Plan: | Kom West, herziening Wallenbergstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0273.BPBKWallenbergstr-VA01 |
De voorgenomen ontwikkeling heeft deels betrekking op het braakliggend terrein aan de Wallenbergstraat. In samenspraak met de Woningstichting Putten heeft de gemeente de herontwikkelingsmogelijkheden van de locatie verkend. Dit heeft geresulteerd in een plan om daar twee appartementengebouwen voor maximaal 26 sociale huurwoningen te bouwen.
Omdat met het voorgenomen plan de invulling van het plangebied wijzigt, past het plan niet binnen de regeling van het geldende bestemmingsplan 'Kom West'. De gemeente wenst middels dit nieuwe bestemmingsplan ontwikkeling van het plangebied mogelijk te maken.
Het plangebied ligt tussen de Stationsstraat in het noorden en de Jan Nijenhuisstraat in westen en de Verzetlaan in het zuiden. Aan de zuidzijde sluit het gebied aan op de bestaande woonbebouwing Husselerveld.
Afbeelding - ligging van het plangebied (rood)
Afbeelding - globale begrenzing plangebied (rood)
In bovenstaande afbeelding is de begrenzing van het plangebied globaal weergegeven.
Ter plaatse gelden de bestemmingsplannen Kom West' (vastgesteld 12 januari 2012) en 'Parkeernormen' (vastgesteld 5 juli 2018).
Afbeelding - Uitsnede geldend bestemmingsplan
De gronden zijn bestemd voor 'Wonen-Woonwagencentrum' en deels 'Verkeer-Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemmingen, is de realisatie van de geplande woningen niet mogelijk.
Het gemeentelijke parkeerbeleid (Nota Parkeernormen) is geborgd in het bestemmingsplan Parkeernormen.
Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen:
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Afbeelding: luchtfoto huidige situatie
Een deel van de huidige situatie is onbebouwd. Het betreft een braakliggend terrein bestaande uit grasland, met aan de randen bomen en struiken. Het terrein wordt gebruikt als sport- en speelveld door omwonenden.
Het zuid- en zuidoostelijk deel van het plangebied betreft twee bestaande woonblokken met appartementen.
Het gebied leent zich vanwege haar ligging ten opzichte van voorzieningen en infrastructuur uitstekend voor herontwikkeling. De eventuele ontwikkeling van nieuwe woonstandplaatsen is nu niet aan de orde. Afhankelijk van de concrete behoefte zullen die standplaatsen elders gerealiseerd worden.
De Woningstichting Putten heeft voor het gebied een nieuwbouwplan ontwikkeld. De gemeente heeft aangegeven medewerking te verlenen op basis van de volgende uitgangspunten/ randvoorwaarden:
Uiteindelijk ontwerp:
Hierna is een verdere uitwerking van de eerste schetsontwerpen gemaakt welke heeft geleid tot het volgende stedenbouwkundige opzet en programma. Het plan bestaat uit twee bouwblokken elk bestaande uit drie bouwlagen.
Stedenbouwkundige opzet en programma
In de beoogde nieuwe situatie wordt voorzien in de realisatie van 26 huurappartementen in twee bouwblokken.
Afbeelding - stedenbouwkundige opzet (bron: presentatie welstand Wallenbergstraat Putten,
29 januari 2019, Schippers)
Blok 1 bestaat uit:
Afbeelding - impressie nieuwbouw blok 1 (bron: presentatie welstand Wallenbergstraat Putten,
29 januari 2019, Schippers)
Afbeelding - impressie nieuwbouw blok 1 (bron: presentatie welstand Wallenbergstraat Putten,
29 januari 2019, Schippers)
Blok 2 bestaat uit:
Afbeelding - impressie nieuwbouw blok 2 (bron: presentatie welstand Wallenbergstraat Putten,
29 januari 2019, Schippers)
Totaal
Afbeelding - impressie totaal vanaf J. Nijenhuisstraat (bron: presentatie welstand
Wallenbergstraat Putten, 29 januari 2019, Schippers)
In bijlage 1 Presentatie welstand, is de presentatie opgenomen die op 31 januari 2019 is gehouden voor de welstandscommissie voor de gemeente Putten.
Het gebruik van de bestaande speelvoorzieningen worden geborgd door een passende bestemming.
Binnen het plangebied worden voldoende openbare parkeerplaatsen aangelegd. In paragraaf 4.10 'Parkeren' wordt hier nader op ingegaan.
De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte(SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als uitgangspunt 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'.
De SVIR omvat drie hoofddoelen, die als volgt zijn geformuleerd:
Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. De nationale belangen hebben onder andere betrekking op ruimte voor waterveiligheid, behoud van nationale unieke cultuurhistorische kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur.
De juridische borging van de nationale belangen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (zie paragraaf 3.1.2).
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
Het onderhavige plan is niet in strijd met enig nationaal belang uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
In artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren. Via deze duurzaamheidsladder stimuleert het Rijk de herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de ontwikkeling van nieuwe terreinen te verminderen. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van het stedelijk en landelijk gebied.
De 2 stappen van de Ladder
In het Bro staan de twee stappen van de Ladder beschreven:
In paragraaf 4.1 is de verantwoording aan de Ladder duurzame verstedelijking opgenomen.
Het onderhavige plan is niet in strijd met enig nationaal belang uit het Besluit ruimtelijke ordening.
Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Daarnaast richt het zich op het beschikbaar houden van voldoende schoon (drink)water.
Het Nationaal Waterplan bevat de hoofdlijnen van het nationaal beleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid en is de opvolger van het nationaal waterplan 2009-2015. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie.
Het onderhavige plan is niet in strijd met het Nationaal Waterplan.
In de omgevingsvisie van de gemeente Gelderland (vastgesteld door de Provincie op 9 juli 2014) zijn meerdere actualisatieplannen opgenomen. De laatste versie van de Omgevingsvisie is op 10 juli 2017 geconsolideerd.
In de omgevingsvisie omschrijft de Provincie Gelderland hoe zij denken dat de omgeving er in de toekomst uit moet zien. In de omgevingsverordening staan de afspraken en regels om de opgaven uit de omgevingsvisie te realiseren.
Met de omgevingsvisie beoogt de Provincie bij te dragen aan een toekomstbestendig Gelderland. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat betekent een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. Gelderlanders gebruiken het goede van beide werelden. De provincie gaat voor:
Het voorliggend plangebied valt onder de regio Noord- Veluwe. Bijzonder aan deze regio zijn de rust en ruimte met een afwisselend landschap: water, boerenland, steden, dorpen, bos en hei. Daarnaast heeft de regio een rijke cultuurhistorie en goede verbindingen met omringende regio's.
Woningbouw
De steden in Gelderland zijn een belangrijke motor voor de Gelderse economie, als concentratiepunt van sociaal-culturele en economische activiteiten. Steden zijn van belang voor de stedelijke bevolking èn voor de bewoners in de omliggende gebieden. Iedere stad heeft zijn eigen unieke kwaliteiten en invloedssfeer. De landschappelijke ligging en het groene karakter dragen bij aan de kracht van de Gelderse steden. In samenhang met de sterke steden zijn vitale dorpen van groot belang. Met name in de regio's waar vergrijzing speelt, is een evenwichtige ontwikkeling gewenst, gericht op de kwaliteit van de bestaande voorraad.
De provincie en haar partners streven er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden: hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met een veranderende vraag? Zij zien daarbij de volgende opgaven:
In de regionale woonagenda hebben gemeenten in de regio Noord-Veluwe regionale opgaven op het gebied van wonen geagendeerd.
Een sterke gemeentelijke regie en regionale afstemming zijn op de woningmarkt onmisbaar: de gemeente stelt bestemmingsplannen vast, maakt afspraken met corporaties en andere partijen en koopt eventueel grond. Het inzicht groeit dat op termijn een vorm van strategisch voorraadbeheer nodig is. Dit beheer is gericht op alle woningen binnen een gemeente en liefst afgestemd met de regio. Dit is nodig om vraag en aanbod met elkaar in balans te brengen en houden. Dit vraagt om kennis van de kansen en mogelijkheden voor:
Op basis van deze kennis kan de meest geschikte locatie bepaald worden voor:
Het toevoegen van een woningbouwmogelijkheid op deze locatie is niet in strijd met de Omgevingsvisie of de Omgevingsverordening.
De gemeenten in Regio Noord-Veluwe werken al jaren samen aan verschillende ruimtelijke en maatschappelijke thema's. Op het gebied van ruimtelijke ordening en volkshuisvestingsbeleid zijn dat de gemeenten Elburg, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet, Oldebroek, Putten en Hattem. Dat heeft in de afgelopen jaren geleid tot verschillende momenten van afstemming en beleidsvorming op het gebied van wonen. Zo hebben de regiogemeenten samen met de provincie Gelderland en de Noord-Veluwse woningcorporaties het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 voor Noord-Veluwe vastgesteld. Vervolgens is de Regionale Woonagenda 2012-2013 opgesteld.
Mede met het oog op nieuwe afspraken met de provincie in het kader van de Kwantitatieve Opgave Wonen hebben de samenwerkende gemeenten in Regio Noord-Veluwe de Woonvisie Regio Noord-Veluwe 2014 opgesteld.
Deze visie is een gezamenlijke kapstok voor het lokale woonbeleid van de betrokken gemeenten. Het lokale beleid begeeft zich binnen de kaders van deze regionale visie en gebruikt de onderdelen van deze visie als kader voor het lokale maatwerk. Het zwaartepunt van het maken van beleid en keuzes ligt op het lokale niveau.
Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat, ondanks het feit dat de huishoudensgroei in de komende decennia afvlakt, er een behoefte blijft aan extra woningen. Op regionaal niveau zet de groei van het aantal huishoudens in de toekomst door.
De totale groei op de woningmarkt waar in de periode tot 2020 rekening mee wordt houden, is circa 5.600 huishoudens. Daarin is begrepen de extra woningbehoefte als gevolg van het proces van extramuralisatie.
De provincie Gelderland heeft de kwantitatieve behoefte vastgesteld op circa 8.850 woningen voor de periode van 2013 t/m 2024. De bandbreedte voor Putten deze periode bedraagt 650 - 1.010 woningen (huishoudens).
In de Woonvisie (zie paragraaf 3.3.3) van de gemeente Putten wordt dit beleid verder uitgewerkt.
Het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (WBP) is op 30 september 2015 door het algemeen bestuur van het Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Het WBP geeft de koers aan die het waterschap gaat varen en beoogt daarmee twee dingen. Ten eerste inzicht geven aan alle gebruikers en partners in het werkgebied in de doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat bereiken. Ten tweede de koers intern – als spoorboekje – expliciet maken en vastleggen. De maatregelen zijn op hoofdlijnen uitgewerkt. Het 'hoe' volgt in een later stadium, bij het vaststellen van de (meerjaren)begroting. Het WBP is bewust neergezet als een 'programma' en niet meer als een waterbeheerplan. Met het WBP als programma sluit het waterschap aan bij het Bestuursakkoord Water. Binnen de kaders van de Waterwet, de Europese Kaderrichtlijn Water en de Deltabeslissingen beschrijft hoe het waterschap werkt aan de wateropgaven. Ook speelt het waterschap alvast in op de nieuwe wetgeving omtrent ruimtelijke ordening, waarmee dit WBP ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet houdbaar is.
Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 4.11. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.
Voor het gehele gemeentelijk grondgebied heeft de gemeenteraad van Putten op 6 februari 2014 de 'Toekomstvisie Putten' opgesteld. Met deze Toekomstvisie legt de gemeenteraad van Putten haar speerpunten voor de komende 10 tot 15 jaar neer. Speerpunten die tot stand zijn gekomen in een proces waarin de discussie met de gemeenschap nadrukkelijk is gezocht. In deze Toekomstvisie is een antwoord gegeven op de volgende vragen:
De Toekomstvisie Putten is een samenbundeling van richtinggevende ideeën en visies voor de toekomst van Putten. Met de visie geeft de gemeenteraad het bestuur een richtsnoer om naar te handelen. Dit maakt het mogelijk over 'de waan van de dag' heen te stappen en in te zetten op een koers die Putten ook in de toekomst actueel en urgent houdt voor haar gemeenschap. De toekomstvisie dient daarmee als basis voor de uitvoering van de gemeentelijke (beleids)programma's in de komende 10 tot 15 jaar.
De toekomstige samenleving van Putten is gestoeld op thema's die sterk naar voren zijn gekomen in het discussiëren over de toekomst van Putten. Het gaat om de volgende thema's:
In het kader van deze thema's zijn voor dit bestemmingsplan de volgende speerpunten van belang:
De voorliggende ontwikkeling betreft de bouw van starterswoningen, deze zijn niet in strijd met de uitgangspunten van de toekomstvisie.
De gemeenteraad van Putten heeft op 5 maart 2015 de Structuurvisie Putten 2030 vastgesteld. De Structuurvisie Putten 2030 is opgesteld met de boodschap van de Toekomstvisie Putten als leidraad. Deze is gerelateerd aan actueel beleid ten aanzien van de verschillende beleidsvelden en vervolgens vertaald in een visie op de ruimtelijke ontwikkeling. De inhoud van de structuurvisie is leidend en in principe bindend voor het handelen van de gemeente richting initiatiefnemers, en nieuwe bestemmingsplannen moeten inhoudelijk passen binnen de visie van de structuurvisie.
Wonen - kwantitatief
In de gemeente Putten wordt gebouwd voor de lokale woningbehoefte. Putten hanteert daarbij de ladder van duurzame verstedelijking. Dat wil zeggen dat eerst wordt gekeken naar inbreidingsmogelijkheden en vervolgens pas naar uitbreidingsmogelijkheden. Het dorp Putten is de kern waar nieuwe woningbouw plaatsvindt.
Wonen - kwalitatief
In de gemeente Putten is plek voor jong en oud en is het mogelijk om er je hele leven te wonen. Putten richt zich daarbij primair op de behoeften van de eigen bevolking.
De onderhavige ontwikkeling betreft de bouw van kleine woningen, die goed aansluiten bij de uitgangspunten van de Structuurvisie Putten 2030.
Op 30 april 2015 heeft de gemeenteraad van Putten de Woonvisie 2015 - 2020 vastgesteld. De woonvisie is een sectorale uitwerking van de Toekomstvisie Putten. De visie is bedoeld voor de periode van 2015-2020 met een doorkijk naar 2025.
Uit de analyse in de woonvisie komt onder andere naar voren dat het aantal huishoudens zal blijven toenemen. Met name de kleine oudere huishoudens zullen blijven toenemen. Ook het aantal jonge gezinnen blijft toenemen.
Er vindt een verschuiving plaats van aanbodgericht naar een vraaggericht woningaanbod. Er moet niet te veel van hetzelfde woningtype in een keer op de markt worden gebracht (verhuur-/verkoopbaarheid kan onder druk komen te staan). De gemeente moet zich richten op kleinschalig maatwerk.
Verder wordt ook geconstateerd dat door de vergrijzing en het scheiden van wonen en zorg er steeds meer zelfstandig wonende huishoudens zullen zijn met een (toenemende) zorgbehoefte. Hierdoor stijgt ook de hulpvraag thuis.
Over het gewenst toekomstbeeld is in Putten veel nagedacht de afgelopen jaren, samen met de inwoners, maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven. De opvattingen uit de Toekomstvisie en de Structuurvisie zijn dan ook het vertrekpunt voor de visie op het wonen in Putten.
Binnen de woonvisie staan vier thema's centraal:
Onderhavig plan is in overeenstemming met de woonvisie.
Op 9 maart 2017 heeft de gemeenteraad van Putten het ontwerp van de Inbreidingsnotitie 2015 vastgesteld. Deze potentiële inbreidingslocaties zijn (opnieuw) beoordeeld op basis van stedenbouwkundige randvoorwaarden en per locatie is de potentiële woningcapaciteit bepaald aan de hand van een indicatieve verkavelingssuggestie. De definitieve stedenbouwkundige invulling en de bouwvoorschriften worden geregeld in het bestemmingsplan. Hierbij is het beleid uit de Woonvisie 2015 - 2015 (Afwegingskader "nieuwbouw") leidend.
In de Inbreidingsnotitie 2015 is ingegaan op zaken als:
Om te bepalen of met nieuwe plannen sprake is van 'goede ruimtelijke ordening', zijn in de notitie spelregels opgenomen voor nieuwe ontwikkelingen. Het gaat om de volgende afwegingen:
Het plangebied is als 'Wallenbergstraat (ongenummerd), locatie 12 opgenomen in de
Inbreidingsnotitie 2015. Aangegeven wordt dat deze locatie zeer geschikt is voor onder meer
startersappartementen in aansluiting op de bestaande appartementen.
Het voorliggende bestemmingsplan ziet toe op de ontwikkeling van deze inbreidingslocatie.
De Nota Parkeernormen van de gemeente Putten uit 2016 beoogt het vastleggen van de Puttense parkeernormen en het bepalen van een transparant en eenduidig toepassingskader. De normen uit de Parkeernota zijn gewaarborgd in het bestemmingsplan 'Parkeernormen'.
In de Parkeernota zijn aan de hand van de parkeerkencijfers van de C.R.O.W. parkeernormen opgenomen. Op basis van de omgevingsadressendichtheid in Putten is ervoor gekozen om de CROW-parkeerkencijfers voor weinig stedelijke gebieden (4) als uitgangspunt te hanteren.
In Putten is ervoor gekozen om de verscheidenheid aan woningen die CROW hanteert bij haar kencijfers te vereenvoudigen en te relateren aan het bruto vloeroppervlak achter de voordeur (m2 bvo). CROW relateert de kencijfers aan de prijsklasse en type. Ook het onderscheid tussen koop of huur wordt niet gehanteerd aangezien dit verschil nauwelijks relevant is voor de parkeerbehoefte als de woninggrootte wordt meegerekend.
In de navolgende tabel zijn de parkeernormen voor wonen weergegeven:
Voor de te ontwikkelen starterswoningen geldt een norm van 1,6 parkeerplaats per woning. In paragraaf 4.10 wordt verder ingegaan op het aspect parkeren.
De ambitie van de gemeente Putten is om in 2050 een klimaatneutrale gemeente te zijn. Klimaatneutraal geeft aan dat een product of dienst niet bijdraagt aan klimaatverandering. De uitstoot van alle broeikasgassen binnen de gemeente Putten wordt tot nul gereduceerd. Dit kan mede worden bereikt door energiebesparende maatregelen te nemen en door het toepassen van duurzame energie.
Stappenplan:
Op dit moment zorgen woningen voor de meeste CO2 uitstoot binnen de gemeente Putten.
Naast besparen op energie, zijn er ook mogelijkheden om op een duurzame manier energie op te wekken. De gemeente Putten wil het gebruik van duurzame energiebronnen stimuleren. Het doel van de gemeente Putten is om bij nieuwbouw vanaf 2020 (bijna) energieneutraal te bouwen. Op die manier kan voldaan worden aan de EPC- eisen. De gemeente wil dit bewerkstelligen door (lokale) bouwbedrijven en aannemers te stimuleren tot het toewerken naar energieneutraal bouwen. Bij nieuwbouwplannen wordt de optie van energieneutraal bouwen nadrukkelijk meegenomen.
Daarnaast wordt door de gemeente gewerkt aan een Ruimtelijke energie strategie. Deze strategie moet meer inzicht geven in hetgeen nodig is om de doelen van het Energie-akkoord te halen.
Voorliggende plannen passen binnen de gemeentelijke ambities voor energieneutraal bouwen.
De gemeenteraad heeft in 2004 de welstandsnota vastgesteld en in 2010 gewijzigd. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in het dorp te behouden en te versterken. In de Welstandsnota worden per deelgebied welstandscriteria beschreven die betrekking hebben op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.
Voor deze locatie zijn geen specifieke welstandscriteria opgesteld. Het plan is al wel door de door de gemeentelijke welstandsarchitect beoordeeld. De presentatie is als bijlage 1 Presentatie welstand in de toelichting opgenomen. De planopzet geeft volgens de welstandsarchitect een samenhangend en toch afwisselend beeld dat zich goed richt naar de verschillende kanten in deze stedenbouwkundige situatie. Het plan kan in deze vorm verder worden uitgewerkt tot de definitieve aanvraag.
Het milieubeleid is primair bedoeld om een optimale leefomgeving te realiseren. Dit kan er soms toe leiden dat beperkingen worden opgelegd aan gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. In onderstaande worden de conclusies voor de verschillende aspecten beschreven.
Over een aantal aspecten heeft de Omgevingsdienst Noord-Veluwe een meervoudig advies uitgebracht voor de herontwikkeling van de Wallenbergstraat te Putten. Het betreft de volgende aspecten:
Het advies van de omgevingsdienst is als bijlage 7 Advies Omgevingsdienst Noord-Veluwe integraal opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan. De bevindingen en conclusie van het advies is per specifiek onderwerp opgenomen.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Sinds 1 juli 2017 geldt een nieuwe laddersystematiek. De voormalige drie treden van de ladder zijn vervangen door twee eisen bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Deze worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
De gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de nieuwe laddersystematiek. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
In voorgaande situatie is er geen enkele twijfel dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Behoefte
Binnen het nieuwbouwplan worden 26 appartementen gerealiseerd. Hiervan zullen er 16 in de goedkope (sociale) huur en 10 in de betaalbare (sociale) huur worden aangeboden. De woningen voorzien daarmee in de vraag van kleine huishoudens die zijn aangewezen op de sociale huursector.
Door de provincie Gelderland is de kwantitatieve behoefte aan woningen voor de regio vastgesteld op circa 8.850 woningen voor de periode 2013 tot 2025. Binnen de regio Noord- Veluwe is voor Putten voor deze periode de bandbreedte vastgesteld op 650 - 1.010 woningen (huishoudens). Dit betekent gemiddeld 830 woningen per jaar. In 2017 is besloten om dit aantal met 10% uit te breiden naar 913 woningen. Er mag daarnaast rekening worden gehouden met planuitval van 20%.
De gemeente richt zich primair op het voorzien in de huisvesting van de lokale behoefte en streeft er naar eerst in te breiden in plaats van uit te breiden. De Inbreidingsnotitie 2015 geeft aan waar er mogelijkheden worden gezien voor deze inbreiding.
De voorliggende locatie Wallenbergstraat is opgenomen in de Inbreidingsnotitie 2015 en het gemeentelijke woningbouwprogramma.
Qua kwalitatieve programmering gaat de gemeente uit van het streefwoningbouwprogramma uit de woonvisie, maar we beseffen ons ook dat dit niet op elke locatie te realiseren is. Ook willen we de woningbouwprogrammering laten aansluiten bij de vraag van de markt op de korte en lange termijn. Als leidraad hanteren we bij nieuwbouw een afwegingskader. Projecten zijn kansrijk als zij hieraan (gedeeltelijk) voldoen. Binnen het nieuwbouwplan worden 26 appartementen gerealiseerd. Hiervan zullen er 16 in de goedkope (sociale) huur en 10 in de betaalbare (sociale) huur worden aangeboden. De woningen voorzien daarmee in de vraag van kleine huishoudens die zijn aangewezen op de sociale huursector. Het uitgangspunt is dat alle woningen NoM (Nul op de Meter) worden gebouwd.
Het woningbouwprogramma van Wallenbergstraat speelt daarmee in op de vraag van de markt en en houdt rekening met duurzaamheid.
Bestaand stedelijk gebied
In het voorliggende geval is geen sprake van uitbreiding buiten bestaand stedelijk gebied. De gekozen locatie staat in het kader van de laddertoets niet ter discussie.
Het plangebied ligt op een gordeldekzand-glooiing aan de westzijde van de stuwwal. Dit gebied maakt onderdeel uit van het oude bouwlanden van Putten. Het betreft een kampenlandschap met verspreid liggende boerderijen zoals de Rimpelder ten westen van het plangebied en de Hussel ten noorden. De percelen waren omgeven door heggen en houtwallen, zie onderstaande afbeelding.
De verwachting is dat het plangebied onderdeel uitmaakt van een uitgestrekt middeleeuws nederzettingsterrein. Op basis van hiervan heeft de regioarcheoloog het advies gegeven om de gebruikelijke stap van een vooronderzoek (bureau- en booronderzoek) over te slaan en direct in te zetten op gravend archeologisch onderzoek. Op basis hiervan heeft de gemeente besloten dat de twee bouwputten worden opgraven. Omdat deze opgraving in het kader van (kosten)efficiëntie gelijktijdig met de civieltechnische graafwerkzaamheden zal plaatsvinden, zal sprake zijn van de variant archeologische begeleiding. In bijlage 2 Archeologie Programma van Eisen is het Programma van Eisen ogenomen waaraan de opgraving moet voldoen.
Doel archeologische opgraving
Het doel van de opgraving (variant archeologische begeleiding) is een inventarisatie, karakterisering en documentatie van de aan- en/of afwezigheid van archeologische waarden tijdens een niet-archeologische bodemverstorende activiteit. Hiermee wordt inzicht gekregen in de archeologische betekenis van het gebied en vindt een registratie van de aangetroffen of afwezige waarden. Er wordt alleen onderzoek gedaan binnen de geplande ontgravingsdiepte en -oppervlakte van de bouwputten.
Middels het uitvoeren van het Programma van Eisen is het aspect archeologie gewaarborgd voor dit plan.
De Omgevingsdienst Noord-Veluwe heeft met betrekking tot het aspect bodem het volgende aangegeven in haar meervoudig advies welke als bijlage 7 Advies Omgevingsdienst Noord-Veluwe in dit plan is opgenomen.
Om in de verkenningsfase, waarin het plan zich nu bevindt, een uitspraak te kunnen doen over eventuele belemmeringen ten gevolge van bodemverontreiniging, is een inschatting gemaakt op basis van de beschikbaar digitale informatiebronnen. Dit betreft geen historisch onderzoek conform NEN 5725. Hiervoor dient nader dossieronderzoek plaats te vinden en dienen de daadwerkelijke bodemonderzoeksrapportages te worden bestudeerd.
Binnen het plangebied is één bodemonderzoek bekend;
Net buiten het plangebied zijn 3 bodemonderzoeken bekend;
Asbest
Volgens de asbestkansenkaart van provincie Gelderland ligt het plangebied binnen een zone met een kleine kans op asbest in bodem.
Op grond van de beschikbare bodeminformatie is bepaald dat herontwikkeling van het gehele plangebied tot de mogelijkheden behoort. Wel diende voor het gehele plangebied nader historisch onderzoek conform NEN 5725 uitgevoerd te worden, alsmede (aanvullend) bodemonderzoek conform NEN 5740.
Asbest-check: tijdens de uitvoering van het historisch/verkennend bodemonderzoek moet het milieuadviesbureau nauwkeurig letten op de aanwezigheid van asbestverdachte bestanddelen op en in de bodem. Speerpunten hierbij zijn: de historie, de terreininspectie en de veldwerkzaamheden (het opgeboorde materiaal bekijken). Indien de bouwlocatie asbestverdacht is dan een asbestonderzoek NEN 5707 uitvoeren.
Het verkennend bodemonderzoek is door Lievense uitgevoerd. De rapportage is in onderstaande paragraaf 4.3.3 opgenomen.
In bovenstaande paragraaf is beschreven dat er een vooronderzoek conform de NEN 5725:2017 is uitgevoerd en dat er een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk was.
Dit verkennend onderzoek heeft plaatsgevonden en is als bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
De belangrijkste bevindingen van het onderzoek zijn hieronder weergegeven:
De milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater ter plaatse van beide deellocaties zijn met dit onderzoek voldoende vastgesteld. Geconcludeerd wordt dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn ten aanzien van de voorgenomen bestemmingswijziging. Dit bodemonderzoek is tevens bruikbaar voor de aanvraag van een omgevingsvergunning bouwen.
Aanbevelingen vanuit het verkennend bodemonderzoek
Er wordt geen nader onderzoek aanbevolen.
Er gelden wettelijke beperkingen bij het verplaatsen en elders toepassen van grond, die kunnen leiden tot extra kosten. Derhalve wordt aanbevolen bij grondverzet zoveel mogelijk grond op de locatie te hergebruiken.
Wanneer in de toekomst graafwerkzaamheden plaatsvinden, dient rekening gehouden teworden met de voorwaarden zoals omschreven in bijlage 10 (grondverzet).
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan. De aanbevelingen uit het verkennend bodemonderzoek worden bij de uitvoering van de werkzaamheden in acht genomen.
De omgevingsdienst Noord-Veluwe heeft met betrekking tot het aspect externe veiligheid het volgende aangegeven in haar meervoudig advies welke als bijlage 7 Advies Omgevingsdienst Noord-Veluwe in dit plan is opgenomen.
Het initiatief om twee nieuwe appartementen gebouwen (sociale huurwoningen) met in totaal 26 appartementen te realiseren is beoordeeld voor het aspect externe veiligheid. Volgens opgave van de gemeente Putten is het huisvestiging voor 53 personen. Het geheel wordt aangemerkt als kwetsbaar object.
Stationaire risicobronnen
Nabij het plangebied ligt één stationaire risicobron die mogelijk een belemmering kan vormen voor het initiatief. In tabel 1 is de bron, de te hanteren contouren en de afstand tot het plangebied weergegeven.
Het plangebied ligt niet binnen de plaatsgebonden risicocontour van Benegas. Wettelijk gezien is de ontwikkeling mogelijk. Ook ligt het plangebied buiten het invloedsgebied van Benegas. Het groepsrisico hoeft niet verantwoord te worden. Nader onderzoek naar externe veiligheid voor deze risicobron is niet noodzakelijk.
Mobiele risicobronnen
In de nabijheid van het plangebied ligt één mobiele risicobron die mogelijk een belemmering kan vormen voor het initiatief. In tabel 2 is de risicobron, de te hanteren contour en de afstand tot het plangebied weergegeven.
Het plangebied ligt niet binnen de plaatsgebonden risicocontour en het plasbrandaandachtsgebied van de spoorlijn Amersfoort-Zwolle. De ontwikkeling is wettelijk gezien mogelijk. Het plangebied ligt niet binnen de 200 meter zone van het spoor, wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van het spoor. Het groepsrisico dient daarom standaard verantwoord te worden.
De verantwoording van het groepsrisico voor de mobiele risicobron dient voor advies inzake de zelfredzaamheid en rampenbestrijding te worden voorgelegd aan de Veiligheidsregio Noord -en Oost Gelderland (VNOG). Ook dient het groepsrisico van de spoorlijn Hattem-Amersfoort standaard verantwoord te worden voor het scenario toxisch vanwege de ligging in het invloedsgebied.
Advies VNOG
De VNOG heeft 18 maart 2019 haar advies uitgebracht, welke als bijlage 4 Advies
Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland in dit bestemmingplan opgenomen. Conclusie is dat gezien de beperkte toename van het aantal personen (maximaal 53) in relatie tot de afstand tot aanwezige risicobronnen het niet in de lijn der verwachting ligt dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico (GR) overschreden gaat worden of dat er sprake is van een toename van 10%. Daarnaast liggen de mobiele risicobronnen op een grotere afstand dan 200 meter, waardoor de gemeente Putten - conform de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeenten in de regio Noord-Veluwe - het GR beperkt (standaard) mag verantwoorden.
Voor wat betreft het scenario toxische stoffen vanweg de ligging binnen het invloedsgebied 'spoorlijn Hattem-Amersfoort' worden er een aantal bouwtechnische adviezen gegeven en adviezen in het kader van zelfredzaamheid.
In het kader van de beoordeling aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen, worden deze adviezen meegenomen.
De beoogde ontwikkeling van de appartementengebouwen aan de Wallebergstraat in Putten is kansrijk in het kader van externe veiligheid. Tevens dient het groepsrisico van de spoorlijn Hattem-Amersfoort standaard verantwoord te worden voor het scenario toxisch vanwege de ligging in het invloedsgebied.
De adviezen van de VNOG in het kader van de bouwtechnische aspecten, bereikbaarheid en zelfredzaamheid etc. worden meegenomen bij de beoordeling aanvraag omgevingsvergunning.
De Wet natuurbescherming voorziet sinds 1 januari 2017 in het wettelijk kader voor de bescherming van Natura 2000-gebieden, planten- en diersoorten en houtopstanden. In de Wet natuurbescherming zijn de provincies primair bevoegd gezag voor bescherming van soorten en natuurgebieden. In het kader van het bestemmingsplan is een Quickscan Ecologie uitgevoerd. De quickscan of vooronderzoek is geen soortgerichte inventarisatie, maar de eerste fase in het kader van de procedure van de Wet natuurbescherming (Wnb). De quickscan is als bijlage 5 in de toelichting opgenomen. In de quickscan wordt het volgende advies gegegeven. .
zorgplicht
Voor alle aanwezige soorten, ook die niet beschermd zijn via de Wnb, geldt altijd de zorgplicht (artikel 1.11). In de zorgplicht wordt gesteld dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Dit betekent dat tijdens de werkzaamheden rekening dient te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van diverse algemene soorten. Aanwezige dieren dienen de gelegenheid te krijgen om het terrein zelfstandig te verlaten. Indien deze dieren het terrein niet zelfstandig kunnen verlaten, dienen deze te worden verplaatst naar geschikt habitat buiten de ingreep. De voorkeur gaat uit naar het uitvoeren van werkzaamheden in de minst kwetsbare periode.
Planning werkzaamheden t.o.v. kwetsbare periode
Een groot deel van de verwachte schade aan de mogelijk aanwezige soorten is te voorkomen door buiten de kwetsbare periode van deze soorten te werken. Dat wil zeggen buiten de voortplantingsperiode en de overwinteringsperiode. Voor deze periode zijn enkel richtdata te geven omdat deze sterk worden beïnvloed door de weersomstandigheden. Geadviseerd wordt de voorgenomen sloop- en kap werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Broedende vogels (in gebruik zijnde broedlocaties/nesten) zijn beschermd en mogen derhalve niet verstoord worden (geen ontheffing mogelijk). Het broedseizoen is een globale periode (in ieder geval tussen 15 maart en 15 augustus, maar kan eerder beginnen en langer doorgaan), waarin de kans op broedgevallen groot is. Omdat alle broedgevallen beschermd zijn, vallen ook broedgevallen buiten deze globale periode onder het verstoringsverbod. Mocht ervoor gekozen worden de werkzaamheden toch in het broedseizoen te laten plaatsvinden, dan dient voorafgaand aan de werkzaamheden een deskundige op het gebied van vogels te worden ingezet. De deskundige stelt vast of er broedsels aanwezig zijn en - zo ja - of deze worden verstoord door de toekomstige werkzaamheden. Het resultaat van deze controle kan gevolgen hebben voor de uitvoering en planning indien er broedsels worden aangetroffen.
Aangepaste verlichting
Voorts wordt geadviseerd met de verlichting (tijdens de werkzaamheden en in de gebruikssituatie) rekening te houden met soorten die gevoelig zijn voor licht (bijvoorbeeld vleermuizen). Dit kan door het licht zo veel mogelijk te richten, niet tijdens de nacht en schermer te werken en strooilicht zo veel mogelijk te beperken. Verlichting dient zo veel mogelijk gedimd en gericht worden (figuur 8.1) en waar mogelijk zoveel mogelijk worden afgeschermd van geschikt habitat voor vleermuizen en andere lichtgevoelige soorten.
Nader onderzoek
Geadviseerd wordt om een nader onder te laten uitvoeren naar de aanwezigheid van dehazelworm. Dit nader onderzoek bestaat uit vier veldbezoeken in de periode juni-september, waarbij één maand voor aanvang van het eerste veldbezoek platen worden neergelegd in het te onderzoeken gebied. Tussen het eerste en laatste bezoek moet minimaal één maand zitten. Afhankelijk van de uitkomst van deze onderzoeken kan een ontheffing soortbescherming in het kader van de Wnb aan de orde zijn.
Ecologische begeleiding
Vanwege de potentiële aanwezigheid van algemene broedvogels, vleermuizen en strikt beschermde reptielen (hazelworm) wordt geadviseerd om de werkzaamheden onder ecologische begeleiding uit te voeren. Hoewel nu ongeschikt, is het mogelijk dat zich bij de bouwwerkzaamheden (strikt beschermde) rugstreeppadden gaan vestigen als het terrein uit braakland, zand en puin bestaat. Geadviseerd wordt om de werkzaamheden op basis van een vastgestelde gedragscode en ecologisch werkprotocol uit te voeren, om te voorkomen dat er alsnog overtreding van de Wnb plaatsvindt.
Met in achtneming van bovenstaand advies bij de omgevingsaanvraag voor het bouwen en de feitelijke bouwwerkzaamheden, vormt het aspect Flora en founa geen belemmering voor de mogelijke ontwikkeling.
In opdracht van de gemeente Putten is in het kader van een bestemmingsplanprocedure een onderzoek uitgevoerd naar de toename van de stikstofdepositie op nabij gelegen Natura 2000-gebieden in verband met de realisatie van circa 26 wooneenheden in appartementsgebouwen aan de Wallenbergstraat in Putten.
Het doel van het stikstofdepositie-onderzoek is het beoordelen of de toekomstige activiteiten die mogelijk worden op basis van de planologische situatie mogelijk significante gevolgen heeft op kwalificerende natuurwaarden in nabij gelegen Natura 2000-gebieden én of het op basis van de stikstofdepositie noodzakelijk is een passende beoordeling op te stellen. Andere aspecten die mogelijk significante effecten kunnen hebben en op basis waarvan een passende beoordeling noodzakelijk is, worden niet onderzocht. Op basis van de afstand tot nabij gelegen Natura 2000-gebieden wordt niet verwacht dat andere aspecten significante effecten hebben op Natura 2000-gebieden.
Het onderzoek van de voortoets is uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van de Wet natuurbescherming. IUit de berekeningen blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een toename van stikstofdepositie, zowel in de bouwfase als de gebruiksfase.
Het onderzoek is integraal opgenomen als bijlage 6 Voortoets stikstofdepositie bij dit bestemmingsplan. De conclusie van het onderzoek is hieronder opgenomen.
Conclusie
De ontwikkeling aan de Wallenbergstraat in Putten heeft geen significante gevolgen op kwalificerende natuurwaarden in nabij gelegen Natura 2000-gebieden. Het is niet noodzakelijk een passende beoordeling op te stellen. Op basis van het aspect stikstofdepositie is het niet noodzakelijk om een plan-MER op te stellen. Het toekomstige project Wallenbergstraat Putten is, bij ongewijzigde uitgangspunten, niet vergunningplichtig.
Voor het aspect geluid zijn meerdere onderzoeken gedaan waarbij is gekeken of en hoe voldaan kan worden aan de normeringen uit de Wet geluidhinder en of er sprake kan zijn van een aanvaardbaar akoestisch woonklimaat. In paragraaf 4.7.2 is het advies van de ODNV met betrekking tot geluid ingevoegd. Naar aanleiding van dit advies was vervolgonderzoek nodig. Het vervolgonderzoek is in paragraaf 4.7.3 beschreven. Daarnaast blijkt dat voor de beoogde ontwikkeling een procedure hogere waarden moet worden gevolgd. De overwegingen uit het onderzoek van de ODNV hiernaar zijn beschreven in paragraaf 4.7.4.
De omgevingsdienst Noord-Veluwe heeft met betrekking tot het aspect geluid het volgende aangegeven in haar meervoudig advies welke als bijlage 7 Advies Omgevingsdienst Noord-Veluwe in dit plan is opgenomen.
Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle (spoor)wegen een zone, met uitzondering van onder andere wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur. De zone is een gebied waarbinnen een akoestisch onderzoek verplicht is.
Ter hoogte van het plan is de breedte van de zone van de spoorlijn Amersfoort-Zwolle 300 meter. Het plan ligt op een afstand van circa 475 meter van het spoor en ligt dus buiten de zone. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek vanwege het spoor is op grond van de Wet geluidhinder derhalve niet nodig.
De zones van de Stationsstraat, Jan Nijenhuisstraat en de Husselsteeg liggen wel over het plangebied. Vanwege deze wegen dient derhalve een akoestisch onderzoek gedaan te worden om aan te tonen dat voldaan wordt aan de normen uit de Wgh.
Vanwege de wijziging van het bestemmingsplan zal tevens aangetoond moeten worden dat ter plaatse van de appartementen sprake is van een aanvaardbaar akoestisch woonklimaat, waarbij alle geluidsbronnen in de omgeving betrokken moeten worden.
Rekenmodel
Voor het plangebied is een indicatief rekenmodel opgesteld. In dit model is uitgegaan van de volgende gegevens:
De verkeersintensiteit op de Jan Nijenhuisstraat is gebaseerd op verkeerstellingen in 2017. De verkeersintensiteit van 2017 is opgehoogd met 1,5 % autonome groei voor het peiljaar 2030.
Uit de berekeningen blijkt dat vanwege de s Nijenhuisstraat hogere waarden vastgesteld moeten worden om de appartementen te kunnen realiseren.
De geluidsbelasting op de gevels van beide appartementengebouwen vanwege de andere wegen, voldoet aan de ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB.
In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de rekenresultaten.
Geluidbeleid
De gemeente beschikt over vastgesteld geluidbeleid. Het woonklimaat is op grond van het geluidbeleid matig. Bij een gecumuleerde geluidsbelasting (totaal wegverkeer) van 57 dB geldt op grond van het geluidbeleid dat het realiseren van de appartementen ongewenst is, maar als aan de voorwaarden voldaan wordt, kan het bevoegd gezag toestemming verlenen.
Hogere waarden
Als de maximaal toelaatbare waarde overschreden wordt, moet onderzocht worden met welke maatregelen wel voldaan kan worden aan deze norm. Alleen als uit onderzoek blijkt dat maatregelen ondoeltreffend zijn of er overwegende bezwaren zijn van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan mag het bevoegd gezag hogere waarden vaststellen, mits gemotiveerd wordt dat de gecumuleerde geluidsbelasting aanvaardbaar is. Het onderzoek naar maatregelen is in deze fase nog niet uitgevoerd.
Woon- en leefklimaat
Naast de geluidsbelasting veroorzaakt door het wegverkeer kan ook de geluidsuitstraling van bedrijven bijdragen. Ten westen van het plan liggen enkele bedrijven. Deze bedrijven kunnen voor hinder bij de nieuwe appartementen zorgen. De hinder zal bijvoorbeeld kunnen bestaan uit geluidsbelasting door dichtslaande portieren of achteruitrijdsignalering (piekgeluiden).
Daarnaast moet een bedrijf dat onder het Activiteitenbesluit valt op een woning standaard voldoen aan 50 dB(A) op de gevel van een woning (indien geen maatwerkvoorschriften zijn gesteld). Dit betekent dat vanwege de 2 bedrijven samen een geluidsbelasting op kan treden van 53 dB(A) op de nieuwe appartementen.
De totale geluidsbelasting vanwege wegverkeer bedraagt 58 dB, gecombineerd met de geluidsbelasting vanwege de bedrijven van 53 dB(A), resulteert dit in een gecumuleerde geluidsbelasting van 59 dB. Volgens het geluidbeleid is bij dit niveau sprake van een zeer matig woonklimaat.
In het kader van de wijziging van het bestemmingsplan moet een akoestische afweging gemaakt worden ten aanzien van het woon- en leefklimaat. Op basis van de berekende gecumuleerde geluidsbelasting kan niet zonder meer gesteld worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie geluid
Uit de berekeningen blijkt dat een hogere waarde procedure doorlopen moet worden en gezien de hoogte van de gecumuleerde geluidsbelasting moet nader onderbouwd worden waarom het plan aanvaardbaar is en er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het ontwerpbesluit hogere waarden wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Naar aanleiding van bovenstaande conclusie is vervolgonderzoek gedaan. In paragraaf 4.7.3 zijn de bevindingen van het vervolgonderzoek beschreven.
Toetsingskader VNG-publicatie
De afweging of voldaan wordt aan de richtafstanden van de VNG-publicatie is stap 1 van het toetsingskader. Indien woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen op kleinere afstand zijn gelegen dan de richtafstanden, kan voor het betreffende plandeel in stap 2, 3 of 4 gemotiveerd afgeweken worden van de richtafstanden. Vanaf stap 2 is een geluidonderzoek noodzakelijk.
In stap 2 wordt de geluidimmissie van het plan ter plaatse van de meest nabij gelegen woningen bepaald en wordt beoordeeld of deze geluidniveaus voldoen aan het toetsingskader van de VNG-publicatie. Wanneer de richtwaarden uit stap 2 niet worden gerespecteerd, worden deze richtwaarden met 5 dB verhoogd voor stap 3. Het bevoegd gezag moet dan wel motiveren waarom deze geluidbelasting in de concrete situatie acceptabel wordt geacht. Tevens moet dan aandacht besteed worden aan cumulatie met reeds aanwezige geluidsbronnen.
De ODNV heeft in haar advies geconcludeerd dat niet voldaan wordt aan de richtasfstanden van de VNG-publicatie (stap 1). Door LievenseMIlieu zijn de vervolgstappen van de VNG-toetsingskader onderzocht. Hun onderzoek is als bijlage 8 in het bestemmingsplan opgenomen. De bevindingen zijn hieronder opgenomen.
Beoordeling stap 2 toetsingskader
Vanaf stap 2 is geluidsonderzoek noodzakelijk. In stap 2 is bepaald wat de geluidimmissie van het plan ter plaatse is ten aanzien van de meest nabij gelegen woningen. Daarna is beoordeeld of deze geluidniveaus voldoen aan het toetsingskader van de VNG-publicatie. Bij de beoordeling wordt onderscheid gemaakt in gemiddeld geluid niveau en het maximaal geluidniveau.
Uit de berekeningen blijkt dat de helft van de toetspunten voldoet aan de grenswaarde voor het langetijdgemiddeld, 45 dB(A), conform stap 2 uit de VNG-publicatie. De andere helft voldoet niet aan de grenswaarde voor het langetijdgemiddelde.
Voor wat betreft het maximaal geluidniveau wordt geconcludeerd het grootste deel van de toetspunten de grenswaarde van 65 dB(A) overschrijdt.
Daarnaast is gekeken of de indirecte hinder van het bedrijf als gevolg van het verkeer van en naar de inrichting voldoet. Berekend is dat deze 43 dB(A) bedraagt. Dit voldoet aan de grenswaarde van maximaal 50 dB(A).
Beoordeling stap 3 toetsingskader
Uit alle berekeningen blijkt dat voldaan wordt aan de grenswaarden die bij stap 3 horen. Voor het langetijdgemiddelde is deze grenswaarden gesteld op 50 dB(A) en voor het maximale geluidniveau is dit 70 dB(A).
In stap drie is tevens gekeken naar de cumulatie van het wegverkeer en het laden en lossen van het bedrijf Hatchcon op de beoogde ontwikkeling. Hieruit blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting voornamelijk wordt bepaald door het wegverkeerslawaai. De bijdragen als gevolg van de bedrijfsactiviteiten van Hatchon is beperkt. In verweg de meeste gevallen neemt deze toe met 0 tot 1 dB in vergelijking met het wegverkeerslawaai. Op één punt is een toemae van 2 dB geconstateerd ten opzichte van het wegverkeerslawaai. Op dit specifieke punt wordt voor wegverkeerslawaai voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Een toename van maximaal 2 dB wordt over het algemeen acceptabel geacht, zeker aangezien de gecumuleerde geluidbelasting nog steeds een stuk lager is dan de maximale ontheffingswaarde vanwege de maatgevende bron (in dit geval 63 dB)
In het kader van dit bestemmingsplan wordt tevens een hogere waarden procedure doorlopen. Het ontwerpbesluit hogere grenswaarden zal inclusief het bijbehorende onderzoek, gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage liggen. Hieronder zijn de overwegingen uit het onderzoek beschreven op basis waarvan hogere waarden verleend kunnen
Hogere waarden kunnen alleen vastgesteld wordt indien toepassing van maatregelen doeltreffend zal zijn of overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Hierbij is gekeken naar bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en maatregelen bij de ontvanger. Bij de overwegingen is tevens het beleid hogere grenswaarde van de gemeente Putten meegenomen.
Bronmaatregelen zijn bedoeld om het bronniveau van het geluid te verminderen, in dit geval de Jan van Nijenhuisstraat. Het toepassen van geluidreducerend asfalt brengt te weinig reductie met zich mee om als doeltreffend te kunnen worden aangemerkt.
Overdrachtsmaatregelen in de vorm van geluidsschermen of geluidswallen zijn stedenbouwkundig niet inpasbaar. Het voorliggende bestemmingsplan is het resultaat van een zorgvuldige stedenbouwkundige afweging en het hierop gebaseerde schetsplan is in nauw overleg met welstand tot stand gekomen. De planopzet geeft een samenhangend en toch afwisselend beeld dat zich goed richt naar de verschillende kanten in deze stedenbouwkundige situatie. Uit stedenbouwkundig oogpunt is het ongewenst om de woningen door middel van een geluidwal of -scherm af te schermen van de Jan Nijenhuisstraat.
Maartregelen bij de ontvanger in de vorm van geluidwerende voorzieningen zodat het geluid in de woning voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit zijn mogelijk. Dit kan door als randvoorwaarde te stellen dat bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van de wonningen, aangetoond wordt dat het geluidniveau in de nieuwe woningen voldoet aan het Bouwbesluit.
Uit de beoordeling van het toetsingskader van de VNG-publicatie, de vier stappen, komt naar voren dat voldaan wordt aan de grenswaarden conform stap 3 uit de VNG-publicatie.
Daarnaast blijkt uit de cumulatie van de geluidsbronnen dat er een toename is van 0 tot 1 dB en op één punt van 2 dB. Een toename van maximaal 2 dB wordt in dit geval acceptabel geacht, zeker omdat de gecumuleerde geluidbelasting nog steeds een stuk lager is dan de maximale ontheffingswaarde vanwege de maatgevende bron. Er zal derhalve sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningen.
In het kader van dit bestemmingsplan wordt tevens een hogere waarden procedure doorlopen. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen dient een akoestisch onderzoek bijgevoegd te worden, waarin aangetoond wordt dat voldaan wordt aan het vereiste binnenniveau op grond van het Bouwbesluit. Belanghebbende kunnen tegen het ontwerp-besluit een zienswijze indienen. Het besluit hogere grenswaarden dient voor vaststelling van het bestemmingsplan te zijn genomen.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
De omgevingsdienst Noord-Veluwe heeft het volgende aangegeven. In het kader van ruimtelijke planvorming moet aandacht besteed worden aan de luchtkwaliteit. Hierbij moet enerzijds beoordeeld worden of het plan een negatief effect heeft op de luchtkwaliteit; anderzijds moet beoordeeld worden of de luchtkwaliteit ter plaatse geschikt is voor realisatie van het plan. Hiertoe wordt getoetst aan de relevante wettelijke normen.
Naast dat aangetoond moet worden dat voldaan wordt aan de wet- en regelgeving, moet in het kader van een goede ruimtelijk ordening eveneens aangetoond worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij deze beoordeling gaat het om de mate van blootstelling van toekomstige gebruikers of bewoners van het plangebied.
In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met de luchtkwaliteitseisen in hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer, en de bijbehorende bijlagen. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Onderhavig plan betreft het realiseren van 26 appartementen. Dit aantal blijft ruim onder de grens van 1500 woningen uit de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), zodat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c kan het plan zonder nader onderzoek doorgang vinden.
Bij het beoordelen van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied, wordt ingegaan op de blootstelling en daarmee de gezondheidseffecten. De gezondheidseffecten van de luchtkwaliteit zijn van zeer veel factoren afhankelijk en ook bij concentraties die lager zijn dan de wettelijke grenswaarden zijn gezondheidsrisico’s niet uit te sluiten.
Hierdoor is het ook niet mogelijk om een “acceptabele” of “veilige” afstand tussen gevoelige bestemmingen en wegen af te leiden (RIVM, 2007; Gezondheidsraad, 2008). In het “Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” is verankerd dat nabij snelwegen en provinciale wegen geen gevoelige bestemmingen gerealiseerd mogen worden. Volgens het besluit gaat het hierbij bijvoorbeeld om scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
In aansluiting op bovenstaande is in de meest recente GGD-richtlijn ten aanzien van “gevoelige bestemmingen” in relatie tot wegverkeer door de GGD’en in Nederland het volgende advies geformuleerd: Nieuwe gevoelige bestemmingen, inclusief woningen, worden bij voorkeur niet binnen 300 meter van de snelweg gebouwd, onafhankelijk van de vraag of aan de grenswaarden wordt voldaan. Het realiseren van gevoelige bestemmingen op minder dan 100 meter wordt sterk afgeraden. Eveneens worden nieuwe gevoelige bestemmingen, inclusief woningen, bij voorkeur niet binnen 50 meter van provinciale wegen gebouwd en niet direct aan drukke binnenstedelijke wegen, waarbij “druk” gedefinieerd is als een verkeersintensiteit van meer dan 10.000 motorvoertuigen per etmaal.
Beoordeling luchtkwaliteit ter plaatse van plangebied
Het plan betreft de realisatie van appartementen ruim buiten de kritische afstanden die gelden voor provinciale wegen en snelwegen.
Het plan ligt binnen 50 meter van de Stationsstraat. Het aantal motorvoertuigen op de Stationsstraat ligt rond de 9000 mvt/etm en valt daarmee niet onder de definitie van een drukke binnenstedelijke weg. Vanuit de GGD-richtlijn is er geen bezwaar tegen realisatie van de woningen.
Om te bepalen van de gemiddelde luchtconcentraties zijn ter plaats van het plangebied, is gebruik gemaakt van de door de provincie Gelderland opgestelde kaarten van de gemiddelde luchtkwaliteit per buurt (http://kaarten.gelderland.nl/viewer/app/thema_luchtkwaliteitperbuurt). In onderstaande tabel is de gemiddelde luchtkwaliteit van het plangebied voor NO2, PM10 en PM 2,5 op basis van deze kaarten samengevat.
Uit de tabel blijkt dat ruim voldaan wordt aan de wettelijke normen met betrekking tot fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2); NO2 voldoet eveneens ruim aan de grens die de WHO adviseert in het kader van gezondheid. De jaargemiddelde concentratie van fijnstof PM10 voldoet net aan de WHO advieswaarde. Het aandeel van fijnstof PM2,5 voldoet in een deel van het plan net aan de advieswaarde en in een deel wordt deze waarde net overschreden.
Op basis van de jaargemiddelde concentraties is het aannemelijk dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.
De omgevingsdienst Noord-Veluwe heeft het volgende aangegeven. Bij de ontwikkeling van gebieden wordt met behulp van de systematiek uit de VNG uitgave “Bedrijven en milieuzonering” (uitgave 2009) bepaald binnen welke straal bedrijven invloed hebben op de omgeving en met welke milieuaspecten (zoals geluid, gevaar, e.d.) rekening gehouden dient te worden. In de VNG uitgave zijn voor de diverse SBI-codes deze zogenoemde milieuzones bepaald ten opzichte van gevoelige functies zoals woningen.
Aan de ene kant wordt hiermee bepaald of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat bij omliggende gevoelige objecten. Aan de andere kant wordt bekeken of eventuele nieuwe gevoelige objecten de omliggende bedrijven niet beperken.
Naast de geadviseerde milieuzonering op basis van de VNG uitgave kunnen er ook afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving gelden.
Uitgangspunten
De VNG uitgave gaat uit van twee omgevingstypen: een rustige woonwijk / buitengebied of een gemengd gebied. In een gemengd gebied is sprake van matige tot sterke functiemenging, waar bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies aanwezig zijn. Voor een gemengd gebied zijn de milieuzones kleiner dan voor een rustige woonwijk of buitengebied. In dit advies is voor het zoekgebied uitgegaan van een rustige woonwijk.
Tabel 1 Binnen het onderzoeksgebied gelegen bedrijven
Uit tabel 1 blijkt dat de afstand tussen het bedrijf Hatchcon aan de Jan Nijenhuisstraat 12 en het te ontwikkelen gebied niet voldoet aan de richtafstand uit de “handreiking Bedrijven en milieuzonering (2009)”. In figuur 2 zijn de bedrijven en met de milieuzone van 30 meter schematisch weergegeven.
Figuur 2 de milieuzones van de bedrijven aan de Jan Nijenhuisstraat 10 en 12
Op ongeveer 190 meter afstand is het industrieterrein Keizerswoert gelegen. Op dit industrieterrein zijn bedrijven toegestaan met een milieucategorie van 3.1 t/m maximaal 4.2, afhankelijk van de specifieke locatie. Bij de maximale milieucategorie hoort een afstand van 300 meter. Aan deze afstand wordt voldaan op de plaatsen waar de categorie 4.2 bedrijven zijn gesitueerd. Ook liggen tussen de te ontwikkelen woningen en het industrieterrein Keizerswoert al meerdere woningen. Op deze dichtbijgelegen woningen moeten de bedrijven al voldoen aan de milieunormen en regels. Het is dus te verwachten dat de nieuw te ontwikkelen locatie geen extra belemmering gaat worden voor de bedrijven op industrieterrein Keizerswoert en dat er ten opzichte van deze bedrijven geen goed woon- en leefklimaat is te garanderen.
Feitelijk situatie.
Omdat het bedrijf Hatchcon aan de Jan Nijenhuisstraat 12 binnen de richtafstand van 30 meter tot het initiatief is gelegen, moet er gekeken worden naar de feitelijke situatie. De richtafstand van 30 meter voor dit type bedrijf geldt voor het aspect geluid. Voor de aspecten geur en veiligheid zijn de richtafstanden 0 meter. Het bedrijf is een groothandel die tweedehands broedmachines aankoopt, reinigt, controleert en repareert en vervolgens doorverkoopt. Voor het aspect geluid zal met name het vrachtverkeer van en naar de inrichting bepalend zijn voor de geluidsuitstraling van het bedrijf. Mogelijk dragen de activiteiten zoals het reinigen en repareren van de broedmachines ook bij aan de geluidsuitstraling. De opritten en laad- en losplaatsen voor de vrachtwagens bevinden zich aan de noord- en de zuidkant van het bedrijf. De oprit en laad- en losplaats aan de zuidkant bevindt zich tegenover het te ontwikkelen terrein. Middels een akoestisch onderzoek kan inzichtelijk gemaakt worden wat de feitelijke geluidsuitstraling van het bedrijf is op de te ontwikkelen locatie.
De te ontwikkelen appartementengebouwen bevinden zich binnen de richtafstand van 30 meter van het bedrijf Hatchcon aan de Jan Nijenhuisstraat 12 in Putten. Dit betekent dat er niet zonder meer een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden
De richtafstand van 30 m van het bedrijf Hatchcon aan de Jan Nijenhuisstraat 12 raakt net het noordwestelijk deel van het plangebied. Deze richtafstand is gemeten vanaf de grens van de kavel tot aan de grens van het plangebied.
Het dichtsbijgelegen punt van de nieuw te bouwen appartementen van blok 1 liggen op circa 21 m vanaf de kadastrale grens van het betreffende bedrijf.
Afbeelding - afstand perceel Jan Nijenhuisstraat 12 tot appartementen.
In het vigerende bestemmingsplan heeft het bedrijf Hatchcon aan de Jan Nijenhuisstraat 12 de bestemming Bedrijf. Hierin zijn bedrijven categorie 1 toegestaan en bestaande bedrijven met een hogere caterie die in de bijlage bij de regels zijn opgenomen. Het bedrijf aan de Jan Nijenhuisstraat 12 is in de bijlage opgenomen als 'Handelsbedrijf in broedmachines en aanverwante producten'. Op basis van de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' is de bij behorende richtafstand 30 m op basis van een rustige woonwijk en voor uitsluitend het aspect geluid. De nieuw te ontwikkelen locatie ligt binnen die richtafstand.
In pargaaf 4.7 is uitgebreid ingegaan op het aspect geluid. Conclusie hieruit is dat voldaan wordt aan de toegestane waarden ook indien er sprake is van cumulatie van de verschillende geluidsbronnen. In dit geval zal er sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het uitgangspunt is dat het parkeren op eigen terrein moet worden opgelost. In de gemeentelijke parkeernota word de parkeerbehoefte gerelateerd aan de grootte van de woning. Deze parkeernormen zijn gebaseerd op de parkeerkencijfers van het CROW (zie ook paragraaf 3.3.5).
In de Parkeernota zijn voor de bebouwde kom (overig Putten) de volgende parkeernormen opgenomen:
Goudappel Coffeng heeft 30 april 2018 onderzoek gedaan naar parkeren en verkeer. Hun rapportage is opgenomen als bijlage 9 Verkeer en parkeren locatie Wallenbergstraat Putten bij deze toelichting. Aangegven is dat er voldoende ruimte is om in de parkeerbehoefte te voorzien.
Bestaande situatie
In de bestaande situatie zijn in de oksel van de bestaande appartementen 21 parkeerplaatsen aanwezig.
Afbeelding: bestaande parkeerplaatsen (bron rapport Goudappel Coffeng, 30 april 2018)
Parkeerbehoefte
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte zijn de gemeentelijke parkeernormen gehanteerd.
functies |
parkeer norm |
aantal woningen |
parkeer- behoefte |
woningen gestapeld 40 - 65 m² | 1,6 | 26 | 41,6 |
TOTAAL | 26 | 41.6 |
Op basis van de gemeentelijke parkeerkencijfers wordt voor de voorliggende locatie een parkeerbehoefte geraamd van 42 parkeerplaatsen.
Gelet op het bestaande aantal parkeerplaatsen van 21 en de benodigde 42 parkeerplaatsen naar aanleiding van de ontwikkeling, moeten er in het plangebied tenminste 63 parkeerplaatsen aanwezig zijn.
Parkeeraanbod, functioneel parkeren
In het plangebied komen woningen geschikt voor starters. De kans bestaat dat de parkeercapaciteit niet volledig benut wordt en er een overschot ontstaat. Om hierop in te spelen wordt er uitgegaan van 'functioneel parkeren'.
Hierbij wordt ruimte gereserveerd voor de parkeernormen op basis van het geldende beleid, maar worden enkele van de parkeerplekken niet direct gerealiseerd. Deze blijven als reservering in het plan. Ze worden pas aangelegd wanneer uit de werkelijke situatie blijkt dat er een overdruk is.
Afbeelding - functionele parkeerplaatsen (bron: presentatie welstand, 29 januari 2019,
Schippers )
Bij aanvang worden 53 openbare (verharde) parkeerplaatsen aangelegd. Deze zijn in eerste instantie bedoeld voor bewoners en bezoekers. Dit is ruim meer dan de benodigde 42 parkeerplaatsen op basis van de parkeerbalans. Daarnaast is er ruimte gereserveerd voor nog eens 10 optionele 'groene' parkeerplaatsen. Mocht blijken dat er een structureel tekort aan parkeerplaatsen is, dan kunnen deze optionele parkeerplaatsen alsnog worden benut.
Op grond van de normen uit de Parkeernota, wordt geconcludeerd dat er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zullen zijn voor de nieuwe woningen.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Deze digitale toets is gedaan op 22 januari 2019. Aandachtspunt was de compensatie van de toename in verhard oppervlakte. Op 7 maart 2019 is hierover contact geweest met het Waterschap. Zij hebben aangegeven dat gezien de zandige bodem en het feit dat niet op oppervlaktewater wordt geloosd, er geen bergingsvoorzieningen nodig zijn.
De volledige notitie watertoets is als bijlage 10 bij deze toelichting getoetst.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.
In de nabije ligging van het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig.
In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels behorende bij dit bestemmingsplan geven inhoud aan de aangegeven bestemming. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.
Bij de opzet van het bestemmingsplan is getracht de regeling zo duidelijk en eenvoudig mogelijk te houden. Bij het opstellen van de regels is zoveel mogelijk aangesloten bij de regels voor de woonbestemming uit het geldende bestemmingplan 'Kom West' (zie paragraaf 1.3), die van toepassing zijn voor het voorliggende plangebied die direct om het plangebied uit het voorliggende bestemmingsplan zijn gelegen. De regels uit dit bestemmingsplan voldoen aan de standaardeisen van de gemeente.
In het bestemmingsplan 'Kom West' werd gewerkt met aanduidingen voor bouwklassen voor de woningen en bijgebouwen om de toegestane goothoogte, bouwhoogte en het bebouwingspercentage aan te geven op de planverbeelding. In het voorliggende bestemmingsplan wordt daarentegen de goot- en bouwhoogte in meters op de planverbeelding aangegeven, en worden met een aanduiding 'bijgebouwen' specifieke voorwaarden voor bijgebouwen geregeld.
In dit bestemmingsplan is enkel sprake van drie standaard bestemmingen:
Ter plaatse van de bestemming 'Wonen' zijn de gronden bestemd voor wonen, bijgebouwen en tuinen en erven. De gebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Op de planverbeelding is onder andere aangegeven wat het aantal woningen is en de maximale goot- en bouwhoogte.
Beroepen aan huis zijn binnen deze bestemming toegestaan. De oppervlakte hiervoor mag niet meer bedragen dan 45 m² of 30% van de bestaande woning.
Het openbare gebied is bestemd als 'Groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' spreken voor zich. Binnen de beide bestemming zijn ook de openbare parkeerplaatsen opgenomen.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als:
het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden op een andere manier verzekerd is.
Met initiatiefnemer wordt een overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn alle kosten van de betreffende voorzieningen meegenomen danwel dat initiatiefnemer deze zelf realiseert. Op deze wijze zijn de kosten anderszins verzekerd en is er geen financiël risico voor de gemeente.
Inloopbijeenkomst 3 juli 2017
Op maandag 3 juli 2017 is een algemene inloopbijeenkomst over de huisvestingslocaties, sociale huur georganiseerd. Tijdens de avond zijn vier locaties naar voren gekomen waaronder de locatie Wallenbergstraat. Het betrof een algemene voorlichtingsavond. Aangegeven is dat de druk op de sociale huurmarkt in Putten groot is. In de woonvisie is daarom vastgelegd dat de gemeente graag sociale huurwoningen willen toevoegen. De Woningstichting Putten wil deze woningbouw graag realiseren. Dit is vastgelegd in de prestatieafspraken. Naar aanleiding van de avond is een reactienota opgesteld welke als bijlage 11 Reactienota inspraak
inwonersavond is opgenomen bij dit bestemmingsplan.
Inloopavond 27 maart 2018
Op 27 maart 2018 is een tweede inloopavond georganiseerd, specifiek voor de locatie aan de Wallenbergstraat.
bron: presentatie inloopavond 27 maart 2018, Schippers
Op bovenstaande afbeelding is te zien dat het zou gaan om drie nieuwe bouwblokken op de locatie van het huidige braakliggende terrein aan de Wallenbergstraat.
Het plan is naar aanleiding van de op deze avond gemaakte opmerkingen aangepast. Belangrijkste wijziging is het terugbrengen van het aantal bouwblokken en de specifieke locatie van de bouwblokken. Het plan staat nu 26 woningen toe in twee bouwblokken in plaats van drie en het plan behelst meer groen.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt het ontwerp-bestemmingsplan 'Kom West, herziening Wallenbergstraat' voorgelegd aan het waterschap en aan de provincie Gelderland.
Het ontwerpbestemmingsplan Kom West, herziening Wallenbergstraat heeft van 27 mei tot 9 juli 2019 ter inzage gelegen. Voorafgaand aan deze terinzagelegging is op 21 mei een inloopavond georganiseerd voor omwonenden, belanghebbenden en andere geïnteresseerden. In de periode van terinzagelegging zijn 6 zienswijzen ontvangen.De ingekomen zienswijzen geven geen aanleiding om het ontwerpbestemmingsplan niet of gewijzigd vast te stellen.
Ambtshalve wijzigingen verbeelding
Bij de verdere uitwerking van het bouwplan is gebleken dat het bouwplan de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken (bestemming Wonen) op enkele plekken marginaal overschrijdt ca
20 cm). De verbeelding is hierop aangepast.
Het bestemmingsplan is op 9 januari 2020, gewijzigd voor wat betreft de verbeelding, vastgesteld.