direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Henslare Stenenkamerseweg14/20-24A
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.BPBKStkaweg20eo-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Als gevolg van de realisatie van de randweg Henslare II is voor een tweetal bedrijven aan de Stenenkamerseweg een alternatieve ontsluiting gerealiseerd. Door de omlegging van de bedrijfsontsluiting van zuid- naar noordzijde is het noodzakelijk de interne inrichting van beide bedrijven van Van de Mheen om te vormen. Tevens hebben beide bedrijven al geruimte tijd te kennen gegeven dat zij een uitbreidwens hebben.

Een deel van het grondgebied van één van de bedrijven was aangewend voor de realisatie van de weg Henslare II. Dit leidt ertoe dat met dit bestemmingsplan wordt ingezet op de mogelijkheid van het bieden van enige ruimte voor toekomstige uitbreidingen van de bedrijven. Tot slot maakt dit bestemmingsplan de verplaatsing van de woning aan de Stenenkamerseweg 14 planologisch mogelijk. Dit is nodig omdat als gevolg van de realisatie van Henslare de woning te kort op de weg is gelegen.

1.2 Vigerend(e) bestemmingsplan(nen)

Binnen de grenzen van het plangebied vigeert de Beheersverordening Henslare II en stationscomplex 2013, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Putten op 4 juli 2013.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan wordt een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied gegeven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het vigerende beleid, waarbij het beleid op verschillende bestuursniveaus aan bod komt. In hoofdstuk 4 wordt een planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de verschillende milieu- en omgevingsaspecten, waarna in hoofdstuk 6 de juridische aspecten worden toegelicht. Vervolgens wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de financiële uitvoerbaarheid en ten slotte worden in hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk staat de huidige situatie van het plangebied centraal. Aan de orde komen de situering en de begrenzing van het plan Henslare Stenenkamerseweg14/20-24A, alsmede de huidige ruimtelijke en functionele structuur.

2.2 Situering en begrenzing

Het plangebied bestaat uit twee gebieden. Het ene gebied omvat de (bedrijfs)woningen aan de Stenenkamerseweg en de achterliggende bedrijven van Van de Mheen, gelegen tussen het spoor en de Henslare. Hierbij wordt rekening gehouden met de uitbreiding van de bedrijven op het aangrenzende agrarisch perceel. Het tweede gebied betreft het perceel bij de woning Stenenkamerseweg 14. In figuur 2.1 wordt globaal de begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKStkaweg20eo-VA01_0001.png"

Figuur 2.1 Globale begrenzing plangebied

2.3 Ruimtelijke en functionele structuren

In het plangebied zijn woningen en bedrijven gelegen aan de Stenenkamerseweg. Het betreft een kernrandzone waar voormalige agrarische woningen worden afgewisseld met bedrijven met bedrijfswoningen. De bebouwing wordt afgewisseld met gronden in agrarisch gebruik.

Als gevolg van de realisatie van de Henslare is het plangebied gelegen tussen de nieuwe randweg en het spoor. De Stenenkamerseweg wordt autoluw en is aan de overzijde van het spoor is ingericht als fietsstraat. Om deze reden is in het bestemmingsplan Henslare voor de Van de Mheen bedrijven een alternatieve ontsluiting opgenomen zodat de bedrijven moeten uitwegen op de nieuwe rondweg en de ontsluiting aan de Stenenkamersweg komt te vervallen.

De twee bedrijven betreffen:

1: Van de Mheen Rail B.V., Stenenkamerseweg 22. (rode kader)

2: Van de Mheen Grondwerken BV, Stenenkamerseweg 20. (blauwe kader)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKStkaweg20eo-VA01_0002.png"

Figuur 2.2 Ligging bedrijven

Beide bedrijven hebben nu bedrijfswonigen op het perceel. Deze woningen worden verplaatst naar de strook gelegen aan de Stenenkamerseweg maar blijven wel de status van bedrijfswoning houden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt het, voor dit bestemmingsplan relevante, vigerende beleid op de verschillende bestuursniveaus uiteengezet. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • rijksbeleid;
  • provinciaal beleid;
  • regionaal beleid;
  • gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR), die in maart 2012 is verschenen, zijn door het Ministerie van Infrastructuur & Milieu de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd. Hoofddoel van de SVIR is Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden.

Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Naast de hoofddoelen heeft het Rijk een keuze gemaakt om de sturingsfilosofie te wijzigen. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.

Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:

  • Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports;
  • Over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed;
  • Een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld het hoofdnetwerk voor mobiliteit (over weg, water, spoor en lucht) en energie, waterveiligheid en de bescherming van gezondheid van inwoners.

Deze drie criteria zijn leidend bij de in de structuurvisie benoemde rijksdoelen en bijbehorende nationale belangen.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Voor de gemeente Putten zijn geen directe rijksdoelen benoemd die van invloed zijn op het plangebied. Dit rijksbeleid heeft geen directe werking op de ontwikkeling van het plangebied.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Met de inwerkingtreding op 1 oktober 2012 van art. 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) - de 'ladder voor duurzame verstedelijking' - geldt voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van decentrale overheden die (planologisch) nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken een bijzonder procesvereiste. Dit procesvereiste is gebaseerd op één van de nationale belangen als opgenomen in de SVIR, opgesteld oor het Rijk. Dit nationale belang houdt in dat, ten behoeve van een goed systeem van ruimtelijke ordening, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten plaats dient te vinden. Deze zorgvuldige afweging heeft tot doel om, vanuit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, planologisch ongewenste versnippering en een onaanvaardbare leegstand te voorkomen. Het Rijk heeft er voor gekozen om, gedeeltelijk gebaseerd op de al langer geldende SER-ladder uit 1999, het procesvereiste vorm te geven als een determinerend-cumulatief werkende motivatieverplichting.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Betekenis voor het bestemmingsplan

De twee bedrijven aan de Stenenkamersweg (Van de Mheen Rail B.V. en Van de Mheen Grondwerken en afvalverwerking), worden als gevolg van de aanleg van het tweede gedeelte van de Henslare anders ontsloten. De bestaande bedrijfsontsluitingen aan de Stenenkamersweg komen te vervallen, op de Henslare wordt een nieuwe ontsluiting gecreëerd. Door de omlegging van de bedrijfsontsluitingen van de zuid- naar de noordzijde is het noodzakelijk om de interne inrichting van de beide bedrijven om te vormen. Beide bedrijven hebben al geruime tijd te kennen gegeven dat zij willen uitbreiden. Door de aanleg van de Henslare wordt dit ruimtelijk mogelijk. Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische uitwerking hiervan. Hoewel dit bestemmingsplan niet voorziet in nieuwvesting, maar slechts in een beperkte uitbreiding, bepaalt jurisprudentie dat ook uitbreidingen vallen onder de ladder voor duurzame verstedelijking.

De bedrijven Van de Mheen Grondwerken en afvalverwerking en Van de Mheen Rail B.V. hebben geruimte tijd geleden te kennen gegeven uit te willen breiden. Door de omlegging van de bedrijfsontsluitingen is hiervoor de mogelijkheid op de huidige locatie. Vooral het grond- en afvalverwerkingsbedrijf van J. van de Mheen is duurzaam lokaal geworteld in de Puttense samenleving. Het overgrote deel van de bedrijfsactiviteiten zijn gericht op de gemeente Putten. Het afvalverwerkingsbedrijf dient tevens een lokaal belang: bewoners van de gemeente brengen hier hun bouw/sloopafval en grof huishoudelijk vuil. Het railbedrijf van T. van de Mheen is feitelijk te beschouwen als een afsplitsing van het grond- en afvalwerkingsbedrijf en ondanks dat dat bedrijf landelijk opereert, heeft het bedrijf een sterke lokale binding. In de dagelijkse praktijk hebben de beide bedrijven nog steeds een zekere mate van samenwerking en overlap. De meeste arbeidsplaatsen binnen deze bedrijven worden vervuld door inwoners uit Putten.

Lokale bedrijven en ondernemers hebben een economisch belang bij vestiging binnen de gemeente. De sterke lokale binding van de beide bedrijven brengt met zich mee dat er bij de beide bedrijven geen bereidheid bestaat om zich te vestigen op een regionaal bedrijventerrein buiten de gemeente Putten. Daarnaast is totale bedrijfsverplaatsing vanuit financieel oogpunt niet haalbaar gezien de huidige installaties en de kosten voor nieuwvesting elders.

De gemeente Putten heeft in september 2011 een onderzoek laten uitvoeren door bureau Stogo onderzoek + advies naar de lokale vraag naar bedrijventerreinen. Dit onderzoek laat zien dat er in Putten tot 2020 tenminste 3,5 hectare nodig is om te voorzien in de geregistreerde vraag naar bedrijventerreinen. In het kader van het Regionaal Programma Bedrijventerreinen is er met de betrokken regiogemeenten afgesproken dat de gemeente Putten 3,5 hectare bedrijventerrein netto mag ontwikkelen om te voorzien in deze behoefte.

Op 5 oktober 2017 is in het regionaal overleg (Noord-Veluwe) vastgelegd dat de ontwikkeling uitbreiding van Van de Mheen Grondwerken en afvalverwerking en Van de Mheen Rail B.V. vallen onder maatwerkoplossingen voor solitaire vestigingen. De uitbreidingen van 1ha en 0,7ha (door de hoogspanning en gasleiding zal de werkelijke uitbreiding kleiner zijn) zijn niet strijdig met de programmering bedrijventerreinen zoals vastgelegd in het Regionaal Programma Bedrijventerreinen. Verplaatsing is zowel economisch als maatschappelijk niet verantwoord. De regiogemeenten zijn akkoord met deze benadering, zoals vastgelegd in de besluitenlijst.

Om te borgen dat het bestemmingsplan slechts voorziet in de uitbreiding van solitaire vestiging wordt door middel van de regels een maatwerkbestemming vastgelegd. Hierdoor is geen strijdigheid met beleid noch regionale afspraken.

3.2.3 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid voor de periode 2009-2015. Het NWP beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

In het Nationaal Waterplan worden de volgende thema's onderscheiden:

  • Waterveiligheid;
  • Watertekort en zoetwatervoorziening;
  • Wateroverlast;
  • Waterkwaliteit;
  • Gebruik van water.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Voor dit bestemmingsplan is een watertoets opgesteld, waarbij bovengenoemde thema's aan bod komen. Hier wordt in paragraaf 5.2 nader op in gegaan.

3.2.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de Nota Ruimte en voormalige planologische kernbeslissingen (PKB's) in regelgeving. Deze belangen maken deel uit van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR.

De in de 'Wijziging van het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (eerste aanvulling)' opgenomen artikelen worden toegevoegd aan het Barro. De inhoud is gebaseerd op de nieuwe onderwerpen van het ruimtelijke beleid die door het kabinet in de SVIR zijn vastgesteld. Het betreft onderwerpen op het gebied van de hoofdinfrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van de ecologische hoofdstructuur (EHS) en waterveiligheid.

Betekenis voor het bestemmingsplan

In het plangebied is een hoogspanningsverbinding aanwezig. Overeenkomstig artikel 2.8.7. van het Barro wordt deze hoogspanningsverbinding in het bestemmingsplan vastgelegd en gewaarborgd.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

3.3.1 Structuurvisie

Op 28 juni 2017 heeft Provinciale Staten een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie (vastgesteld door Provinciale state op 9 juli 2014) vastgesteld. Het plangebied is gelegen in het deelgebied Noord-Veluwe (paragraaf 2.5). De kenmerken voor deze regio zijn:

  • Rust en ruimte;
  • Afwisselend landschap: water, boerenland, steden, dorpen, bos en hei;
  • Een rijke cultuurhistorie;
  • Gastvrijheid en mensen die omzien naar elkaar;
  • De recreatieve en toeristische sector en zorg;
  • Goede verbindingen met omringende regio's.

De provincie heeft voor de regio de volgende opgaven geformuleerd:

  • Economische ontwikkeling is motor van de regio: versterking van de recreatieve en toeristische sector, innovatie in het bedrijfsleven, vasthouden en versterken van zorgondernemers, een toekomstbestendige agrarische sector;
  • Behouden, versterken en benutten van bestaande kwaliteiten: natuur, landschappen, water, gemeenschappen, steden en dorpen;
  • Verbinden van leefbaarheid in kernen met natuurgebieden en het waterlandschap;
  • Ruimte bieden aan ondernemers om een passend aanbod te ontwikkelen op deze opgaven

Naast deze regionale ambities heeft de provincie op het gebied van werken een algemene ambitie uitgesproken. De provincie streeft naar het behoud van kansrijke bestaande bedrijven en werkgelegenheid om de concurrentiepositie van Gelderland te versterken. Een optimaal vestigingsklimaat is het doel, waarbij bedrijven zich kunnen ontwikkelen en kunnen zorgen voor werkgelegenheid. De provincie gaat uit van de kracht van ondernemers en ondernemingen. De provincie zet zich maximaal in om kansrijke bedrijven te faciliteren. De provincie gaat op zoek naar de economische dynamiek en ondersteunt de economische kracht van Gelderse bedrijven.

Betekenis voor het bestemmingsplan

De uitbreiding van de twee bedrijven draagt bij aan het behoud van bestaande bedrijven en werkgelegenheid. Dit bestemmingsplan is niet in strijd met de provinciale structuurvisie.

3.3.2 Regionaal Programma Bedrijventerreinen

De gemeente Putten heeft samen met de gemeenten Elburg, Ermelo, Harderwijk, Hattem, Heerde, Nunspeet en Oldebroek een Regionaal Programma Bedrijventerreinen Noord-Veluwe opgesteld, waarin op de schaal van de samenwerkende gemeenten afspraken zijn gemaakt over de planning en programmering van bedrijventerreinen. Het programma is het regionaal afsprakenkader van de gemeenten op de Noord-Veluwe en de provincie Gelderland.

Uit dit programma blijkt dat tot 2020 er voldoende bedrijventerreinen zijn in de regio. Alleen in Ermelo en Putten wordt krapte ervaren, omdat in deze gemeenten geen nieuwe kavels meer beschikbaar zijn. In oktober 2016 is tijdens een workshop gebleken dat er nog steeds ruimte is op de regionale bedrijventerreinen. Percelen zijn feitelijk uit voorraad leverbaar. Wel wordt erkend dat er lokale krapte kan zijn. Hiervoor is maatwerk noodzakelijk.

Betekenis voor het bestemmingsplan

De uitbreiding van de bedrijven Van de Mheen Grondwerken en afvalverwerking en Van de Mheen Rail B.V. staat los van de afspraken die zijn gemaakt in het Regionaal Programma Bedrijventerreinen, zoals is toegelicht in hoofdstuk 3.2.2. De uitbreiding van de twee bestaande bedrijven geldt als maatwerkoplossing. In het regionaal overleg van 5 oktober is toegestemd met de uitbreiding omdat het gaat om solitaire bedrijven waarvoor verplaatsing maatschappelijk en economisch gezien niet realistisch is. De maatwerkoplossing wordt bekrachtigd middels de regels die gelden voor dit bestemmingsplan.

3.3.3 Provinciaal Waterplan

In het Waterplan Gelderland zijn de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren, opgenomen. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Voor het plangebied zijn de volgende doelen relevant:

  • Het op orde brengen en houden van het regionale watersysteem, zodat wateroverlast ten gevolge van inundatie vanuit de watergang zoveel mogelijk wordt voorkomen. Niet alleen nu, maar ook in de toekomst wil de provincie anticiperen op extreme neerslag als gevolg van klimaatverandering. De waterschappen dragen zorg voor het nemen van maatregelen om extreme waterhoeveelheden op te kunnen vangen of te verwerken. De trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' geldt daarbij als uitgangspunt voor de volgorde van de uit te voeren maatregelen.

Concreet betekent dit dit voor het plan dat het hemelwater opgevangen moet worden in het plangebied. In hoofdstuk 5.2 is dit nader uitgewerkt.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie Putten

De gemeenteraad van Putten heeft op 6 februari 2014 de Toekomstvisie Putten vastgesteld. De Toekomstvisie Putten is een bundeling van richtinggevende ideeën en visies voor de toekomst van Putten. Met deze visie geeft de gemeenteraad aan het bestuur een richtsnoer om naar te handelen. Dat maakt het mogelijk om over ‘de waan van de dag’ heen te stappen en in te zetten op een koers die Putten ook in te toekomst actueel en urgent houdt voor haar gemeenschap. De toekomstvisie dient daarmee als basis voor de uitvoering van de gemeentelijke (beleids)programma’s in de komende 10 tot 15 jaar.

In de Toekomstvisie is een antwoord gegeven op de volgende vragen:

  • Wat voor samenleving wil Putten in 2030 zijn?
  • Wat is dan de kerntaak en -rol van de gemeente Putten?
  • Wat is de rol van de bewoners, ondernemers en (maatschappelijke) organisaties binnen de Puttense gemeenschap?

In de visie is Putten een samenleving waarin ruimte is voor creativiteit en innovatie:

  • Aan ondernemen in Putten wordt ruimte geboden. Kleinschaligheid, flexibiliteit en slimme combinaties van denken en doen staan daarbij centraal;
  • In Putten worden de krachten gebundeld. Het Puttense product wordt in alle opzichten een kwaliteitsstempel;
  • In Putten is een gevarieerd buitengebied met ruimte voor boeren, burgers en toeristen.

Naast het gebruik van bestaande bebouwing is ook in het buitengebied plaats voor duurzame energiebronnen, mits dit de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten niet onevenredig schaadt.

In het buitengebied is ruimte voor agrarische creativiteit en innovatie. Er is ruimte voor een (duurzame) ontwikkeling van de landbouw, met name in het landbouwontwikkelingsgebied. Daarbuiten is ruimte voor nevenactiviteiten. Combinaties met recreatie, zorg of energie worden aangemoedigd.

De Toekomstvisie is nader uitgewerkt in een ruimtelijke structuurvisie voor het gemeentelijk grondgebied.

3.4.2 Structuurvisie Putten

De gemeenteraad van Putten heeft op 5 maart 2015 de Structuurvisie Putten 2030 vastgesteld. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen een toekomstbeeld van de gewenste ruimtelijke inrichting van de gemeente.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Voor het plangebied is in de structuurvisie aangeven dat de Henslare wordt aangelegd en dat er woon-werklocaties worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKStkaweg20eo-VA01_0003.png"

Uitsnede kaart structuurvisie

Het onderhavige bestemmingsplan geeft invulling aan de structuurvisie.

3.4.3 Woonvisie

De raad van de gemeente Putten heeft in zijn vergadering van 9 juni 2011 de Woonvisie 2011-2016-2020 vastgesteld. De woonvisie geldt in beginsel voor de periode 2011-2016, met een doorkijkje naar de periode tot rond 2020.

De woonvisie is gefundeerd op twee doelstellingen:

  • Het voorzien in de lokale behoefte: Dit uitgangspunt stond al in de vorige woonvisie en de gemeente Putten vindt het van belang om dit uitgangspunt te continueren. Per saldo is de gemeente daar ook in geslaagd blijkens de woningmarktanalyse van de afgelopen jaren. Voortzetting hiervan vraagt een op de woningbehoefte afgestemd programma van nieuwbouw en – waar mogelijk – aanpassing van de bestaande woningvoorraad.
  • Het bevorderen van duurzaamheid: Deze doelstelling is nieuw in de woonvisie. De gemeente spitst de aandacht vooral toe op energiebesparing en de toepassing van duurzame energie. Dit geldt niet alleen voor de nieuwbouw, maar juist ook voor de bestaande woningen omdat daar de meeste winst te behalen is.

Binnen het kader van de algemene doelstelling onderkent de gemeente een aantal doelgroepen, die specifieke beleidsaandacht nodig hebben: starters, senioren, mensen met een beperking en de doelgroep van de corporaties.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Het onderhavige bestemmingplan maakt geen nieuwe woningbouw mogelijk en heeft derhalve geen invloed op de woonvisie.

3.5 Conclusie beleidskader

Het onderhavige bestemmingsplan is in overeenstemming met het beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

In aansluiting op de beschrijving van de huidige situatie is in dit hoofdstuk het voorgenomen plan beschreven, ondersteund door afbeeldingen.

4.2 Uitbreiding bedrijven

Als gevolg van de realisatie van de Henslare en het verkeersluw maken van de Stenenkamerseweg zal een nieuwe ontsluitingsweg voor de bedrijven gerealiseerd worden aan de noordzijde van de bedrijven. Dit betekent dat de bedrijven de bedrijfsinrichting op de percelen moeten aanpassen aan de nieuwe ontsluitingsweg. Hierbij wordt tevens invulling gegeven aan de wens om de bedrijven te laten uitbreiden.

Met de herinrichting van de bedrijven worden de bedrijfswoningen van de bedrijven verplaatst naar de Stenenkamerseweg. De woningen behouden wel de status van bedrijfswoning. Door middel van een voorwaardelijke verplichting wordt geborgd dat na de bouw van de nieuwe bedrijfswoningen de bestaande bedrijfswoningen worden geamoveerd.

De bedrijven zijn specifiek bestemd binnen de bestemming Bedrijf. Dit in verband met de aanwezige milieucontouren. De milieucontouren 3.1 tot en met 4.2 zijn aangegeven op de verbeelding. Bij deze contouren is rekening gehouden met de omliggende woningen.

De bedrijfsvoering moet zodanig worden ingericht dat voldaan wordt aan de in acht te nemen afstanden.

4.2.1 Van de Mheen Grondwerken

Op het perceel Stenenkamerseweg 20 is het grond- en afvalverwerkingsbedrijf (afvalbrengstation) Van de Mheen Grondwerken BV gevestigd. Het bedrijf Van de Mheen Grondwerken zal met ca. 1 ha. uitbreiden. Deze uitbreiding wordt ruimtelijk ingepast door een groenstrook rondom het bedrijventerrein. De groene inpassing wordt met een voorwaardelijke verplichting geborgd.

Het bedrijf krijgt een bouwvlak van ca. 6328 m2. Het bouwvlak mag voor 80% bebouwd worden. Binnen het bouwvlak geldt een maximum goot- en nokhoogte van maximaal 8 m. De bedrijfswoningen moeten worden afgedekt met een kap.

Op het bedrijf is een mobiele puinbrekerinstallatie aanwezig. Deze zal worden verplaatst zodat deze verder van de woningen aan de Stenenkamerseweg komt te staan. Verder zullen geluidsmaatregelen getroffen worden zodat er geen ontoelaatbare geluidshinder op geluidsgevoelige objecten zal zijn. De geluidsvoorzieningen zijn met een voorwaardelijke verplichting geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKStkaweg20eo-VA01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKStkaweg20eo-VA01_0005.png"

Figuur 4.1: Inpassing Van de Mheen grondwerken.

4.2.2 Van de Mheen Rail Infra BV

Op het perceel Stenenkamerseweg 22 ligt het railbedrijf Van de Mheen Rail BV. Dit bedrijf richt zich op machine- en materieelverhuur voor spoorwegvernieuwing en onderhoud, in- en verkoop van spoormaterialen, dieplader/knijperauto en containervervoer. De bedrijfsactiviteiten op het perceel zelf zijn beperkt. De werkzaamheden vinden veelal op locatie plaats. Het bedrijf zal met ongeveer 6.700 m2 vergroot worden, ca. 3311 m2 hiervan is bouwvlak.

Om een goede afweging tussen de verschillende belangen en de landschappelijke kwaliteit zal ook dit bedrijf op een goede landschappelijke wijze ingepast worden. Hiervoor zijn er inrichtingsplannen opgesteld. Realisatie van deze inrichtingsplannen zijn door middel van een voorwaardelijke verplichting gewaarborgd in de regels van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKStkaweg20eo-VA01_0006.png"

Figuur 4.2: Inrichtingschets Van de Mheen Railinfra

Het bedrijf krijgt een bouwvlak van ca 3311 m2. Het bouwvlak mag voor 80% bebouwd worden. Binnen het bouwvlak geldt een maximum goot- en nokhoogte van maximaal 8 m.  De bedrijfswoningen moeten worden afgedekt met een kap.

4.2.3 Gasleiding en hoogspanningsverbinding

De bedrijfscomplexen worden doorsneden door een gasleiding en een hoogspanningsleiding. De aanwezigheid van deze leidingen is van belang voor de aard en omvang van de bedrijfsvoering van de beide bedrijven.

Gasleiding

Op de verbeelding is een ca. 9 m. brede strook aangegeven waarbinnen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de leiding mogen worden gebouwd. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de bestemming  Bedrijf indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad. Ook gelden er beperkingen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden

Leiding - Hoogspanningsverbinding.

Verder is op de verbeelding een 45 meter brede strook aangegeven waarbinnen, in afwijking van de bestemming Bedrijf, alleen bouwwerken in de vorm van hoogspanningsmasten mogen worden gebouwd. Ook hier kan het bevoegd gezag afwijken ten behoeve van bebouwing ten dienste van de bestemming Bedrijf, mits dit vanuit veiligheidsoverwegingen aanvaardbaar is.

4.3 Verplaatsen woning Stenenkamerseweg 14

Ten oosten van de nieuwe rondweg wordt de woning Stenenkamerseweg 14 verplaatst. In het kader van de ontwikkeling van de Henslare is vast komen te staan dat deze woning vanwege de ligging nabij de weg een te hoge geluidsbelasting krijgt. Door de woning naar de andere zijde van het perceel te verplaatsen, wordt dit opgelost.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKStkaweg20eo-VA01_0007.png"

Figuur 4.3: overzicht Stenenkamerseweg 14

Om te borgen dat de bestaande woning na realisatie van de nieuwe woning wordt geamoveerd, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKStkaweg20eo-VA01_0008.png"

Figuur 4.4: Ruimtelijke inpassing Stenenkamerseweg 14

Hoofdstuk 5 Onderzoek planeffecten

5.1 Algemeen

In het kader van de ontwikkeling van Henslare Stenenkamerseweg14/20-24A zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de inpasbaarheid van deze ontwikkeling in de omgeving. De uitkomsten hiervan zijn, voor zover relevant, in onderstaande paragrafen beschreven.

5.2 Water

5.2.1 Relevant kader

De watertoets is een procesinstrument dat is verankerd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) 2011. De bedoeling van het instrument is om wateraspecten van meet af aan mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat hierbij om zes thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater

5.2.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

In het kader van de uitbreiding van het bedrijventerrein van Van de Mheen dient voldoende waterberging binnen de terreingrenzen van Van de Mheen aanbracht te worden. Het verhard oppervlak bedraagt circa 6.900 m². Op basis van de bergingseis van Waterschap Vallei en Veluwe dient een bergingsvoorziening van 248 m³ aangebracht te worden. Bij een bergingsdiepte van 0,40 m dient 621 m² waterberging (bodemoppervlak) gerealiseerd te worden. Voorgesteld wordt om deze berging op het perceel ter hoogte van de hoogspanningsmast te realiseren.

5.3 Bodemkwaliteit

5.3.1 Relevant kader

Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit vloeit voort uit artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn.

5.3.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Gezien de resultaten van het onderzoek is geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese ‘onverdachte locatie’ niet juist bleek. Gezien de aangetroffen gehalten en zintuiglijke waarnemingen is er aanleiding geweest tot het verrichten van vervolgonderzoek. Dit aanvullende onderzoek is tevens uitgevoerd. Zowel het verkennende als het aanvullende onderzoek zijn opgenomen in het rapport Verkennend bodem- en asbestonderzoek Henslare II (Grontmij Nederland B.V., 11 januari 2012).

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kan worden geconcludeerd, dat er vanwege de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het grondwater geen belemmeringen zijn ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.4 Archeologie

5.4.1 Relevant kader

In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch Erfgoed ondertekend (ook wel het Verdrag van Malta, Conventie van Malta, Verdrag van Valletta genoemd). Dit heeft ertoe geleid dat in Nederland vanaf dat moment meer aandacht is gekomen voor de bescherming van het archeologische bodemarchief.

Ter implementatie van de uitgangspunten van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Deze wet betreft een aan- passing van de Monumentenwet 1988. Uitgangspunt in de wet is bescherming 'waar nodig'. De wet gaat ervan uit dat de gemeenteraad bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artikel 38a Monumentenwet 1988). Verder introduceert de Wet op de archeologische monumentenzorg het beginsel van 'de verstoorder betaalt'. De redenering hierachter is, dat initiatiefnemers van pro- jecten mogelijk schade toe brengen aan het bodemarchief en daarom de kosten voor het behoud hiervan voor hun rekening moeten nemen.

5.4.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Voor het plangebied is een bureauonderzoek en aansluitend een inventariserend veldonderzoek (IVO) uitgevoerd (Archeologisch onderzoek Henslare II, Grontmij Nederland B.V., 7 december 2012). Het onderzoek is opgenomen in bijlage 5.

Op basis van de geomorfologische en bodemkundige situatie en archeologische indicatoren in de directe omgeving, is naar aanleiding van het bureauonderzoek de archeologische verwachting voor het plangebied op middelhoog gesteld. In het plangebied komen podzolgronden voor, het ligt geomorfologisch gezien hoger in het landschap en het grenst aan een gebied met esdek. Eventuele archeologische indicatoren kunnen dateren uit het Paleolithicum tot en met de Late Middeleeuwen. De onverstoorde archeologische waarden kunnen in het plangebied verwacht worden direct onder de bouw voor en/of in de top van de C-horizont. Het plangebied is lange tijd als gras- en akkerland in gebruik geweest, waardoor eventuele archeologische indicatoren waarschijnlijk nog intact zijn.

Uit het veldonderzoek blijkt dat de middelhoge archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied kan worden bijgesteld naar laag. Het niet tot nauwelijks voorkomen van plantenresten duidt erop dat het gebied in het verleden nattere condities heeft gekend. Daarnaast geeft het ontbreken van podzolgronden aan, welke gevormd kunnen worden in hoger en droger gelegen gebieden, dat het plangebied in het verleden geen gunstige locatie voor bewoning is geweest. Ook zijn er geen indicatoren aangetroffen die op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen in het plangebied duiden. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (bestaande uit een booronderzoek), wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd.

De archeologische waarden vormen daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

5.5 Natuur

Door Grontmij (nu Sweco) is in februari 2016 onderzoek verricht naar de beschermde soorten en gebieden (bijlage 6). In november 2017 wordt door Sweco een geactualiseerd rapport opgesteld.

Gebiedsbescherming

De Natura 2000-gebieden Veluwe en Veluwerandmeren liggen op ca. 3 km buiten het plangebied. De ontwikkelingen in het plangebied leiden daarom zeker niet tot vernietiging. De voorgestelde nieuwe ontwikkelingen binnen het bestemmingsplan kunnen in de gebruiksfase wel leiden tot een toename van vervoersbewegingen. De verandering van de vervoersbewegingen kan leiden tot een toename van stikstofdepositie. Ook tijdens de uitvoering van het project kan sprake zijn van een toename aan stikstofemissie vanuit de gebruikte machines en voertuigen. Een toename aan stikstofdepositie kan gevolgen hebben voor de verzuring en vermesting van gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten. Een aantal van de aangewezen habitattypen in de Veluwe is (zeer) gevoelig voor stikstofdepositie (o.a. droge heide).

Gelet op de mogelijke toename aan stikstofdepositie op de Veluwe is nader stikstofonderzoek uitgevoerd in de vorm van een stikstofberekening met AERIUS (Bijlage 7 en Bijlage 8). Uit de brekeningen volgt dat de stikstofdepositie lager is dan 0,05 mol/ha/j. Er is dus geen sprake van een vergunningplicht. In 2015 is door beide bedrijven een AERIUS-melding gedaan op basis van deze berekeningen, de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maken zijn daarmee uitvoerbaar.

Soortenbescherming

Er zijn mogelijk (zwaarder) beschermde soorten (Wet natuurbescherming) aanwezig in of nabijheid van het plangebied. Dit betreft vleermuizen en vogels (huismus).

Om vast te kunnen stellen of zwaarder beschermde soorten voorkomen in het plangebied dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden voor vleermuizen en de huismus (zie onderstaande tabel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKStkaweg20eo-VA01_0009.png"

Tabel 5.1: onderzoeksperiode naar soort

Voor algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming. Er dient in alle gevallen wel rekening gehouden te worden met de zorgplicht.

Nationaal Natuurnetwerk

De voorgenomen werkzaamheden hebben geen effect op beschermde gebieden in het kader van het Nationaal Natuurnetwerk, NNN (voorheen EHS). Er is geen nader veldonderzoek en/of effectonderzoek noodzakelijk. Er zijn geen maatregelen nodig om effecten te voorkomen/beperken. Er is geen nadere procedure noodzakelijk in de vorm van een “nee, tenzij-toets”.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKStkaweg20eo-VA01_0010.png"

Tabel 5.2: tabel gebiedsbescherming

5.6 Geluid

5.6.1 Relevant kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden onderzocht of na realisatie van het plan sprake is van een aanvaardbare geluidsituatie. Op basis van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee rekening dient te worden gehouden bij de vaststelling van ruimtelijke plannen: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. De Wgh benoemt situaties wanneer onderzoek nodig is naar geluidhinder en bevat normen voor de voorkeurswaarde en maximaal toelaatbare geluidsbelasting op de gevel van woningen. Daarnaast kan het ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig zijn inzicht te geven in de indirecte akoestische gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventueel verkeersaantrekkende werking.

5.6.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Van de Mheen Rail B.V.

Groenewold heeft in 2017 onderzoek uitgevoerd naar de akoestische gevolgen van de wijziging van het bedrijf Van de Mheen Rail BV aan de Stenenkamerseweg 22 (Bijlage 1).

De geluidbelasting vanwege de nieuwe activiteiten op de omliggende woningen is berekend conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (VROM 1999). Hiertoe is een akoestisch rekenmodel gemaakt in het programma Winhavik. Voor de te verplaatsen woning is ook een berekening gemaakt van de te verwachten geluidbelasting vanwege de rondweg Henslare en het spoor.

Van de Mheen Rail ondersteunt aannemers die werken aan het spoor. Het bedrijf werkt normaal gesproken hoofdzakelijk in de dagperiode. Echter vanwege calamiteiten en spoorwerkzaamheden buiten de drukke dagperiode is ook een deel van de avond en nacht in de werkplaats meegenomen in de representatieve bedrijfssituatie. Het gaat dan meestal om kleine aanpassingen of reparaties van meterialen.

In de representatieve bedrijfssituatie bedraagt het berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de omliggende woningen maximaal 46, 43 en 40 dB(A) in respectievelijk dag- avond- en nachtperiode. Maximale niveaus zijn berekend op 60 dB(A) of lager. Incidentele bedrijfssituaties zijn verder niet voorzien. Indirecte hinder is gezien de uurintensiteiten niet te verwachten. De wijziging past daarmee binnen de geluidnormen van het Activiteitenbesluit.

De geluidbelasting op de te verplaatsen woning is berekend op 41 dB vanwege de rondweg Henslare (inclusief aftrek 5 dB). Dit voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Vanwege de spoorbaan bedraagt de geluidbelasting 61 dB (westgevel) of lager. Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde voor raillawaai van 55 dB. De nieuwe woning komt verder weg te liggen van het spoor dan de bestaande woning. Er zijn twee geluidluwe gevels. De vereiste karakteristieke geluidwering is vrij eenvoudig realiseerbaar in een nieuwbouwsituatie.

De gemeente zal in een afzonderlijk besluit een hogere grenswaarde vast stellen van 61 Lden  dB voor spoorweglawaai.

Stenenkamerseweg 14

Groenewold heeft in 2017 onderzoek uitgevoerd naar de akoestische situatie voor de Stenenkamersweg 14. Bij de vaststelling van het plan Henslare II zijn op basis van akoestisch onderzoek hogere grenswaarden vastgesteld in combinatie met het treffen van maatregelen. Een van de aanvullende maatregelen is de verplaatsing van de woning. Door de voorgenomen verplaatsing neemt de geluidbelasting van de rondweg af met ca. 3 dB en de bijdrage van de spoorbaan met ca. 1 dB.

De geluidbelasting op de noordwestgevel is 50 dB op de 1e verdieping vanwege de Henslare. De overige gevels voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer.

De geluidbelasting vanwege de spoorbaan Zwolle - Amersfoort is berekend conform de gegevens uit het emissieregister spoor en bedraagt 58 dB op de noordwestgevel. Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Op de overige gevels wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

Er is een zienswijze ingediend met het verzoek de locatie iets aan te passen ten opzichte van de eerder voorgestelde locatie. Doordat de geveloriëntatie wijzigt, verandert ook de geluidbelasting. Groenewold heeft daarom in 2018 (Bijlage 2) de geluidbelasting van de nieuwe locatie in beeld gebracht. Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege het wegverkeer is berekend op Lden = 49 dB incl. aftrek, op de verdieping van de west- en noordgevel. Dat is een lichte overschrijding met 1 dB. De rest van de gevels voldoet aan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeer. Vanwege de spoorbaan is de geluidbelasting Lden = 56-57 dB op de begane grond respectievelijk de verdieping van de westgevel.

Daarmee resteert het verlenen van een hogere grenswaarde van Lden = 49 dB voor het wegverkeer en Lden = 57 dB voor de spoorbaan. Dit past binnen de maximale wettelijke waarden. De zuid- en oostgevels zijn geluidluw, daarmee past de situatie binnen het gemeentelijke geluidbeleid.

De benodigde karakteristieke geluidwering van de gevels varieert van de minimumwaarde uit het Bouwbesluit van 20 dB tot 24 dB. Deze geluidwering is in een nieuwbouwsituatie eenvoudig realiseerbaar.

Van de Mheen Grondwerken

Door AV Consulting is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de uitbreiding van Van de Mheen Grondwerken BV aan de Stenenkamerseweg 20 (Bijlage 4).

In het onderzoek is onderzocht of de uitbreiding van de inrichting voldoet aan de te stellen geluidseisen op grond van de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening. De optredende geluidniveaus op de imissieposities ter hoogte van de gevels van de dichtsbijzijnde woningen van derden vanwege de inrichting zijn bepaald door middel van overdrachtsrekeningen met methode II.8 uit de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai 1999.

Bij de woningen wordt voldaan aan de grenswaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode. De inrichting voldoet aan de geluidseisen voor de piekniveaus en voor de verkeersaantrekkende werking, ook voldoet de inrichting aan de trillingseisen uit de SBR-richtlijn B.

Voor de eventuele nieuwe (bedrijfs)woning zal ter zijner tijd in detail gekeken moeten worden wat passende maatregelen zijn. Te denken valt aan een dove (noordgevel) of een afscherming dicht bij de ontvanger, of het vergunnen van een hogere waarde.

Op de uiterste rand van nieuwbouwwijk Rimpeler vindt een geringe overschrijding plaats in de dagperiode van 0,4 dB voor de normstelling 'rustige woonwijk met weinig verkeer'. De bijdrage is echter verwaarloosbaar aangezien het wegverkeerlawaai (Henslare) ter plaatse hoger is dan 46 dB(A).

Het bedrijf Van de Mheen grondwerken BV past niet binnen de kaders van het Puttense geluidbeleid, de Nota Industrielawaai (2004). Vanwege deze situatie is een bestuurlijke afweging gemaakt (Bijlage 3). Op basis van bestaande inrichtingen kan een 5 dB hogere grenswaarde worden toegestaan op basis van vergund recht. Hierbij is rekening gehouden met het feit dat de Nota industrielawaai Putten (2004) is verouderd en het karakter van het gebied is veranderd ten opzichte van 2004 en dat het gebied nog verder zal ontwikkelen tot een gebied dat meer lijkt op een stedelijke randzone dan op landelijk gebied.

Onderzoek toont aan dat voor de opschuivende kom van Putten kan worden voldaan aan "goed woon- en leefklimaat" wanneer wordt uitgegaan van de geluidsgrenswaarden die horen bij het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Hierdoor benadelen de nieuwe woonwijken en Van de Mheen elkaar niet. Voor de bestaande woningen rond Van de Mheen geldt dat deze in gemengd gebied liggen. Er kan voor geluidnormering geen aansluiting gezocht worden bij het Activiteitenbesluit. Binnen het vergunningenspoor is de 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening' het toetsingskader. Binnen het ruimtelijk spoor kan van de nota afgeweken worden door het gebied naar waarde te schatten. Het is namelijk geen ruimtelijk gebied meer.

Op grond hiervan is de bestuurlijke afweging gemaakt af te wijken van de normering zoals die gesteld wordt in de Nota industrielawaai Putten (2004). In deze afweging (zie Bijlage 3), is aangegeven dat de exacte positie van de puinbreker inclusief de akoestische maatregelen vastgelegd moeten worden in het bestemmingsplan. Dit is gebeurd middels specifieke regelgeving.

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Relevant kader

In de Wet Milieubeheer (Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Voor de andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten.

Op grond van artikel 5.16 Wm verlenen college van burgemeester en wethouders alleen een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan wanneer aannemelijk is dat gemaakt dat:

  • Het vergunde plan niet leidt niet tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
  • De luchtkwaliteit als gevolg van het vergunde plan per saldo verbetert of ten minste gelijkt blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
  • Het vergunde plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
  • De ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
5.7.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Door Buro Blauw is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd ten behoeve van de revisievergunningen (Bijlage 7, Bijlage 8, Bijlage 9 en Bijlage 10).

Van de Mheen Rail B.V.

In het onderzoek zijn PM10 en NO2 verspreidingsberekeningen uitgevoerd voor een toetsing aan de Wet Milieubeheer. Op basis van de representatieve bedrijfssituatie is bepaald dat de totale NOx van de inrichting 237 kg/j bedraagt. Van PM10 is dit 45,5 kg/j.

Op basis hiervan kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie NO2 van 40 ug/m3 wordt in de aangevraagde situatie niet overschreden. Ook de grenswaarde van NO2 als uurgemiddelde van 200 ug/m3 wordt niet vaker dan 18 keer overschreden.
  • De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM10 van 40 ug/m3 wordt in de aangevraagde situatie niet overschreden. Ook de grenswaarde van PM10 als 24-uursgemiddelde van 50 ug/m3 wordt niet vaker dan 35 keer overschreden.
  • De jaargemiddelde grenswaarde voor PM 2,5 wordt niet overschreden.

Hiermee wordt voldaan aan de Wet Milieubeheer.

Van de Mheen Grondwerken

In het onderzoek zijn PM10 en NO2 verspreidingsberekeningen uitgevoerd voor een toetsing aan de Wet Milieubeheer.

Op het terrein vinden verschillende activiteiten plaats waarbij NOx en fijnstof (PM10 en PM2,5) geëmitteerd wordt. Bronnen die zowel NOx als fijnstof uitstoten zijn verkeer (vrachtwagens en personenauto's) en verschillende machines. Ook wordt fijnstof geëmitteerd door op- of overslag van stuifgevoelige materialen, en activiteiten waarbij stuifgevoelige materialen worden behandeld (puinbreken en zeven). Er is sprake van een toename in emissies door toename in op- en overslag capaciteit, en een toename van de activiteiten. De bijdrage van de gehele inrichting is getoetst aan grenswaarden uit de Wet milieubeheer.

De totale emissietoename van NOx van de inrichting bedraagt 4.522,4 kg/j en van PM10 838,1 kg/j. Met betrekking tot de toetsing worden de volgende conclusies getrokken:

  • De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie NO2 van 40 ug/m3 wordt in de aangevraagde situatie niet overschreden. Ook de grenswaarde van NO2 als uurgemiddelde van 200 ug/m3 wordt niet vaker dan 18 keer overschreden.
  • De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM10 van 40 40 ug/m3 wordt tevens niet overschreden. Ook de grenswaarde van PM10 als 24-uursgemiddelde van 50 ug/m3 wordt niet vaker dan 35 keer overschreden.
  • De jaargemiddelde grenswaarde voor PM 2,5 wordt niet overschreden.

Hiermee wordt voldaan aan de Wet Milieubeheer.

5.8 Externe veiligheid

Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege:

  • Het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • Het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen);
  • Het gebruik van luchthavens.

Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico’s kunnen lopen, zoals omwonenden. Het begrip risico wordt in beeld gebracht door middel van twee begrippen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De realisatie van dit ruimtelijke plan heeft geen invloed op de externe veiligheid, omdat er geen risicovolle activiteiten (Bevi-inrichtingen) worden gerealiseerd.

5.9 Niet gesprongen explosieven

Door Armaex BV is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van conventionele explosieven in de bodem.

Het gedetecteerde opsporingsgebied is naar resultaat ingedeeld in de volgende deelgebieden:

  • Deelgebied A: Gebieden waar op basis van de detectieresultaten geen vervolgwerkzaamheden meer behoeven en vrij kunnen worden gegeven op aanwezigheid van CE.
  • Deelgebied B: Gebieden waarbij na het benaderen en identificeren van de aanwezige verdachte objecten, vrij kunnen worden gegeven van CE.
  • Deelgebied C: Gebieden waar verstoringen aanwezig zijn die veroorzaakt worden door omgevingsfactoren zoals een verstorende grondlaag, ondergrondse infra en / of bovengrondse verstoringen. Deze gebieden dienen op een aanvullende en op een alternatieve wijze onderzocht te worden.
  • Deelgebied D: Gebieden die tijdens de detectiewerkzaamheden door aanwezigheid van obstakels en / of begroeiing niet toegankelijk waren.

De gebieden zijn in onderstaande figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.BPBKStkaweg20eo-VA01_0011.png"

Figuur 5.1 Resultaten NGE onderzoek.

Op basis van de resultaten wordt nader onderzoek gedaan naar het deelgebied B. Het deelgebied C zal worden ontgraven met een beveiligde kraan om de mogelijke explosieven te verwijderen.

5.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

5.10.1 Relevant kader

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

5.10.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig in geval deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of wanneer het een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft. Daarnaast is gesteld dat 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein' (activiteit D11.3) m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 ha of meer.

Het planvoornemen ligt ruim onder de plandrempels waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk is. Het totale bedrijfsvloeroppervlak dat volgens het bestemmingsplan maximaal gerealiseerd kan worden bedraagt nooit meer dan 200.000 m2. Gelet hierop worden de (indicatieve) drempelwaarden uit het Besluit mer niet overschreden, zodat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden uitgevoerd.

In het kader van voorliggend bestemmingsplan diverse (milieu)onderzoeken uitgevoerd voor alle, voor dit plan, relevante milieuaspecten. Uit deze onderzoeken, waarvan de uitkomsten worden verwerkt in de toelichting van het bestemmingsplan, blijkt dat het plan beperkte milieueffecten heeft. Op grond van deze uitkomsten wordt aan het bevoegd gezag voorgesteld om gelijktijdig met het besluit om voorliggend voorontwerp bestemmingsplan vrij te geven voor inspraak, tevens te besluiten dat een verdere m.e.r.-procedure niet aan de orde is.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald.

Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en eventueel specifieke regels voor het gebruik van de bouwwerken. De verbeelding heeft de functie van visualisering van de bestemmingen en aanduidingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de bestemmingsplanvorm en -systematiek, de leeswijzer bij de regels en ten slotte de handhaafbaarheid.

6.2 Planvorm en - systematiek

De Wet ruimtelijke ordening biedt de keuze uit drie planvormen:

  • 1. het gedetailleerde bestemmingsplan;
  • 2. het globale eindplan;
  • 3. het globale bestemmingsplan met uitwerkingsregels.

Het verschil tussen de eerste twee bestemmingsplannen en het globale bestemmingsplan met uitwerkingsbevoegdheden is dat de eerste twee bestemmingsplannen een basis bieden voor het verlenen van omgevingsvergunning voor het bouwen. Voor het globale bestemmingsplan met uitwerkingsregels moet eerst een uitwerkingsplan worden vastgesteld, voordat de omgevingsvergunning voor het bouwen verleend kan worden. Het komt vaak voor dat in één bestemmingsplan verschillende planvormen worden gemengd.

Het voorliggende bestemmingsplan is een gedetailleerd plan. Er is voor deze vorm gekozen, omdat er diverse zaken zeer expliciet en bindend moeten worden vastgelegd.

6.3 Planregels

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk worden hieronder de diverse regels artikelsgewijs besproken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de begrippen en de wijzen van meten.

Dit artikel geeft de betekenis aan van een aantal in de regels voorkomende begrippen. Hierdoor wordt de definitie van de begrippen vastgelegd, waardoor de duidelijkheid wordt vergroot.

Artikel 2 beschrijft hoe bepaalde maten dienen te worden berekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Deze artikelen bevatten de regels welke direct verband houden met de op de verbeelding aangegeven bestemmingen.

Artikel 3 Agrarisch

In het artikel "Agrarisch" is een bestemmingsregeling opgenomen ten behoeven van het gebied tussen de woningen en de bedrijven dat nog een agrarische bestemming heeft. Een agrarisch bedrijf ter plaatse is niet mogelijk. Tevens is expliciet bepaald dat er geen ontsluitingsweg over het perceel mag voor de bedrijven richting de Stenenkamerseweg.

Artikel 4 Bedrijf

In dit artikel zijn de twee aanwezige bedrijven positief bestemd met dien verstande dat wanneer deze bedrijven beeindigd worden uitsluitend nog bedrijven gevestigd kunnen worden in de aangegeven categorieën.

De bedrijven moeten landschappelijk ingepast worden en dienen maatregelen te treffen voor geluid. Ten behoeve hiervan zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen in het plan.

De bedrijfswoningen van de bedrijven worden verlpaatst naar de Stenenkamerseweg. De bestaande bedrijfswoningen moeten vervolgens worden gesloopt.

Artikel 5 Wonen

Het artikel wonen bevat een regeling voor de bestaande woningen aan de Stenenkamerseweg en de verplaatsing van de woning nr. 14.

De gronden met de bestemming mogen niet gebruikt worden voor een ontsluitingsweg ten behoeve van de naastgelegen bedrijven richting de Stenenkamerseweg.

Artikel 6 Leiding - Gas

Dit artikel betreft een dubbelbestemming om de aanwezige gasleiding te beschermen.

Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding

Dit artikel betreft een dubbelbestemming om de aanwezige hoogspanningsleiding te beschermen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardbepalingen opgenomen te weten, de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelbepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

Dit artikel geeft de algemene regelingen weer met betrekking het gebruik. Het verboden gebruik geldt hiermee voor alle bestemmingen.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

Door dit artikel kan het bevoegd gezag gebruik maken van een beperkte bestemmingswijziging. Hierbij gaat het om een wijzigingsbevoegdheid die geldt voor alle bestemmingen in het plan.

Artikel 12 Overige regels

In dit artikel is geregeld dat waar in de regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, het de regelingen betreft zoals deze gelden op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerpplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bevat de laatste bepalingen van de bestemmingsregels. Hieronder worden de verschillende artikelen toegelicht.

Artikel 13 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is tweeledig en heeft betrekking op bouwwerken en gebruik. Het overgangsrecht bepaalt dat bestaande bouwwerken of bestaand gebruik dat afwijkt van dit bestemmingsplan, voor zover dit legaal was, mag worden voortgezet.

Artikel 14 Slotregel

Dit artikel geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

6.4 Handhaafbaarheid

Een van de uitgangspunten bij de ontwikkeling van een bestemmings- of uitwerkingsplan, is dat de in het plan opgenomen regels handhaafbaar dienen te zijn. Handhaving van het ruimtelijk beleid verdient meer aandacht, omdat het een voorwaarde is voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. Bij de totstandkoming van dit uitwerkingsplan is aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de in het plan opgenomen regels.

Ten behoeve van een goede handhaving van de regels zijn de volgende factoren van belang:

  • Voldoende kenbaarheid geven aan het plan;
  • Voldoende draagvlak voor het beleid en de regelgeving in het plan;
  • Inzichtelijke en realistische regeling;
  • Handhavingsbeleid.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in het kader van het uitwerkingsplan onderzoek te worden gedaan naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de financiële haalbaarheid van het plan. De maatschappelijke aspecten worden aan de hand van de procedure in hoofdstuk 8 toegelicht.

7.2 Financiële uitvoerbaarheid

Volgens artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient de gemeenteraad een grondexploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Volgens het tweede lid van dit artikel kan de gemeenteraad besluiten af te wijken van het vaststellen van exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.

Bij onderhavig bestemmingsplan is dit laatste van toepassing. De wijziging van de bedrijven en de daarmee gepaard gaande uitbreiding is een gevolg van de realisatie van de Henslare.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Bro-overleg

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Bro plegen burgemeester en wethouders overleg met besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of zijn belast met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. In verband hiermee is het (voor)ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan betrokken besturen. De ingekomen reacties zijn verwerkt.

8.2 Inspraak

Burgers en maatschappelijke organisaties worden bij de voorbereiding van het bestemmingsplan betrokken, doordat het voorontwerp ter inzage wordt gelegd. In combinatie hiermee wordt de mogelijkheid geboden om een reactie op het plan te geven.

8.3 Procedure

Nadat alle overleg- en inspraakreacties zijn verwerkt, wordt het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd, waarbij door een ieder zienswijzen bij de gemeenteraad kunnen worden ingediend. De zienswijzen worden vervolgens bij de besluitvorming in het kader van de vaststelling door de gemeenteraad betrokken. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. De ingekomen zienswijzen zijn samengevat en beantwoordt in de commentaarnota (Bijlage 12).

Na een beroepstermijn van zes weken treedt het bestemmingsplan in werking, tenzij conform artikel 8.4 Wro een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.

Naast de besluitvorming over het bestemmingsplan, wordt aanvullend het besluit omtrent het verhogen tot de grenswaarden (zie 5.6.2) ter inzage gelegd. Burgers kunnen ook hun zienswijze op dit besluit kenbaar maken.