direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rimpeler
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Vanwege de groeiende bevolking van de gemeente Putten blijft er, na de voltooiing van Bijsteren, behoefte aan nieuwe woningen. Met de nieuwe woonwijk Rimpeler wordt voorzien in deze behoefte. In de Structuurvisie Putten 2013 (zie paragraaf 4.3.1) is de locatie voor Rimpeler aangewezen als 'Zoekgebied Wonen'.
Rimpeler wordt de nieuwe schakel tussen de wijken Husselerveld en Bijsteren enerzijds en het station aan de andere zijde.

Voor de nieuwe woonwijk is een stedenbouwkundig plan opgesteld (zie hoofdstuk 3). In dit plan is weergegeven aan welke ruimtelijke en programmatische eisen het nieuwe woongebied moet voldoen. Er is nog geen concrete verkaveling voor een definitieve invulling van het gebied. Zo bestaat de mogelijkheid om gedurende de uitwerking van het plan nog te kunnen reageren op de actuele vraag vanuit de woningmarkt en/of beleidsontwikkelingen.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

De nieuwe woonwijk Rimpeler grenst aan de noordzijde aan de Stationsstraat, waar enkele woningen, een garagebedrijf en een benzinestation zijn gevestigd. Aan de zuidzijde bevindt zich de nieuwe woonwijk Bijsteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0001.png"

Afbeelding - globale begrenzing plangebied

De oostzijde van het plangebied wordt gevormd door de woonbebouwing langs de Jan Nijenhuisstraat. De westzijde van het plangebied wordt begrensd door de nieuwe ontsluitingsweg Henslare met daarachter het treinstation van Putten, gelegen aan de spoorlijn Amersfoort - Zwolle.

1.3 Doelstelling

Het wensbeeld voor de nieuwe wijk Rimpeler is een duurzame, groene en veilige wijk, waar het prettig wonen is. De bestaande houtwallen en groenstructuren in de nieuwe wijk worden grotendeels behouden, waar mogelijk versterkt en geven de wijk direct een groene uitstraling en mooie verbinding met het omliggende landschap.

Het doel van het nieuwe bestemmingsplan is het tot stand brengen van een adequate planologisch- juridische regeling die de voorwaarden schept voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling Rimpeler. Omdat er nog geen definitieve verkaveling is opgesteld gaat dit bestemmingsplan uit van een zo globaal mogelijke regeling met een directe bouwtitel. Het bestemmingsplan moet het mogelijk maken om de verkaveling op een later moment in te vullen, onder andere om in te kunnen spelen op nieuwe beleidsinzichten en marktontwikkelingen.

1.4 Geldende bestemmingsplannen

Het nieuwe bestemmingsplan 'Rimpeler' gaat het volgende bestemmingsplan c.q. beheersverordening vervangen:

Ruimtelijk plan   Vastgesteld  
Beheersverordening 'Henslare 2 en Stationcomplex'   04-07-2013  

In het kader van de actualisering van de bestemmingsplannen heeft de gemeenteraad van Putten de beheersverordening 'Henslare 2 en Stationcomplex' vastgesteld.


afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0002.png"

Afbeelding - beheersverordening 'Henslare 2 en Stationcomplex'

In deze beheersverordening is bepaald dat de geldende bestemmingsplannen voor dit gebied van toepassing blijven. Het gaat daarbij in het voorliggende geval om de planregels en de verbeelding van het bestemmingsplan Husselerveld, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 2 november 1989, gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 8 juni 1990 en goedgekeurd door de Kroon op 28 februari 1992.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0003.png"

Afbeelding - uitsnede bestemmingsplan 'Husselerveld'

Op grond van het bestemmingsplan Husselveld hebben de gronden een overwegend agrarische bestemming. De aanwezige houtopstanden zijn als zodanig bestemd. Voor de opstallen van het bestaande agrarische bedrijf aan de Rimpelerweg is een bouwperceel aangegeven.

1.5 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgesteld:

  • Eerst beschrijft hoofdstuk 2de bestaande situatie van het plangebied. Hier komen onderwerpen aan bod als ruimtelijke en functionele structuur van het gebied.
  • Hoofdstuk 3  geeft een beschrijving van de belangrijkste uitgangspunten voor de stedenbouwkundige inrichting.
  • Hoofdstuk 4  gaat in op het beleidskader van de Rijksoverheid, de provincie Gelderland en het regionale beleid. Ook komt het gemeentelijke beleid aan de orde in dit hoofdstuk.
  • Hoofdstuk 5 verwoordt de uitkomsten van onderzoek naar milieu- en andere aspecten.
  • Hoofdstuk 6  geeft een toelichting op de planregels en geeft aan waarom voor een bepaalde regeling is gekozen. In meer algemene zin wordt eerst de juridische plansystematiek uiteen gezet. De afstemming van het bestemmingsplan met andere wetten en verordeningen komt eveneens in dit hoofdstuk aan de orde. Vervolgens wordt per bestemming kort ingegaan op de (on)mogelijkheden binnen de betreffende bestemming.
  • In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan de orde.
  • Ten slotte zijn in hoofdstuk 8  de resultaten van inspraak en vooroverleg opgenomen.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Inleiding

Het dorp Putten telt momenteel circa 22.000 inwoners. Daarmee is de plaats de grootste binnen de gemeente Putten. Ten oosten en noordoosten van Putten ligt de Veluwe. In het zuiden en het westen wordt Putten omringt door agrarische gronden en historische landschappen, die onderdeel uitmaken van het noordelijke deel van de Gelderse Vallei.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

De oude kern
Het dorp Putten ligt op een kruispunt van wegen in een gebied waar bossen, kampen en essen samenkomen. De verscheidenheid aan landschapstypen is groot. Het plaatselijke reliëf en de daaraan gerelateerde grondwaterstanden zijn medebepalend geweest voor het nederzettingenpatroon.
Omstreeks 1850 bestond Putten uit enkele straten waarlangs een menging van woonhuizen en boerderijen stond.

De unieke ligging aan de rand van het Veluwemassief en de aanleg van een spoorlijn in 1863 ten westen van het dorp hadden een toename van het toerisme en de forensen tot gevolg. Daardoor zijn aan de oostkant van Putten enkele villawijken in het bos ontstaan.

Tot 1950 is het dorp op organische wijze gegroeid. De oudere toegangswegen van Putten werden volgebouwd met lintbebouwing. Hierna vonden planmatige uitbreidingen plaats tussen de historische linten in onder andere Kom Zuid. Tussen de linten Stationsstraat en Nijkerkerstraat vonden de planmatige dorpsuitbreidingen van Putten sinds 2000 plaats. In 2005 volgde de ontwikkeling van de wijk Bijsteren. De plannen voor Rimpeler zijn de meest recente.

Plangebied Rimpeler
Ten oosten en zuiden van de geplande woonwijk liggen de wijken Husselerveld en Bijsteren. Ten noorden ligt het bedrijventerrein Keizerswoert. Aan de westzijde grenst de woonwijk aan het buitengebied van Putten wat gekenmerkt wordt door een mozaïek van kleine (agrarische) bedrijven, weide- en akkerpercelen met hakhoutwallen. In de omgeving is sprake van plattelandsinfrastructuur. Ten westen van het plangebied ligt de spoorlijn Amersfoort – Zwolle met station Putten.

Het huidige gebruik van het plangebied is agrarisch, daarnaast bevinden zich in het plangebied meerdere houtwallen die het plangebied begrenzen en doorkruisen.

Min of meer centraal door het gebied is de Rimpelerweg gelegen. Deze weg was lange tijd in gebruik als ontsluitingsweg voor een deel van Bijsteren. De Rimpelerweg vormde een snelle verbinding vanuit Bijsteren naar de Stationsstraat en de Zuiderzeestraatweg. Aan de Rimpelerweg 45 ligt een melkveebedrijf, met twee bedrijfswoningen. Uitgangspunt is dat dit agrarisch bedrijf haar bedrijfsvoering stopt op het moment dat het plangebied ontwikkeld wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0004.png"

Afbeelding - bestaande situatie (luchtfoto)

Ten noordwesten van het gebied is sprake van een waterretentie en een ondiepe watergang. Langs de Rimpelerweg en ten westen van de Rimpelerweg 45 liggen greppels of zeer beperkt watervoerende sloten. In de noordelijke houtwal (langs de Stationsstraat) staan twee gebouwtjes ten behoeve van nutsvoorzieningen.

De houtwallen variëren qua samenstelling en breedte. De houtwal centraal in het gebied (oost-west georiënteerd, tegenover de Rimpelerweg 45) is het breedst met circa 10 m - 12 m.

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur

2.3.1 Ruimtelijke context

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0005.png"

Afbeelding - ruimtelijke context (bron: stedenbouwkundig plan)

Henslare
Om het verkeer op de Stationsstraat te verminderen en het bedrijventerrein Keizerswoert beter te ontsluiten is de weg Henslare aangelegd. Tot voor kort liep de Henslare vanaf de Nijkerstraat tot aan de Stenenkamerseweg. De Henslare is vanaf dit punt verder doorgetrokken tot de Stationsstraat. Met de aanleg van de Henslare heeft Keizerswoert een nieuwe snelle verbinding gekregen met de Nijkerkerstraat.

In het stedenbouwkundigplan voor Rimpeler is uitvoerig gekeken hoe de nieuwe woonwijk ontsloten moet worden. Uitgangspunt hierbij is dat de wijk op een dusdanige wijze wordt verbonden met de omgeving dat dit niet leidt tot ongewenste verkeersstromen in de wijk zelf maar ook in de omgeving. Om invulling te geven aan dit uitgangspunt is de structuur zodanig vormgegeven dat de wijk niet direct wordt verbonden met de Henslare. Op deze manier wordt voorkomen dat wegen in de nieuwe wijk Rimpeler gebruikt wordt door doorgaand verkeer.

Afmaken binnenring
In de bestaande situatie verbindt de Rimpelerweg de woonwijk Bijsteren met de Stationsstraat. Met de komst van de nieuwe weg Henslare wordt de Rimpelerweg afgewaardeerd en de verbinding met de Stationsstraat verbroken.

In het stedenbouwkundig plan wordt de Rimpelerweg alleen nog voor de nieuwe woonwijk Rimpeler gebruikt. Zo ontstaat een 'binnenring' van de wegen (Rimpelerweg, Mennestraat, Verzetslaan) die zorgt voor de ontsluiting van de woonwijken Rimpeler, Bijsteren en Husselerveld.

De ontbrekende schakel fietsroute centrum-station
In de bestaande situatie loopt er een belangrijke fietsroute vanaf het centrum van Putten tot in Bijsteren. Ter hoogte van de Gabriëlschool, aan de rand van Rimpeler, sluit deze fietsroute aan op de Jan Nijenhuisstraat. Vanaf Rimpeler is er een ontbrekende schakel in deze structuur richting het station.

In het stedenbouwkundig plan wordt de fietsroute doorgetrokken naar het station. Hierdoor ontstaat er een directe, hoogwaardige langzaam verkeersroute van het station naar het centrum van Putten en visa- versa.

2.3.2 Groenstructuur

In het kader van het stedenbouwkundig plan heeft er een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande bomen, houtwallen en groenstructuur. Op grond van deze inventarisatie is ervoor gekozen om deze groenstructuren zoveel als mogelijk te behouden en op te nemen in de stedenbouwkundige opzet van de wijk. Daarbij is ook gebruik gemaakt van de ervaring die in Bijsteren is opgedaan met het inpassen van dergelijke groenstructuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0006.png"

Afbeelding - Groen-inventarisatie in het plangebied (bron: stedenbouwkundig plan)

Houtwallen
De bestaande historische groenstructuur is kenmerkend voor het plangebied Rimpeler. De houtwallen met grote volgroeide bomen zijn belangrijke identiteitsdragers van het gebied en zullen grotendeels bewaard blijven om ingezet te worden als groen voor de buurt. Een kwaliteit die behouden moet blijven en voor een volwassen uitstraling kan zorgen in de nieuwe wijk. Nieuwe bebouwing en nieuwe wegen blijven buiten de kroonprojectie van de bomen in de houtwallen. Op enkele plaatsen zal de houtwal deels verwijderd of uitgedund worden. Op andere plaatsen zal groen worden aangeplant om groenstructuren te verwerken dan wel te herstellen.

Rimpelerweg en boerenerf (nr 45)
Langs de bestaande Rimpelerweg staan volwassen bomen. Deze bomen blijven behouden en worden op een goede wijze ingepast.

Aan de Rimpelerweg 45 ligt tevens een bestaande boerderij met een rijke (boeren)erfbeplanting. Zowel de boerderij als de erfbeplanting worden ingepast in de nieuwe plannen. De buiten het erf gelegen kuilvoerplaten worden in de toekomst verwijderd.

2.4 Cultuurhistorie

Uit de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart (2015) blijkt dat het gebied Rimpeler deel uitmaakt van het kampontginningen landschap. Daarnaast blijken in en aan de randen van het gebied enkele historische groenstructuren (met wallen) aanwezig te zijn en is sprake van herkenbare oude kavelgrenzen. Op basis hiervan is aan het gebied een hoge historische waarde gekoppeld.

Historisch cultuurlandschap
Het plangebied Rimpeler bestaat voor het grootste gedeelte uit kampontginningen. Een kampontginning was een kleine, door wallen omgeven ontginning. Binnen het kamp werd akkerbouw mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0007.png"

Afbeelding - uitsnede cultuurhistorische waardenkaart:

grijs gebied (1C) =   Droge kampontginningen (gecompartimenteerd karakter, droge kampontginning)
(hoge waarde)  
donkergroen gebied =   broekige kampontginningen
(basiswaarde)  
lichtgeel gebied =   jonge vochtige landbouwontginningen)  
groene stippellijn =   kavelgrens,  
groene arcering rondom boerderij =   historisch bosperceel in landelijk gebied, komt voor op vooroorloogse kaarten.  
lichtgroene lijn =   historische groenstructuur in landelijk gebied, past in historisch landschap (Rimpelereweg).  
oranje stippellijn =   weg voor 1845, nu verdwenen  

Dwars door het plangebied loopt, ter hoogte van de Rimpelerweg, een historische groenstructuur. Aan de oostzijde bevonden zich de droge kampontginningen (1C). Deze ontstonden in gebieden met relatief uitgestrekte hogere zandgronden. De droge kampontginningen horen waarschijnlijk tot de oudste kampontginningen in de Gelderse Vallei. In het gebied Rimpeler hadden de kampontginningen een gecompartimenteerd karakter. Dit houdt in dat de afzonderlijke eigendommen en percelen werden omgeven en afgewisseld door houtwallen en bosstroken, waarschijnlijk met eikenhakhout. Er was hier een landschap met relatief kleine, vaak onregelmatige gevormde, akkers die waren omgeven door houtwallen, bosstrookjes en kleine bosjes.

Ten westen van de Rimpelerweg bevinden zich de broekige kampontginningen. Deze liggen, in het van oorsprong, natte gebied van Putten. De broekige kampontginningen zijn een tussenvorm van kampontginningen en broekgebieden. In het natte gebied bevinden zich enkele kleine hogere ruggen waarop boerderijen zijn gebouwd. Deze gebieden waren in de 19e eeuw, net als de omliggende broeken, zeer bosrijk met kleine, meestal onregelmatig gevormde perceeltjes met akkers en grasland omringd door bos.

In de eerste helft van de 20e eeuw is nagenoeg al het bos verdwenen. Tegenwoordig is het landschap grootschaliger. Onregelmatig gevormde percelen zijn niet zo goed meer te herkennen.

2.5 Archeologie

De omgeving van het gebied Rimpeler is in het verleden uitgebreid onderzocht. Hieruit blijkt dat het gebied onderdeel is van de voormalige Puttense Eng. Tijdens opgravingen nabij het gebied Rimpeler en in het gebied zijn omvangrijke delen van nederzettingen uit diverse perioden aangetroffen. Voor het gebied Rimpeler geldt dan ook een hoge verwachting. Daarom is, in overleg met de regio-archeoloog, aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd. In paragraaf 5.2 wordt hier nader op ingegaan.

Hoofdstuk 3 Stedenbouwkundig Plan

De gemeente heeft voor de nieuw te bouwen woonwijk Rimpeler een stedenbouwkundig plan opgesteld. Op 1 juni 2017 is deze door de gemeenteraad van Putten vastgesteld. In het stedenbouwkundig plan wordt weergegeven aan welke ruimtelijke en programmatische eisen de nieuwe woonwijk Rimpeler moet voldoen. Het Stedenbouwkundig plan is als bijlage 1 bij het bestemmingsplan opgenomen.

Het Stedenbouwkundig plan is een flexibel en organisch plan wat ruimte biedt om in te kunnen spelen op de wensen van toekomstige bewoners en te reageren op marktontwikkelingen. Het plan legt de kaders vast voor de openbare ruimte; grond, water, infrastructuur en ontwatering. Daarbinnen ontstaan flexibele woonvelden die, afhankelijk van de marktvraag en waar mogelijk in afstemming met de toekomstige bewoners, worden uitgewerkt en ontwikkeld.

In het voorliggende globale bestemmingsplan wordt dit stedenbouwkundig kader planologisch-juridisch vastgelegd.

3.1 Ruimtelijk concept

De basis voor de stedenbouwkundige structuur wordt gevormd door de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken in het plangebied en aan de randen. Het landschappelijk raamwerk wordt gevormd door bestaande houtwallen (zie ook paragraaf 2.3.2 en 2.4) die grotendeels worden ingepast in het plan. Het stedenbouwkundig plan heeft daardoor direct een groene kwaliteit.
In het landschappelijk ontwerp wordt niet alleen voldoende ruimte gereserveerd voor bestaande houtwallen, maar ook voor de hoofdplanstructuur en voor nieuw groen met bomen in de openbare ruimte. In het stedenbouwkundige plan vallen wonen, groen, afwatering en infrastructuur vanzelfsprekend in elkaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0008.png"

Afbeelding - conceptschets stedenbouwkundig plan

Binnen het raamwerk komen kleinschalige bouwvelden. Deze bouwvelden krijgen een informele en dorpse sfeer (Het Dorp) met korte straten, alzijdige bouwblokken en veel groen. Het noordelijke bouwveld, grenzend aan de Stationsstraat, kan ook deels ingevuld worden met woon-werkcombinaties. De bouwvelden zijn van elkaar gescheiden door een centrale groenzone, 'de groene ader' die midden door het gebied loopt.

In deze 'groene ader' wordt in het stedenbouwkundig plan een vrijliggend fietspad geprojecteerd dat een nieuwe verbinding maakt op een hoger schaalniveau. Een bestaande fietsroute uit Bijsteren wordt opgepakt en doorverbonden naar het station. Rimpeler wordt de nieuwe schakel tussen het dorp Putten enerzijds en het station en achterliggende gebied anderzijds.

De parksfeer uit Bijsteren wordt in Rimpeler doorgetrokken (Het Park), en de bouwblokken in het groen zorgen voor groene wiggen langs de route, voor lucht en ruimte in de wijk. Middenin het gebied, waar Het Park, de centrale houtwal en de groene ader bij elkaar komen, komt een bebouwingsaccent. Dit accent zorgt voor oriëntatie in de wijk.

Aan de westzijde van de Rimpelerweg neemt de bebouwingsdichtheid af, en wordt aangesloten bij de typologie van het 'boerenerf' (Erven). Samen met de bestaande boerderij aan de Rimpelerweg 45 vormen nieuwe kleine 'boerenerven' een overgangszone richting Henslare. Dit zijn kleine woonvelden met informele openbare ruimtes en doorzichten naar het landschap.
Tussen de Erven en de Henslare komt een retentiezone: een landschappelijke randzone waar fietspad, waterberging en geluidwal worden geïntegreerd.

3.2 Stedenbouwkundig plan

Het stedenbouwkundig plan voor Rimpeler is vastgelegd in de onderstaande kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0009.png"

Afbeelding - stedenbouwkundig plan

Uit het stedenbouwkundig plan blijkt dat de groene dragers zowel een verbindende als scheidende functie hebben:

  • de bestaande houtwallen vervullen voor grote delen van het plangebied Rimpeler de functie van groene buffer naar de omgeving: harde overgangen van bestaande bebouwing naar nieuwe bebouwing is hierdoor minimaal aanwezig;
  • de groene ader verbindt als route zowel de verschillende woonvelden in Rimpeler als de omliggende wijken met elkaar;
  • de randzone zorgt voor een visuele en ruimtelijke scheiding met de nieuwe weg Henslare.

De speelplekken zijn zo binnen de groene dragers geplaatst dat ze makkelijk voor de kinderen bereikbaar zijn vanuit de woonvelden en dat ze gebruik kunnen maken van kwaliteit van de verschillende type groen. De woonvelden hangen door middel van lussen aan de binnenring, waar rustige woonstraten ontstaan zonder doorgaand verkeer. Dit creëert tevens een heldere en overzichtelijke ontsluiting van de wijk.

Uitwerking
Het netwerk van openbare ruimtes wordt gevormd door kleinschalige uitgiftevelden. Ongeveer 50% van het totale woongebied wordt uitgegeven voor woningbouw. Voor Rimpeler betekent dit dat er circa 62.128 m2 uitgeefbaar terrein komt. De uitgiftevelden worden in het stedenbouwkundig plan als kleinschalige scherven informeel in het landschappelijk raamwerk neergelegd. Hierdoor ontstaan intieme woonstraatjes met korte zichtlijnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0010.png"

Afbeelding - uitgeefbaar terrein - netwerk van openbare ruimtes (groen en bomen)

De woonstraatjes worden ingevuld met afwisselende bebouwing (rijtjeswoningen, 2^1-kapwoningen, vrijstaande woningen). Er wordt ingezet op korte rijen van woningen waar incidenteel van kan worden afgeweken en op grote weglopende zichtassen tussen losse woonbebouwing. Door een goede mix van bebouwingsmassa's en open ruimte krijgt de nieuwe woonwijk een dorps karakter, waar zowel de woningen als de connectie naar het omliggende groen centraal staan.

3.3 Programma

Actuele marktvraag
Gedurende de ontwikkeling van Rimpeler wordt zoveel mogelijk ingespeeld op de dan actuele marktvraag, met daarbij als uitgangspunt de dan geldende Woonvisie van de gemeente Putten. Er wordt gewerkt met een flexibel woonprogramma om goed te kunnen inspelen op de toekomstige marktontwikkelingen. In Rimpeler komen totaal zo'n 340 woningen. Op deze wijze krijgt Rimpeler een dichtheid die overeenkomt met de aanliggende wijken Bijsteren en Husselerveld.
Dit aantal wordt als nieuw te bouwen woningen in de planregels gemaximeerd.

Sociale huur en vrije sector
Om een gemixte en dynamische wijk te creëren wordt in het stedenbouwkundig plan voorgesteld om sociale huur en vrije sector te mengen. Woningen in het sociale huur- of koopsegment worden zoveel mogelijk door heel Rimpeler heen gerealiseerd.
Uitgangspunt is dat minimaal 35% van het totale woningaantal in het sociale huur- of koopsegment wordt uitgevoerd. Daar waar mogelijk wordt gekeken of er in dit segment meer woningen kunnen worden gerealiseerd.

(Collectief) Particulier Opdrachtgeverschap
In het stedenbouwkundig plan wordt voor Rimpeler de mogelijkheid gecreëerd voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap. In het kader van particulier opdrachtgeverschap worden er vrije kavels uitgegeven. Bij collectief particulier opdrachtgeverschap realiseren bewoners samen één project.
Daarmee ontstaat er een plek waar meer vrijheid gegeven wordt, maar ook meer verantwoordelijkheid aan de bewoners. De bewoners zullen moeten overleggen en hun eigen ideeën onderling afstemmen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0011.png" 

Afbeelding - reservering voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap ((C)PO)

 
In het stedenbouwkundig plan is Het Erf aan de westkant van de Rimpelerweg gereserveerd voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap ((C)PO).

Woon-werk combinaties
In het meest noordelijke deel van Rimpeler, nabij de Stationsstraat, wordt naast reguliere woningen ook de mogelijkheid geboden om wonen en werken te combineren. Langs de Stationsstraat komen van oorsprong al veel verschillende functies voor. Ook voor het deel van Rimpeler wordt ingezet op een functie die meer dan alleen wonen inhoud. De woon-werkcombinaties spelen in op de behoefte voor kleinschalige bedrijvigheid aan huis. Uitgangspunt hierbij is uiteraard dat de bebouwing en het type bedrijvigheid geen onaanvaardbare hinder met zich meebrengen voor de omliggende woningen.
Voor de woon-werkcombinaties is een specifiek gebied op de verbeelding aangeduid.

Fasering
In het stedenbouwkundig plan is voor Rimpeler een fasering opgenomen. Met deze fasering wordt verspreid over meerdere jaren een continue bouwstroom gegenereerd die aansluit bij de dan actuele behoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0012.png"

Afbeelding - fasering Rimpeler (bron: stedenbouwkundig plan)

De eerste ontwikkelingen zullen aan de zuidkant beginnen, aansluitend op de nieuwbouwwijk Bijsteren. Langzaam zal de bouwstroom zicht daarna steeds meer naar het noorden verplaatsen richting de Stationsstraat. Op deze wijze kan woon- en werkverkeer goed van elkaar worden gescheiden. Dit zorgt voor zo min mogelijk overlast voor zowel de omliggende wijken als voor de eerste bewoners.

In de verdere uitwerking van het stedenbouwkundig plan wordt rekening gehouden met deze fasering. Verschillende woontypes en doelgroepen zijn zoveel mogelijk in elk deelgebied opgenomen. De parkeerbalans wordt per deelgebied opgelost zodat de deelgebieden ook onafhankelijk goed functioneren.

3.4 Openbare ruimte

3.4.1 Verkeer

Structuur
In het stedenbouwkundig plan vormt hiërarchie en helderheid het uitgangspunt voor de de verkeerstructuur van Rimpeler. Voor bewoners en bezoekers is het daardoor gemakkelijker om door de wijk te rijden en ontstaan er ruimtes die goed zijn afgestemd op het gebruik. Voor alle wegen binnen Rimpeler gaat een maximumsnelheid gelden van 30 km/u.

Voor de nieuwe woonwijk wordt in het stedenbouwkundig plan gekozen voor een verkeersstructuur die aan de noordzijde (Jan Nijenhuisstraat/ Stationsstraat) en aan de zuidzijde (Bijsteren) aansluit op het bestaande wegennet.
Een directe aansluiting op Henslare is ongewenst om een aantal redenen:

  • de wegen uit de nieuwbouw worden belast met verkeer uit andere wijken (doorgaand verkeer);
  • een extra aansluiting op Henslare wordt vanuit veiligheid ongewenst beschouwd;
  • door de ligging van de bestaande boerderij met omliggend eigendom is een centrale aansluiting vanuit de wijk niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0013.png"

Afbeelding - verkeersstructuur Rimpeler (bron: Stedenbouwkundig plan)

Voor de woonwijk Rimpeler is gekozen voor een centrale route door de wijk waarop woonstraten aansluiten. Deze route wordt voor een belangrijk deel gevormd door de voormalige Rimpelerweg en de verlengde Verzetslaan. Vanwege de nabijheid van de Henslare zal de Rimpelerweg afgewaardeerd worden en zijn voormalige directe verbinding met de Stationsstraat verliezen. Aan de noordzijde takt een nieuwe buurtsontluiting, via een nieuwe verbinding, aan op de Jan Nijenhuisstraat. Aan de zuidzijde blijft een bestaand deel van de Rimpelerweg intact. Deze weg sluit aan op de Mennestraat en Gildegoed.
Alle woonstraten zijn op deze route aangetakt. Doorgaand verkeer dat door Rimpeler gaat, vanuit Bijsteren of naar Bijsteren, wordt door de gekozen structuur geminimaliseerd.

Buurtontsluiting
Een grote kwaliteit is dat deze nieuwe buurtontsluiting grotendeels langs de bestaande houtwallen gaat liggen. Prachtige boomstroken begeleiden het zicht langs de weg.

Op één plek wordt de Rimpelerweg doorkruist door de grote houtwal die dwars door het gebied gaat. Waar elders langs de Rimpelerweg zicht op de weilanden is, wordt hier het beeld bepaald doordat er 'door de bosstrook' wordt gereden. Ter plaatse van de houtwal wordt in het stedenbouwkundig plan voorgesteld om het profiel te versmallen. In combinatie met een andere bestrating kan dit ook als een als snelheidsremmende voorzieningen functioneren.

In het bestemmingsplan wordt de centrale buurtontsluiting vastgelegd met een verkeersbestemming.

Hoofdfietsroute en Groene Ader
Een belangrijk onderdeel van de verkeersstructuur is de langzaamverkeersroute die dwars door de groene ader loopt en die het station met de rest van Putten verbindt. Auto's en parkeren worden in het stedenbouwkundig plan zoveel mogelijk van deze groenzone weggehouden en er is dan ook maar één enkele oversteek van autoverkeer.

Ten behoeve van de sociale veiligheid op deze route worden zoveel mogelijk woningen met de voorzijde op deze route georiënteerd.

De hoofdfietsroute wordt op de verbeelding met een aparte aanduiding aangegeven binnen de groenbestemming.

Woonstraten
De woonstraten hebben in het stedenbouwkundig plan veelal korte rechtstanden en takken als lussen op de buurtontsluiting. Hierdoor kan er op de woonstraten niet hard worden gereden wat de verkeersveiligheid ten goede komt. Dit bevordert het woon- en leefklimaat van de wijk. De woonstraten in Rimpeler hebben een functioneel en tegelijk sfeervol en groen karakter.
Het parkeren in de openbare ruimte en de toegang tot de inritten op eigen terrein leggen een claim op de openbare ruimte. Uitgegaan wordt van een voldoende breed openbaar profiel. In het profiel krijgen parkeren (haaks- en langsparkeren), het trottoir en groenvakken met bomen elk hun plek. Eventuele erfscheidingen dienen zoveel mogelijk groen uitgevoerd te worden (hagen, begroeide schermen).

De woonstraten worden mogelijk gemaakt binnen de globale bestemming 'Woongebied'.

Erven
Aan de westkant van de Rimpelerweg liggen de erven. De erven zijn rustige, doodlopende, woonstraten. De auto mag er komen, maar de voetganger staat centraal. De materialisering van de openbare ruimte is zo ingericht dat auto's er te gast zijn en langzamer gaan rijden.

De erven worden, net als de woonstraten, mogelijk gemaakt binnen de globale bestemming 'Woongebied'.

Parkeren
Voor de nieuw te realiseren wijk Rimpeler zijn de gemeentelijke parkeernormen van toepassing. Voor de vrijstaande woningen worden twee parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. 2^1-kapwoningen hebben elk één parkeerplaats op eigen terrein. Naast het parkeren op eigen terrein voor de vrijstaande woningen en 2^1-kapwoningen zal het parkeren voornamelijk in de openbare ruimte plaatsvinden.

In het stedenbouwkundig plan wordt voor de woonstraten zoveel mogelijk uitgegaan van haaks parkeren aan één kant en een groene wadi aan de andere kant. De parkeerplaatsen worden afgewisseld door groen waar bomen in zijn gesitueerd. Zo worden de parkeerplaatsen afgeschermd met groen en wordt het zicht op 'blik' in de straat geminimaliseerd wordt. Ook aan de buurtontsluiting wordt slechts aan één zijde haaks parkeren gerealiseerd.

Bij de nadere uitwerking van de deelgebieden dient een sluitende parkeerbalans opgesteld te worden, zodat er geen problemen ontstaan bij een gefaseerde ontwikkeling en een uitgebalanceerde verdeling ontstaat in het gehele plangebied.
In de planregels worden de gemeentelijke parkeernormen als randvoorwaarde opgenomen.

3.4.2 Groen en water

Groen
In het stedenbouwkundig plan is het thema voor de nieuwe woonwijk Rimpeler 'groen-dorps' wonen. Een groene en landschappelijke inrichting van het nieuwe woongebied is daarbij van belang. In het stedenbouwkundig plan wordt aangehaakt bij de bestaande groenstructuren in Bijsteren. Bestaande houtwallen worden grotendeels behouden en ingepast. In het stedenbouwkundig plan wordt ruimte gereserveerd om binnen de nieuwe woonwijk voldoende groen te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0014.png"

Afbeelding - Groenstructuur als drager van de openbare ruimte (bron: stedenbouwkundig plan)

Voor de groenstructuur wordt gebruik gemaakt van de bestaande houtwallen in het gebied. Deze vormen een belangrijke kwaliteit van het gebied en zijn nagenoeg volledig inpasbaar in het nieuwe stedenbouwkundige plan. De volgroeide bomen geven een volwassen en robuuste uitstraling aan het gebied.

Tegelijkertijd worden in de nieuwe woonwijk ook veel nieuwe bomen geplant, zowel in de centrale groene ruimte als in de woonstraten. De belangrijkste nieuwe groene ruimte in het gebied is de 'groene ader' die dwars door het gehele gebied loopt en ruimtelijkheid creëert binnen de wijk. In de groene ader ligt een vrijliggend fietspad, en ook speelplekken worden gerealiseerd in deze zone. De inrichting zal gebiedspassend zijn met hagen, bomen en gazons en zal meehelpen aan de wateropvang door middel van wadi's en greppels. Woningen grenzend aan de groene ader zullen voorzien zijn van een groene erfafscheiding. Andere belangrijke groenstructuren in Rimpeler worden toegevoegd langs de stationsstraat en bij de aansluiting met de achterzijde van de woningen langs de Davelaarsgoed.

Verder wordt in iedere woonstraat ruimte vrijgehouden om groenvlakken met bomen te kunnen aanleggen.

De 'groene ader' wordt, samen met de bestaande houtwallen, in het bestemmingsplan als groenstructuur geborgd met een groenbestemming. Binnen de bestemming is het zonder omgevingsvergunning niet mogelijk om de houtwallen te rooien of ter plaatse de gronden te vergraven/egaliseren.
Binnen de bestemming woongebied is de aanleg van nieuwe groenvoorzieningen overal mogelijk.

Afwatering
Om de nieuwe woonwijk Rimpeler weerbaar te maken voor piekmomenten waarop de wijk veel regenwater te verduren krijgt wordt in het stedenbouwkundig plan al specifiek op dit onderwerp ingespeeld.

Het afvoeren van regenwater wordt in het stedenbouwkundig plan gebruikt als ontwerpelement. Net als in Bijsteren worden in de ruimtelijke structuur van Rimpeler wadi's geïntroduceerd waar regen kan worden opgevangen, maar ook kan worden gespeeld.

Er komen brede molgoten en omgekeerde verkeersdrempels in de weg. Zo ontstaat er een robuust stelsel van 'groengoten' (wadi's) en 'grijsgoten' (molgoten) waardoor het hemelwater goed kan worden opgevangen en afgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0015.png"

Afbeelding - afwatering naar de randzone (bron: stedenbouwkundig plan)

Door gebruik te maken van het huidige verschil in maaiveldhoogte, wordt het water via de wadi's richting de westkant van het plangebied afgevoerd waar een grotere wateropvang gerealiseerd wordt in de randzone.

Binnen de verschillende bestemmingen zijn als recht overal water, waterberging en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding toegestaan.

Landschappelijke randzone
Aan de westkant van het plangebied wordt in het stedenbouwkundig plan een landschappelijke randzone voorzien. Dit is een groenzone met meerdere functies die de grens van de nieuwe woonwijk naar het buitengebied markeert.
In deze zone worden de volgende functies integraal in één ruimtelijk ontwerp opgenomen:

  • Wateropvang  
    De randzone ligt op het laagste punt van de wijk, via natuurlijk verloop zal het water naar deze kant stromen. Deze locatie is daarom zeer geschikt voor wateropvang en -berging.
  • Visuele afscherming Henslare
    Aan de westkant is de nieuwe weg Henslare aangelegd. Deze weg kan visueel gescheiden worden van de wijk door te spelen met taludhoogtes. Tevens kan in dit 'geaccidenteerde' landschap het aanliggende fietspad geïntegreerd worden.
  • Akoestisch landschap
    De Henslare zorgt ook voor een hogere geluidbelasting. Tevens ligt iets verderop het spoor waar treinen remmen en optrekken voor het station. Om de nieuwe woningen van dit geluid te ontlasten wordt een akoestisch landschap ontworpen. De hoogteverschillen die gerealiseerd worden voor waterberging en visuele afscherming worden zo ontworpen dat ook het verkeersgeluid deels wordt geabsorbeerd danwel weerkaatst.

Binnen de agrarische en groenbestemming zijn de beoogde voorzieningen (wateropvang, visuele/akoestische afscherming) als recht toegestaan.

Speelvoorzieningen
Omdat verschillende functies elkaar kunnen versterken worden in Rimpeler speelplekken integraal ontworpen in samenhang met de groenstructuur, de langzaam-verkeerstructuur en ontmoetingsplekken. Vanwege het autoluwe karakter van de centrale groenzone worden speelplekken gesitueerd in of aan deze groene ader. Ook in de bestaande houtwallen kan ruimte vrijgemaakt worden voor een speelplek tussen de bomen. Deze speelplekken zijn vanuit de hele buurt goed te bereiken voor kinderen, zonder teveel gemotoriseerd verkeer te doorkruisen.

De speelplekken worden aangelegd voor verschillende leeftijdsgroepen. Het speeloppervlak en de actieradius van de speelplekken verschilt per leeftijdscategorie. De inrichting is maatwerk en de aard van de plekken zal per locatie verschillen. Dit zal onder andere afhangen van welke doelgroep wordt bediend, welke type spel wordt aangeboden en welke extra opgave er aan gekoppeld kan worden.

3.5 Duurzaamheid

In het stedenbouwkundig plan neemt duurzaamheid een belangrijke plek in. In het stedenbouwkundig plan worden maatregelen voorgesteld die de nieuwe woonwijk op een zichtbare manier duurzamer en milieuvriendelijker maken om de bewoners en passanten bewust te maken van het belang van deze maatregelen. Deze worden in paragraaf 5.5 nader toegelicht.

3.6 Beeldkwaliteit

Als vervolg op het stedenbouwkundig plan is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Deze is als bijlage 2 in de toelichting opgenomen. In het beeldkwaliteitplan worden randvoorwaarden gesteld aan de architectonische en stedenbouwkundige uitwerking van het stedenbouwkundig plan.
In het beeldkwaliteitplan worden de visuele kwaliteitseisen voor de openbare ruimte en bebouwing benoemd waaraan minimaal moet worden voldoen. Zo wordt het gezamenlijke ambitieniveau voor de wijk bepaalt. Het Beeldkwaliteitplan vormt samen met de essentiekaart uit het stedenbouwkundig plan (zie paragraaf 3.2), het kader voor de kwalitatieve toetsing.

Naast een richtlijn is het beeldkwaliteitplan ook een handreiking voor iedereen die bij het plan betrokken is. De ontwikkelaars, architecten, toekomstige bewoners en de gemeente zelf hebben er houvast aan. De opdrachtgevers en architecten kunnen er de kwaliteitseisen voor de bebouwing aan ontlenen, aanstaande bewoners krijgen een beeld van hun toekomstige woonomgeving.

In het beeldkwaliteitplan is de visie op bebouwing, en de architectuur hiervan, gebaseerd op de identiteit van de locatie. Zowel de bestaande landschappelijke onderlegger als het nieuwe stedenbouwkundige raamwerk is een leidende factor voor de ruimtelijke kwaliteit. De identiteit is dus voor een deel gegeven maar ook voor een deel nog te construeren, en daarmee deel van de opgave.
Het beeldkwaliteitplan geeft richting aan de identiteit van de buurt door bebouwingsprincipes, richtlijnen en materialen palets, waarmee een gewenste sfeer bereikt wordt en continuïteit in beeld gewaarborgd blijft. Er wordt gekozen op sturing via objectieve tastbare architectonische elementen zoals materialisering, kleurgebruik, geleding en dergelijke, en niet via de keuze voor een bepaalde architectuurstijl of thematiek.

Een van de belangrijkste aspecten voor de beleving van de wijk is de dorpse korrel. De –natuurlijke– afwisseling van woningtypen tussen vrijstaand, tweekappers en korte rijtjes ontstaat door de afwisseling in zowel bebouwingskorrel als gevelmateriaal, dakvormen en rooilijnen. Onderstaande punten zijn de inspiratie geweest voor de bebouwingsregels in Rimpeler:

  • in iedere straat komt een mix van rijwoningen, tweekappers en vrijstaande woningen;
  • er komen nooit méér dan twee dezelfde bouwvolumes naast elkaar (een bouwvolume is één woning of een onafgebroken schakeling van meerdere woningen);
  • er komen nooit meer dan drie bouwvolumes langs elkaar in dezelfde kleur;
  • in elke straatlengte is minimaal één variatie in kaprichting;
  • maximaal twee naastgelegen bouwvolumes mogen in dezelfde rooilijn staan.

In het beeldkwaliteitplan zijn verder drie deelgebieden onderscheiden (zie onderstaande afbeelding). Voor de drie deelgebieden zijn nadere eisen opgenomen waarvan een deel vertaald is in de planregels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0016.png"

Afbeelding - de drie eenheden van beeldregie; Het Dorp, Het Erf en Het Park

De gemeente zal het beeldkwaliteitplan als taakstellend kader hanteren voor alle betrokkenen bij het ontwerp en de realisatie van Rimpeler. Het beeldkwaliteitplan is weliswaar sturend maar mag geen knellend keurslijf zijn. Er kunnen zich gaandeweg allerlei - nu niet te voorziene - ontwikkelingen voordoen die een flexibele aanpak vereisen.

Om de gezamenlijke wensen en ambities te waarborgen worden er in het beeldkwaliteitplan verschillende principes voor de openbare ruimte opgesteld. Dit wordt gedaan door middel van

  • principe profielen;
  • sfeerbeelden;
  • materialenpalets.

De definitieve inrichting en maatvoering van de openbare ruimte zal later verder uitgewerkt worden ten tijde van het inrichtingsplan.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig".

De SVIR omvat drie hoofddoelen, die als volgt zijn geformuleerd:

  • 1. Concurrerend
    Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Bereikbaar
    Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Leefbaar en veilig
    Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. De nationale belangen hebben onder andere betrekking op ruimte voor waterveiligheid, behoud van nationale unieke cultuurhistorische kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur.

De juridische borging van de nationale belangen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. In paragraaf 4.1.2 wordt hier nader op ingegaan.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan gemeenten opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS/ Ecologische Hoofdstructuur), of met het vrijwaren van functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Onderhavig plan is niet in strijd met enig nationaal belang uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

4.1.3 Nationaal Waterplan 2016 - 2021

Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Daarnaast richt het zich op het beschikbaar houden van voldoende schoon (drink)water.

Het Nationaal Waterplan bevat de hoofdlijnen van het nationaal beleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid en is de opvolger van het nationaal waterplan 2009-2015. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie.

4.2 Provinciaal en regionaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland (2017)

In de omgevingsvisie van de gemeente Gelderland (vastgesteld door de Provincie op 9 juli 2014) zijn meerdere actualisatieplannen opgenomen. De laatste versie van de Omgevingsvisie is op 10 juli 2017 geconsolideerd.

In de omgevingsvisie omschrijft de Provincie Gelderland hoe zij denken dat de omgeving er in de toekomst uit moet zien. In de omgevingsverordening staan de afspraken en regels om de opgaven uit de omgevingsvisie te realiseren.

Met de omgevingsvisie beoogt de Provincie dus bij te dragen aan een toekomstbestendig Gelderland. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.

Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat betekent een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. Gelderlanders gebruiken het goede van beide werelden. De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

Het voorliggend plangebied valt onder de regio Noord- Veluwe. Bijzonder aan deze regio zijn de rust en ruimte met een afwisselend landschap: water, boerenland, steden, dorpen, bos en hei. Daarnaast heeft de regio een rijke cultuurhistorie en goede verbindingen met omringende regio's.

Woningbouw
De steden in Gelderland zijn een belangrijke motor voor de Gelderse economie, als concentratiepunt van sociaal-culturele en economische activiteiten. Steden zijn van belang voor de stedelijke bevolking èn voor de bewoners in de omliggende gebieden. Iedere stad heeft zijn eigen unieke kwaliteiten en invloedssfeer. De landschappelijke ligging en het groene karakter dragen bij aan de kracht van de Gelderse steden. In samenhang met de sterke steden zijn vitale dorpen van groot belang. Met name in de regio's waar vergrijzing speelt, is een evenwichtige ontwikkeling gewenst, gericht op de kwaliteit van de bestaande voorraad.

De provincie en haar partners streven er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden: hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met een veranderende vraag? Zij zien daarbij de volgende opgaven:

  • a. focus van nieuwbouw naar het benutten van de bestaande voorraad;
  • b. van aanbod-gestuurd naar vraag-gestuurd.

In de regionale woonagenda agenderen partijen in de regio Noord-Veluwe regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij doen. De provincie is een van de partijen. De gemeenten in de Noord-Veluwe hebben in 2011 een Regionale Woonagenda opgesteld. De woonagenda is een afsprakenkader van gemeenten en corporaties. De provincie streeft er met haar partners naar dat dit wordt uitgebreid tot een samenwerkingsverband met meer partners, waaronder marktpartijen.

Een sterke gemeentelijke regie en regionale afstemming zijn op de woningmarkt onmisbaar: de gemeente stelt bestemmingsplannen vast, maakt afspraken met corporaties en andere partijen en koopt eventueel grond. Het inzicht groeit dat op termijn een vorm van strategisch voorraadbeheer nodig is. Dit beheer is gericht op alle woningen binnen een gemeente en liefst afgestemd met de regio. Dit is nodig om vraag en aanbod met elkaar in balans te brengen en houden. Dit vraagt om kennis van de kansen en mogelijkheden voor:

  • aanpassing van de bestaande voorraad;
  • sloop met vervangende nieuwbouw;
  • verdunning;
  • functieverandering van bestaand vastgoed.

Op basis van deze kennis kan de meest geschikte locatie bepaald worden voor:

  • eventuele nieuwbouw;
  • het benutten van mogelijkheden in de bestaande voorraad;
  • functieverandering.
4.2.2 Woonvisie Regio Noord-Veluwe

De gemeenten in Regio Noord-Veluwe werken al jaren samen aan verschillende ruimtelijke en maatschappelijke thema's. Op het gebied van ruimtelijke ordening en volkshuisvesting zijn dat de gemeenten Elburg, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet, Oldebroek, Putten, Hattem en Heerde. Dat heeft in de afgelopen jaren geleid tot verschillende momenten van afstemming en beleidsvorming op het gebied van wonen. Zo hebben de regiogemeenten samen met de provincie Gelderland en de Noord-Veluwse woningcorporaties het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 voor Noord-Veluwe vastgesteld. Vervolgens is de Regionale Woonagenda 2012-2013 opgesteld.
Mede met het oog op nieuwe afspraken met de provincie in het kader van de Kwantitatieve Opgave Wonen, dat het oude Kwalitatieve Woningbouw Programma vervangt, hebben de samenwerkende gemeenten in Regio Noord-Veluwe de Woonvisie Regio Noord-Veluwe 2014 opgesteld.
Deze visie is een gezamenlijke kapstok voor het lokale woonbeleid van de betrokken gemeenten. Het lokale beleid begeeft zich binnen de kaders van deze regionale visie en gebruikt de onderdelen van deze visie als kader voor het lokale maatwerk. Het zwaartepunt van het maken van beleid en keuzes ligt op het lokale niveau. Dáár ligt immers, naast de bovengenoemde lokale kracht, ook de democratische legitimatie. In die zin kan deze visie gezien worden als een dunne schil voor lokaal beleid. Het is een gezamenlijk beleids- en werkkader (inhoudelijk én qua manier van werken) en biedt regionale afspraken op de onderdelen waar dit noodzakelijk is gezien de opgaven.

Voordat deze regionale woonvisie is opgesteld, is voor de gehele regio de huidige situatie op de woningmarkt en de verwachte ontwikkelingen in de toekomst geanalyseerd, op basis van het landelijke woningbehoefte onderzoek WoON 2012 en aanvullende analyses van daadwerkelijke verhuisbewegingen.

Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat, ondanks het feit dat de huishoudensgroei in de komende decennia afvlakt, er een behoefte blijft aan extra woningen. Op regionaal niveau zet de groei van het aantal huishoudens in de toekomst door.
De totale groei op de woningmarkt waar in de periode tot 2020 rekening mee wordt houden, is circa 5.600 huishoudens. Daarin is begrepen de extra woningbehoefte als gevolg van het proces van extramuralisatie.
De provincie Gelderland heeft de kwantitatieve behoefte vastgesteld op circa 8.850 woningen voor de periode van 2013 t/m 2024. De bandbreedte voor Putten deze periode bedraagt 650 - 1.010 woningen (huishoudens).

In de Woonvisie (zie paragraaf 4.3.2) van de gemeente Putten wordt dit beleid verder uitgewerkt.

4.2.3 Waterbeheerprogramma 2016-2021

Het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (WBP) is op 30 september 2015 door het algemeen bestuur van het Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Het WBP geeft de koers aan die het waterschap gaat varen en beoogt daarmee twee dingen. Ten eerste inzicht geven aan alle gebruikers en partners in het werkgebied in de doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat bereiken. Ten tweede de koers intern – als spoorboekje – expliciet maken en vastleggen. De maatregelen zijn op hoofdlijnen uitgewerkt. Het 'hoe' volgt in een later stadium, bij het vaststellen van de (meerjaren)begroting. Het WBP is bewust neergezet als een 'programma' en niet meer als een waterbeheerplan. Met het WBP als programma sluit het waterschap aan bij het Bestuursakkoord Water. Binnen de kaders van de Waterwet, de Europese Kaderrichtlijn Water en de Deltabeslissingen beschrijft hoe het waterschap werkt aan de wateropgaven. Ook speelt het waterschap alvast in op de nieuwe wetgeving omtrent ruimtelijke ordening, waarmee dit WBP ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet houdbaar is.

Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in hoofdstuk 5.3.10. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Putten 2030

Op 6 maart 2015 is de structuurvisie voor Putten vastgesteld. De gemeente heeft samen met de gemeenschap een Toekomstvisie Putten opgezet. Deze zet op hoofdlijnen de koers voor de toekomst uit. Het is daarmee een belangrijk kader voor de meer concrete uitwerking van deze koers in sectoraal beleid. Zo ook voor de ruimtelijke ordening. In de ruimtelijke Structuurvisie Putten 2030 vindt deze nadere uitwerking plaats ten aanzien van het integrale ruimtelijke beleid van de gemeente.

Ambities
Met de nieuwe structuurvisie legt de gemeente Putten het ruimtelijke speelveld neer op basis waarvan zij samen met de gemeenschap en andere partijen een invulling wil geven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. Dat start met ambities, zoals:

  • Wonen - kwantitatief
    In Putten wordt gebouwd voor de lokale woningbehoefte. Putten hanteert daarbij de ladder van duurzame verstedelijking. Dat wil zeggen dat eerst wordt gekeken naar inbreidingsmogelijkheden en vervolgens pas naar uitbreidingsmogelijkheden. Het dorp Putten is de kern waar nieuwe woningbouw plaatsvindt.
  • Wonen - kwalitatief
    In de gemeente Putten is plek voor jong en oud en is het mogelijk om er je hele leven te wonen. Putten richt zich daarbij primair op de behoeften van de eigen bevolking. Starters, senioren en mensen met een beperking krijgen daarbij extra aandacht om hun positie op de arbeidsmarkt te versterken.
  • Werken
    In de gemeente wordt ingezet op een kwaliteitsverbetering van de bedrijvigheidsstructuur. Dit geldt zowel in fysiek-visuele zin, als in organisatorische zin. In het gebied tussen station en de Henslare, net buiten het voorliggende plangebied, wordt ingezet op de ontwikkeling van een woon-werkgebied met ruimte voor niet hinderlijke bedrijvigheid, kantoren en dienstverlening. Hiervoor wordt te zijner tijd een aparte visie opgesteld.
    Het beroep en bedrijf aan huis worden, onder voorwaarde van een leefbare woonomgeving, gefaciliteerd.
  • Voorzieningen
    De gemeente Putten zet in op het gezamenlijk met bewoners en verenigingen behouden van het bestaande voorzieningenniveau. Daarvoor kan het noodzakelijk zijn dat in de toekomst meer gezamenlijk multifunctioneel gebruik wordt gemaakt van voorzieningen en dat de betrokken partijen hun krachten bundelen. Servicepunten in de buurt met een combinatie van functies zullen belangrijk worden als ontmoetingsplekken voor bewoners en ondernemers.
  • Verkeer
    De bestaande wegenstructuur is leidend voor de afwikkeling van het toekomstig verkeer. Ingezet wordt op het verbeteren van de verkeersveiligheid op bestaande wegen. Het verbeteren van de verbindingen tussen dorp, station en het strand voor het langzaam verkeer heeft prioriteit. Daarnaast heeft het tegengaan van doorgaand verkeer waar dat niet gewenst is de prioriteit. Ten aanzien van parkeren sluit de bestaande parkeercapaciteit aan bij de behoefte in de woonwijken. Vanuit geluid, luchtkwaliteit en CO2-reductie zet de gemeente in toenemende mate in op goede bereikbaarheid met het OV. De focus ligt hierbij op duurzaam transport en duurzame brandstoffen.
  • Natuur en Landschap
    De gemeente Putten vindt natuur een belangrijk onderdeel van het karakter van de gemeente bepaald. De natuur is van grote waarde en wordt in haar waarde gehouden. Het Landschap wordt versterkt op basis van de historisch landschappelijke structuren, waarmee de oorspronkelijke cultuurlandschappen herkenbaar zijn.
  • Cultuurhistorie
    Cultuurhistorie is een belangrijke kwaliteit van de gemeente Putten. De cultuurhistorie is zichtbaar in het landschap, de bebouwing en de ondergrond. Deze kwaliteiten worden behouden en waar mogelijk verder versterkt en beter zichtbaar gemaakt.
  • Water
    Zorgen voor een veilige en efficiënte waterhuishouding en robuust en duurzaam bodem- en watersysteem. Dit in relatie tot de verwachte klimaatveranderingen. Ruimtelijke ontwikkelingen houden rekening met de trits vasthouden, bergen en afvoeren.
  • Duurzaamheid
    De gemeente Putten heeft de ambitie om energieneutraal te worden. Om deze ambitie te realiseren zal worden ingezet op een combinatie van maatregelen op het terrein van energieopwekking, energiebesparing en gedrag.

De gebiedsontwikkeling

In de structuurvisie worden voor het gehele dorp de volgende randvoorwaarden vastgelegd:

  • nieuwe woningbouw vindt plaats in of aan het dorp Putten. Er wordt ingezet op inbreiding voor uitbreiding ten aanzien van nieuwe woon- en werklocaties. De Inbreidingsnotitie bebouwde kom 2015 is hiervoor een leidraad. Deze inbreiding mag niet ten koste gaan van structurele en cultuurhistorisch waardevolle groene en/of open gebieden;
  • waar mogelijk wordt bij nieuwbouw versneld ingezet op energieneutraal bouwen;
  • leegstaande gebouwen worden hergebruikt, pas indien dit niet mogelijk is vindt nieuwbouw plaats;
  • woningen voor senioren worden in de omgeving van verzorgingshuizen, servicepunten en/of het centrum gebouwd;
  • nieuwe woningbouw draagt bij aan een meer gevarieerde woningvoorraad in het dorp Putten;
  • de verkeersveiligheid en oversteekbaarheid van de doorgaande wegen binnen het dorp worden gewaarborgd;
  • na het verlengen van de Henslare wordt de Stationsstraat afgesloten voor zwaar verkeer met uitzondering van bestemmingsverkeer en wordt de weg ingericht als 30 km/gebied;
  • er is ruimte voor beroep en bedrijf aan huis;
  • in het dorp ligt een veilig en comfortabel netwerk van fiets- en wandelverbindingen die de verschillende buurten met het centrum, het station, de belangrijkste maatschappelijke voorzieningen (zoals de sportvelden) en met het omliggende buitengebied verbinden;
  • de ruimtelijke relatie tussen het dorp, het stationsgebied en Strand Nulde wordt versterkt;
  • de openbare ruimte heeft een omvang en invulling die refereren aan het dorpse karakter van Putten en is van een goede ruimtelijke kwaliteit. Gerelateerd aan deze ruimten zijn er openbare servicepunten, waarin bewoners en ondernemers bij elkaar kunnen komen in relatie tot werk, zorg, welzijn, onderwijs, sport, cultuur en spel;
  • in de openbare ruimte is, waar noodzakelijk, ruimte voor onder- en/of bovengrondse waterberging.

Locatiegebonden ruimtelijke ontwikkelingen: wonen
Bij het dorp Putten is een tweetal zoeklocaties voor nieuwe woningbouw opgenomen. Het gaat om een afronding van de wijk Bijsteren in westelijke richting in relatie tot de ontwikkeling van een woon-werkgebied en de stationsomgeving(Rimpeler). De andere locatie betreft een zuidelijke uitbreiding van de kern Putten ten zuiden van de Van Geenstraat en ten westen van het sportpark Putter Eng. Beide gebieden sluiten goed aan op de bestaande ruimtelijke structuur van het dorp.

De uitbreidingslocatie voor Rimpeler is pas in beeld gekomen toen toepassing van de ladder duurzame verstedelijking daartoe leidde. Eerst werd gekeken naar de inbreidingslocaties uit de 'Inbreidingsnotitie bebouwde kom 2015'. Op 30 april 2015 is tijdens een commissievergadering (zie bijlage Ladder voor duurzame verstedelijking) gekozen voor de locatie Rimpeler, omdat deze qua multimodale ontsluiting gunstiger naar voren komt om te voldoen aan de regionale woningbehoefte.

Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de structuurvisie Putten 2030. In het landschappelijk ontwerp is veel ruimte gereserveerd om de bestaande houtwallen te behouden, maar ook om nieuw groen in de openbare ruimte te plaatsen. Het is een plan waarin wonen, groen, afwatering en ontsluiting logisch in elkaar vallen en onderdeel worden van het weefsel van Putten.

4.3.2 Woonvisie 2015 - 2020

Op 30 april 2015 heeft de gemeenteraad van Putten de Woonvisie 2015 - 2020 vastgesteld. De woonvisie is een sectorale uitwerking van de Toekomstvisie Putten. De vorige woonvisie dateert uit 2011 en is opgesteld voor de periode 2011-2016 met een doorkijk naar 2020. In de tussentijd hebben zich verschillende ontwikkelingen voorgedaan, waardoor het nuttig bleek om deze woonvisie te herzien. Zo is er samen met alle regiogemeenten en corporaties deelgenomen aan het WoON 2012 en is in regionaal verband een onderzoeksnotitie opgesteld. De regiogemeenten hebben vervolgens de 'Woonvisie Regio Noord-Veluwe 2014' opgesteld.
Deze regionale visie is de kapstok voor de gemeentelijke woonvisie. De visie is bedoeld voor de periode van 2015-2020 met een doorkijk naar 2025.

Analyse
Uit de analyse in de woonvisie komen diverse noties naar voren die van belang zijn voor de visie op het wonen in de komende periode:

  • het aantal huishoudens zal blijven toenemen. Met name de kleine oudere huishoudens zullen blijven toenemen. Ook het aantal jonge gezinnen blijft toenemen;
  • van aanbodgericht naar vraaggericht woningaanbod. Er moet niet te veel van hetzelfde woningtype in een keer op de markt worden gebracht (verhuur-/verkoopbaarheid kan onder druk komen te staan). De gemeente moet zich richten op kleinschalig maatwerk;
  • op de woningmarkt is de meeste interactie met de buurgemeenten. De jonge kleine huishoudens verhuizen het vaakst;
  • door de vergrijzing en het scheiden van wonen en zorg zulle er steeds meer zelfstandig wonende huishoudens met een (toenemende) zorgbehoefte zijn. Hierdoor stijgt ook de hulpvraag thuis;
  • met het oog op de woonlasten en wooncomfort verdient energetische kwaliteit bij een behoorlijk deel van de woningen de aandacht;
  • er ligt een transformatieopgave in de sociale huursector én in de particuliere woningvoorraad. Deze transformatie omvat woontechnische verbeteringen ten behoeve van doelgroepen en energiebesparende maatregelen.

Visie
Over het gewenst toekomstbeeld is in Putten veel nagedacht de afgelopen jaren, samen met de inwoners, maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven. De opvattingen uit de Toekomstvisie en de Structuurvisie zijn dan ook het vertrekpunt voor de visie op het wonen in Putten.
Binnen de woonvisie staan vier thema's centraal:

  • bestaande voorraad;
  • woningbouwprogrammering;
  • wonen-welzijn-zorg;
  • duurzaamheid.

Bestaande voorraad
Mede door demografische ontwikkelingen verandert de woningbehoefte. Meer dan ooit zal vooral naar de bestaande woningvoorraad moeten worden gekeken om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. Hierbij kan worden gedacht aan het levensloopbestendig maken van woningen, maar ook het duurzamer (energieneutraler) maken van woningen.

Woningbouwprogrammering
De gemeente wil met nieuwbouwhuizen het kwantitatieve woningtekort verminderen, maar ook tegemoetkomen aan de veranderende vraag. Vanwege de spanning tussen de korte- en de lange termijn behoefte is de gemeente geen voorstander van specifieke starterswoningen. De nieuwbouwwoningen moeten zo zijn ontworpen en ingericht, dat zij van blijvende waarde zijn voor andere doelgroepen, zoals senioren.

De specifieke situatie van Putten vraagt om goede keuzes in sturing op het nieuwbouwprogramma. Een kritische blik op de beschikbare bouwgrond capaciteit in de gemeente levert de volgende conclusies:

  • De gemeente streeft ernaar om in de periode van 2013-2025 circa 70 woningen gemiddeld per jaar aan de voorraad toe te voegen (totaal van 830 woningen).
  • De huidige beschikbare capaciteit is daarvoor onvoldoende (zie navolgende afbeelding). Het woningbouwprogramma dient daarom onder de loep te worden genomen. Daarbij moet bedacht worden, dat van een aantal locaties tot 2025 (de capaciteit, 477 woningen) niet zeker is of ze doorgaan in deze periode. Wel moet er enigszins ruimte in het woningbouwprogramma worden gehouden om in de toekomst in te spelen op nieuwe plannen/ontwikkelingen die op dit moment nog niet zijn voorzien, zonder dat daarmee gelijk andere plannen van de lijst moeten worden verwijderd of naar achteren moeten worden geschoven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0017.png"

Afbeelding – de huidige wooncapaciteit is onvoldoende

Woningbouwprogramma Rimpeler
De Uitgangspuntennotitie Rimpeler noemt het streefwoningbouwprogramma uit de Woonvisie als uitgangspunt voor de woningbouwontwikkeling in Rimpeler. In het streefwoningbouwprogramma wordt uitgegaan van 50% sociale bouw (10% goedkope huur en 20% middeldure huur en 20% goedkope koop) en 50% vrije sector (o.a. 14% dure koop en 5% dure huur).

Bij het opstellen van het stedenbouwkundigplan is samen met de grondeigenaren en de Woningstichting Putten gekeken of dit programma goed aansluit bij de markt in Putten en bij de ambitie om van Rimpeler een kind- en gezinsvriendelijke, groene wijk te maken. Om inzicht te krijgen in de marktpotentie is onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar de markt voor koopwoningen en naar de markt voor huurwoningen.

Partijen hebben geconcludeerd dat het streefwoningbouwprogramma op onderdelen aanpassing behoeft om goed te kunnen aansluiten op de marktvraag en de door de gemeente geformuleerde ambities. De aanpassingen hebben betrekking op:

  • 1. het percentage sociale woningbouw;
  • 2. de prijsgrens van goedkope koop.

Door te kijken naar de actuele behoefte en hierop het woningbouwprogramma af te stemmen wordt aangesloten bij de ambitie van de provincie om nieuwbouw meer op actuele vraag te sturen.

Ad 1): Percentage sociale woningbouw
Er wordt voorgesteld om in Rimpeler ca. 35% sociale woningbouw te realiseren. Redenen hiervoor zijn:

  • Ruimtelijke kwaliteit:
    Bij realisatie van een programma met 50% sociale woningbouw komt de gewenste ruimtelijke kwaliteit van de wijk onder druk te staan. In Rimpeler zullen veel grondgebonden (rij)woningen worden gebouwd. Bij rijwoningen worden de parkeerplaatsen in openbaar gebied gesitueerd. Bij een te groot aantal rijwoningen staat dat op gespannen voet met de geformuleerde ambities voor de wijk (o.a. kwalitatieve openbare ruimte en groene uitstraling van de wijk).
  • Aansluiting met Bijsteren.
    Rimpeler moet qua beeld en uitstraling aansluiten bij Bijsteren, de laatste planmatige uitbreiding in Putten die recent is afgerond en waar de gemeente tevreden over is. Dit betekent dat ook qua woningbouwprogramma aansluiting wordt gezocht. In Bijsteren is circa 30% sociale woningbouw gerealiseerd (15% sociale huur, 15% goedkope koop).
  • Ander woningaanbod.
    Een van de grondeigenaren is als belegger voor pensioenfondsen actief en wil in Putten huurwoningen realiseren boven de liberalisatiegrens. Dit segment is in Putten maar beperkt aanwezig en vormt dus een toevoeging op het bestaande woningaanbod. Uit marktonderzoek blijkt dat er goede mogelijkheden zijn om een aantal vrije sector huurwoningen toe te voegen. Daarmee wordt bereikt dat er mogelijkheden ontstaan voor mensen die (nog) niet in staat zijn om een huis te kopen en ook niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning. Ook kan het een oplossing bieden aan mensen die voor een relatief korte termijn op zoek zijn naar een woning. Het realiseren van huurwoningen boven de liberalisatiegrens kan de doorstroming bevorderen.
  • Financieel resultaat.
    Indien 50% van de woningen in het sociale segment wordt geprogrammeerd dan komt het financiële resultaat onder druk te staan. Met het voorgestelde woningbouwprogramma is er ruimte gecreëerd in de grondexploitatie om tegenvallers op te vangen en risico's af te dekken.
  • Duurzaamheid.
    Om de duurzaamheidsambitie te kunnen realiseren zijn extra investeringen nodig. Op basis van de uitgangspunten uit het streefwoningbouwprogramma is er geen ruimte voor deze extra investeringen en zou de duurzaamheidsambitie niet kunnen worden gerealiseerd. Met een evenwichtige bijstelling van het woningbouwprogramma is dat wel mogelijk.

Ad 2): Prijsgrens goedkope koop
Voorgesteld wordt om de prijsgrens goedkope koop te verhogen naar € 200.000,00, waarbij de mogelijkheid van een starterslening van toepassing blijft. De ervaring in Bijsteren leert dat alle grondgebonden sociale koopwoningen enkel door middel van een KMK-regeling onder de prijsgrens van € 170.000,00 konden worden gebracht. In Rimpeler is een KMK-regeling niet mogelijk, dit vanwege aangescherpte regelgeving voor woningbouwcorporaties. Er kan wel gebruik worden gemaakt van een starterslening, deze is echter minder royaal dan de KMK-regeling welke in Bijsteren is gehanteerd.

Voorgesteld wordt om het onderstaande woningbouwprogramma voor Rimpeler als uitgangspunt te hanteren.

Woningbouwprogramma Rimpeler  
Goedkope huur (€ 576,00)   7%  
Middeldure huur (tot liberalisatiegrens)   13%  
Dure huur   14%  
Goedkope koop (onder €200.000,00)   15%  
Middeldure koop ( tot €250.000,00)   23%  
Dure koop (vanaf €250.000,00)   28%  

Circa 20% van de woningen in Rimpeler worden sociale huurwoningen, in beheer bij de woningbouwstichting. Een deel geprojecteerde grondgebonden sociale huurwoningen zal levensloopbestending worden uitgevoerd met de mogelijkheid om op de begane grond een volledig woonprogramma te realiseren.

  • Circa 15% van de woningen wordt gerealiseerd onder € 200.000,00 vrij op naam. Een deel van deze goedkope koopwoningen wordt voor starters op de woningmarkt gerealiseerd met prijzen tussen € 155.000,00 en € 175.000,00 vrij op naam.
  • Circa 14% van de woningen wordt ontwikkeld als beleggershuurwoning. Met de belegger worden afspraken gemaakt dat deze woningen duurzaam behouden blijven als huurwoning en wordt geborgd dat deze woningen voor een door de gemeente en belegger acceptabele periode in portefeuille worden gehouden.
  • Circa 4% van de woningen wordt gereserveerd voor zelfrealisatie. Een deel voor de uitgifte van kavels voor de bouw van een vrijstaande woning, een deel om in collectief particulier opdrachtgeverschap een aantal woningen te kunnen ontwikkelen en realiseren.

Mocht blijken dat de marktomstandigheden aanleiding geven tot bijstelling van het woningbouwprogramma, dan bieden het stedenbouwkundig plan en de bijbehorende grondexploitatie hiervoor voldoende flexibiliteit.

Wonen-welzijn-zorg
Mensen met een beperking hebben de wens om zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen woning en woonomgeving te blijven wonen. Met de groeiende groep senioren neemt het belang van een goede kwaliteit van de bestaande woningvoorraad (woningaanpassingen) toe. Het hoeft hier niet altijd te gaan om ingrijpende woningaanpassingen. Er is winst te behalen in de bewustwording van senioren om hun woning tijdig geschikt te maken, zij zijn hiervoor in eerste instantie zelf verantwoordelijk.

Duurzaamheid
De gemeente Putten wil een duurzame samenleving zijn. Op het gebied van het wonen willen zij een aanzienlijke bijdrage leveren aan de opgave om de CO2-uitstoot te beperken en energie te besparen. De gemeente sluit aan bij de doelstelling van het Energie-akkoord: het bereiken van een CO2-reductie van 80 tot 95% in 2050, en een aandeel van 16% in hernieuwbare opwekking in 2023. Voor woningen streven wij naar de doelstellingen zoals beschreven in het Energie akkoord:

  • nieuwbouw is vanaf 2020 bijna energieneutraal;
  • in 2020 hebben sociale huurwoningen gemiddeld Energielabel B;
  • in 2020 heeft 80 % van de particuliere woningen minstens label C.
  • Putten wil het treffen van duurzame maatregelen stimuleren en streeft ernaar om daar waar mogelijk een lagere EPC te behalen dan de norm uit het Bouwbesluit.

Onderhavig plan is in overeenstemming met de woonvisie. In de woonvisie zijn de kaders voor de nieuwe woonwijk Rimpeler al gegeven en het bestemmingsplan voldoet hieraan.

4.3.3 Beleidsplan Putten Klimaatneutraal

De ambitie van de gemeente Putten is om in 2050 een klimaatneutrale gemeente te zijn. Klimaatneutraal geeft aan dat een product of dienst niet bijdraagt aan klimaatverandering. De uitstoot van alle broeikasgassen binnen de gemeente Putten wordt tot nul gereduceerd. Dit kan mede worden bereikt door energiebesparende maatregelen te nemen en door het toepassen van duurzame energie.

Stappenplan:

  • 1. Minder energie verbruiken
  • 2. Energiegebruik zoveel mogelijk duurzaam opwekken
  • 3. Indien de CO2 uitstoot niet in evenwicht is: dan wordt dit groen ingekocht of gecompenseerd.

Op dit moment zorgen woningen voor de meeste CO2 uitstoot binnen de gemeente Putten.
Naast besparen op energie, zijn er ook mogelijkheden om op een duurzame manier energie op te wekken. De gemeente Putten wil het gebruik van duurzame energiebronnen stimuleren. Het doel van de gemeente Putten is om bij nieuwbouw vanaf 2020 (bijna) energieneutraal te bouwen. Op die manier kan voldaan worden aan de EPC- eisen. De gemeente wil dit bewerkstelligen door (lokale ) bouwbedrijven en aannemers te stimuleren tot het toewerken naar energieneutraal bouwen. Bij nieuwbouwplannen wordt de optie van energieneutraal bouwen nadrukkelijk meegenomen.

Daarnaast wordt door de gemeente gewerkt aan een Ruimtelijke energie strategie. Deze strategie moet meer inzicht geven in hetgeen nodig is om de doelen van het Energie-akkoord te halen.

4.3.4 Welstandsnota

De gemeenteraad heeft in 2004 de welstandsnota vastgesteld en in 2010 gewijzigd. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in het dorp te behouden en te versterken. In de Welstandsnota worden per deelgebied welstandscriteria beschreven die betrekking hebben op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.

Zodra er sprake is van een ontwikkelingslocatie zal de gemeente de aanvullende gebiedsgerichte welstandcriteria daarvoor vaststellen, als aanvulling op de welstandsnota. Het opstellen van de welstandscriteria is een vast onderdeel van de stedenbouwkundige planvoorbereiding en worden opgesteld in overleg met de welstandscommissie. De inspraak op de deze aanvullingen wordt gekoppeld aan de reguliere inspraakregeling bij de planvoorbereiding. De welstandscriteria voor de nieuwe woonwijk Rimpeler moeten zijn vastgesteld door de gemeenteraad voordat de planvorming van de eerste bouwplannen start.

Voor de nieuwe woonwijk Rimpeler is een beeldkwaliteitplan opgesteld (zie bijlage 2). Dit beeldkwaliteitplan wordt geacht deel te gaan uitmaken van de welstandsnota. Het beeldkwaliteitplan voor Rimpeler zal meegenomen worden in de procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan.
Gestuurd wordt op een gelijktijdige vaststelling van het beeldkwaliteitplan en het bestemmingsplan, zodat er tijdig een helder toetsingskader ligt voor het verlenen van de benodigde omgevingsvergunningen.

Een deel van de bepalingen uit het beeldkwaliteitplan zijn in de planregels verwerkt.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden voor ontwikkelingen

5.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Sinds 1 juli 2017 geldt een nieuwe laddersystematiek. De voormalige drie treden van de ladder zijn vervangen door twee eisen bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Deze worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling;
  • indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

De gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de nieuwe laddersystematiek. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling
In voorgaande situatie is er geen enkele twijfel dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het voorliggende geval is bovendien sprake van uitbreiding buiten bestaand stedelijk gebied.

Laddertoets
Op 30 april 2015 is tijdens de raadsvergadering ingegaan op het woningprogramma tot 2015 en de mogelijke woningbouwontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied en buiten het bestaande stedelijk gebied (zie bijlage 4). Op basis van de destijds besproken stukken bleek dat binnen het bestaande stedelijke gebied onvoldoende woningbouwplannen aanwezig zijn om aan de woningbehoefte tot 2025 te kunnen voldoen. Door de gemeenteraad is destijds dan ook besloten dat, om toch aan de woningbehoefte tot 2025 te kunnen voldoen, de ontwikkeling van de locatie Rimpeler verder onderzocht moest worden. In het kader van deze raadsvergadering is ook stilgestaan bij de ladder voor duurzame verstedelijking.
Hieruit blijkt het volgende:

  • Actuele regionale behoefte
    Door de provincie Gelderland is de kwantitatieve behoefte aan woningen voor de regio vastgesteld op circa 8.850 woningen voor de periode 2013 tot 2025. Binnen de regio Noord- Veluwe voor Putten voor deze periode de bandbreedte vastgesteld op 650 - 1.010 woningen (huishoudens), een gemiddeld van 830 woningen.
    De gemeente richt zich primair op het voorzien in de huisvesting van de lokale behoefte. Rekening houdend met een planuitval van 20% worden 996 woningen in het woningbouwprogramma opgenomen. Het huidige woningbouwprogramma van de gemeente laat zien dat de beschikbare capaciteit onvoldoende is om aan de woningbehoefte te voldoen.
    In 2013 en 2014 waren per saldo respectievelijk 131 en 44 woningen toegevoegd aan de voorraad. Tegelijkertijd waren er nog voor ongeveer 477 woningen plannen opgenomen in de planningslijst. Dit betekent dat er medio 2015 nog ruimte is voor nieuwe plannen voor circa 344 woningen (=996-131-44-477).
  • Bestaand stedelijk gebied
    In de notitie is daarbij op basis van de inbreidingsnotitie allereerst gekeken naar de inbreidingslocaties. Deze notitie beoogt een raamwerk te bieden voor eventuele toekomstige inbreidingsplannen. Met deze nota wordt ten aanzien van de toekomstige woningbouw in Putten tevens een basis gelegd. Voor een mogelijke afweging tussen enerzijds locaties binnen de kom en anderzijds locaties buiten de kom. Daarin is voor een aantal inbreidingslocaties aangegeven dat er in de periode tot 2015 kansen zijn voor woningbouw. Deze zijn in de rapportage op haalbaarheid beoordeeld.
    In de rapportage wordt voorgesteld om voor de locaties Brinkstraat/bibliotheek, politiebureau en Van Rossem een gebiedsvisie te ontwikkelen. Ook wordt onderzocht wat de mogelijkheden zijn voor gedeeltelijke transformatie voor de locatie Ambachtstraat. In het woningbouwprogramma wordt vooralsnog rekening gehouden dat deze locaties, evenals locatie Matchpoint, in de periode 2025 tot ontwikkeling worden gebracht. Desondanks zijn er in bestaand stedelijk gebied geen/onvoldoende mogelijkheden aanwezig om in de resterende woningbehoefte (206 woningen) te voorzien.
  • Buiten bestaand stedelijk gebied
    Om wel te voorzien in de bestaande woningbehoefte is de gemeente genoodzaakt om te kijken buiten het bestaand stedelijk gebied. In de Structuurvisie Putten 2030 zijn twee zoeklocaties voor woningbouw opgenomen (zie paragraaf 4.3.1).
    De eerste zoeklocatie betreft een afronding van de wijk Bijsteren in westelijke richting, te weten Rimpeler, in relatie tot de ontwikkeling van een woon-werkgebied en de stationsomgeving. De andere locatie betreft een zuidelijke uitbreiding van de kern Putten ten zuiden van de Van Geenstraat en ten westen van het sportpark Putter Eng. Dit gebied sluit ruimtelijk het beste aan op de ruimtelijke structuur van het dorp. In de structuurvisie zijn uitgangspunten opgenomen voor een dergelijke uitbreiding.
    In de rapportage zijn beide zoeklocaties tegen het licht gehouden. Uit de rapportage komt Rimpeler wat betreft de multimodale ontsluiting als het meest gunstige naar voren, met name vanwege de ligging nabij het NS-station. Het ligt dan ook voor de hand om Rimpeler in te zetten als mogelijke locatie om te voorzien in de woningbehoefte voor de periode tot 2025.

Conclusie laddertoets
Gelet op de woningbehoefte die nog aanwezig is in het woningbouwprogramma van 344 woningen sluit de voorgenomen ontwikkeling van de wijk Rimpeler met circa 340 goed aan op deze aanwezige behoefte. Daar komt nog bij dat de woningen die toegevoegd kunnen worden in bestaand stedelijk gebied veelal afhankelijk zijn van particuliere initiatieven en het derhalve onzeker is wanneer de ontwikkeling hiervan plaatsvindt. Door als gemeente de planmatige ontwikkeling van Rimpeler te faciliteren kan op een duurzame en passende wijze in nieuwe woningen voor de gemeente Putten worden voorzien. Omdat de ontwikkeling van Rimpeler niet afhankelijk is van particuliere initiatieven wordt met de vaststelling van dit bestemmingsplan voor zien in continue bouwstroom voor de komende jaren.

5.2 Archeologisch onderzoek

Onderhavig plangebied en de omgeving is herhaaldelijk onderwerp geweest van verkennend archeologisch onderzoek. Op grond van de resultaten daarvan werd geconcludeerd dat er waarschijnlijk belangrijke archeologische resten aanwezig zijn in het plangebied. . In opdracht van de gemeente Putten heeft RAAP in het voorjaar van 2017 een inventariserend veldonderzoek in de vorm van het graven van proefsleuven uitgevoerd in verband met de geplande ontwikkeling van de woonwijk Rimpeler.

De resultaten van het proefsleuvenonderzoek is als bijlage 5 opgenomen in de toelichting. Het doel van het proefsleuvenonderzoek is tweeledig.

  • 1. Als eerste dient te worden vastgesteld of er archeologische resten aanwezig zijn en wat hun ligging, omvang, aard, datering en conservering is.
  • 2. Ten tweede moet worden vastgesteld welke relevante informatiedragers of bouwstenen in dit plangebied verzameld kunnen worden en in welke mate en hoe deze een bijdrage kunnen leveren aan het beantwoorden van vragen met betrekking van de ontwikkeling van landschap en bewoning van het gebied rond Putten.

Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn 66 proefsleuven aangelegd. Bij het onderzoek zijn in het onderzoeksgebied, ten oosten van de Rimpelerweg in een gebied van circa 7 ha, de resten van een uitgestrekte middeleeuwse nederzetting aangetroffen uit de periode van de Karolingische tijd tot in de Late Middeleeuwen. Er zijn 21 clusters van paalsporen onderscheiden waarin zich zeker of mogelijk (huis)plattegronden bevinden.
Naast paalsporen zijn er verspreid in het gebied kuilen, (potentiële) waterputten, allerhande (verkavelings-/percelerings)greppels en karrensporen aanwezig. In één zone is een spieker aangetroffen die op basis van bodemvorming rond de sporen een oudere datering kan hebben. Ook is hier een scherf van besmeten, handgevormd aardewerk aangetroffen, die in de IJzertijd of Romeinse tijd te dateren valt.

In het rapport de ‘Synthese Oogst voor Malta onderzoek de Gelderse Vallei’ van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed werden de archeologische resten op het Husselerveld als aandachtsgebied behandeld. De archeologische resten van het Rimpeler sluiten zowel ruimtelijk als archeologisch inhoudelijk direct aan bij het Husselerveld.

De middeleeuwse vindplaats in plangebied Rimpeler beslaat, binnen de grenzen van het onderzoeksgebied, een oppervlak van circa 7,3 ha. Het overgrote deel van de vindplaats, ter grootte van circa 6,9 ha, wordt basis van de fysiek en inhoudelijke kwaliteiten en de mogelijkheid tot het verzamelen van bouwstenen, als een behoudenswaardige vindplaats gewaardeerd. Binnen de vindplaats is een unieke ontwikkeling van middeleeuwse bewoning te volgen van de Vroege en Late middeleeuwen tot en met de historische bekende erven uit de Nieuwe tijd.
Samen met de gegevens van het Husselerveld vormt plangebied Rimpeler een belangrijk ensemble dat inzicht biedt in de ontwikkeling van het middeleeuwse buurtschap Bijsteren en belangrijke middeleeuwse erven daarbinnen, zoals het Rimpeler.

Conclusie archeologie
Naar aanleiding van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek zullen delen van het plangebied nader worden onderzocht, door middel van een definitieve opgraving. De resultaten van dit onderzoek zullen te zijner tijd aan de toelichting van dit bestemmingsplan worden toegevoegd. Omdat het plangebied met de definitieve opgraving geheel archeologisch onderzocht zal zijn, zal binnen het plangebied geen dubbelbestemming Waarde - Archeologie gebruikt worden. 

5.3 Milieu

In deze paragraaf komen diverse milieuaspecten aan de orde die een belemmerende werking kunnen hebben op de beoogde gebruiksfuncties binnen het plangebied.

5.3.1 M.e.r.-toetsing

In het kader van de m.e.r.-wetgeving is het van belang om te weten of de voorgenomen plannen vanuit de m.e.r.-wetgeving m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn. Het Besluit m.e.r. benoemt de activiteiten waarvoor het doorlopen van een m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is. Op basis van dit besluit is door het ingenieursbureau Tauw een screening uitgevoerd om te beoordelen of er sprake is van een m.e.r.(-beoordelings)plicht (zie bijlage 3).
Op basis van deze screening zijn er vijf uitkomsten mogelijk, te weten:

  • 1. Geen m.e.r.-(beoordelings)plicht
  • 2. Vormvrije m.e.r.-beoordeling
  • 3. M.e.r.-beoordeling
  • 4. Projectm.e.r.
  • 5. Planm.e.r.

Toetsing aan het Besluit m.e.r. (2011)
In deze paragraaf wordt de voorgenomen activiteit getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van de C-lijst (m.e.r.-plichtig) en D-lijst (m.e.r.-beoordelingsplichtig).

Onderdeel van deze herinrichting is het realiseren van woningen en bedrijfsmatige activiteiten. De aanleg, wijziging of uitbreiding van onder andere woningbouw en bedrijfsmatige activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. opgenomen onder de noemer ‘stedelijk ontwikkelingsproject’. De activiteit ‘stedelijk ontwikkelingsproject’ is niet opgenomen op de C-lijst van het Besluit m.e.r. Er is daarom geen sprake van een directe projectm.e.r.-plicht.
De activiteit ‘stedelijk ontwikkelingsproject’ staat wel vermeld op de D-lijst van het Besluit m.e.r., om concreet te zijn in categorie D11.2.

In de 1e kolom van de D-lijst van het Besluit m.e.r., categorie 11.2 staat het volgende activiteit opgenomen:
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

Zie onderstaande uitsnede uit de D-lijst van het Besluit m.e.r.

  Kolom 1: Activiteit   Kolom 2: drempelwaarde   Kolom 3: Plan
(kaderstellend)  
Kolom 4: Besluit  
D 11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer  
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet   De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet  

De volledige lijst is digitaal in te zien op: http://wetten.overheid.nl/BWBR0006788/Bijlage
Tabel - D-lijst van het Besluit m.e.r.

Aangezien de indicatieve drempelwaarden van 2.000 woningen en 200.000 m2 bo niet worden overschreden, is een m.e.r.(-beoordelings)plicht niet aan de orde voor het project.

Wel aan de orde is het uitvoeren van een vormvrije m.e.r.-beoordeling, ook wel de vergewisplicht genoemd. Dit houdt in dat gekoppeld aan het te nemen besluit (het bestemmingsplan) een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

Het verdient aanbeveling deze vormvrije m.e.r.-beoordeling in een vroeg stadium van de voorbereiding van een plan of besluit uit te voeren. De vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt uitgevoerd op basis van beschikbare onderzoeken en informatie. De uitkomst van de beoordeling dient in het bestemmingsplan opgenomen te worden.

Conclusie m.e.r.-toetsing
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling van Rimpeler geen m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten mogelijk maakt. Ten behoeve van het plan hoeft dan ook geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Wel dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. De uitgevoerde onderzoeken vormen hiervoor de input. De verwachting is dat er uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling geen belemmeringen voor het plan naar voren komen.

5.3.2 Geluidhinder

Geluid speelt een belangrijke rol in de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. Het wettelijk kader met betrekking tot weg- en railverkeerslawaai wordt in beginsel gevormd door de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer. Hierin is vastgelegd dat zich langs wegen en spoorwegen geluidzones bevinden. Dit is de zone waarbinnen akoestisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. Naast de zonering zijn in de Wet geluidhinder voor verschillende situaties geluidscriteria vastgesteld.

De nieuwe woningbouwlocatie is gelegen binnen de geluidszone van de spoorlijn Zwolle – Amersfoort en een aantal wegen waaronder de nieuwe verbindingsweg aan de westzijde van het plangebied. In het kader van het bestemmingsplan Rimpeler is door Goudappel Coffeng akoestisch onderzoek uitgevoerd voor weg en railverkeer. Het rappport is als bijlage 6 bij de toelichting gevoegd.

Resultaten railverkeer
Ten gevolge van het railverkeer is, op basis van een proefverkaveling, voor 17 woningen een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde berekend. De maximaal berekende geluidsbelasting bedraagt 58 dB. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt daarmee met maximaal 3 dB overschreden.

Resultaten wegverkeer
Ten gevolge van het verkeer op de Henslare is, op basis van een proefverkaveling, voor 19 woningen een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde berekend. De maximaal berekende geluidsbelasting bedraagt 52 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee met maximaal 4 dB overschreden. Ten gevolge van het verkeer op de Stationsstraat (die wordt afgewaardeerd tot een 30 km/h weg) is een maximale geluidsbelasting berekend van 53 dB. De geluidsbelasting is daarmee 5 dB hoger dan de (in gezoneerde situaties geldende) voorkeursgrenswaarde.

Hogere grenswaarden en voorwaarden
Voor de woningbouwontwikkeling dienen hogere grenswaarden aangevraagd te worden ten gevolge van het railverkeer en de nieuwe Henslare. De exacte situering van de nieuwe woningen is op dit moment echter nog niet bekend en op basis van het stedenbouwkundig plan is beoordeeld of er sprake is van een acceptabele geluidssituatie en of voldaan kan worden aan het gemeentelijk geluidsbeleid.

Omdat de exacte invulling nog niet bekend is, wordt geadviseerd om een algemene ontheffing hogere grenswaarden van het plangebied Rimpeler vast te stellen en bij denadere uitwerking te monitoren of voldaan wordt aan deze hogere grenswaarden en deze ook vast te leggen bij het kadaster. Daarnaast is het van belang om voor de nieuwe woningen te voldoen aan de maximale binnenwaarde conform het Bouwbesluit.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet in de zone van een gezoneerd industrieterrein. Voor het onderhavige bestemmingsplan is industrielawaai derhalve niet relevant.

Conclusie
Uit de akoestische berekeningen blijkt dat vanwege rail- en vanwege wegverkeer voor beperkt aantal woningen niet voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde. In geen van de gevallen wordt de maximaal ontheffingswaarde overschreden.
In het akoestisch rapport zijn mogelijke geluidsreducerende maatregelen beschouwd. Omdat deze niet inpasbaar dan wel onvoldoende effectief zijn, dienen voor de nieuwe woningen hogere grenswaarden te worden aangevraagd.Het besluit voor het vaststellen van hogere grenswaarden wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan in procedure gebracht en behandeld.

In het geluidsbeleid van de gemeente Putten is een aantal voorwaarden opgenomen waaraan voldaan moet worden om over te kunnen tot het aanvragen van hogere grenswaarden. De gemeente streeft naar een goed woonklimaat voor haar burgers. Het uitgangspunt is daarbij toename van het aantal geluidgehinderden zoveel mogelijk te voorkomen.
Bij de nadere uitwerking dient er voor gezorgd te worden dat alle woningen beschikken over een geluidsluwe zijde. Op basis van de proefverkaveling is dat al het geval. Daarnaast mag er geen sprake zijn van uitzonderlijk hoge gecumuleerde geluidsbelastingen die in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet aanvaardbaar zijn. In bijlage 3 van het akoestisch rapport is de gecumuleerde geluidsbelasting weergegeven. In voorliggende situatie is geen sprake van een onaanvaardbare gecumuleerde geluidsbelastingen.

5.3.3 Bodem

In het kader van de voorbereiding van de plannen heeft het ingenieursbureau Tauw BV een vooronderzoek uitgevoerd naar de bodemkwaliteit. Het vooronderzoek betreft de eerste stap van een bodemonderzoek. Doel van het vooronderzoek betreft het vaststellen of op basis van de bekende gegevens de milieuhygiënische kwaliteit van de grond voldoende in beeld is of dat een bodemonderzoek noodzakelijk is. Het rapport is als bijlage 7 in de toelichting opgenomen.

In het vooronderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • Aanwezige dammen:
    De niet eerder onderzochte dammen kunnen verstevigd zijn met puin en zijn hiermee verdacht op verontreinigingen en asbest.
    Aanbevolen wordt om een verkennend bodemonderzoek (NEN5740) en een verkennend asbest onderzoek (NEN5707) uit te voeren.
  • Grond:
    Ondanks dat er in het verleden geen verontreinigingen zijn aangetroffen blijkt dat de voorgaande verkennend bodemonderzoek ouder dan zijn dan vijf jaar en zal geactualiseerd moeten worden.
    Aanbevolen wordt een actualiserend bodem onderzoek volgens de NEN5740 uit te voeren.
  • Grondwater:
    Plaatselijk sterk verhoogde concentraties met koper aanwezig zonder aanwijsbare bron en is mogelijk van nature aanwezig door de aanwezigheid van een kwelgebied in de omgeving Putten.
    Het grondwateronderzoek kan samen met het actualiserend onderzoek van de grond uitgevoerd worden op basis van de NEN5740.

Conclusie bodem
De aanbevolen nadere onderzoeken worden momenteel uitgevoerd. De resultaten van deze onderzoeken worden bij de vaststelling in de toelichting vermeld. Op basis van de resultaten van het eerste veldonderzoek vormt het aspect bodemkwaliteit vooralsnog geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van Rimpeler.

5.3.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

De 'Wet luchtkwaliteit' (onderdeel van de Wet milieubeheer) stelt grens- en richtwaarden voorconcentraties van stoffen in de buitenlucht. De belangrijkste stoffen hierbij zijn fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Voor deze beide stoffen zijn grenswaarden gesteld van 40 (µg/m3). Deze grenswaarden mogen niet worden overschreden.

In de door het ingenieursbureau Tauw uitgevoerde milieuscreening (zie bijlage 3) wordt op basis van de Monitoringstool 2013 aangegeven dat de concentraties voor NO2 en PM10 ter hoogte van het plangebied in 2013 zeer ruim onder de vigerende grenswaarden liggen. Voor NO2 is sprake van een achtergrondwaarde van 16 µg/m3 en voor PM10 22 µg/m3.

In het kader van de realisatie van woningen hoeft bij één ontsluitingsweg tot een aantal van 1.500 woningen (en bij twee ontsluitingswegen tot 3.000 woningen) geen luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. De ontwikkeling wordt in dat geval beschouwd als 'niet in betekenende mate'.

Conclusie luchtkwaliteit
De geplande woningen kunnen zonder nader onderzoek gerealiseerd worden. Er worden op basis van het voorliggende bestemmingsplan geen bedrijven mogelijk gemaakt.

5.3.5 Externe veiligheid
5.3.5.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
  • Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid
In april 2014 is de Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Putten vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.

5.3.5.2 Beoordeling externe veiligheid

In het kader van het bestemmingsplan is door de Omgevingsdienst Noord-Veluwe (ODNV) geadviseerd over externe veiligheid (zie bijlage 8). De planontwikkeling is in een vroegtijdig stadium afgestemd met een externe veiligheidsadviseur en de Veiligheidsregio Noord Oost Gelderland (VNOG). Hierdoor is al bij de gebiedsinrichting rekening gehouden met de risicobronnen die zich in de directe omgeving bevinden en hun plaatsgebonden risicocontouren.

In onderstaande afbeelding wordt een overzicht gegeven van het plangebied in relatie tot de risicobronnen nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0018.png"

Afbeelding - Uitsnede Risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

Stationaire risicobronnen

  • Plaatsgebonden risico
    Nabij de planlocatie zijn de stationaire risicobronnen Benegas en Trouw Nutrition BV gelegen die mogelijk een belemmering kunnen opleveren voor de planontwikkeling. De planontwikkeling is niet gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontouren van de bedrijven. Er is geen wettelijke belemmering vanuit externe veiligheid voor het realiseren de planontwikkeling.
  • Groepsrisico
    De verwachting is dat het groepsrisico zal toenemen. Het onderzoek naar het groepsrisico wordt op dit moment uitgevoerd. Conform het art 12 van het Bevi dient het groepsrisico geheel verantwoord te worden.

Mobiele risicobronnen

  • Plaatsgebonden risico
    Nabij de planlocatie zijn drie mobiele risicobronnen en één geprojecteerde mobiele risicobron gelegen te weten; de aardgasbuisleidingen A510 en N-570-26, de spoorlijn Zwolle – Amersfoort en de geprojecteerde weg Henslare.
    Uit de risicoberekeningen blijkt dat het plangebied niet ligt binnen de plaatsgebonden risico contouren van de drie bestaande risicobronnen. Tevens is het plangebied gelegen buiten het plasbrandaandachtsgebied (PAG), de 200 meter zone van de spoorlijn en de belemmeringenstrook van de buisleidingen.
    Ten aanzien van de geprojecteerde weg Henslare geldt dat deze de provinciale weg N798 verbindt met de Stationsstraat. Dit deel is aangewezen voor de routering gevaarlijke stoffen. Over de Henslare zullen dezelfde gevaarlijke transporten plaatsvinden als op de provinciale wegen N798 en N303. Deze wegen hebben geen plaatsgebonden risico contour en plasbrandaandachtsgebied.
    De planontwikkeling is wettelijk mogelijk vanuit het externe veiligheid.
  • Groepsrisico
    Uit de risicoberekening (zie bijlage …) blijkt dat er geen sprake is van een groepsrisico ten gevolge van de buisleidingen. Dit komt omdat het plangebied net buiten het invloedsgebied (100 % lethaal) van de beide aardgasbuisleidingen ligt. Het groepsrisico kan beperkt worden verantwoord.
    Het plangebied ligt eveneens binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Amersfoort-Zwolle. Conform de beleidsvisie externe veiligheid 2014 en het BevT dient het groepsrisico verantwoord te worden. Hiervoor is o.a. een risicoberekening (zie bijlage …) uitgevoerd en advies aangevraagd bij de VNOG. Uit de risicoberekening blijkt dat het groepsrisico niet significant toeneemt en dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Tevens is er nauwelijks een effect van de ontwikkeling op het groepsrisico.
    Tot slot ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de geprojecteerde weg Henslare. Het groepsrisico dient verantwoord te worden.

Verantwoording Groepsrisico
In lijn van de gedachte van het Bevi (artikel 12 lid 1) en het BevT (artikel 7 ) is in een vroeg stadium met verschillende disciplines gekeken naar de locatie voor de nieuwe woonwijk en de nadere invulling van de woonwijk. Het plangebied Rimpeler is binnen de gemeente Putten de meest aangewezen plek voor het ontwikkelen van 340 woningen en om daarmee te kunnen blijven voldoen aan de woningbehoefte op basis van het gemeentelijke beleid.
Gelet op de nabijheid van diverse risicobronnen is er voor gekozen om in het plangebied enkel de functie wonen te bestemmen en geen aanverwante functies die mogelijk een verminderde zelfredzaamheid met zich meebrengen (zoals zorg- en maatschappelijke functies). Daarnaast wordt in het plangebied enkel laagbouw toegestaan met uitzondering van één woontoren. De ligging van de woontoren is wel verder van de risicobronnen gesitueerd. Hiermee wordt de personendichtheid in het gebied beperkt.

De wegenstructuur binnen het plangebied is zodanig aangelegd dat er vanuit het oogpunt van rampenbestrijding en zelfredzaamheid voldoende mogelijkheden zijn om bij een eventueel incident te kunnen vluchten dan wel het gebied te kunnen bereiken (ten behoeve van de hulpverlening). Tevens is er voldoende bluswater binnen het plangebied aanwezig.

  • Maatgevende scenario's
    Zowel bij het transport over de spoorlijn Amersfoort-Zwolle en de geprojecteerde weg Henslare, als bij de bedrijfsvoering van Benegas is sprake van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen. De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
    Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
    Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.

Conclusie externe veiligheid
Onder voorbehoud van het advies van de VNOG en het onderzoek van de ODRN kan op basis van de hierboven genoemde overwegingen worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.

5.3.6 Hinder bedrijvigheid/milieuzonering

In het kader van het bestemmingsplan is door de Omgevingsdienst Noord-Veluwe (ODNV) geadviseerd omtrent diverse milieueffecten die relevant zijn voor het plangebied (zie bijlage 8). Een onderdeel daarvan zijn de bedrijven die rond het plangebied aanwezig zijn. In de omgeving van het woongebied Rimpeler ligt het bedrijventerrein Keizerswoert. Tevens zijn er nog diverse individuele bedrijven (agrarisch en niet agrarisch) gelegen in de omgeving van het woongebied.

In het milieuadvies van ODNV (zie bijlage 8) is een lijst opgenomen met de bedrijven in de omgeving van het gebied en de milieucategorie van het bedrijf. Hieronder wordt kort de werkwijze toegelicht bij het bepalen van de milieucontouren voor de bedrijven die invloed hebben op het gebied.

VNG-uitgave bedrijven en milieuzonering
De VNG-uitgave bedrijven en milieuzonering (hierna VNG-uitgave) is een hulpmiddel om de milieu-invloed van een bedrijf op een woonomgeving te bepalen. Wanneer blijkt dat de milieucontour van een bedrijf op basis van de VNG-uitgave over het plangebied is gelegen, kan er voor gekozen worden om via specifieke onderzoeken de daadwerkelijke milieubelasting van een bedrijf op het plangebied te bepalen. Hierbij dient wel rekening gehouden te worden met de ontwikkelmogelijkheden die het bedrijf op grond van het bestemmingsplan heeft. In dergelijke gevallen kan niet zondermeer aangesloten worden bij de milieuonderzoeken die uitgevoerd zijn in het kader van de Wabo-vergunning onderdeel milieu of melding Activiteitenbesluit.

Op basis van de VNG-uitgave wordt er een afstand aangehouden tussen de bestemmingsplangrens van het bedrijf en de woningen gelegen in een rustige woonwijk. De aan te houden afstand is afhankelijk van de meest bepalende milieufactor (geur, stof, geluid en gevaar). Wanneer een gebied niet vergeleken kan worden met een rustige woonwijk door bijvoorbeeld de aanwezigheid van bedrijvigheid of druk infrastructuur, kan deze afstand met een afstandstrap verkleind worden (gemengd gebied). In onderstaande tabel staan deze afstanden aangegeven.

Milieu-
categorie  
grootste afstand
t.o.v. stille woonwijk
(m)  
grootste afstand
t.o.v. gemengd gebied
(m)  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   20   100  
4.2   30   200  
5.1   500   30  
5.2   700   500  
5.3.6.1 Bedrijventerrein Keizerswoert

Het bedrijventerrein Keizerswoert kent in het bestemmingsplan een bedrijfsbestemming die ingedeeld is in verschillende milieucategorieën. In onderstaande afbeelding is per bestemmingscategorie de milieucontour opgenomen. Hieruit blijkt dat de contouren behorend bij de diverse bestemmingen ten opzichte van een rustige woonwijk zijn gelegen over het noordelijke gedeelte van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0019.png"

Afbeelding - Contouren op basis van de VNG-uitgave en het bestemmingsplan Keizerswoert

De feitelijke aanwezige bedrijven op Keizerswoert hebben in veel gevallen een andere milieucategorie die hoger of lager is dan toegestaan op basis van het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is opgenomen dat voor bestaande bedrijven de huidige milieucategorie is toegestaan.

Flevo, Nijverheidsweg 2
Met name het bedrijf Flevo, Nijverheidsweg 2 heeft een hogere milieucategorie (5.2) waarbij geur de bepalende factor is. Onderstaande afbeelding geeft de contour van C.P.C. Flevo weer op basis van de feitelijke milieucategorie.
afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0020.png"

Afbeelding - geurcontour om Flevo uitgaande van milieucategorie 5.2.

Voor Flevo is het aspect geur nader uitgezocht. Zie hiervoor het rapport van Tauw "Geuronderzoek Rimpeler Putten". Dit is rapport is als bijlage 9 aan de toelichting toegevoegd.

5.3.6.2 Bedrijvigheid Jan Nijenhuisstraat

Op basis van het bestemmingsplan zijn aan de Jan Nijenhuisstraat alleen bedrijven met een milieucategorie 1 toegestaan met uitzondering van de reeds aanwezig bedrijven die benoemd staan in het bestemmingsplan.
De bedrijven aan de Jan Nijenhuisstraat met een hogere milieucategorie zijn:

  • De Roos Servicestation, Jan Nijenhuisstraat 10;
  • Hatchcon, Jan Nijenhuisstraat 12;
  • Wassink Auto's, Jan Nijenhuisstraat 14.

Deze bedrijven kunnen op basis van de werkzaamheden ingedeeld worden in categorie 2.

Hatchcon, Jan Nijenhuisstraat 12
Met betrekking tot Hatchcon is het volgende overwogen. Voor het bedrijf is geen melding op grond van het Activiteitenbesluit gedaan of een Wabo-vergunning milieu afgegeven. Om inzicht te krijgen in de werkzaamheden heeft er een bedrijfsbezoek plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat het bedrijf handelt in tweedehands broedmachines. Deze machines worden ten behoeve van de handel indien nodig gerepareerd. Het bedrijf kan op basis van de VNG-uitgave gekarakteriseerd worden als een groothandel in machines en apparaten (niet zijnde voor de bouwnijverheid) met bijbehorende milieucategorie 3.1. Echter gezien de omvang en de werkzaamheden in het bedrijf is het ook te motiveren om het bedrijf in te delen in de categorie overige groothandel (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigheden etc) met de bijbehorende milieucategorie 2. Op basis van de grootte van het bedrijf (bedrijfsoppervlak) is mede te overwegen dat er een afstandstrap kleiner wordt gehanteerd ten opzichte van groothandel in machines en apparaten. Op basis van deze overwegingen is dit bedrijf ingedeeld in milieucategorie 2.
De milieucontouren van deze bedrijven zijn voor een gedeelte gelegen over het plangebied. Deze bedrijven worden in de richting van het plangebied niet belemmerd door reeds aanwezige woningen. In onderstaande afbeelding zijn de milieucontouren om deze bedrijven getekend. Bij de inrichting van het plangebied dient rekening met deze contouren gehouden te worden om een goed woon- en leefklimaat te garanderen. Tevens zouden deze bedrijven belemmerd worden in hun mogelijkheden wanneer woningbouw in hun contouren wordt gesitueerd.

5.3.6.3 Overige niet-agrarische bedrijvigheid

Naast de geclusterde bedrijvigheid langs de Jan Nijenhuisstraat en de concentratie bedrijven op het bedrijventerrein Keizerswoert bevinden zich in de omgeving van het plangebied ook nog enkele solitair gelegen bedrijven. Ook deze bedrijven kunnen van invloed zijn op de ontwikkeling van Rimpeler. In onderstaande paragrafen wordt bij deze bedrijven stilgestaan:

  • Benegas
    Het bedrijf Benegas, Zuiderzeestraatweg 1 is een gasvulstation. Het bedrijf valt onder de wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid (BZRO-bedrijf). Deze contouren zijn bepalend voor het bedrijf. In de paragraaf externe veiligheid wordt hierop verder gegaan.
  • Stenenkamerseweg
    Aan de Stenenkamerseweg zijn diverse niet agrarische bedrijven gelegen. Hierbij zijn met name de bedrijven Van de Mheen en eierhandel Bloemendaal van belang. Onderstaande afbeelding geeft de contouren weer met uitzondering van de contour om de puinbreker bij Van de Mheen.
    afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0021.png"
    Afbeelding - contouren om de bedrijven gelegen aan de Stenenkamerseweg
  • Eierhandel Bloemendaal
    De contour van de eierhandel, Stenenkamerseweg 18 komt gedeeltelijk over het plangebied te liggen. Gezien de bedrijfsvoering en de ligging van de bedrijfsgebouwen is het niet redelijk om deze contour te verkleinen. Het bedrijf zou dan in zijn bedrijfsvoering belemmerd worden en tevens kan er geen goed woon- en leefklimaat gegarandeerd worden in de nieuw te realiseren woningen. Bij de ontwikkeling van Rimpeler dient bij de situering van de nieuwe woningen rekening gehouden met deze contour (zie verder hieronder).
  • Gebr. Van de Mheen
    Het bedrijf Gebr. Van de Mheen, Stenenkamerseweg 20 is een bedrijf waarop twee milieucategorieën van toepassing zijn. De bedrijfsactiviteiten zijn groothandel in zand en grind, een afvalinzameldepot (categorie 3.1) en de aanwezigheid van een puinbreker. Voor het bedrijf loopt momenteel een wijziging van het bestemmingsplan voor het uitbreiden van het bedrijf naar het noorden toe. De puinbreker (<100.000 ton/jr) zal op basis van de huidige plannen op dit nieuwe gedeelte worden gerealiseerd. Bij het bepalen van de locatie voor de puinbreker wordt rekening gehouden met de toekomstige ontwikkeling van Rimpeler.
    In het kader van de planontwikkeling van Van de Mheen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de gewenste situatie met betrekking tot de puinbreker. De resultaten van dit onderzoek zijn gebruikt om de geluidbelasting van Van de Mheen op de grens van het plangebied Rimpeler te bepalen. In een memo van 18 april 2016 is hierover door de Omgevingsdienst Regio Nijmegen geadviseerd (kenmerk W.Z15.101640.01/AR-2). De memo is in bijlage X bij dit advies van ODNV opgenomen.
    Een kanttekening bij dit onderzoek is dat het onderzoek uitgevoerd is in het kader van de Wabo-vergunning onderdeel milieu. Hierbij is de specifieke plaats van de grootste geluidbron zijnde de puinbreker en de maatregelen die genomen worden om het geluidbelasting te reduceren reeds meegenomen. De te treffen maatregelen/uitgangspunten worden waar mogelijk vastgelegd in het bestemmingsplan dan wel in de te verlenen omgevingsvergunning. In het bestemmingsplan voor het bedrijf Van de Mheen wordt in elk geval expliciet de locatie van de puinbreker vastgelegd. Op deze manier staat vast dat de puinbreker op basis van de situering geen belemmering vormt voor de nieuw te realiseren woningen in Rimpeler.

Hierdoor wordt tevens een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd in de nieuwe woonwijk Rimpeler.

Eierhandel Bloemendaal
Voor Eierhandel Bloemendaal is de milieucontour op basis van de VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering” bepaald. Deze milieucontour is ingetekend om de bestemming “bedrijven” conform het vigerende bestemmingsplan. De betreffende contour op basis van de handreiking van de VNG is op onderstaande afbeelding zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0022.png"

Afbeelding - contour om bestemming 'bedrijven'

Met betrekking tot het voorliggende bestemmingsplan wordt er voor gekozen om binnen de contour in het plangebied geen nieuwe woningen mogelijk te maken. Hierom is aan de gronden die liggen binnen de contour de bestemming 'Groen' gegeven. Op deze manier is uitgesloten dat binnen deze contour nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd.

5.3.6.4 Agrarische bedrijven

In de omgeving van het plangebied zijn de volgende agrarische bedrijven gelegen:

  • 1. Rimpelerweg 45
    (deze is niet betrokken bij deze overwegingen omdat dit bedrijf zijn activiteiten gaat stoppen om de ontwikkeling van "Rimpeler" mogelijk te maken);
  • 2. Zuiderzeestraatweg 2-4
  • 3. Zuiderzeestraatweg 3
  • 4. Broeksteegje 2.

Voor agrarische bedrijven is geur de meest bepalende factor. Geur ten gevolge van agrarische bedrijven in het kader van ruimtelijk ontwikkeling wordt berekend met behulp van het programma V-stacks gebied. In dit programma is de vergunde dierbezetting van de bedrijven ingevoerd waarbij het emissiepunt is gelegd op het punt van het bouwvlak dat het dichtst is gelegen bij het plangebied. Hierdoor wordt er tevens rekening gehouden met de ontwikkelingsmogelijkheden die het bedrijf nog heeft op basis van het bestemmingsplan. In onderstaande afbeelding zijn deze contouren weergegeven.

Voor de individuele geurbelasting van agrarische bedrijven geldt de norm van 14 OU/m3 voor woningen in het buitengebied en de norm van 3 OU/m3 voor woningen in de bebouwde kom. De bestaande woningen aan de Stationsstraat en de woningen in Husselerveld/Bijsteren worden beschouwd als zijnde bebouwde kom. De te ontwikkelen woningen worden ook beschouwd als bebouwde kom voor deze woningen geldt dus de norm van 3 OU/m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0023.png"

Afbeelding - Agrarische contouren uitgaande van de planologische mogelijkheden

Uit de berekeningen blijkt dat het bedrijf Zuiderzeestraatweg 3 en Zuiderzeestraatweg 4 belemmert worden in hun ontwikkeling door "Rimpeler" (oranje contour). Tevens is ook zichtbaar dat deze bedrijven hun planologische ruimte in de huidige situatie al niet meer geheel kunnen benutten omdat er reeds woningen zijn gelegen in de oranje contour waarvoor de norm van 3 OU/m3 geldt (bebouwde kom). In dergelijke gevallen behoeft er voor nieuwe ontwikkelingen geen rekening gehouden te worden met de maximale planologische mogelijkheden van het bedrijf.

Wanneer de geurbelasting van Zuiderzeestraatweg 3 en Zuiderzeestraatweg 4 ten gevolge van de vergunde situatie wordt doorgerekend met V-stacks vergunning blijkt dat deze bedrijven in de huidige situatie al geen uitbreidingsmogelijkheden meer hebben in verband met de aanwezigheid van woning waarvoor de norm van 3 OU/m3 geldt (bebouwde kom). In onderstaande afbeelding zijn de geurcontouren ten gevolge van de vergunde veebezetting weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0024.png"

Afbeelding - agrarische contouren uitgaande van de feitelijke situatie

Om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen ten gevolge van de geurbelasting ten gevolge van de dichtstbijzijnde agrarische bedrijven dient woningbouw buiten de oranjecontour plaatst te vinden. Hiermee wordt tevens voorkomen dat de bedrijven ten gevolge van Rimpeler verder in hun bedrijvigheid worden belemmerd.

Cumulatie van geur
Voor het bepalen van een goed woon- en leefklimaat dient ook rekening gehouden te worden met de eventuele cumulatie van geur ten gevolge van agrarische bedrijven. Hiertoe is in 2015 door Tauw reeds een onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 9). De conclusie van dit onderzoek is dat in het plangebied een redelijk goed tot goed leefklimaat is ten gevolge van de cumulatie van geur van agrarische bedrijven.

Conclusie en aanbevelingen hinder bedrijvigheid/milieuzonering
Er zijn diverse contouren van bedrijven over het plangebied gelegen. De contouren van de niet agrarische bedrijven zijn bepaald ten opzichte van een rustige woonwijk. Door deze gedeelten van het plangebied als gemengd te bestemmen (combinatie wonen – bedrijvigheid) zijn er ontwikkelingen mogelijk. Tevens kan er bij het inrichten van het plangebied rekening worden gehouden met deze contouren door hier geen woningen te projecteren.
Voor het noordelijk woonveld wordt in ingezet op de realisatie van woon-werkcombinaties. Deze woon-werkcombinaties zullen er enerzijds voor zorgen dat het gebied een wat meer gemengde invulling krijgt qua gebruik. Uitgangspunt hierbij is echter dat de werkfuncties die hier terecht kunnen komen niet belemmerend mogen zijn voor de eveneens te realiseren woonfuncties ter plaatse. De omvang van de bedrijfsfunctie zal dan ook beperkt worden toegestaan.

Met betrekking tot agrarische bedrijven ligt de geurcontour ten gevolge van Zuiderzeestraatweg 3 over het plangebied. Dit bedrijf wordt in zijn uitbreidingsmogelijkheden reeds belemmerd door woningen in de bebouwde kom (Kelderskamp en Stationsstraat).
Wanneer gekeken wordt naar cumulatie van geur is er in het gebied sprake van een redelijk goed tot goed leefklimaat (zie verder paragraaf 5.3.7).

5.3.7 Geur

In het kader van geur zijn er verschillende onderzoeken uitgevoerd en adviezen gegeven. Op 12 maart 2015 is er door Tauw een analyse gemaakt van verschillende milieuthema's (zie bijlage 3). Hierin is geur niet als apart thema meegenomen. Echter komt geur wel op veel verschillende plaatsen in de analyse terug.
Op 5 oktober 2016 heeft er een kwalitatief geuronderzoek ter gevolge van omliggende bedrijven op industrieterrein Keizerswoert, plaatsgevonden voor Rimpeler (zie bijlage 9). Dit onderzoek is ook uitgevoerd door Tauw. De geureffecten van agrarische bedrijven is in bovenstaand onderzoek niet meegenomen. Dit is separaat door de Omgevingsdienst Noord-Veluwe verricht.
Op 7 november 2016 is door de Omgevingsdienst Noord-Veluwe gevraagd om in het ontwikkelproces het aspect milieu te coördineren met betrekking tot de taakvelden van de ODNV (zie bijlage 8). Hieronder wordt verstaan de benodigde onderzoeken te laten uitvoeren en de resultaten hiervan in te brengen in het planproces. Tevens wordt het planproces actief gevolgd op de taakvelden van de ODNV.

Ten slotte heeft de ODNV ook advies uitgebracht over de milieucontouren van de omliggende bedrijven. Op grond van dit advies zijn de geurcontouren van de bedrijven op Keizerswoert nog gedetailleerder inzichtelijk gemaakt. Tevens zijn tijdens een informatiebijeenkomst over Rimpeler door vertegenwoordigers van Eierhandel Bloemendaal vragen gesteld over hun milieucontour. In dit advies wordt er gekeken naar het bedrijventerrein Keizerswoert en Eierhandel Bloemendaal (zie bijlage 10). Hieronder wordt het laatste advies uitgewerkt.

5.3.7.1 Geurcontouren Keizerswoert

Het bedrijventerrein Keizerswoert is een industrieterrein waar bedrijven tot categorie 4.2 gevestigd mogen worden. Bestaande bedrijven met een hogere milieucategorie zijn toegestaan. Op het industrieterrein zijn een aantal bedrijven waarbij de milieucategorie bepaald wordt door het aspect geur. Het betreft:

  • 1. Trouw Nutrition Nederland, Nijverheidsweg 2, Putten; het opslaan, mengen, verpakken en verladen van grondstoffen, halffabricaten en eindproducten voor de diervoeder industrie en landbouw (categorie 4.1)
  • 2. CPC Flevo, Nijverheidsweg 11, Putten; productie van voer voor pelsdieren (categorie 5.2)
  • 3. Kamstra BV/Enorgha/Recyfood, Nijverheidsweg 4, Putten; de inname, op- en overslag en bewerking van organische afvalstoffen (categorie 4.2).

In onderstaande afbeelding zijn deze bedrijven en het gebied Rimpeler weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0025.png"

Afbeelding - Ligging gebied en geurrelevante bedrijven

Toetsingskader geur
Het toetsingskader voor geur is vastgelegd in het Activiteitenbesluit. Hierin wordt bepaald dat ten minste rekening gehouden moet worden met het lokaal geurbeleid. In de gemeente Putten is geen geurbeleid vastgesteld voor industriële geur. Wel heeft de gemeente zich geconformeerd aan het Gelders geurbeleid. Dit beleid is vastgelegd in “Beleidsregels geur bedrijven (niet –veehouderijen) Gelderland 2017”. Voor woningen zijn de volgende normen in deze beleidsregel opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0026.png"

Cat A-objecten zijn gedefinieerd als woningen en vergelijkbare objecten gelegen in gebiedscategorie “wonen” en Cat B-objecten als woningen en vergelijkbare objecten gelegen in gebiedscategorie “werken”. De gebiedscategorie “werken” is als volgt omschreven: gebied met overwegend de bestemming “bedrijf”, “bedrijventerrein” of een soortgelijke bestemming volgens het vigerende bestemmingsplan.

De normen zijn gesteld in de eenheid OU/m3. In oudere vergunningen wordt ook de eenheid ge/m3 gehanteerd. De OU/m3 en ge/m3 verhouding is als volgt: 1 OU/m3 = 2 ge/m3.
De normen in de beleidsregel zijn afhankelijk gesteld van de aard van de geur (hedonische waarde). Voor nieuw te realiseren woningen geldt dat de geurbelasting maximaal de richtwaarde mag zijn.

Toetsing van de vergunde geuremissies
Tussen het gebied Rimpeler en het industrieterrein zijn de burgerwoningen aan de Stationsstraat gelegen. De geurnormen van de bedrijven op het industrieterrein zijn gesteld op de woningen op de Stationsstraat (zie bijlage 1 met geurvoorschriften uit de milieuvergunningen).

In onderstaande tabel zijn de vergunde geuremissies van de relevante bedrijven samengevat:

Bedrijf   Aard van de geur   Richtwaarde   Vergunde norm (98 percentiel)   Beoordelingspunt  
Trouw   minder hinderlijk   1,5 OU/m3   1,5 OU/m3   woning Engersteeg/Stationsstraat  
Flevo   hinderlijk   0,5 OU/m3   0,5 OU/m3   nw punt gevel gebouw 13  
Kamstra   hinderlijk   0,5 OU/m3   0,15 OU/m3   woning Engersteeg/Stationsstraat  
Enorgha   hinderlijk   0,5 OU/m3   geen norm   Geurcontour uit aanvraag is bepalend  
Recyfood   hinderlijk   0,5 OU/m3   nog geen vergunning <0,5 OU/m3 op woningen Stationsstraat  

In de milieuvergunning van de relevante bedrijven is dus voorgeschreven dat op de woningen aan de Stationsstraat voldaan moet worden aan de richtwaarden conform het geurbeleid. De nieuw te realiseren woningen zijn op een grotere afstand van de bedrijven gelegen. Hierdoor zal op deze woningen ook aan de richtwaarde worden voldaan.

5.3.7.2 Conclusie geur

In het plangebied wordt voldaan aan de richtwaarden zoals gesteld in het Gelders geurbeleid voor de individuele bedrijven. De bedrijven worden in hun bedrijfsvoering niet belemmerd door de komst van Rimpeler. Er is op de woningen sprake van een aanvaardbaar geurbeleving.

De cumulatieve geurbelasting is niet in kaart gebracht omdat er een toetsingskader ontbreekt waarmee bepaald kan worden of er sprake is van een aanvaardbare geurbeleving.

5.3.8 Flora en fauna-onderzoek

In het kader van de voorbereiding van de nieuwe woonwijk heeft het bureau Blom Ecologie in het kader van de Wet natuurbescherming een quickscan uitgevoerd. Een quickscan is een oriënterend onderzoek waarbij een beoordeling wordt gegeven van de aanwezigheid van flora en fauna in het plangebied, de betekenis van het plangebied voor de aanwezige soorten en de effecten van de voorgenomen ingrepen op de soorten.
Het rapport is als bijlage 11 in de toelichting opgenomen.

Per 1 januari 2017 is de voormalige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb).

Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of Nationaal Landschap. Binnen een straal van 3 kilometer zijn het Natura2000-gebied 'Veluwe', de Nationale landschappen 'Veluwe & Arkemheen-Eemland' en meerdere EHS/NNNgebieden gelegen. Het beoogde exploitatiegebied maakt geen onderdeel uit vanbeschermde weidevogelgebieden (gelderland.nl).

De beoogde ontwikkeling betreft de ontwikkeling van 330-340 woningen. De werkzaamheden gedurende de ontwikkeling kunnen leiden tot een tijdelijke toename in stikstofdepositie (projecteffect). Een toename in stikstofdepositie kan een effect sorteren op kwetsbare en gevoelige habitattypen. Echter leert de ervaring dat het projecteffect bij soortgelijke en grotere projecten en de afstand tot kwetsbare habitats dat de stikstofdepositie onder de drempelwaarde van 0,05 mol/hectare/jaar blijft.

Voor de overige effecten (trillingen, geluid, optische verstoring etc.) geldt dat de afstand tot omliggende Natura2000-gebieden per definitie te groot is. De planlocatie betreft het gebied Rimpeler aan de grens van de bebouwde kom van Putten. Derhalve zal de ontwikkeling niet resulteren in een verhoogde verkeersintensiteit en/of stikstofdepositie. Bovendien zullen de nieuwe woningen energiezuiniger zijn dan de bestaande bebouwing. Tevens gelet op de ligging van de locatie ten opzichte van Natura2000-gebieden en de tussenliggende elementen als stedelijk gebied, industrie en infrastructuur kan een permanent effect worden uitgesloten.

Soortenbescherming

  • In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. Het plangebied heeft, behoudens vleermuizen en steenuil, aannemelijk geen essentiele betekenis voor beschermde soorten waarvoor geen vrijstellogin geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen Gedurende de sloop en ontwikkeling kan verstoring van vleermuizen plaatsvinden als gevolg van (onjuist toegepaste) verlichting. Tevens kan als gevolg van de werkzaamheden geschikt habitat voor de rugstreeppad ontstaan. Op de gehele planlocatie kunnen broedgevallen van algemene vogels voorkomen.
  • De ruimtelijke ingrepen leidden, behoudens vleermuizen, rugstreeppad, steenuil en broedvogels, mogelijk tot een tijdelijke verstoring van algemene voorkomende en licht beschermde soorten. Bij de kap van bomen met holtes, scheuren en spleten kunnen mogelijk effecten optreden voor vleermuizen (vernietiging van verblijfplaatsen). Tevens kunnen bestaande vliegroutes worden vernietigd alsgevolg van grootschalige kap. Indien dergelijke bomen worden gekapt dien voorafgaand te worden vastgesteld door een ter zake deskundige of deze gebruikt worden door vleermuizen. Ten aanzien van steenuil is een ontheffing voorhanden. Mits gewerkt wordt zoals aanbevolen (m.n vleermuizen, rugstreeppad en broedvogels) wordt nader onderzoek naar het voorkomen van soorten niet nodig geacht.
  • Indien geen bomen worden gekapt die potentieel geschikt zijn voor vleermuizen of bestaand vliegroutes worden onoverbrugbaar onderbroken, de bepalingen uit ontheffing FF/75C/2014/0493 worden gestand gedaan en mits er wordt gewerkt zoals aanbevolen leiden de werkzaamheden aannemelijk niet tot overtreding van de Flora- en faunawet. Er behoeft (vooralsnog) geen (aanvullende) ontheffing van de Flora- en faunawet (art. 75) aangevraagd te worden.

Aanbevolen maatregelen en handelingen

  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig gehandeld worden met alle voorkomende flora en fauna (algemene Zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal in het werkgebied (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden bij voorkeur minimaal verlichten en hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel) en de werkzaamheden in de periode april-oktober tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes).
  • Ten aanzien van rugstreeppad geldt dat de soort gedurende de ontwikkeling de locatie kan bevolken. In de periode april t/m augustus/september dient te worden voorkomen dat er op het aangewonnen terrein potentiele voortplantingswateren ontstaan door het terrein voortdurend te egaliseren en met name de delen waar niet gewerkt wordt. In het gehele jaar maar met name in de periode oktober t/m maart dient het ontstaan van potentiele verblijf- en overwinteringslocaties te worden vermeden. Hopen puin en ander materiaal dient direct te worden afgevoerd. Een alternatief voor bovenstaande werkwijze is gehele uitrastering van de gehele werklocatie middels een amfibieenscherm of het aanbrengen van een dik geegaliseerd puinbed. Welke werkwijze wordt toegepast is ter beoordeling aan de uitvoerend partij. Indien ondanks de zorgvuldige aanpak rugstreeppadden worden aangetroffen moeten de werkzaamheden worden gestaakt. Een ter zake deskundige geeft op welke wijze de werkzaamheden hervat kunnen worden.
  • De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen (15 maart t/m 15 juli). Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige.

Conclusie flora en fauna
Omdat er gewerkt zal worden conform de aanbevelingen wordt er voldaan aan de Wet natuurbescherming.

5.3.9 Stikstofdepositie

Stikstofdepositie vormt al jaren een knelpunt bij de besluitvorming over plannen en projecten, omdat overbelasting een probleem is voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen voor de voor stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden gebieden. Per 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) van kracht geworden. Met het PAS moet een belangrijk deel van deze knelpunten tot het verleden behoren.

Het PAS verbindt ecologie en economie. Het doel is het beschermen en ontwikkelen van kwetsbare, voor stikstof gevoelige natuur, terwijl tegelijkertijd economische ontwikkelingen mogelijk blijven. Het programma bevat hiertoe maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie (bronmaatregelen) en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden (herstelmaatregelen). Als gevolg hiervan kunnen in en rondom de Natura 2000-gebieden economische activiteiten worden toegelaten die stikstofdepositie veroorzaken. Hiertoe voorziet het programma in zogenoemde ‘ontwikkelingsruimte’.

Conform de PAS-methodiek is de grenswaarde waarboven sprake is van vergunningsplicht, vastgesteld op 1 mol/ha/jaar. Tussen de 0,05 mol/ha/jaar en de 1 mol/ha/jaar is sprake van meldingsplicht. Is de depositie in de beoogde situatie lager dan 0,05 mol/ha/jaar, dan is er geen melding- of vergunningsplicht.

De grenswaarde van 1 mol/ha/jaar wordt voor een Natura 2000-gebied van rechtswege verlaagd naar 0,05 mol/ha/jaar als op minimaal één relevant hexagoon van het betreffende natuurgebied 95 % of meer van de depositieruimte voor meldingen is vergeven. Een actuele lijst van aanpassingen van de grenswaarden per Natura 2000-gebied is te vinden op http://pas.bij12.nl/content/mededeling-over-de-ruimte-voor-meldingen.

De PAS voorziet in ontwikkelingsruimte voor projecten maar niet voor reguliere bestemmingsplannen. Het PAS biedt derhalve geen directe oplossing voor de problematiek bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Bij de onderbouwing van een plan wordt vooralsnog gebruik gemaakt van de werkwijze voor het PAS. In de beoordeling of het plan vergunningsplichtig is, dient de stikstofdepositie ten gevolge van het totale plan te worden berekend. Voor eventueel benodigde ontwikkelingsruimte, worden de effecten van het plan inzichtelijk gemaakt ten opzichte van de feitelijke situatie en worden verschilberekeningen uitgevoerd.

Ten behoeve van de bepaling van vergunnings- en meldingsplicht is door het ingenieursbureau Tauw de depositie ten gevolge van het plan berekend. De berekeningen zijn uitgevoerd met de AERIUS Calculator. De berekening is als bijlage 12 toegevoegd. De meest nabijgelegen stikstofgevoelige habitats zijn gelegen op 2,2 km van het plan in Natura 2000-gebied de Veluwe.

De berekende maximale hoeveelheid stikstofdepositie op de stikstofgevoelige habitats als gevolg van het plan, bedraagt 0,11 mol/ha/jaar. Deze worden berekend voor het habitattype Lg14 (Eiken- en beukenbos van lemige zandgronden) aan de noordkant van Putten nabij landgoed Oud-Groevenbeek.

Conclusie stikstofdepositie
Voor Natura 2000-gebied de Veluwe is de grenswaarde in april 2016 verlaagd van 1 mol/ha/jaar naar 0,05 mol/ha/jaar. Dit betekent dat de ontwikkeling Rimpeler vergunningsplichtig is voor het aspect stikstofdepositie. De toename is ruim lager dan 3,0 mol/ha/jaar en daarmee vergunbaar indien er op het moment van de vergunningaanvraag voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar.

5.3.10 Water
5.3.10.1 Inleiding

De watertoets omvat het proces van informeren, afstemmen en adviseren om te komen tot een inhoudelijke beoordeling van de waterhuishoudkundige gevolgen van het bestemmingsplan. Dit proces resulteert in de waterparagraaf ten behoeve van een wijziging van het bestemmingsplan.

In het kader van de watertoets heeft op 13 december 2016 afstemming plaatsgevonden met waterschap Vallei en Veluwe (dhr. J. Timmer) over de relevante waterhuishoudkundige aspecten. De uitgangspunten ten aanzien van de uitwerking van deze aspecten zijn vastgelegd in de uitgangspuntennotitie waterhuishouding met kenmerk WATBF1241R001D0.1, d.d. 28 februari 2017 (zie bijlage 13). De belangrijkste uitgangspunten voor de uitwerking van het inrichtingsplan van Rimpeler zijn opgenomen in deze waterparagraaf.

Op 5 oktober 2017 heeft ten behoeve van het waterstructuurplan een vervolgoverleg plaatsgevonden. Bij dit overleg was ook het waterschap Vallei en Veluwe aanwezig was. De uitkomsten van dat overleg zijn ook meegenomen in deze waterparagraaf.

5.3.10.2 Gebiedsbeschrijving

Tussen de wijk Bijsteren en de nog aan te leggen ontsluitingsweg nieuwe Henslare ligt de nieuwbouwlocatie Rimpeler. Het plangebied is circa 9 ha en zal door de gemeente Putten worden ontwikkeld tot woonwijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0027.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0028.png"  
Afbeelding - ligging plangebied   Afbeelding - stedenbouwkundig plan  
5.3.10.3 Huidige situatie

Maaiveldhoogte

Het plangebied Rimpeler loopt van oost naar west licht af van ca. 9,8 m NAP naar 7,8 m NAP. Goed is te zien dat het maaiveld afloopt naar het westen, richting de nieuwe weg Henslare. Deze natuurlijke afloop wordt gebruikt in het ontwerp van het hemelwatersysteem. Langs de Henslare wordt een waterbuffer gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0029.png"

Afbeelding - maaiveldverloop (AHN2) plangebied

Grondwaterstanden
Op basis van de huidige beschikbare gegevens is een inschatting gemaakt van de geohydrologische situatie. Hiervoor is gebruik gemaakt van beschikbare gegevens van Dinoloket (TNO). De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) is per peilbuis bepaald waarna een interpolatie is gemaakt op basis van de Kriging methode. De kaart geeft een globaal inzicht in het heersende grondwaterregiem. In het lage westelijke deel van het plangebied komen hoge grondwaterstanden voor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0030.png"  











afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0031.png"  
Afbeelding - gemiddelde hoogste grondwaterstanden plangebied  

Een belangrijk aandachtspunt hierbij is dat dat er geen peilbuizen aanwezig zijn in het plangebied zelf en dat de kaart daarmee een interpretatie is. Ten behoeve van het op te stellen waterstructuurplan en het bouwrijp maken van het plangebied zijn meerdere peilbuizen in het gebied geplaatst waar de grondwaterstand twee keer per dag wordt gemeten. Op basis van deze metingen zal bij de verdere uitwerking de ophoging en het grondwaterstandsverloop worden bepaald.

Oppervlaktewater
Door het plangebied loopt de A-watergang Spoorsloot Putten. Hierop voeren bestaande greppels en watergangen overtollig regen- en grondwater uit het gebied af. In figuur 5 is deze watergang weergegeven. De gegevens zijn afkomstig van de legger van het waterschap Vallei en Veluwe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKRimpeler-ON01_0032.png"

Afbeelding - Ligging A-watergang (spoorsloot) en overige watergangen plangebied

De legger is niet helemaal up to date. Zo is ten noorden van het plangebied een deel van de watergang vervangen door twee duikers van 800 mm. In Bijlage 1 is een overzichtstekening opgenomen van de huidige situatie en noorden van het plangebied.

5.3.10.4 Uitgangspunten waterhuishouding voor planvorming Rimpeler

Hierna zijn per thema de uitgangspunten weergegeven.

Hemelwater
Bij de ontwikkeling van het plangebied is sprake van een toename van verhard oppervlak. Hierdoor kan het hemelwater niet infiltreren en wordt het versneld afgevoerd naar riolering of oppervlaktewater. Dit is ongewenst en dient zoveel mogelijk te worden voorkomen.

Uitgangspunt is dat het hemelwater zoveel mogelijk in het plangebied blijft. Er wordt uitgegaan van het verwerken van hemelwater met wadi's in het plangebied ten oosten van de Rimpelerweg en inzamelen en afvoeren naar een waterpartij langs de nieuwe Henslare ten westen van de Rimpelerweg. Het hemelwater wordt zoveel mogelijk bovengronds afgevoerd. Hierbij geldt een maximale afstand van 150 meter voor het transport van hemelwater over wegen met goten. Als de afstand groter is dan 150 meter zal een hemelwaterriolering worden aangelegd die afvoert naar een infiltratie-/bergingsvoorziening.

Bij het ontwerp van het watersysteem wordt er van uitgegaan dat een bui met een T=100 neerslaggebeurtenis, waarbij 86 mm neerslag in 24 uur valt, volledig binnen het plangebied wordt verwerkt. Hiermee wordt wel rekening houden met de toegestane afvoer uit het plangebied.

  • 3 l/s/ha wordt afgevoerd naar het watersysteem wat over 24 uur gelijk staat aan 26 mm neerslag.
  • De overige 60 mm wordt in het plangebied vastgehouden en gefaseerd afgevoerd met een maximum van 1,5l/s/ha.

Bij het bepalen van de toename van verhard oppervlak worden de volgende uitgangspunten in acht genomen:

  • sportvelden, of kunstgrasvelden worden niet als verhard oppervlak aangemerkt;
  • (half) open verharding bij parkeerplaatsen wordt niet als verhard oppervlak aangemerkt;
  • vegetatiedaken (met voldoende opvangcapaciteit) worden niet aangemerkt als verhard oppervlak;
  • tuinen op particuliere percelen worden voor 50% toegerekend aan verhard oppervlak; De afwatering van de helft van de tuinen (achtertuin) wordt op eigen terrein verwerkt door bijvoorbeeld het toepassen van infiltratiekratten. In totaal wordt er daarme 25% van het totaaloppervlak van de tuinen als verhard oppervlak aangemerkt;
  • wegen, trottoirs en fietspaden worden voor 100% toegekend aan verhard oppervlak.
  • daken worden voor 50% toegerekend aan het verhard oppervlak. Hemelwater dat op de daken valt aan de achterzijde van de huizen wordt op eigen terrein verwerkt door bijvoorbeeld het toepassen van infiltratiekratten.

In onderstaande tabel staan de verwachte oppervlaktes aan verharding binnen het plangebied weergegeven. Ten behoeve van de waterberging berekening is op basis van deze oppervlaktes het toegekend oppervlak bepaald.

Omschrijving   Oppervlak (m2)   Toekenning verhard oppervlak (%)   Toegekend verhard oppervlak (m2)  
Wegen (inclusief fietspaden, troittoirs etc)   28.546   100   28.546  
Groen   28.498   0   0  
Daken   22.030   50   11.015  
Tuinen   40.380   25   10.095  
    Totaal (m2)   66.847  
    Benodigde berging (m)   0,06  
    Benodigd bergingsvolume (m3)   4010,82  

Het toegekende oppervlak ten behoeve van de compensatieberekening is 66.847 m2. Er dient in totaal 60 mm per m2 aan water te worden geborgen in het terrein. In totaal moet er 66.847*0,06=4010 m3 waterberging worden gerealiseerd in het gebied als gevolg van de toename aan verhard oppervlak. Deze berging wordt gevonden in de vorm van wadi's en oppervlaktewater.

Oppervlaktewater
Langs de te realiseren ontsluitingsweg Henslare is oppervlaktewater voorzien. Deze waterpartij voorziet in een deel van de benodigde bergingscapaciteit in het gebied. Ook dient rekening gehouden te worden met een gedeeltelijke hemelwateraanvoer vanaf de aan te leggen ontsluitingsweg Henslare. Voor deze waterpartij(en) geldt dat deze:

  • Permanent watervoerend moeten zijn ten behoeve van de waterkwaliteit;
  • Zo veel mogelijk een zelfreinigend vermogen dienen te bezitten;
  • Een overloop richting de Spoorsloot heeft die voldoet aan de afvoereisen van het waterschap;
  • Er voldoende afvoercapaciteit onder de nieuwe Henslare aanwezig is.

Bij het bepalen van de bergingscapaciteit wordt uitgegaan van het waterpeil onder normale omstandigheden en het laagst gelegen maaiveld. Bij de maximaal benodigde berging (T=100) mag het peil in het oppervlaktewater stijgen tot 10 cm onder het laagst gelegen maaiveld. Om de afvoer te kunnen regelen wordt gebruik gemaakt van vaste V-stuwen.

De partijpartij voorziet tevens volledig in de compensatie van het oppervlaktewater dat in het gebied gedempt wordt.

Grondwaterneutraal bouwen
Uitgangspunt voor de ontwikkeling Rimpeler is grondwaterneutraal bouwen, waarbij grondwaterstanden niet permanent verlaagd worden. Aftoppen in de wintermaanden wordt wel toegestaan, indien het grondwater in de zomer wordt aangevuld. Over het hele jaar gezien zal de grondwaterstand niet beïnvloed worden.

Op basis van de beschikbare gegevens zal ten westen van het plangebied zeer waarschijnlijk moeten worden opgehoogd. Op basis van de inmetingen van het maaiveld en de vaststelling van de GHG in het gebied op basis van in het veld gemeten grondwaterstandsmetingen zal in het op te stellen waterstructuurplan een advies voor ontwatering en aanleghoogten worden opgesteld.

In een zone rondom het Veluwemassief, aan de oostzijde van de stuwwal van Nijmegen en een zone langs de Randmeren is sprake van een (smalle) zone die extra gevoelig is voor grondwateroverlast, de zogenoemde grondwaterfluctuatiezone. Het is van belang om hiermee bij de inrichting of herinrichting van stedelijk gebied, via de watertoets, rekening te houden en zo nodig maatregelen te nemen. Voor het plangebied Rimpeler betekent dit dat er op termijn rekening gehouden moet worden met 20 cm hogere grondwaterstanden ten opzichte van de huidige situatie.

Afvalwater
Als gevolg van de ontwikkeling van woningen zal er binnen het plangebied een toename zijn van het vrijkomende huishoudelijke afvalwater. Conform de zorgplicht voor stedelijk afvalwater zamelt de gemeente het huishoudelijk afvalwater in middels de riolering en transporteert dit naar een overnamepunt van het waterschap. Bij de verdere uitwerking van de ontwikkeling dienen de (diepte)ligging, minimale diameter, tracéverloop en aansluitlocatie op het gemeentelijk rioolstelsel verder te worden uitgewerkt in een (beknopt)rioleringsplan. Dit beknopt rioleringsplan zal onderdeel uitmaken van het op te stellen waterstructuurplan.

Waterkwaliteit
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende regenwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

Bij de voorgenomen planontwikkeling wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen zoals lood, koper, zink, zachte PVC en geïmpregneerde materialen. Dit om verontreiniging van het regenwater te voorkomen. Door het apart aanbieden van het huishoudelijk afvalwater op het gemeentelijk rioolstelsel, wordt verontreiniging van het regenwater voorkomen. Door het gescheiden houden van regen- en vuilwater zijn er geen extra risico's voor de grondwaterkwaliteit. Het voorgenomen hemelwatersysteem voorziet in de aanleg van open water en wadi's

Conclusie en vervolg watertoets
Bovengenoemde waterhuishoudkundige uitgangspunten zijn afgestemd met Waterschap Vallei en Veluwe. De nadere omschrijving is opgenomen in de uitgangspuntennotitie. Deze uitgangspuntennotitie is het kader voor de verdere uitwerking van het waterstructuurplan van Rimpeler. Het Waterschap zal nauw betrokken worden bij de uitwerking van dit plan.

5.4 Kabels en leidingen

Uit paragraaf 5.3.5 blijkt dat er ten zuiden en westen van het plangebied zich twee aardgasbuisleidingen bevinden. Tevens loopt er ten westen van het plangebied een hoogspanningsverbinding van 150 kV.

Beide leidingen en hoogspanningsverbinding met bijbehorende contractstroken vallen buiten het plangebied. Hiervoor hoeft in het bestemmingsplan niets te worden vastgelegd.

5.5 Duurzaamheid

In het stedenbouwkundig plan worden maatregelen voorgesteld die de nieuwe woonwijk op een zichtbare manier duurzamer en milieuvriendelijker maken om de bewoners en passanten bewust te maken van het belang van deze maatregelen. Voor Rimpeler zijn daarvoor vier duurzaamheidspeilers opgenomen:

  • groen
    groene leefomgeving, biodiversiteit, biotopen, verbinden met buitengebied, bomen, hagen ;
  • water
    afkoppelen, zichtbaar maken, infiltreren, flauwe taluds;
  • energie
    zonne-energie, actief en passief, efficiënt energieverbruik (openbare verlichting);
  • sociale duurzaamheid
    identiteit, betrokkenheid, flexibiliteit, functiemenging, gezondheid, aantrekkelijkheid, veiligheid.

GROEN

Bescherming van waardevolle biotopen;
Tijdelijke natuur;
Aansluiting op het buitengebied;
Voorzieningen voor vogels en andere fauna aan en om de gebouwen;
Haagbiotopen, natuurlijke hagen;
Meer natuurlijke verkeersruimten;
Stadsbomen;
Stapelmuren;
Groene daken;
Groene gevels;
Grasvelden;
Parken en openbaar groen;
Extensief beheerde groengebieden;
Inheemse soorten toepassen;
Groene oevers en natte biotopen.
 
ENERGIE

Reduceren koelbehoefte;
Gezonde ventilatie;
Efficiënte verlichting;
Aantrekkelijke groene stad = minder vervoer;
Gebruik reststromen;
Gebruik duurzame bronnen;
Zonne-energie;
Passieve zonne-energie;
PV panelen;
Thermische zonnecollectoren;
Thermische zonne-energie;
Wind.  
SOCIALE DUURZAAMHEID

Identiteit, wordt gecreëerd door zichtbaarheid en uitstraling;
Betrokkenheid, tussen de mens en zijn leefomgeving;
Flexibiliteit, fysiek en sociaal reageren op ontwikkelingen;
Bereikbaarheid, functies moeten toegankelijk zijn;
Functiemenging, zorgt voor diversiteit en aantrekkelijkheid;
Gezondheid, veel groen en beweging, weinig overlast;
Aantrekkelijkheid, universeel geldende waarden voor de openbare ruimte;
Veiligheid, gevoel van sociale veiligheid.  
WATER

Water zichtbaar maken;
Open waterlopen;
Bufferen en infiltreren;
Toepassen van bodembedekkers en heesters;
Waterdoorlatende verhardingsmaterialen;
Regenwatervijvers (buffering, zuivering en infiltratie);
Groene daken;
Regenwatergebruik;
Decentrale zuivering;
Installatie voor het gebruik van hemelwater;
Reductie verhard oppervlak;
Gevarieerde oevers;
Ontwerpen van tijdelijke regenwaterbuffers.
 

De bovenstaande maatregelen worden in het stedenbouwkundig plan genoemd en dienen als inspiratie om bij de ontwikkeling van Rimpeler waar mogelijk mee te nemen.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Opzet bestemmingsplan

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:

  • inleidende regels;
    In deze regels staan de begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze moet worden gemeten om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.
  • bestemmingsregels;
    In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd.
  • algemene regels;
    Het gaat hier om algemene regels die betrekking hebben op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regel te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, ontheffingsregels en wijzigingsregels. Verder is de anti-dubbeltelbepaling onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
  • overgangs- en slotregels.
    Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Deze laatste regel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.2 Bestemmingen

Agrarisch
Aan de oostzijde van het plangebied resteren nog enkele agrarische gronden. De gronden zijn met name bestemd voor de uitoefening van agrarische activiteiten. Er is geen bouwvlak aanwezig, er mag dan ook niet worden gebouwd op deze gronden.

Groen
De voor groen aangewezen gronden zijn bestemd voor de structuurbepalende 'groene ader' samen met de bestaande houtwallen en water. Met deze bestemming wordt de groen- en waterstructuur geborgd. De groenbestemming mag doorsneden worden door in- en uitritten.
Door het park is het geplande tracé van doorgaande hoofdfietsroute aangeduid.

Tot slot is ter bescherming van de aanwezige houtwallen is het zonder omgevingsvergunning niet mogelijk om de houtwallen te rooien of ter plaatse de gronden te vergraven/egaliseren.

Verkeer – Verblijfsgebied
De centrale route door de nieuwe woonwijk valt binnen deze bestemming. Binnen deze bestemming vallen alle wegen, straten en paden voor het doorgaand verkeer. Hieraan verbonden zijn functies als parkeren en voet- en fietspaden.
Binnen deze bestemming zijn ook speelvoorzieningen toegestaan. Het is niet toegestaan om gebouwen binnen deze bestemming te realiseren.

Wonen
Het voormalige agrarische bedrijf aan de Rimpelerweg heeft een woonbestemming gekregen. Binnen deze bestemming zijn de beide voormalige bedrijfswoningen toegestaan. Beide woningen zijn ook als karakteristiek aangeduid.
De aanwezige agrarische opstallen zijn toegestaan. Ter plaatse zijn lichte bedrijfsactiviteiten toegestaan (milieucategorie 1 of met afwijking daarmee vergelijkbaar).


Woongebied – Rimpeler
Het grootste deel van het plangebied heeft de globale bestemming 'Woongebied - Rimpeler'. Binnen deze bestemming mogen daarom alle binnen een woonwijk normaal voorkomende voorzieningen gebouwd of aangelegd worden. Op de verbeelding is niet aangegeven waar de woningen, de buurtwegen, groenvoorzieningen en andere binnen een woongebied behorende functies en voorzieningen moeten komen.

Het aantal woningen is gemaximeerd. In het woongebied zijn in principe uitsluitend grondgebonden woningen toegestaan. Voor de bouw van de woningen zijn wel regels opgenomen. Deze regels sluiten zoveel mogelijk aan bij de standaardregels zoals deze in Putten gelden.
Op de verbeelding zijn twee gebiedsaanduidingen aangegeven. Deze sluiten aan op de drie drie eenheden van beeldregie uit het beeldkwaliteitplan (zie bijlage 2):

  • 'Het Dorp'
  • 'Het Erf'
  • 'Het Park'

Op grond van deze deelgebieden wordt een nadere onderscheid gemaakt ten aanzien van goot- en bouwhoogte, dakhelling, de hoeveelheid aaneengesloten woningen en de te bebouwen oppervlakte van een grondgebonden woning.
In zijn algemeenheid zijn de 'standaardregels' aangevuld met nadere eisen voor het deelgebied 'Het Dorp':

  • 1. voor de grondgebonden woningen binnen de 'overige zone - het Erf' gelden andere regels omtrent goot- en bouwhoogtes, dakhelling en afstand van de voorgevel tot de naar de weg geparkeerde perceelsgrens. Één van de belangrijkste uitgangspunten binnen het Erf is dat de goothoogte van de woningen aan de voorgevel laag is. Tevens wordt het mogelijk gemaakt in de planregels om een gezamelijke parkeerschuur te bouwen op privéterrein;
  • 2. binnen de 'overige zone - het Park' wordt de realisatie van gestapelde woningen mogelijk gemaakt. Voor de gestapelde woningen geldt een andere goothoogte en een afwijkende dakhelling van het dakvlak.

In de planregels zijn enkele bepalingen opgenomen ten aanzien van terreinafscheidingen. In het beeldkwaliteitplan zijn aanvullende kwalitatieve eisen gesteld ten aanzien van de overgangen openbaar-privé.
Als een tuin aan openbaar gebied grenst dienen de erfafscheidingen in samenhang met de bebouwing ontworpen te worden. Hierbij moet minimaal een openheid van 30% van de erfafscheiding gewaarborgd worden.
Voor alle tuinen aan openbaar gebied geldt:

  • op alle grenzen privé- openbaar komt een erfafscheiding
  • minimaal 0,4 meter en maximaal 0,8 meter hoog aan de voorzijde en maximaal 2 meter hoog aan de achterzijde.

In de deelgebieden 'Het Erf' en 'Het Park' mogen alleen hagen als afscheiding toegepast worden.

Aanduiding WRO - zone wijzigingsgebied
Ter plaatse van deze aanduiding 'WRO - zone wijzigingsgebied' is het onder bepaalde ruimtelijke voorwaarden mogelijk voor het college van Burgemeester en Wethouders om de bestemming te wijzigen naar 'Wonen' ten behoeve van één vrijstaande woning. De ruimtelijke voorwaarden gaan o.a. over de bouwhoogte en inhoud van de woning, maar ook dat aangetoond moet worden dat er geen bezwaren zijn tegen de wijzigingen vanuit het oogpunt van milieu-, archeologie-, flora en fauna en waterbelangen.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Op 1 juni 2017 heeft de gemeenteraad ingestemd met een eerste grondexploitatie op basis van de uitgangspunten van het eveneens vastgestelde stedenbouwkundig plan. Uit deze eerste berekening blijkt dat de ontwikkeling van Rimpeler kostenneutraal ontwikkeld kan worden. 

Gelijktijdig met de vaststelling van dit bestemmingsplan zal bezien worden of een actualisatie van de eerder gemaakte grondexploitatie noodzakelijk is.

Daarnaast zijn met betrekking tot onder andere eventuele tegemoetkomingen in planschade, overeenkomsten gesloten met de vier in het plangebied betrokken marktpartijen. Op deze wijze is het kostenverhaal voor Rimpeler geborgd. Dit is ook de reden waarom voor de voorliggende ontwikkeling geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.

Op basis van voorgaande kan geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening en de economische uitvoerbaarheid van het plan verzekerd is. 

Hoofdstuk 8 Inspraak en overleg

8.1 Participatie

Nadat de benodigde bestuurlijke beslissingen zijn genomen is in het kader van het opstellen van het stedenbouwkundige plan op 7 februari een informatieavond georganiseerd voor omwonenden, belanghebbenden en overige belangstellenden. Op deze avond zelf konden de aanwezigen een reactie achterlaten en deze konden tot 14 februari bij de gemeente kenbaar worden gemaakt. Op basis van deze reacties is het stedenbouwkundig plan op onderdelen aangepast. Daarnaast zijn naar aanleiding van deze avond nog enkele gesprekken met omwonenden gevoerd om de plannen en de uitwerking daarvan nader op elkaar af te stemmen. Bij de uitwerking van de verschillende woonvelden wordt op detailniveau nader gekeken of tegemoet kan worden gekomen aan specifieke wensen uit de omgeving.

Naast de input vanuit de bewoners en bedrijven zijn bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan ook de grondeigenaren, Vrouwen Adviescommissie, de Welstandscommissie en de Woningstichting Putten betrokken. Al deze partijen zijn positief over het stedenbouwkundig plan.

Mede vanwege het participatie traject vroeg in het proces is de keuze gemaakt om het voorliggende bestemmingsplan niet als voorontwerp ter inzage te leggen.

8.2 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt het ontwerpbestemmingsplan Rimpeler in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de relevante overlegpartners. Het bestemmingsplan wordt, hoewel in het kader van vooroverleg al contact is geweest, onder meer toegezonden aan de provincie. Er is over de plannen en de waterparagraaf al overleg geweest met het waterschap (zie paragraaf 5.3.10).

8.3 Ontwerp-terinzagelegging

Het ontwerp-bestemmingsplan Rimpeler wordt voor een periode van 6 weken in het gemeentehuis voor een ieder ter inzage gelegd. Binnen de termijn wordt eenieder in de gelegenheid gesteld op het ontwerp-bestemmingsplan een zienswijze in te dienen te reageren.