direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kom Noord en Zuidoost, herziening De Pinnenburg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.BPBKPinnenburg-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het terrein van de stichting De Pinnenburg. De Pinnenburg is een stichting die begeleiding en 24 uurs zorg op maat biedt aan mensen met een (lichte) verstandelijke beperking. Door de stichting is een aanvraag ingediend om op de bestaande locatie door middel van sloop en nieuwbouw de bestaande voorziening te moderniseren. Het bestaande complex stamt uit 1910 en is aan vervanging toe.

Door medewerking te verlenen aan de beoogde plannen wordt de mogelijkheid geboden om binnen Putten op een bestaande locatie een maatschappelijke voorziening te realiseren die qua omvang en vormgeving rekening houdt met de omgeving van de Pinnenburgerweg. De gemeente heeft dan ook bij brief van 6 mei 2019 te kennen gegeven met de voorliggende plannen in te stemmen.

Het doel van het voorliggende bestemmingsplan 'Kom Noord en Zuidoost, herziening De Pinnenburg' is dan ook om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch te borgen.

1.2 Ligging plangebied en begrenzing plangebied

Het plangebied Kom Noord en Zuidoost, herziening De Pinnenburg ligt in de bebouwde kom van Putten aan de Pinnenburgerweg 73, op de hoek met de Schoolstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKPinnenburg-ON01_0001.png"

Afbeelding - ligging plangebied

Het plangebied wordt aan de noord- en westzijde begrenst door de percelen van de naastgelegen woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKPinnenburg-ON01_0002.png"

Afbeelding - begrenzing plangebied

1.3 Het geldende bestemmingsplan

Op het perceel Pinnenburgerweg 73 is het bestemmingsplan 'Kom Noord en Zuidoost' van kracht, zoals vastgesteld op 4 oktober 2018.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKPinnenburg-ON01_0003.png"

Afbeelding - uitsnede geldend bestemmingsplan

De betreffende gronden hebben de bestemmingen ' Maatschappelijk', 'Wonen' en 'Waarde - Archeologie - hoge verwachting':

  • Op grond van de maatschappelijke bestemming is 'De Pinnenburg' eigenlijk al op de betreffende locatie als functie toegestaan. Binnen het bestemmingsvlak is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de huidige bebouwing ligt. De toegestane goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 4 en 9 m. De geldende bouwmogelijkheden maken de beoogde nieuwbouwplannen niet mogelijk. Het beoogde plan gaat uit van een nieuwe bouwmassa die groter (maximaal 11 meter bouwhoogte) is dan het huidige bouwvlak. Ook de goot- en bouwhoogte van de nieuwe plannen overschrijden de nu toegestane hoogten.
  • Aan de noordzijde heeft een strook van de gronden van De Pinnenburg in het geldende bestemmingsplan ten onrechte de woonbestemming. De gronden behoren bij het kadastrale perceel van de stichting en worden ook als zodanig gebruikt.
  • Tot slot geldt voor het betreffende perceel een hoge archeologische verwachtingswaarde. Deze is vastgelegd met de bijbehorende bestemming (zie verder paragraaf 4.9).

Geconcludeerd wordt dat het plan niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan past. Om medewerking te verlenen aan de voorgenomen plannen dient een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure doorlopen te worden.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Kom Noord en Zuidoost, herziening De Pinnenburg' met identificatienummer NL.IMRO.0273.BPBKPinnenburg-ON01 bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:

  • verbeelding
  • planregels.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende plan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het plan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Opzet van de toelichting: leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 Planbeschrijving staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
  • In hoofdstuk 3 Beleid is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van andere overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische aspecten beschreven;
  • in hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid, heeft betrekking op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan;

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKPinnenburg-ON01_0004.png" Afbeelding - luchtfoto (bron: pdok), met globale begrenzing

Op het terrein bevindt zich een groepshuis voor 8 jongeren met een licht verstandelijke beperkingen die 24 uur zorg ontvangen.
Daarvoor is op het terrein een begeleidend echtpaar aanwezig dat zorgt voor de continuïteit van de zorg en het welbevinden van de bewoners. Zij sturen tevens het team van medewerkers aan. Het begeleidend echtpaar woont op het perceel in de bijbehorende bedrijfswoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKPinnenburg-ON01_0005.png"

Afbeelding - zicht op het bestaande groepshuis (met 24-uurszorg) en bedrijfswoning

Zoals al eerder aangegeven voldoet de locatie niet meer aan de eisen van deze tijd. De huidige bebouwing is fysiek en functioneel verouderd en aan vervanging toe.

2.2 Nieuwe situatie

2.2.1 Maatschappelijk belang


Verankering in de samenleving
In 1991 is Stichting de Pinnenburg aan de Pinnenburgerweg 73 in Putten gestart met een woonvoorziening voor acht personen met een lichte verstandelijke beperking. Op deze woonlocatie wordt al 27 jaar lang zorg en begeleiding geboden die continu van aard is.
In de loop der jaren zijn de activiteiten van de Stichting uitgebreid: momenteel wordt er op 9 woonlocaties huisvesting en begeleiding geboden aan in totaal 34 bewoners. Tevens worden er op 3 locaties dagbesteding geëxploiteerd, zowel de woon- als de dagbestedingslocaties zijn gesitueerd in de gemeente Putten.

De doelgroep van de Pinnenburg zijn mensen met een lichte verstandelijke beperking die tevens de diagnose autismespectrumstoornis (ASS) hebben. Alle bewoners hebben op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) een Wlz-indicatie voor 24-uurs zorg en begeleiding en zijn daardoor structureel aangewezen op en afhankelijk van dagelijkse begeleiding en persoonlijke verzorging.
De beoogde bewoners van de nieuwe appartementen zijn mensen met een verstandelijke beperking in combinatie met een extra zorgvraag. Deze extra zorgvraag (o.a. prikkelgevoeligheid, autisme, ADHD, loverboy-gevoeligheid) maakt dat ze niet volledig zelfstandig, maar ook niet in een groep, kunnen/willen wonen. De begeleiding wordt georganiseerd vanuit de direct nabijgelegen hoofdzorgvoorziening (i.c. de groepswoning).
Gezien de aard van hun beperking en hun complexe zorg- en begeleidingsvraag behoren de bewoners tot een zeer kwetsbare doelgroep.

De bewoners en leidinggevenden van Stichting de Pinnenburg zijn dankbaar voor al deze mooie voorzieningen in de gemeente Putten. De Stichting heeft in de loop der jaren een goed netwerk van contacten en een goede samenwerking opgebouwd met o.a. een aantal medewerkers van de gemeente. De bewoners van de Pinnenburg zijn, mede door de diverse activiteiten op de dagbestedingslocaties, zoals lunchroom “Ons Plekje”, “Onze Winkel” en “Onze Werkplaats” volledig geïntegreerd en maken echt deel uit van de Puttense samenleving.
Het streven van de Stichting de Pinnenburg is er op gericht om goede en passende zorg te blijven bieden aan de bewonersgroep binnen Putten.

Fysiek en functioneel gedateerde bebouwing
De woonlocatie “de Pinnenburg” dateert uit circa 1910 en is inmiddels aardig gedateerd geraakt. Dat komt onder andere tot uiting door de slechte isolatie, het hoge energieverbruik, de grote mate van gehorigheid, de relatief kleine zit-slaapkamers voor de bewoners, het ontbreken van individuele natte ruimtes. Met andere woorden het pand voldoet, ondanks de huidige goede staat van onderhoud, niet meer aan de eisen die tegenwoordig voor deze doelgroep worden gesteld met betrekking tot comfortabel en functioneel wonen.
Binnen de visie van de Stichting om goede en passende zorg te bieden is daarmee de tijd gekomen om plannen te maken voor een passende woonvoorziening op de huidige locatie.

Nieuwbouw in plaats van renovatie
In eerst instantie is zowel door de betrokken architect als ook aan aannemer beoordeeld of het mogelijk was om het huidige pand zodanig te renoveren dat het zou gaan voldoen aan de huidige eisen voor comfortabel en veilig wonen. Dit bleek niet haalbaar te zijn omdat het gebouw daarvoor te gedateerd is. Met name het energieverbruik, de gehorigheid en relatief kleine kamers zijn daarvoor een te grote belemmering.
Om deze reden is de keuze gevallen op sloop van de bestaande bebouwing en nieuwbouw. Het gaat het om een groepswoning voor 8 bewoners, een separate bedrijfswoning voor het begeleidend echtpaar en om 4 appartementen voor individueel begeleid zelfstandig wonen (zie verder paragraaf 2.2.2).

Brandveiligheid bij langdurige
Vanwege het bouwjaar (1910) bestaan de gebruikte bouwmaterialen vooral uit steen en veel oud hout. Het gebouw is hierdoor brandbaar. Door de aanwezigheid van een brandmeldinstallatie is sprake een (redelijk) veilige woonsituatie. Vanwege de beoogde nieuwbouwplannen is er momenteel door de gemeente een ontheffing verleend voor aanpassing van genoemde brandmeldinstallatie. Hierdoor is sprake van een situatie waarin de brandveiligheid niet optimaal is geregeld.

Vanwege de voorliggende plannen zijn de kwetsbare bewonersgroep recentelijk verhuisd naar een tijdelijke woonlocatie aan de Slangenburg 36 in Putten. Vanaf dat moment staat de woonvoorziening leeg. Dat is een onwenselijke situatie omdat dit risico's met zich meeneemt. Deze risico's bestaan vooral uit vandalisme en brandstichting. In het verleden zijn er regelmatig situaties geweest waarin rondhangende jongeren zich onterecht op hielden op het terrein van de woonvoorziening.
Daarnaast is het gebouw, zeker als de brandmeldinstallatie niet meer functioneel is. behoorlijk brandgevaarlijk. En een groot gebouw dat leeg staat is nu eenmaal voor bepaalde groepen zeer uitnodigend om, als er geen toezicht en/of bewaking is, op onderzoek te gaan.

Het streven is er dus op gericht om de bouwplannen zo snel mogelijk te realiseren.

2.2.2 Nieuwbouwplannen

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKPinnenburg-ON01_0006.png"

Afbeelding - voorgestelde nieuwe situatie (bron: Schetsontwerp, Fier Architecten)

Door de beoogde plannen wordt de mogelijkheid geboden om binnen Putten op een bestaande locatie een maatschappelijke voorziening in stand te houden, die qua omvang en vormgeving rekening houdt met de omgeving van de Pinnenburgerweg.
Het nieuwe bouwplan gaat uit van:

  • 1. De sloop van ter plaatse aanwezige bebouwing;
  • 2. de realisatie van een nieuwe hoofdvoorziening (groepshuis) voor 8 personen met een lichte verstandelijke beperking;
  • 3. de realisatie van 4 appartementen voor individueel begeleid zelfstandig wonen in de nabijheid van de hoofdvoorziening;
  • 4. een bedrijfswoning voor een begeleidend echtpaar die tevens het team van medewerkers aanstuurt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKPinnenburg-ON01_0007.png"

Afbeelding - plattegrond begane grond (bron: Schetsontwerp, Fier Architecten)

Voor de herontwikkeling van De Pinnenburg is een architectonisch ontwerp opgesteld dat als basis dient voor het voorliggende bestemmingsplan. De nieuwe herontwikkeling gaat uit van bebouwing in drie verschillende massa's. Voor iedere functie op het perceel is sprake van een eigen hoofdmassa:

  • het groepshuis;
    een centrale hoofdzorgvoorziening voor 8 personen met een lichte verstandelijke beperking die voldoet aan alle moderne eisen van deze tijd voorziet in de behoefte van de doelgroep om veilig te wonen en 24-uurs begeleiding te ontvangen.
    Tevens zijn er een aantal kantoorruimtes en vergaderkamers in dit gebouw, als gevolg van de ontwikkeling van de organisatie in de afgelopen jaren, noodzakelijk ;
  • het appartementencomplex
    de 4 appartementen zijn bestemd voor bewoners die individueel begeleid zelfstandig moeten wonen in de directe nabijheid van de hoofdzorgvoorziening (de centrale groepswoning).
  • bedrijfswoning
    Een separate woning is nodig om een begeleidende echtpaar te huisvesten in de directe leefomgeving van de bewonersgroep. Het werken met een begeleidend echtpaar dat tevens het team van medewerkers aanstuurt, heeft een positieve impact op de continuïteit en de kwaliteit van de zorg voor en begeleiding van de bewoners .

Het nieuwe groepshuis wordt op de huidige locatie van De Pinnenburg zodanig gesitueerd dat er weer bebouwing terugkomt met een prominente uitstraling naar de omgeving. Het gebouw wordt uitgevoerd met een tweezijdige voorgevel zodat niet alleen georiënteerd is op de Pinnenburgerweg maar ook op de Schoolstraat.
Met de nieuw te realiseren bedrijfswoning en de 4 appartementen wordt wat met de goot- en bouwhoogte zoveel mogelijk aangesloten op de bestaande woningen langs de Pinnenburgerweg en de Schoolstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKPinnenburg-ON01_0008.png"

Afbeelding - mogelijk straatbeeld vanaf de Pinnenburgerweg (bron: Schetsontwerp, Fier Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKPinnenburg-ON01_0009.png"

Afbeelding - mogelijk straatbeeld vanaf de Schoolstraat (bron: Schetsontwerp, Fier Architecten)

Om te voorkomen dat het woongenot van de directe buren wordt aangetast, wordt bij de situering van de nieuwe bebouwing voldoende afstand in acht genomen tot de perceelsgrens. Tussen de nieuwe hoofdgebouwen van De Pinnenburg en de wederzijdse erfgrenzen wordt een minimale afstand van 3 m aangehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKPinnenburg-ON01_0010.png"

Afbeelding - bovenaanzicht mogelijke invulling (bron: Schetsontwerp, Fier Architecten)

Het huidige perceel kenmerkt zich door een groene rand langs zowel de Schoolstraat als de Pinnenburgerweg. Ondanks dat er sprake is van een behoorlijke variatie in beplanting oogt de huidige 'tuininrichting' voor de omgeving wel prettig.
Met de nieuwe plannen wordt zowel naar de Pinnenburgerweg als naar de Schoolstraat voor elk van de drie hoofdgebouwen een voortuin aangelegd. De centrale parkeerplaats voor het groepshuis worden daarbij voorzien van een groene haag. Op deze wijze ontstaat een eenduidige groene uitstraling wat zorgt voor een goede inpassing van de maatschappelijke functie in een woonomgeving.

Architectuur: referentiebeelden
Voor wat betreft de uitwerking wordt door de architect een aantal referentiebeelden getoond waarbij uitgegaan wordt van metselwerk met spekbanden en vakwerkspanten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKPinnenburg-ON01_0011.png"

Afbeelding - referentiebeelden architectuur (bron: Schetsontwerp, Fier Architecten)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte(SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als uitgangspunt 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'.

De SVIR omvat drie hoofddoelen, die als volgt zijn geformuleerd:

  • 1. Concurrerend
    Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Bereikbaar
    Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Leefbaar en veilig
    Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. De nationale belangen hebben onder andere betrekking op ruimte voor waterveiligheid, behoud van nationale unieke cultuurhistorische kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur.

De juridische borging van de nationale belangen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (zie paragraaf 3.1.2) .

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Het onderhavige plan is niet in strijd met enig nationaal belang uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is sinds 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Sinds 1 juli 2017 luidt de formulering van de Ladder in artikel 3.1.6. lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro): 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

Op grond van de ladder moeten de volgende punten worden geadresseerd:

  • 1. Er moet worden nagegaan of het bij de nieuwe ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt door het bestemmingsplan, gaat om een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
  • 2. Als het gaat om een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet worden beschreven dat er daadwerkelijk voldoende vraag bestaat naar deze ontwikkeling.
  • 3. Als er voldoende vraag naar de nieuwe stedelijke ontwikkeling bestaat, moet de vraag worden beantwoord of bestaand stedelijk gebied (of bestaande bebouwing) de ruimte voor deze ontwikkeling niet kan bieden.

In paragraaf 4.1 is de verantwoording aan de Ladder duurzame verstedelijking opgenomen.

In deze toelichting van dit bestemmingsplan wordt verder aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Het onderhavige plan is niet in strijd met enig nationaal belang uit het Besluit ruimtelijke ordening.

3.1.4 Wet Voortgang Energietransitie (aardgasloos bouwen)

Sinds 1 juli 2018 is de Wet Voortgang Energietransitie (Wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet, hierna: Wet Vet) van kracht. Bij deze wet is bepaald dat de aardgasaansluitplicht voor nieuwbouw vervalt.
Dit betekent dat vanaf 1 juli 2018 projectontwikkelaars, aannemers en gemeenten rekening moeten houden met het feit dat nieuw te bouwen bouwwerken niet meer mogen worden aangesloten op het gasnet.
Een uitzondering op aardgasloos bouwen is mogelijk, maar is aan voorwaarden onderhevig.

Het onderhavige plan is niet in strijd met de Wet Voortgang Energietransitie.

3.2 Provinciaal/regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland / omgevingsverordening

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, bevat de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 thematische visieschetsen.
Deze schetsen zijn niet bedoeld als geografische plankaart of ontwikkelkaart; ze bieden geen volledig en limitatief beeld. De schetsen zijn wel een grove schets van in het oog springende bestaande en nieuwe initiatieven, kansen, mogelijkheden en ontwikkelingen die de provincie op dit moment zien vanuit het perspectief van de Omgevingsvisie. De schetsen sluiten op voorhand ook niets uit. De visieschetsen dienen als onderlegger om met de verschillende partners het gesprek te voeren over de thema’s, vraagstukken en oplossingsrichtingen, zowel op de schaal van Gelderland als op regionale en lokale schaal. Daarbij de volgende ambities geformuleerd:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam;
  • Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer;
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen;
  • Biodiversiteit: werken met natuur;
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
  • Vestigingsklimaat: een krachtige duurzame topregio;
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

Voor dit bestemmingsplan biedt de provinciale Omgevingsvisie geen relevante aspecten. Een herontwikkeling op de voorliggende locatie is niet in strijd met het provinciaal beleid.

3.2.2 Waterbeheerprogramma 2016-2021

Het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (WBP) is op 30 september 2015 door het algemeen bestuur van het Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Het WBP geeft de koers aan die het waterschap gaat varen en beoogt daarmee twee dingen. Ten eerste inzicht geven aan alle gebruikers en partners in het werkgebied in de doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat bereiken. Ten tweede de koers intern – als spoorboekje – expliciet maken en vastleggen. De maatregelen zijn op hoofdlijnen uitgewerkt. Het 'hoe' volgt in een later stadium, bij het vaststellen van de (meerjaren)begroting. Het WBP is bewust neergezet als een 'programma' en niet meer als een waterbeheerplan. Met het WBP als programma sluit het waterschap aan bij het Bestuursakkoord Water. Binnen de kaders van de Waterwet, de Europese Kaderrichtlijn Water en de Deltabeslissingen beschrijft hoe het waterschap werkt aan de wateropgaven. Ook speelt het waterschap alvast in op de nieuwe wetgeving omtrent ruimtelijke ordening, waarmee dit WBP ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet houdbaar is.

Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 4.10. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie Putten

Voor het gehele gemeentelijk grondgebied is in 2014 de 'Toekomstvisie Putten' opgesteld. Met deze Toekomstvisie legt de gemeenteraad van Putten haar speerpunten voor de komende 10 tot 15 jaar neer. Speerpunten die tot stand zijn gekomen in een proces waarin de discussie met de gemeenschap nadrukkelijk is gezocht. In deze Toekomstvisie is een antwoord gegeven op de volgende vragen:

  • 1. Wat voor samenleving wil Putten in 2030 zijn?
  • 2. Wat is dan de kerntaak en -rol van de gemeente Putten?
  • 3. Wat is de rol van de bewoners, ondernemers en (maatschappelijke) organisaties binnen de Puttense gemeenschap?

De Toekomstvisie Putten is een samenbundeling van richtinggevende ideeën en visies voor de toekomst van Putten. Met de visie geeft de gemeenteraad het bestuur een richtsnoer om naar te handelen. Dit maakt het mogelijk over 'de waan van de dag' heen te stappen en in te zetten op een koers die Putten ook in de toekomst actueel en urgent houdt voor haar gemeenschap. De toekomstvisie dient daarmee als basis voor de uitvoering van de gemeentelijke (beleids)programma's in de komende 10 tot 15 jaar.

De toekomstige samenleving van Putten is gestoeld op thema's die sterk naar voren zijn gekomen in het discussiëren over de toekomst van Putten. Het gaat om de volgende thema's:

  • een sociale vitale gemeenschap voor jong en oud;
  • een samenleving in een groene en gastvrije omgeving met ruimte voor rust en dynamiek;
  • een samenleving om je hele leven in te kunnen wonen;
  • een samenleving waarin ruimte is voor creativiteit en innovatie.
  • een samenleving waarin inwoners hun hele leven kunnen wonen;
  • huisvesting voor ouderen en starters krijgt extra aandacht;
  • inwoners, maatschappelijke organisaties en gemeentelijk bestuur zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor goede woonmogelijkheden;
  • Putten wil een duurzame samenleving zijn. Wonen voor het leven.

In het kader van deze thema's zijn voor dit bestemmingsplan de volgende speerpunten van belang:

  • het faciliteren van de inwoners om zo lang mogelijk in de eigen woning te wonen;
  • het afstemmen van het woningaanbod op de behoefte binnen de gemeente. Er wordt ruimte gelaten aan particuliere initiatieven;
  • het afstemmen van de nieuwbouw op de vraag vanuit de meest kwetsbare groeperingen;
  • binnen het nieuwbouwprogramma wordt ruimte gelaten voor eigen initiatieven vanuit bewoners en organisaties;
  • het handelen van de gemeente wordt getoetst/gemotiveerd vanuit het oogpunt van een duurzame samenleving. Ook de vraag van andere partijen wordt hieraan getoetst.

De voorliggende ontwikkeling is niet in strijd met de uitgangspunten van de toekomstvisie.

3.3.2 Structuurvisie Putten 2030

De gemeenteraad van Putten heeft op 6 maart 2015 de Structuurvisie Putten 2030 gewijzigd vastgesteld. De Structuurvisie Putten 2030 is opgesteld met de boodschap van de Toekomstvisie Putten als leidraad. Deze is gerelateerd aan actueel beleid ten aanzien van de verschillende beleidsvelden en vervolgens vertaald in een visie op de ruimtelijke ontwikkeling. De inhoud van de structuurvisie is leidend en in principe bindend voor het handelen van de gemeente richting initiatiefnemers, en nieuwe bestemmingsplannen moeten inhoudelijk passen binnen de visie van de structuurvisie.

In de structuurvisie wordt Putten gekenmerkt als een dorp met een actieve en hechte gemeenschap, een sterk en uitgebreid voorzieningenniveau en een aantrekkelijk en levendig centrum. Putten kent een uitstekend voorzieningenniveau. Met de teruglopende financiële mogelijkheden staat het behoud van dit voorzieningenniveau onder druk. Er zal meer verantwoordelijkheid worden neergelegd bij verenigingen en (groepen van) bewoners voor de instandhouding van de voorzieningen.

De zorg zal steeds meer aan huis worden gegeven. Zorg- en welzijnsinstellingen zullen flexibeler worden en minder gebonden zijn aan grote gebouwen. In de wijken en buurten zal behoeften ontstaan aan servicepunten waar mensen elkaar kunnen ontmoeten en waar verschillende activiteiten kunnen samenkomen ten aanzien van werk, zorg, onderwijs, sport, cultuur en spel. Deze servicepunten zijn bij voorkeur gevestigd in bestaande maatschappelijke gebouwen.

Onderhavig plan is in overeenstemming met de structuurvisie.

3.3.3 Parkeernota Putten

De Nota Parkeernormen van de gemeente Putten uit 2016 beoogt het vastleggen van de Puttense parkeernormen en het bepalen van een transparant en eenduidig toepassingskader. In de Parkeernota zijn aan de hand van de parkeerkencijfers van de CROW gemeentelijke parkeernormen opgenomen. Op basis van de omgevingsadressendichtheid in Putten is ervoor gekozen om de CROW-parkeerkencijfers voor weinig stedelijke gebieden (4) als uitgangspunt te hanteren. In Putten is ervoor gekozen om de verscheidenheid aan woningen die CROW hanteert bij haar kencijfers te vereenvoudigen en te relateren aan het bruto vloeroppervlak (m2 bvo).

De parkeernormen worden in de planregels van toepassing verklaard voor de voorliggende bouwplannen. De Nota parkeernormen Putten is als bijlage 1 in de planregels opgenomen. Onderhavig plan is in overeenstemming met de parkeernota.

3.3.4 Beleidsplan Putten Klimaatneutraal

De ambitie van de gemeente Putten is om in 2050 een klimaatneutrale gemeente te zijn. Klimaatneutraal geeft aan dat een product of dienst niet bijdraagt aan klimaatverandering. De uitstoot van alle broeikasgassen binnen de gemeente Putten wordt tot nul gereduceerd. Dit kan mede worden bereikt door energiebesparende maatregelen te nemen en door het toepassen van duurzame energie.

Stappenplan:

  • Minder energie verbruiken
  • Energiegebruik zoveel mogelijk duurzaam opwekken
  • Indien de CO2 uitstoot niet in evenwicht is: dan wordt dit groen ingekocht of gecompenseerd.

Op dit moment zorgen woningen voor de meeste CO2 uitstoot binnen de gemeente Putten.

Naast besparen op energie, zijn er ook mogelijkheden om op een duurzame manier energie op te wekken. De gemeente Putten wil het gebruik van duurzame energiebronnen stimuleren. Het doel van de gemeente Putten is om bij nieuwbouw vanaf 2020 (bijna) energieneutraal te bouwen. Op die manier kan voldaan worden aan de EPC- eisen. De gemeente wil dit bewerkstelligen door (lokale) bouwbedrijven en aannemers te stimuleren tot het toewerken naar energieneutraal bouwen. Bij nieuwbouwplannen wordt de optie van energieneutraal bouwen nadrukkelijk meegenomen.
Daarnaast wordt door de gemeente gewerkt aan een Ruimtelijke strategie. Deze strategie moet meer inzicht geven in hetgeen nodig is om de doelen van het Energie-akkoord te halen.

Initiatiefnemer heeft het voornemen de nieuwe gebouwen 'Bijna Energie Neutraal Gebouwd (BENG)' te bouwen. Met de gemeente is overeengekomen dat op deze wijze wordt voldaan aan het betreffende beleid.
Voorliggende plannen passen binnen de gemeentelijke ambities voor energieneutraal bouwen.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische aspecten

Het milieubeleid is primair bedoeld om een optimale leefomgeving te realiseren. Dit kan er soms toe leiden dat beperkingen worden opgelegd aan gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. In onderstaande worden de conclusies voor de verschillende aspecten beschreven.

4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De treden van de ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling;
  • indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

De gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de nieuwe laddersystematiek. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Op grond van het geldende bestemmingsplan waren al veel nieuwe functies op het perceel toegestaan (zie paragraaf 1.3).
Het nieuwe bestemmingsplan heeft tot doel om op het perceel de herontwikkeling van een bestaande woon/zorgvoorziening mogelijk te maken.
Op basis van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt een ontwikkeling van maximaal 4 extra wooneenheden niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Behoefte
De beoogde ontwikkeling omvat, naast het vernieuwen van de huidige woonvoorziening voor 8 personen met een lichte verstandelijke beperking, ook de realisatie van 4 extra wooneenheden (appartementen) voor begeleid zelfstandig wonen op dezelfde locatie.
Omdat het een kleinschalige uitbreiding betreft, gekoppeld aan een bestaande locatie met een maatschappelijke functie, blijft de impact beperkt. Daarnaast hoeft er minder snel op andere locaties, zoals binnen de reguliere woningmarkt, ruimte vrijgemaakt te worden voor dit type zorgvoorziening.

Bestaand stedelijk gebied
In het voorliggende geval is sprake van een herontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. De gekozen locatie staat in het kader van de laddertoets niet ter discussie.

Conclusie
De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied en speelt in op een actuele behoefte in de gemeente Putten. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling past binnen de kaders van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2 Luchtkwaliteit

4.2.1 Niet in betekenende mate

Bij de besluitvorming in het kader van een ruimtelijk plan dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteitsaspecten die samenhangen met het plan in acht te nemen. Dit betekent dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit die samenhangen met de nieuwe functies getoetst dienen te worden aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. Ingevolge de systematiek van deze wet vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor een ontwikkeling indien deze niet in betekenende mate (hierna NIBM) bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Dit is het geval indien aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt - al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hetgeen inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

De 3%-grens van een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt', is ook omgezet in een getalsmatige grens. Als deze getalsmatige grens (hieronder) niet wordt overschreden, wordt deze 3%-grens gerespecteerd.

  • kantoorlocaties:
    100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen. (voorschrift 3A.1);
  • woningbouw:
    1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen (voorschrift 3A.2).

In dit geval wordt een bestaand woonzorggebouw gesloopt en wordt nieuwbouw gerealiseerd in de vorm van:

  • een nieuw woonzorggebouw voor de huisvesting van 8 personen met een lichte verstandelijke beperking;
  • 4 nieuwbouwappartementen voor individueel begeleid zelfstandig wonen;
  • een nieuwe bedrijfswoning voor het begeleidend echtpaar.

In totaal worden dus slechts 13 nieuwe wooneenheden gerealiseerd. Dit valt ruim onder de hiervoor vermelde drempel, wat inhoudt dat het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert.

Conclusie
De nieuwe woonzorglocatie draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De Wet Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2.2 Woon- en leefklimaat

De luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied laat de ontwikkeling van de nieuwe woonzorglocatie toe. Vanuit een goede ruimtelijke onderbouwing moet echter ook worden aangetoond dat het verantwoord is om te bouwen in deze omgeving van het plangebied en dat de toekomstige bewoners een goed leefklimaat wordt geboden.

De luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied wordt bepaald door de luchtparameters stikstofdioxide, fijn stof (PM10), zeer fijn stof (PM2,5). Op basis van de NSL-monitoringstool (monitoringsronde 2018) blijkt dat de concentraties ter plaatse van deze parameters ruim lager zijn dan de van toepassing zijnde wettelijke grenswaarden. Voor PM10 is bovendien voldaan aan de WHO advieswaarde. Tevens is een dalende trend zichtbaar voor PM2,5, waardoor wordt verwacht dat deze in de toekomst ook zal voldoen aan de WHO advieswaarde.

Gezien de concentraties van de luchtkwaliteitsparameters lager zijn dan de van toepassing zijnde grenswaarden kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie
Met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit is sprake van een goed woon- en leefklimaat voor de toekomstige bewoners van het plangebied.

4.3 Externe veiligheid

4.3.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
  • Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid
In april 2014 is de Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Putten vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.

4.3.2 Ongevallen gevaarlijke stoffen

In de onmiddellijke omgeving van het plangebied zijn enkele externe veiligheidsrisicobronnen gesitueerd. Op basis van de publieke risicokaart zijn de aanwezige risicobronnen geïnventariseerd. In onderstaande afbeelding is de situering van het plangebied ten opzichte van deze risicobronnen grafisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKPinnenburg-ON01_0012.png"

Afbeelding - Risicobronnen ten opzichte van het plangebied (blauwe cirkel)

De dichtstbijzijnde risicobronnen (inrichtingen, buisleidingen en transport) zijn nader beschouwd in relatie tot het planvoornemen. Het betreft (nummering conform weergave in voorgaande afbeelding):

  • 1. Poeliersbedrijf Ep de Graaf B.V. – Halvinkhuizerweg 15;
  • 2. Guliker – Ambachtstraat 16;
  • 3. Transportroute gevaarlijke stoffen, N303 Harderwijk – Barneveld.

Analyse plaatsgebonden risico
In onderstaande tabel zijn per risicobron de plaatsgebonden risico's geanalyseerd in relatie tot de te realiseren woningen. De plaatsgebonden risicocontour van de risicobron is gebaseerd op de risico-inventarisatie uitgevoerd door DCMR, tenzij de gegevens uit 2011 niet meer overeenkomen met de actuele situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKPinnenburg-ON01_0013.png" Tabel - plaatsgebonden risico's in relatie tot het plangebied

Uit voorgaande tabel kan geconcludeerd worden dat deze risicobronnen geen belemmering vormen voor de realisatie van de nieuwe woningen.

Analyse groepsrisico
Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Met betrekking tot eerder genoemde risicobronnen wordt het volgende geconcludeerd:

  • 1. De inrichting Poeliersbedrijf Ep de Graaf B.V. is op een afstand van circa 940 m van het plangebied gelegen. Volgens de openbare risicokaart gelden er voor deze inrichting geen veiligheidsafstanden. Verder onderzoek met betrekking tot het groepsrisico is voor deze inrichting niet noodzakelijk.
  • 2. Voor de inrichting Guliker geldt een afstand tot de grens van het invloedsgebied van 150 m of minder. De inrichting bevindt zich op circa 950 m. Nader onderzoek met betrekking tot het groepsrisico is voor deze inrichting niet noodzakelijk.
  • 3. Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de N303 geldt volgens de risicokaart een PR 10-8 contour van 120 m. Het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 500 m ten opzichte van de provinciale weg, waardoor er geen beperkingen gelden voor de ruimtelijke ontwikkeling.
4.3.3 Hoogspanningslijnen

De magneetveldzones rond het bovengrondse hoogspanningsnet zijn door het RIVM vastgelegd in de Netkaart. Deze Netkaart bevat de breedte van de indicatieve magneetveldzone. Indien de indicatieve zone een bestemmingsplan overlapt moet nader onderzoek plaatsvinden. Uit onderstaande afbeelding blijkt dat de dichtstbijzijnde hoogspanningslijnen ten westen van het plangebied liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKPinnenburg-ON01_0014.png"

Afbeelding - ligging hoogspanningslijn (blauwe lijn) t.o.v. van het plangebied (rode cirkel)

De indicatieve zone voor de hoogspanningslijnen bedraagt maximaal 60 m aan weerszijden. Het plangebied ligt ruim buiten deze indicatieve zone, waardoor de hoogspanningslijn geen risico oplevert voor de nieuw te bouwen woonzorglocatie.

4.3.4 Zendmasten

Uit het Antenneregister blijkt dat de meest nabij gelegen zendmasten op een afstand van groter dan 450 meter liggen. Dit betreffen zendamateurs, GSM-masten, LTE-masten, narrowband IoT, vaste verbindingen, UMTS-masten en omroep AMFM-masten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKPinnenburg-ON01_0015.png"

Afbeelding - ligging zendmasten ten opzichte van het plangebied (rode cirkel)

Agentschap Telecom, toezichthouder op het gebruik van elektromagnetische velden, voert jaarlijks door heel Nederland steekproefsgewijs veldsterktemetingen uit om na te gaan of de blootstellingslimieten worden overschreden. Uit geen enkele van de veldsterktemetingen blijkt dat de blootstellingslimieten op publiek toegankelijke plaatsen in Nederland worden overschreden.

4.3.5 Conclusie

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicobronnen die een belemmering vormen voor de nieuw te realiseren woonzorglocatie.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

Bij de voorgenomen planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met de kwaliteit van het woon- en leefklimaat enerzijds en anderzijds moeten bedrijven voldoende zekerheid geboden worden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen blijven uitvoeren.

4.4.1 Beoordelingssystematiek VNG-publicatie

Zonering, afstand houden, is een belangrijk middel om te voorkomen dat er hinder ontstaat. Ook zorgt dit ervoor dat de bestaande bedrijven niet onevenredig in hun belangen worden geschaad. Een belangrijk hulpmiddel hierbij is de Handreiking bedrijven en milieuzonering van de VNG. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van versie uit 2009: 'Bedrijven en Milieuzonering', Uitgave VNG, Den Haag, 2009. De VNG-publicatie is een algemeen geaccepteerd instrument om na te gaan of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening in situaties waar woningen dicht bij bedrijven worden voorzien.

De VNG-publicatie geeft richtafstanden per bedrijfscategorie. De afstanden worden gegeven voor een aantal milieuaspecten, met name geur, stof, geluid en gevaar. De Raad van State heeft in de uitspraak van 2 april 2014 (201308643/1/R2) aangegeven dat de richtafstanden gelden tussen de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en de uiterste situering van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is. Indien deze afstanden worden gerespecteerd is er sprake van een milieuhygiënisch te verantwoorden situatie en een goede ruimtelijke ordening. Indien één van deze afstanden niet wordt gerespecteerd is nader onderzoek noodzakelijk om na te gaan of alsnog sprake kan zijn van een milieuhygiënisch verantwoorde situatie.

Het toetsingskader bestaat uit 4 stappen. In stap 1 wordt een afweging gemaakt aan de hand van de in de publicatie genoemde richtafstanden en het omgevingstype. Indien woningen op kleinere afstand zijn gelegen dan de richtafstanden kan voor het betreffende plandeel in stap 2, 3 of 4 gemotiveerd worden afgeweken van de richtafstanden.

Richtafstanden inrichtingen (stap 1)
De richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën worden vermeld in hoofdstuk 1 (lijst 1) van de VNG-publicatie. De richtafstanden die in de lijst zijn opgenomen gelden voor het gebiedstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. In de navolgende tabel worden de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKPinnenburg-ON01_0016.png"

Tabel - Overzicht richtafstanden rustige woonwijk / rustig buitengebied

4.4.2 Woonzorglocatie

De nieuwe woonzorglocatie kan vergeleken worden met een bedrijf dat valt onder milieucategorie 1, waarbij een richtafstand voor geluid geldt van 10 meter. De grens van de bestemming is op 0 meter van het meest nabijgelegen bouwvlak gelegen, waardoor niet wordt voldaan aan de richtafstand. Door de gemeente Putten, afdeling Ruimte Beleid en Advies, is dit als volgt beargumenteerd:

Het beoogde plan gaat net als de huidige functie uit van een overwegende zorgfunctie op het perceel. Hoewel de nieuwe plannen wel uitgaan van het toevoegen van 4 appartementen voor zelfstandig begeleid wonen, leidt dit er niet toe dat de omvang en intensiteit van de maatschappelijke functie negatieve effecten heeft op de omgeving. Ondanks dat de afstand kleiner wordt tot de naastgelegen percelen (Pinnenburgerweg 79 en Schoolstraat 99) is hier kans op overlast klein. Aan de randen zijn immers de beheerderswoning en de appartementen voor zelfstandig begeleid wonen gesitueerd. Deze functies sluiten goed aan bij de reguliere woningen in de straat.

4.4.3 Nabij gelegen bedrijven

Volgens het bestemmingsplan 'Kom Noord en Zuidoost' liggen de volgende bedrijven in de directe omgeving van het plangebied:

  • 1. Lucky Dutch/Royal Fashion B.V. – Postweg 3;
  • 2. Roordink Architecten B.V. – Postweg 13;
  • 3. Onbekend bedrijf – Postweg 25/27;
  • 4. De Lange & Kortland Netwerk Notarissen – Postweg 2;
  • 5. Emté supermarkt – Postweg 4;
  • 6. Van Damschool – Van Damstraat 10;
  • 7. Hartevelt Biologisch Scharrelvleesspecialist – Postweg 38A;
  • 8. Gasdrukmeet- en regelstation – Bosrand;
  • 9. V.O.F. Van Wilgenburg – Prins Hendrikweg 41;
  • 10. Van de Kamp & Lolkema – Garderenseweg 35;
  • 11. Van Losenoord schildersbedrijf, stylist, stoffeerder – Da Costastraat 33;
  • 12. Bentcomad – Veldstraat 7A;
  • 13. AV Keukens – Garderenseweg 58;
  • 14. Grandcafé 't Trefpunt/Snackbar “Henk en Riet” – Garderenseweg 62;
  • 15. Autoshop-Putten – Jacob Catsstraat 49;
  • 16. Gulf – Garderenseweg 110;
  • 17. Café De Bosrand – Garderenseweg 122.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKPinnenburg-ON01_0017.png"

Afbeelding - ligging van omliggende bedrijven (de nummers corresponderen met het overzicht en met de tabel)

Een overzicht van de richtafstanden op basis van de bedrijfsactiviteiten is opgenomen in onderstaand tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKPinnenburg-ON01_0018.png"

Tabel - Overzicht richtafstanden per bedrijf

Op grond van bovenstaand overzicht kan geconstateerd worden dat voor alle bedrijven ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstanden conform de VNG-publicatie, waarmee wordt voldaan aan een 'goede ruimtelijke ordening'.

Conclusie
Ter plaatse van de woonzorglocatie zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat in relatie tot bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied.

4.5 Geluid

Voor de wegen grenzend aan het plangebied, te weten de Pinnenburgerweg en de Schoolstraat, geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. Deze wegen zijn daardoor niet zoneplichtig op basis van art. 74 lid 2 van de Wet geluidhinder. Er zijn in de omgeving van het plangebied verder geen wegen waarvan een eventuele wettelijke geluidzone het plangebied overlapt. Toetsing aan de Wet geluidhinder is niet aan orde. De wegen in de omgeving zijn hoofdzakelijk woonstraten met lage verkeersintensiteiten, waarvan geen relevante geluidbelasting te verwachten is.

De toevoeging van 4 appartementen voor zelfstandig begeleid wonen (in vergelijking met de huidige situatie) zal niet leiden tot een significante toename van het aantal voertuigbewegingen.

Conclusie
Het aspect geluid vormt daarmee geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.6 Bodemkwaliteit

4.6.1 Algemeen

In het kader van een nieuw bestemmingsplan dient te worden aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit vloeit voort uit artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied.

4.6.2 Bodemonderzoek

In het kader van het bestemmingsplan is bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is als bijlage 1 in de toelichting opgenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat het volgende:

  • Op de locatie heeft in het verleden voor zover bekend geen bodembedreigende activiteit plaatsgevonden.
  • Op de locatie heeft voor zover bekend niet eerder een bodemonderzoek plaatsgevonden.
  • Op basis van de bodemkwaliteitskaart valt de bodem op de locatie binnen kwaliteitsklasse AW2000 (landbouw/natuur).
  • In de omgeving van de onderzoekslocatie zijn geen bodemverontreinigingen bekend, welke van invloed kunnen zijn op de bodemkwaliteit van onderhavige onderzoekslocatie.
  • Tijdens de locatie-inspectie zijn enkele proefboringen geplaatst. In de bodem zijn geen bodemvreemde materialen of asbestverdachte materialen aangetroffen.

De onderzoekslocatie wordt beschouwd als onverdacht ten aanzien van bodemverontreiniging en onverdacht ten aanzien van de aanwezigheid van asbest in de bodem.
Op basis van de resultaten van het vooronderzoek bestaan er geen milieuhygiënische belemmeringen voor de herziening van het bestemmingsplan. Voor de herziening van het bestemmingsplan is geen aanvullend bodemonderzoek noodzakelijk.

Opgemerkt wordt dat als men in de toekomst op de locatie gaat bouwen, er in het kader van het aanvragen van een Omgevingsvergunning een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 dient te worden uitgevoerd.

Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.7 Natuurwaarden

4.7.1 Algemeen

Verschillende soorten planten, dieren worden beschermd in de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming voorziet in het wettelijk kader voor de bescherming van Natura 2000-gebieden, planten- en diersoorten en houtopstanden. In de Wet natuurbescherming zijn de provincies primair bevoegd gezag voor bescherming van soorten en natuurgebieden.

4.7.2 Quickscan natuurwetgeving

In het kader van het bestemmingsplan is een Quickscan Natuurwetgeving uitgevoerd. De quickscan of vooronderzoek is geen soortgerichte inventarisatie, maar de eerste fase in het kader van de procedure van de Wet natuurbescherming (Wnb). De quickscan is als bijlage 2 in de toelichting opgenomen.

Beschermde soorten
Op basis van het literatuuronderzoek en veldbezoek kunnen knelpunten met beschermde niet zonder meer worden uitgesloten. Aan de hand van het bureauonderzoek en het oriënterend veldbezoek kunnen de volgende conclusies tot beschermde natuurwaarden worden getrokken:

  • Het plangebied heeft mogelijke een functie voor beschermde grondgebonden zoogdieren, vleermuizen en algemeen en strikt beschermde broedvogels.
  • Het voornemen leidt mogelijk tot overtredingen van de onder de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde soorten. Om een volledige effecten beoordeling te kunnen maken moeten eerst de nader onderzoeken worden afgerond.
  • Nader onderzoek is nodig voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen.
  • Mogelijk wordt op basis van het nader onderzoek geconcludeerd dat een ontheffing in het kader van het onderdeel soortenbescherming van de Wnb moet worden aangevraagd.
  • Het plangebied en haar omgeving heeft géén functie voor beschermde planten, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden.
  • Het voorkomen van nationale (vrijgestelde) grondgebonden zoogdiersoorten en amfibieën kan op basis van het oriënterend veldbezoek niet worden uitgesloten.

Beschermde gebieden
Het plangebied heeft zelf geen status als beschermd Natura 2000-gebied of GNN. Gezien de aard van de (tijdelijke) werkzaamheden doet het voornemen geen afbreuk aan de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied. Na afronding van de werkzaamheden verandert het gebruik niet.
Ondanks dat het plangebied buiten beschermd Natura 2000-gebied ligt kan een externe werking niet worden uitgesloten. De aanleg- en gebruiksfase hebben mogelijk negatieve gevolgen als gevolg van stikstofdepositie. Hier wordt in een andere paragraaf 4.8 dieper op in gegaan.

Ten behoeve van de werkzaamheden moet een bestemmingsplanwijziging worden doorgevoerd. De wijziging heeft betrekking op het bouwvlak de functie en afstand tot het NNN/GNN blijft intact, daarmee is een nadere beoordeling ('nee, tenzij'-beoordeling) niet nodig.

Advies
In de quickscan wordt advies gegeven met betrekking tot het uitvoeren van verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen en de wijze waarop met de verlichting (tijdens de werkzaamheden en in de gebruikssituatie) kan worden rekening gehouden met soorten die gevoelig zijn voor licht (bijvoorbeeld vleermuizen). In de quickscan wordt de aangepaste verlichting verder uitgewerkt.

Conclusie
Om de aanwezigheid van huismus, gierzwaluw en vleermuizen aan te tonen is nader onderzoek noodzakelijk. In de quickscan wordt per soort aangegeven op welke wijze dit dient te worden uitgevoerd. Daarbij wordt voor de vleermuizen aangesloten op het vleermuizenprotocol. Voor de huismus en gierzwaluw wordt aangesloten op de soortenstandaard van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO, 2014a) en het kennisdocument Gierzwaluw (BIJ12, 2017a).
De resultaten van het nader onderzoek zullen te zijner tijd worden verwoord in paragraaf 4.7.3.

Tot slot wordt opgemerkt dat nieuwbouw kansen biedt voor het creëren van nestgelegenheden voor vogels en/of vleermuizen. Geadviseerd wordt om nestkasten voor deze soorten te integreren in het ontwerp van de nieuwe bebouwing.

4.7.3 Nader onderzoek

Gelet op de Quickscan Ecologie wordt nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van huismus, gierzwaluw en vleermuizen in het plangebied. De resultaten hiervan worden te zijner tijd in de toelichting verwerkt.

Vanwege het maatschappelijk belang, zoals beschreven in paragraaf 2.2.1, wordt aangenomen dat ontheffing zal worden verleend.

4.8 Stikstofdepositie

4.8.1 Algemeen

In het kader van het plan is een onderzoek uitgevoerd naar de toename van de stikstofdepositie op nabij gelegen Natura 2000-gebieden in verband met de beoogde extra activiteiten op grond van dit bestemmingsplan Kom Noord en Zuidoost, herziening De Pinnenburg.

Het doel van het stikstofdepositie-onderzoek is het beoordelen of de toekomstige activiteiten die mogelijk worden op basis van de planologische situatie mogelijk significante gevolgen heeft op kwalificerende natuurwaarden in nabij gelegen Natura 2000-gebieden én of het op basis van de stikstofdepositie noodzakelijk is een passende beoordeling op te stellen.

4.8.2 Depositie-onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan is een stikstofdepostie-onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 3 in de toelichting opgenomen.

In het onderzoek wordt zowel voor de gebruiksfase als voor de sloop- en bouwfase  berekend dat de stikstofemissie als gevolg van de plansituatie niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op relevante nabij gelegen Natura 2000-gebieden ten opzichte van de referentiesituatie.
Voor de invoergegevens en rekenresultaten uit AERIUS wordt verwezen naar de bijlagen 2 en 3 van het stikstofdepositie-onderzoek.

Conclusie
Het voornemen van Stichting de Pinnenburg om de huidige bebouwing binnen het plangebied te slopen en nieuwbouw te realiseren in de vorm van een nieuw groepshuis, een aanpandige 'dienstwoning' voor de eigenaren en een nieuw complex met 4 studio's voor begeleid wonen op het achterterrein heeft geen significante gevolgen op kwalificerende natuurwaarden in nabij gelegen Natura 2000-gebieden. De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor het plan.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

4.9.1 Algemeen

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting bij elk ruimtelijk plan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.

4.9.2 Cultuurhistorie

De aanwezige bebouwing is niet aangewezen als gemeentelijk of rijksmonument. Er zijn voor zover bekend ook geen cultuurhistorisch waardevolle elementen in het plangebied aanwezig die speciale regeling in het bestemmingsplan behoeven.

4.9.3 Archeologie

Op grond van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De gemeenteraad is op grond van de Monumentenwet verplicht bij de vaststelling van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

De gemeente Putten heeft in verband met de verplichting tot het inzichtelijk maken van de archeologische waarden binnen de gemeente een archeologische waardenkaart en beleidsadvieskaart laten opstellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKPinnenburg-ON01_0019.png"

Afbeelding - uitsnede Archeologische beleidskaart (2012)

Op basis van de archeologische beleidskaart blijkt dat het plangebied en haar nabije omgeving is aangewezen als een gebied met een hoge archeologische verwachting (oranje). Dit betekent dat bij bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 0,4 m archeologisch onderzoek nodig is. Voor het uitvoeren van een aantal werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig.

Archeologisch onderzoek
Ten behoeve van het bestemmingsplan is door de gemeentelijke archeoloog een grondboringonderzoek uitgevoerd. Daartoe is een zestal boringen gezet in het plangebied. Het onderzoek is als bijlage 4 in de toelichting opgenomen.
In het onderzoek wordt, vanwege de grote variatie in diepte ligging van de top van de natuurlijke ondergrond en het ontbreken van elke vorm van bodemvorming, verondersteld dat de bodem hier ter plaatse diep verstoord is. Een cultuurdek zoals dat op de enk van Putten zou wordt verwacht, is hier niet aan getroffen. Daarom wordt hier geen archeologisch onderzoek aanbevolen.

Wel wordt gevraagd om de regioarcheoloog tijdig te informeren over het uitgraven van de bouwput op het achterterrein. Er wordt gevraagd de archeoloog de ruimte te bieden een waarneming te doen.

Conclusie
Voor de betreffende gronden is op grond van het advies van de regio-archeoloog geen aanleiding meer om voor het voorliggende plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - hoge verwachting' opnieuw op te nemen.

4.10 Waterparagraaf

4.10.1 Algemeen

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

4.10.2 De watertoets

Door de gemeente is op 18 september 2019 een digitale watertoets uitgevoerd. Het wateradvies is als bijlage 5 in de toelichting opgenomen. Omdat er geen sprake is van grote waterbelangen kan volstaan worden met een korte procedure.

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap Vallei en Veluwe in het wateradvies aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

4.11 Parkeren en ontsluiting

4.11.1 Parkeren

Het uitgangspunt is dat het parkeren op eigen terrein moet worden opgelost. In de gemeentelijke parkeernota word de parkeerbehoefte gerelateerd aan de grootte van de woning. Deze parkeernormen zijn gebaseerd op de parkeerkencijfers van het CROW (zie paragraaf 3.3.3).

Op dit moment bevindt zich op de locatie een woonvoorziening voor 8 bewoners en zijn op het perceel 5 parkeerplaatsen aanwezig voor bewoners en personeel. De nieuwe plannen betekenen de toevoeging van een 'bedrijfswoning' en 4 zorgappartementen. Dit betekent dat ook het aantal parkeerplaatsen op het perceel groter moet worden.
Op basis van gemeentelijke parkeernota dienen voor:

  • de bedrijfswoning 2,1 parkeerplaatsen aangelegd te worden;
  • de 4 zorgappartementen 2,4 parkeerplaatsen (0,6 parkeerplaats per zorgwoning) aangelegd te worden.

Voorgaande betekent dat in de nieuwe situatie 9 parkeerplaatsen nodig zijn.

In het stedenbouwkundig ontwerp wordt wederom voorzien in een centrale parkeervoorziening met 5 parkeerplaatsen voor bewoners en personeel. De bedrijfswoning beschikt over een lange oprit met parkeergarage. In theorie kunnen hier 3 auto's worden geparkeerd, maar in het kader van de parkeerbalans tellen deze voor 1,6 parkeerplaatsen (zie paragraaf 3.2.3. in de Nota parkeernormen Putten). Ter plaatse van de zorgappartementen wordt ruimte geboden voor het stallen van 2 tot 3 auto's.
In het stedenbouwkundig plan (zie paragraaf 2.2) wordt rekening gehouden met voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

In de planregels is vastgelegd dat er 'ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel'. Daarbij wordt uitgegaan van de gemeentelijke parkeernormen.

4.11.2 Ontsluiting

De ontsluiting van de het nieuwe groepshuis vindt plaats op de Pinnenburgerweg en de Schoolstraat. De appartementen worden ontsloten vanaf de Schoolstraat. De nieuwe bedrijfswoning wordt ontsloten vanaf de Pinnenburgerweg.

De toevoeging van 4 appartementen voor zelfstandig begeleid wonen (in vergelijking met de huidige situatie) zal niet leiden tot een significante toename van het aantal voertuigbewegingen op de omliggende wegen.

4.12 Duurzaamheid

De beoogde ontwikkeling maakt het mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied te voorzien in een maatschappelijke opgave. De beoogde ontwikkeling omvat, naast het vernieuwen van de huidige woonvoorziening voor 8 personen met een lichte verstandelijke beperking, ook de realisatie van 4 extra wooneenheden (appartementen) voor begeleid zelfstandig wonen op dezelfde locatie.
Omdat het een kleinschalige uitbreiding betreft, gekoppeld aan een bestaande locatie met een maatschappelijke functie, blijft de impact beperkt. Daarnaast hoeft er minder snel op andere locaties binnen het bestaande stedelijke gebied of in het landelijk gebied ruimte vrijgemaakt te worden voor dit type zorgvoorziening.
Het bouwplan voorziet daarmee in duurzaam ruimtegebruik.

Initiatiefnemer heeft het voornemen de nieuwe gebouwen 'Bijna Energie Neutraal Gebouwd (BENG)' te bouwen. Voor wat betreft de geplande nieuwbouw wordt voorzien in een duurzame, zoveel mogelijk gasloze, goed geïsoleerde woonvoorziening met dubbelglas, opvang van regenwater op het eigen perceel en een warmtepomp.
Hoewel het wel de ambitie is om gebruik te gaan maken van de warmtepomptechniek is het nu nog niet te overzien of dit op korte termijn direct al te realiseren is. Zoals aangegeven betreft de nieuwbouw een woonvoorziening voor een groep mensen met een verstandelijke beperking. Het is de vraag of de huidige beschikbare type warmtepomp al kan voorzien in de behoefte aan voldoende warmte en warm water.
Dat betekent dat de huidige gasaansluiting gecontinueerd dient te worden voor de nieuw te bouwen locatie, zodat eventueel ook van een hybride warmte-systeem gebruik kan worden gemaakt. Er wordt alles aan gedaan om ervoor te zorgen dat er in de gebruiksfase (gebouwverwarming en verwarming warm tapwater) niet meer aardgas wordt verbrand dan in de bestaande situatie al het geval is.

Omdat sprake is van een herbouw behoeft het mogelijk continueren van een gasaansluiting geen probleem te zijn.

4.13 Kabels en leidingen

In of nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemene juridische opzet

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels behorende bij dit bestemmingsplan geven inhoud aan de aangegeven bestemming. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.

De regels van het onderhavige bestemmingsplan zijn ingedeeld in vier hoofdstukken, conform de systematiek in de SVBP2012, versie 1.3.1 (Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012), te weten:

  • 1. Inleidende regels
    Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 zijn de begrippen omschreven die worden gehanteerd in het plan en die een eenduidige omschrijving behoeven. In artikel 2 is bepaald hoe de diverse maten, als bouwhoogte, goothoogte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken worden gemeten.
  • 2. Bestemmingsregels
    In dit hoofdstuk worden regels gegeven voor de binnen het plangebied toegestane functies. Per bestemming zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing, die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder eventuele afwijkingsvergunningen of wijzigingen) toegestaan.
    Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, bouwhoogte en dergelijke) en wordt gebouwd op de aangegeven plaats, kan hiervoor in de regel zonder meer omgevingsvergunning worden verleend.
    In het geval van bijbehorende bouwwerken (voorheen: aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) kan in bepaalde gevallen zonder omgevingsvergunning worden gebouwd (zie artikel 2 en 3, Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht).
  • 3. Algemene regels
    Hier zijn onder andere bepalingen ten aanzien van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken opgenomen.
  • 4. Overgangs- en slotregels
    Dit hoofdstuk bevat de overgangsregels en de slotregel.
    Het overgangsrecht dient om bouwwerken en gebruiksvormen, die in het verleden legaal zijn gerealiseerd maar nu afwijken van het nieuwe plan, (voorlopig) gehandhaafd respectievelijk voortgezet mogen worden.
    Zolang voldaan wordt aan de overgangsregels, worden deze bouwwerken en gebruiksvormen gedoogd.

    In de slotregel is bepaald wat de officiële naam van het plan is.

5.2 Bestemmingsregels

De gronden hebben de bestemming Maatschappelijk gekregen. De gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen waaronder in ieder geval wordt begrepen 'zorginstelling, zoals een instelling voor gezondheidszorg, zorgwonen of een instelling voor begeleid wonen'.

De gebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gerealiseerd. De bijbehorende maatvoering staat op de verbeelding aangegeven.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een ruimtelijk plan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het bestemmingsplan 'Kom Noord en Zuidoost, herziening De Pinnenburg' is een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  • het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  • het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.

In het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij het kostenverhaal een rol speelt. Het opstellen van een exploitatieplan, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, is daarom niet nodig.
De noodzakelijke kosten van de gemeente bestaan uit de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding en het voeren van de procedure. Deze kosten worden gedekt uit de legesopbrengsten. Daarnaast wordt er met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst afgesloten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, wordt eenieder in de gelegenheid gesteld voor het indienen van zienswijzen.

Bewonersavon d
Door de initiatiefnemers is voor de omwonenden een informatieavond georganiseerd. Tijdens deze avond heeft de architect de voorliggende bouwplannen toegelicht en konden vragen worden gesteld aan de initiatiefnemers, de architect en de gemeente.

Voorbereidingsfase
Gezien de omvang en aard van de voorliggende plannen kiest de gemeente er voor om het bestemmingsplan direct als ontwerp ter inzage te leggen. Er wordt geen vooroverleg gevoerd over dit plan, omdat er geen rijks-, provinciale of waterschapsbelangen in het geding zijn.

Ontwerpfase
Het plan wordt vervolgens als ontwerp ter inzage gelegd. Het ontwerp van het bestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het plan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Eenieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.