Het bevat definities om misverstanden te voorkomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

Artikel 3 Verkeer

In artikel 3 zijn de regels opgenomen ten behoeve van de bestemming 'Verkeer'. De gronden zijn bestemd voor wegverkeer met ten hoogste 2x1 rijstroken en voor de aanleg van rotondes.

De wegas moet gesitueerd worden ter plaatse van de aanduiding 'as van de weg', die op de verbeelding is aangegeven. Behalve voor de rechtszekerheid is dit van belang voor de akoestiek. Het bevoegd gezag kan hiervan met een binnenplanse omgevingsvergunning afwijken (afwijken van de gebruiksregels), mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid en er geen onevenredige aantasting van de geluidssituatie optreedt. Verder zijn voet- en rijwielpaden, groenvoorzieningen, water en bijbehorende voorzieningen toegestaan. Het gebruik van deze gronden voor reclamedoeleinden is niet toegestaan.

Binnen de bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming verkeer, zoals bewegwijzering. Er mogen geen gebouwen worden gerealiseerd.

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Met de regel van dit artikel wordt voorkomen dat regels ten onrechte zo worden gehanteerd dat meer dan de bedoelde bebouwing kan worden toegestaan.

Artikel 5 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is bepaald dat in geringe mate kan worden afgeweken van bouwgrenzen voor ondergeschikte delen van bebouwing tot aan de in dit artikel genoemde maten.

Artikel 6 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen die voor zover daaraan behoefte bestaat en zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt, de mogelijkheid biedt de ligging van bestemmingsvlakken en figuren te wijzigen, zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot, en geen van de grenzen met meer dan 10 m wordt verschoven.

Artikel 7 Overgangsrecht

Het overgangsrecht bevat een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het plan, maar dat strijdig is met de planregels van dit bestemmingsplan. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De redactie van dit artikel is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.

Artikel 8 Slotregel

In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan aangehaald kan worden. De redactie van dit artikel is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Voor de beoogde ontwikkeling is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk, aangezien de aanleg van een rotonde met bijbehorende infrastructuur niet is vermeld in artikel 6.2.1 van het Bro.

De kosten voor de planvorming (bestemmingsplan) en procedures zijn voor rekening van de gemeente Putten. De provincie Gelderland is financieel verantwoordelijk voor het ontwerp en de uitvoering. De gemeente Putten en de provincie Gelderland hebben de benodigde budgetten om dit plan te kunnen realiseren gereserveerd. Daarmee is het plan economisch uitvoerbaar.

In de achterliggende jaren is voor het veiliger maken van de Puttense provinciale wegen door Gedeputeerde Staten in 2011 een budget beschikbaar gesteld van 7 miljoen euro. De provincie heeft aangegeven dat eind 2014 alle door hun geplande werkzaamheden zijn afgerond. Op het budget van 7 miljoen euro resteert nog een bedrag van ca. 1,2 miljoen euro wat de provincie aan de gemeente Putten in de vorm van een subsidie wil overmaken voor de verbetering/reconstructie van de beide rotondes in de Van Geenstraat. De provincie heeft in het mondeling overleg van 3 juli 2014 aangegeven, dat het restantbudget alleen bestemd mag worden voor de reconstructie van twee rotonde,waarvan onderhavige rotonde er één is. Dit is bevestigd in de brief (Verseon 365456) d.d. 11 juli 2014. Op basis van de zgn. Potentheorie is de gemeente verplicht bij wijzigingen van kruisingen een bijdrage te verstrekken op basis van het aantal poten van de kruising. De gemeenteraad van Putten heeft voor de kruisingen Terra Nova (1/3 deel), Melkmeisje (2/4 deel) en Veenhuizerveldweg (2/4 deel) door middel van raadsbesluiten al budgetten beschikbaar gesteld. De provincie heeft de gemeente medegedeeld dat ze dit bedrag mag bestemmen voor de reconstructie van de betreffende rotondes waarmee de betalingsverplichting aan de provincie vervalt. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening is inspraak facultatief. Inspraak wordt gedefinieerd als het bieden van een gelegenheid aan insprekers om betrokken te worden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Of inspraak wordt verleend, wordt bepaald door de gemeentelijke Inspraakverordening. In de Inspraakverordening, vastgesteld bij besluit van de raad van 3 november 2005 nr. BPO/2004/10934, is bepaald dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden besluit of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van de vaststelling en/of wijziging van gemeentelijk beleid. Gezien de beperkte omvang van dit plan wordt direct het ontwerpbestemmingsplan terinzage gelegd. Tegen dit plan kan een ieder zijn of haar zienswijze kenbaar maken aan de gemeenteraad.

7.2 Overleg

Het voorontwerp bestemmingsplan is conform artikel 3.1.1. Bro voorgelegd aan de provincie, waterschap, regioarcheoloog en de betrokken rijksdiensten. Er zijn geen reacties ontvangen.

7.3 Ontwerpbestemmingsplan

Van 4 juni tot 16 juli 2015 heeft in het gemeentehuis bij de afdeling Ruimte (kamer V-5) voor eenieder het ontwerpbestemmingsplan 'Reconstructie rotonde Van Geenstraat / Roosendaalseweg' ter inzage gelegen". Binnen de termijn, dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage lag, kon eenieder zowel schriftelijk als mondeling zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan kenbaar maken bij de gemeenteraad. Er zijn geen zienswijzen ingediend.