Plan: | Driestweg 14 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0273.BPDriestweg14-VA01 |
Bij de gemeente Putten is een principeverzoek ingediend betreffende het perceel gelegen aan de Driestweg 14 te Krachtighuizen. Het verzoek is gericht op het realiseren van twee woningen, waarbij gebruik gemaakt wordt van de regelingen in het kader van het beleid voor functieverandering in het buitengebied.
Initiatiefnemer zal de bestaande bijgebouwen, circa 1.000 m2, behorende tot het voormalige agrarische bedrijf slopen. In ruil hiervoor mag de huidige bedrijfswoning worden omgezet naar een burgerwoning en er mag één extra woning worden gebouwd.
De gemeente heeft per brief van 4 juli 2014 aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan het verzoek om twee woningen te realiseren op de locatie Driestweg 14. Het overig deel van het perceel zal een agrarische bestemming krijgen. De gemeente is bereid de procedure voor de woningen te starten.
Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, is een herziening van het geldende bestemmingsplan 'Krachtighuizen 2013' nodig. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied Driestweg 14 ligt in de kern Krachtighuizen. aan de westzijde van de bebouwde kom van Putten. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op de begrenzing van het kadastrale perceel van initiatiefnemer.
Ligging plangebied in omgeving
Het plangebied ligt te midden van recreatieterreinen en woonpercelen. De Driestweg vormt de noordoostgrens van het plangebied en richting het zuidwesten begint het open buitengebied van Putten.
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Krachtighuizen 2013, onherroepelijk geworden op 30 juli 2013.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan Krachtighuizen 2013
In het geldende bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 4'. Binnen deze bestemming zijn hoofdzakelijk terreinen voor verblijfsrecreatie inclusief centrale voorzieningen toegestaan. Het perceel kent een ruim bouwvlak waarbinnen in de regels is aangegeven welke bebouwing is toegestaan en welke afmetingen hierbij horen.
Verder geldt een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Kort gezegd houdt deze bestemming in dat indien meer dan 100 m2 wordt gebouwd, archeologisch onderzoek vereist is.
Met dit nieuwe bestemmingsplan wordt de recreatieve bestemming verwijderd en vervangen door een woonbestemming. De zuidelijke zijde van het perceel krijgt een agrarische bestemming.
Hoofdstuk 2 bevat het meer algemene beleid van het Rijk, de regio, de provincie en de gemeente, voor zover dat van toepassing is op het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de huidige situatie in het plangebied en de toekomstige situatie. De milieuaspecten en andere haalbaarheidsaspecten komen in hoofdstuk 4 aan bod.
De hoofdstukken 5, 6, en 7 behelzen respectievelijk de juridische aspecten, de economische uitvoerbaarheid en de inspraak en het overleg (ex artikel 3.1.1. Bro).
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig".
De SVIR omvat drie hoofddoelen, die als volgt zijn geformuleerd:
Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. De nationale belangen hebben onder andere betrekking op bijvoorbeeld ruimte voor waterveiligheid, behoud van nationale unieke cultuurhistorische kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur.
De juridische borging van de nationale belangen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. In paragraaf 2.1.2 wordt hier nader op ingegaan.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
Onderhavig plan is niet in strijd met enig nationaal belang uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
Het Nationaal Waterplan is op 12 december 2009 vastgesteld en is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het huidige plan geldt voor de periode 2009-2015. Het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het plan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens aan te merken als structuurvisie.
Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem van Nederland, zowel oppervlaktewater, grondwater, als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke.
Het kabinet kiest voor een strategie die bestaat uit "meebewegen, weerstand bieden, kansen pakken", adaptieve aanpak en samenwerking binnen en buiten het waterbeheer.
Directe aanleiding voor deze nota is de zorg over het toenemend hoogwater in de rivieren, wateroverlast en de versnelde stijging van de waterspiegel. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast, moet behouden blijven. Belangrijk onderdeel in het waterbeleid is de watertoets. Alle ruimtelijke plannen dienen een waterparagraaf te bevatten en aan een watertoets te worden onderworpen. De watertoets is geen toets achteraf, maar een procedure om tot een optimale inbreng van het waterbelang in ruimtelijke plannen te komen.
Omgevingsvisie
Op 9 juli 2014 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. Op 24 september 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening vastgesteld.
De Omgevingsvisie geeft de visie voor vier grote opgaven in Gelderland:
De Omgevingsvisie is opgebouwd uit verschillende thema’s waarbij de provinciale doelstellingen zijn benoemd. In onderstaande wordt ingegaan op de thema’s die van
toepassing zijn op het plangebied in Putten- Krachtighuizen.
Regio Noord-Veluwe
Het plangebied valt, net als de gehele gemeente Putten in de regio Noord-Veluwe. De dynamiek van het afwisselend landschap is kenmerkend voor de Noord-Veluwe. Het landschap bestaat uit drie onderdelen: het water van de beken, de randmeren en de IJssel, de bossen van de Veluwe en het gebied daartussen voor werken, wonen en welzijn met daarbij een rijke cultuurhistorie. Centraal staat de zorg voor mens, omgeving en economie. Rust en reuring zijn in evenwicht, mensen zien om naar elkaar en zijn ondernemend. Ondernemers zijn pro-actief en krijgen de ruimte.
De economische ontwikkeling is de motor van de regio. Het gaat daarbij om: versterking van de recreatieve en toeristische sector, de innovatie van het bedrijfsleven, het vasthouden en versterken van zorgondernemers en een toekomstbestendige agrarische sector. Het goud van de regio, de leefbaarheid in de kernen, de natuurgebieden en het waterlandschap, zijn in 2030 met elkaar verbonden.
Kenmerkend voor de regio Noord-Veluwe zijn:
De opgaven waar de regio voor staat:
Steden en omgeving
De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking. Daarvoor biedt deze Omgevingsvisie de volgende handvatten:
Ten aanzien van het bouwen van onder andere nieuwe woningen verschuift het accent van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Dit vereist een denk- en cultuuromslag. Als leidend principe hanteren de provincie en partners de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik.
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad.
Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Ladder voor duurzame verstedelijking
De rijksladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op elk ruimtelijk besluit dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling. De provincie zal in samenwerking met haar partners aangeven over welke plannen zij in overleg wil. De systematiek van de ladder is het meest waardevol als deze op regionaal en structuurvisieniveau wordt toegepast. Alleen op die niveaus kan de samenhang tussen (de herstructureringsopgave van) de bestaande voorraad in de diverse kernen en de nieuwe ontwikkelingen op de diverse in- en uitbreidingslocaties beschouwd worden.
Zoals uit de woonvisie Putten 2011-2016-2020 (zie paragraaf 2.3.2) blijkt, is er een behoefte aan woningen in Putten. Stap 1 van de ladder kan dus met 'ja' worden beantwoord.
De voorziene ontwikkeling in dit bestemmingsplan heeft betrekking op hergebruik van een bestaande situatie. Overtollige bebouwing wordt gesloopt en hiervoor in de plaats mag één extra woning worden gebouwd. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning. Een dergelijke ontwikkeling past binnen het gedachtegoed van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Water en ondergrond
Op de kaart 'water en ondergrond' ligt het plangebied in een intrekgebied. De provincie en haar partners streven ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. De provincie heeft vanuit de Drinkwaterwet een zorgplicht voor een duurzame Openbare drinkwatervoorziening. De provincie wil de beschikbaarheid van de grondstof voor de openbare drinkwatervoorziening veiligstellen en bij besluiten rekening houden met de openbare drinkwatervoorziening. Voor een effectieve en duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening maakt de provincie gebruik van regelgeving en vergunningverlening: verbodsbepalingen en regelgeving voor activiteiten en inrichtingen in intrekgebieden. De provincie wil niet dat fossiele energie (aardgas, aardolie, schaliegas of steenkoolgas) gewonnen wordt in de intrekgebieden voor de drinkwatervoorziening.
Verordening
In de Ruimtelijke Verordening Gelderland staan de regels die de provincie Gelderland stelt aan de bestemmingsplannen van gemeenten. De verordening is in december 2010 vastgesteld door Provinciale Staten. Sindsdien is de verordening drie keer herzien. Het betrof hier met name reparaties en aanpassing naar aanleiding van lokale initiatieven. Op 24 september 2014 is de meest recente omgevingsverordening vastgesteld.
Kaart 5: Regels landschap
In de verordening ligt het plangebied in het Nationaal landschap Veluwe (kaart 5), gelegen buiten GNN (Gelders Natuur Netwerk), GO (Groene Ontwikkelingszone) en NHW (Nieuwe Hollandse Waterlinie). De ligging in dit gebied brengt met zich mee dat nieuwe bestemmingen voor gronden alleen toelaatbaar zijn die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. Deze kernkwaliteiten zijn vastgelegd in bijlage 5 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen van de verordening. In paragraaf 3.1 wordt hier nader op ingegaan.
Kaart 6: Regels Water en Milieu
Het plangebied ligt in een intrekgebied. Voor deze gebieden geldt dat een nieuw bestemmingsplan geen winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. In onderhavig plan is dit niet het geval.
Regionale beleidsinvulling functieverandering en neven-activiteiten
Voor regio De Vallei is op 4 april 2008 de uitwerking van het functieveranderingsbeleid van de provincie in regionaal verband vastgelegd. De algemene voorwaarden voor functieverandering dienen in acht te worden genomen. Daarnaast zijn in de regionale beleidsinvulling enkele criteria meegenomen die bijdragen aan de karakteristieken van de regio. Criteria:
Functieverandering naar "wonen"
In het beleid voor functieverandering naar Wonen staat voor Regio De Vallei voorop, dat er sprake moet zijn van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. In dat kader wordt het Wonen gezien als een aantrekkelijke vervangende functie in geval van stoppende of gestopte agrarische bedrijven. Er wordt in eerste instantie ingezet op het hergebruik van vrijkomende voormalige agrarische gebouwen.
Bij vervangende nieuwbouw, waar in dit bestemmingsplan sprake van is, gelden de volgende specifieke criteria:
Op locatie of elders.
Als de bestaande bebouwing ongeschikt is voor ombouw naar wooneenheden, dan is nieuwbouw van één of twee (geschakelde) woongebouwen met één of meerdere wooneenheden mogelijk volgens de volgende staffeling:
minimaal te slopen bebouwing | maximale inhoud te bouwen woongebouw |
bij minimaal 1.000 m2 | 660 m3 |
bij minimaal 2.000 m2 | 880 m3 |
bij minimaal 3.000 m2 | 2 maal 660 m3 |
Daarbij gelden de volgende voorwaarden:
Functie wijziging dient mede te leiden tot een kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Naast de landschappelijke in passing dient daarom verevend te worden. Een deel van de verevening kan geschieden door een bijdrage te leveren aan een in te stellen ontwikkelingsfonds platteland. De bijdrage bedraagt in die gevallen € 10,- per m3 op te richten nieuw woongebouw. De gelden van dit fonds worden gebruikt voor investeringen in de kwaliteit van het landelijk gebied. Als een gemeente een dergelijk fonds onwenselijk vindt dient volledig te worden verevend.
Dot bestemmingsplan voldoet aan de vereisten. Zoals uit onderstaande afbeelding blijkt wordt er meer dan 1.000 m2 aan bebouwing gesloopt. De overige vereisten zijn verwerkt in de regels van dit bestemmingsplan.
Aanwezige voormalige bedrijfsgebouwen op perceel Driestweg 14
Provincie Gelderland, gemeenten en woningcorporaties pakken woonbeleid regionaal aan. Mensen zijn immers steeds minder gebonden aan een bepaalde gemeente. De provincie zorgt er via het Kwalitatief WoonProgramma voor dat het regionale aanbod van woningen zo goed mogelijk aansluit op de vraag. Zo heeft er een omslag plaatsgevonden van kwantiteit (contingenten) naar kwaliteit. Hierbij staat het bouwen naar de behoefte van woningen in de diverse woonmilieus voorop. Er wordt meer gekeken welke bevolkingsgroepen (starters, mensen met een laag inkomen en senioren) behoefte aan woonruimte hebben. De gemeente en de provincie hebben hierover, in het kader van het Kwalitatief Woonprogramma, afspraken gemaakt.
Het meest recente Kwalitatief Woonprogramma is het KWP3. Het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) is een actualisering van het Kwalitatief Woonprogramma 2005-2014 (KWP2). Voor de regio Noord-Veluwe waar de kern Putten in gelegen is, wordt met name ingezet op kwalitatieve woningbehoefte. Om het woonbeleid op regionaal niveau zo goed mogelijk af te stemmen op de kwalitatieve woningbehoefte, zullen de gemeenten van de regio Noord-Veluwe en de in de regio werkzame woningcorporaties zich gezamenlijk met de provincie inspannen om ten aanzien van het regionaal woonprogramma 2010-2019:
Onderhavig plan is maakt de ontwikkeling mogelijk van één extra woning. Het plan is daarom niet in strijd met het Woonbeleid van de provincie Gelderland.
Voor de periode 2010-2015 heeft het Waterschap Veluwe het Waterbeheersplan Veluwe opgesteld. Op de onderdelen robuust watersysteem, waterkwaliteit en ecologie wordt er voor de periode 2010-2015 een doorkijk gegeven naar 2027. Op die manier maakt het Waterschap Veluwe de wateropgave voor wat betreft de Kaderrichtlijn Water, inclusief financiering, concreet. Dat wil zeggen dat de wateropgave voor de Veluwe wordt vertaald in de doelen die in 2015 zijn gehaald. Het waterbeheersplan heeft de volgende doelen:
Per doel zijn verschillende opgaven van toepassing die in de periode 2010-2015 zullen worden aangepakt.
Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in hoofdstuk 4. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.
De gemeente heeft samen met de gemeenschap een Toekomstvisie Putten opgezet. Deze zet op hoofdlijnen de koers voor de toekomst uit. Het is daarmee een belangrijk kader voor de meer concrete uitwerking van deze koers in sectoraal beleid. Zo ook voor de ruimtelijke ordening. In de ruimtelijke Structuurvisie Putten 2030 vindt deze nadere uitwerking plaats ten aanzien van het integrale ruimtelijke beleid van de gemeente.
Ten aanzien van Krachtighuizen stelt de structuurvisie dat vooral ingezet gaat worden op het bevorderen van de recreatieve functie van het gebied. Nieuwe woningbouw in het buitengebied is alleen mogelijk in het kader van functieverandering. Voor het toevoegen van woningen aan het buitengebied is een goede landschappelijke inpassing vereist. Een andere voorwaarde is dat omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
De woonvisie van de gemeente Putten is opgesteld in overleg met de Woningstichting Putten. De gemeente Putten realiseert zich dat de woningstichting een onmisbare partner is voor de uitvoering van haar beleid. De woonvisie geldt in beginsel voor de periode 2011-2016, met een doorkijkje naar de periode tot rond 2020. De gemeenteraad heeft de woonvisie op 9 juni 2011 vastgesteld. In de woonvisie staan twee hoofddoelstelling centraal:
Het voorzien in de lokale behoefte
Het uitgangspunt om te bouwen voor de lokale behoefte is een terugkerend doel in de woonvisie. De doelgroepen die de komende periode de nodige aandacht nodig hebben zijn: starters, ouderen, mensen met een beperking en de doelgroep van de corporaties. Door de nieuwe woningbouwplannen af te stemmen op de woonwensen van deze doelgroepen wordt ingespeeld op de bestaande behoefte en wordt voorkomen dat deze doelgroepen in de knel komen.
Het bevorderen van duurzaamheid
De bouwplannen voor nieuwe woningen dienen vooral gericht te zijn op energiebesparingen volgens de volgende lijnen:
Woningbouwprogramma
De gemeente Putten gaat uit van een woningbehoefte van 820 woningen voor de periode van 2010-2019. Bij de realisatie van de woningen dient rekening te worden gehouden met de bestaande afspraken uit het KWP 3 in de regio. De nieuwe woningen dienen vooral in de middeldure sector (55%) en in mindere mate in de goedkope (20%) en duurdere sector (25%) te worden gerealiseerd.
Onderhavig plan betreft de bouw van één extra woning. Het plan is niet in strijd met de gemeentelijke Woonvisie.
Op het voormalige boerenerf staat één bewoonde woning en een aantal voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. De woning bestaat uit één woonlaag met zadelkap. Achter de woning staat het voormalige huis van de bewoners. Dit huis bestaat eveneens uit één woonlaag met kap. De kap is voorzien van wolfseinden. Helaas is de bouwtechnische staat van dit pand dermate slecht dat het pand alleen nog dienst kan doen als schuur.
Huidige bebouwing op het perceel
Naast de huidige en voormalige woning staan er rondom het erf nog verschillende schuren. Voor de bestaande woning ligt een klein compact bosperceel. Voor de grote schuur staat nog een oude appelboomgaard. De gronden ten westen en zuiden van het boerenerf worden gebruikt voor agrarische doeleinden.
In de nieuwe situatie zullen alle voormalige bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Alleen de huidige bedrijfswoning blijft staan.
Op basis van de landschapskenmerken van het enkdorpenlandschap en functionaliteit is het inrichtingsplan opgesteld. De sloop van de schuren (ca. 1.177 m2) leidt tot een ruimtelijke en functionele verbetering. In de toekomstige situatie zal aanzienlijk minder bebouwing staan dan nu het geval is.
Toekomstige situatie
In het enkdorpenlandschap hebben boerenerven meestal een representatieve voorzijde en een landschappelijke (sobere) en vooral functionele achterzijde. Kavelgrensbeplanting vormt een belangrijk kenmerkend onderdeel van de erfinrichting. Ook het plan krijgt aan de voorzijde een representatieve uitstraling. Op de kavelgrenzen aan de voorzijde komt een haag van ca. 1, 2 meter hoog. Het bosje aan de Driestweg wordt verbeterd door er de exoten (o.a. den) te verwijderen en eventueel inheemse boomsoorten toe te voegen.
In de huidige situatie staat op het voorterrein een oude appelboomgaard. Ook in de nieuwe situatie zal hier een appelboomgaard komen. De appelboomgaard zorgt voor verdere accentuering van de voorzijde.
Op de perceelsgrenzen haaks op de Driestweg komen twee nieuwe houtwallen. Ook komen er nieuwe solitaire bomen en boomgroepen. Dit zal met name vanuit het buitengebied voor een kwaliteitsimpuls zorgen aangezien de bebouwing nu beter ingepakt zal zijn.
De zuidgrens van het plangebied is transparant gehouden zodat de nieuwe woning uitzicht heeft op de enk.
Materiaalgebruik erven
Het materiaalgebruik op en rondom de erven dient zoveel mogelijk somber te zijn en uitgevoerd in onopvallende kleuren. Daarnaast dient in het ontwerp spaarzaam te worden omgegaan met hekwerken, verlichting en verharding (liefst in natuurlijke materialen zoals grind, hout of gebakken klinkers).
De nieuwe woning
De basisvorm van de nieuwe woning zal refereren aan de voormalige woning die nu nog op het perceel staat. Kenmerkend voor deze woning zijn de eenvoudige basisvorm zonder uitbouwen, het zadeldak met wolfseinden en de lage goothoogte. Deze kenmerken komen terug in de architectonische uitstraling van de nieuwe woning. Het kleur- en materiaalgebruik zal moeten aansluiten bij de landelijke omgeving. Hiernaast worden enkele referenties gegeven voor de nieuwe woning.
Welstandsadvies
Het inrichtingsplan is voorgelegd aan de welstandscommissie. Het advies luidt als volgt:
"Het betreft een plan voor functieverandering waarbij een extra woning gebouwd kan worden. Er is een landschapsplan gemaakt voor het perceel dat recht doet aan de omgeving. Gezien de situering van het perceel tussen diverse recreatiewoningen en de aanwezigheid van een open veld waar de nieuwe woning zich op richt is de voorgestelde opzet goed denkbaar. Tevens zijn de referentiebeelden in deze context denkbaar, terwijl voor de tweede woning ook een meer moderne woning goed denkbaar zou zijn. Dit laatste is echter de keus van de betreffende opdrachtgever".
In deze paragraaf komen diverse milieuaspecten aan de orde die een belemmerende werking kunnen hebben op functies binnen het bestemmingsplangebied.
Het aspect geluid speelt een belangrijke rol in de omgevingskwaliteit. Ook is geluid van invloed op het welbevinden van mensen. Hierdoor komt het aspect geluid in veel verschillende wetten (met elk hun eigen reikwijdte) voor. Per 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Hierin staat dat voor een bestemmingsplan inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai.
Wegverkeerslawaai
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De Driestweg betreft een weg waar de maximum snelheid van 30 km/uur bedraagt. Voor wegen in de omgeving geldt ook een maximum snelheid van 30 km/uur. Een akoestisch onderzoek hoeft dan ook niet uitgevoerd te worden, mede doordat de verkeersintensiteiten erg laag zijn.
Railverkeerslawaai
Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszone van een spoorweg. Voor het onderhavige bestemmingsplan is railverkeerslawaai derhalve niet relevant.
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet in de zone van een gezoneerd industrieterrein. Voor het onderhavige bestemmingsplan is industrielawaai derhalve niet relevant.
Algemeen
In het kader van een bestemmingsplanwijziging moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogd gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.
Onderzoek
Ten behoeve van de ontwikkeling is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 1. Het verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) heeft tot doel met een relatief geringe onderzoeksinspanning vast te stellen of op de onderzoekslocatie een grond- en/of grondwaterverontreiniging aanwezig is, teneinde te bepalen of er milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie, alsmede de bestemmingsplanwijziging. Het verkennend onderzoek asbest in puin (NEN 5897) heeft tot doel het na te gaan of de verdenking van verontreiniging met asbest van een aanwezige puinfundatie terecht is.
Aangezien het grondwater zich dieper dan 5,0 m -mv bevindt, heeft er conform de NEN 5740 geen grondwateronderzoek plaatsgevonden.
Conclusie
Verkennend bodemonderzoek (NEN 5740)
Op de onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:
A: (bodem onder) as-depot
Zintuiglijk zijn in het opgeboorde materiaal geen verontreinigingen aangetroffen. De bovengrond onder het as-depot is licht verontreinigd met PAK. Voor het overige zijn geen verontreinigingen aangetoond. De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd.
B: puinfundatie en onderliggende bodem
In verband met de hoeveelheid aangetroffen asbesthoudend materiaal in de puinfundatie zijn de boringen en gaten ter plaatse gestaakt en heeft er geen onderzoek plaatsgevonden in de bodem onder de puinfundatie. De bovengrond naast de puinfundatie is lokaal zwak puinhoudend bevonden. De zwak puinhoudende bovengrond is licht verontreinigd lood, zink en PCB. De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd en dat de verdenking van een verontreiniging met asbest terecht is.
C: garage
Zintuiglijk zijn in de bodem geen verontreinigingen aangetroffen. De bovengrond is licht verontreinigd met PCB en PAK. De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd.
D: onverdacht terreindeel
In het opgeboorde materiaal zijn over het algemeen zintuiglijk geen verontreinigingen aangetroffen. Ter plaatse van boring D02 is de bovengrond zwak puinhoudend. De zintuiglijk schone bovengrond is licht verontreinigd met PAK en en/of PCB. De zwak puinhoudende bovengrond is sterk verontreinigd met PAK en licht verontreinigd met koper, nikkel, zink en PCB. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, verworpen.
Verkennend onderzoek asbest in puin (NEN 5897)
Er zijn in het puin ter plaatse van deellocatie B diverse stukken asbesthoudend (golf)plaatmateriaal (ASB-1 t/m ASB-3) aangetroffen. Ter plaatse is bij het graven van de gaten al dermate veel asbesthoudend materiaal aangetroffen, dat de werkzaamheden om veiligheidsredenen zijn gestaakt. Gelet op de zintuiglijke waarnemingen is de verwachting dat de puinfundatie begint bij de inrit aan de Driestweg tot circa 75 m richting de zuidzijde van het perceel. Uitgaande van een gemiddelde breedte van 5 m is een strook van 375 m² aangemerkt als zijnde verdacht op asbest in puin.
Resumé
Ter plaatse van boring D02 en het puinpad zijn verontreinigingen aangetroffen, respectievelijk met PAK en asbest waarvoor nader onderzoek is aanbevolen.
In dit bestemmingsplan is er voor gekozen om de plaats van de boring en dit pad buiten de woonbestemming te houden waardoor deze plekken niet mogen worden gebruikt ten behoeve van de woonbestemming, zoals een tuin. Beide locaties zullen vallen onder de agrarische bestemming. In het ontwerp van de toekomstige situatie is de oprit behouden.
Mocht er sprake zijn van een veranderende situatie, bijvoorbeeld dat de oprit wordt verwijderd, dan vormt de aangetroffen asbest een belangrijk aandachtspunt. Tevens als ter plaatse van boring D02 het terrein wordt gebruikt ten behoeve van de woonfunctie, dan zal eerst nader onderzoek moeten plaats vinden.
Voor de overige terreindelen van het perceel is geen aanvullend of nader onderzoek met betrekking tot de parameter asbest aan de orde.
Grondverzet op het perceel, anders dan in het kader van een bodemsanering is in principe niet toegestaan. Dit omdat de aangetoonde verontreinigingen (PAK en asbest) nog niet zijn afgeperkt.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal.
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van NIBM, zijn vastgelegd in de AMvB-NIBM.
In de AMvB-NIBM is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Onderzoek
Vanwege de beperkte omvang van het project kan een luchtkwaliteitsonderzoek achterwege blijven.
Conclusie
Het plan voldoet aan de NIMB grens. Het bouwplan leidt tot een zeer beperkte verandering van de omgeving en heeft beperkte gevolgen voor de woningdichtheid en verkeersintensiteit. Het bouwplan zal dus niet in betekende mate bijdragen en geen grenswaarden overschrijden. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Het doel van het veiligheidsbeleid is zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en op termijn ook het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle activiteiten. In de bovengenoemde wetgeving wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Beide begrippen worden hier onder uitgelegd.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per risicobron vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 10-6 (één op 1.000.000) per jaar bedraagt. Deze contour is wettelijk vastgesteld als grens- of richtwaarde. Kwetsbare objecten zoals bijvoorbeeld woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, grote (kantoor)gebouwen en grotere recreatieterreinen zijn niet toegestaan binnen deze 10-6 contour.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers.
Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatie waarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Voor stationaire bronnen geldt dat de oriëntatiewaarde een factor 10 lager ligt.
De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om bij risicovolle situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen beheersbaarheid en bestijdbaarheid van een incident, de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt in principe een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor de toename van het groepsrisico ten gevolge van een verhoogde personendichtheid.
Onderzoek
Om in beeld te brengen of er in het plangebied of in de nabijheid daarvan stationaire bronnen aanwezig zijn, is de provinciale risicokaart geraadpleegd. Een uitsnede daarvan is op de navolgende afbeelding weergegeven.
Uitsnede www.risicokaart.nl
Diverse recreatieterreinen hebben de beschikking over een (bovengrondse) propaantank. Deze heeft een plaatsgebonden risicocontour, zoals weergegeven op de uitsnede van de risicokaart. Verder bevinden zich binnen het plangebied geen inrichtingen die in het kader van externe veiligheid relevant zijn. Ook buiten het plangebied bevinden zich geen inrichtingen waarvan het invloedsgebied zich tot het plangebied uitstrekt.
Door het plangebied lopen geen wegen die een route voor gevaarlijke stoffen betreffen. Daarnaast is er in de omgeving van het plangebied ook geen sprake van vervoer van gevaarlijk stoffen over water/per spoor. In het plangebied ligt derhalve geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour als gevolg van een vervoersstroom.
In het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig die in het kader van de externe veiligheid relevant zijn.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Algemeen
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Deze milieuzonering dient aldus twee doelen:
Uitgave Bedrijven en milieuzonering
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt ver-staan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzonering om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde brochure Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Scheiding van functies versus functiemenging
Scheiding van milieubelastende en milieugevoelige functies met behulp van milieuzonering is in de omgeving van sterk milieubelastende activiteiten zonder meer noodzakelijk. Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor voorzieningen. Vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik verdient het de voorkeur om functiescheiding binnen een gemengd gebied niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Richtafstandenlijsten
De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-brochure. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
Twee omgevingstypen: rustige woonwijk en gemengd gebied
De richtafstanden in bijlage 1 van de VNG-brochure zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-brochure gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. De afstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
Categorie 1 | 10 meter | 0 meter |
Categorie 2 | 30 meter | 10 meter |
Categorie 3.1 | 50 meter | 30 meter |
Categorie 3.2 | 100 meter | 50 meter |
Categorie 4.1 | 200 meter | 100 meter |
Categorie 4.2 | 300 meter | 200 meter |
Categorie 5.1 | 500 meter | 300 meter |
Onderzoek
In de nabije omgeving van het perceel Driestweg 14 ligt aan de Huinerenkweg 20-22 een houthandel/ houtbewerkingsbedrijf. Volgens de genoemde VNG-uitgave valt dit bedrijf te scharen onder "Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout" (SBI-code 162). Bij dit type bedrijven hoort een grootste richtafstand van 100 meter voor het aspect geluid ten opzichte van een gevoelige woonwijk. Het bedrijf valt daarmee in milieucategorie 3.2.
Krachtighuizen is in het bestemmingsplan Krachtighuizen 2013 aangemerkt als een 'gemengd gebied'. Dit komt omdat in het gehele gebied verschillende functies naast elkaar voorkomen. Er is geen sprake van een aaneengesloten woongebied. Dit brengt met zich mee dat de richtafstand van 100 meter verlaagd kan worden naar 50 meter. In dit bestemmingsplan is hiermee rekening gehouden door het bouwvlak van de dichtstbijzinde nieuwe woning op 50 meter te leggen. Op deze manier ondervindt de woning geen overmatige hinder van het houtbewerkingsbedrijf en andersom wordt het houtbewerkingsbedrijf niet extra belemmerd door de bouw van de nieuwe woning.
Voor het overige liggen bedrijven en voorzieningen op een te grote afstand om van invloed te kunnen zijn op de woon- en leefomgeving van de nieuwe woning aan de Driestweg 14.
Conclusie
Het aspect milieuzonering brengt geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan met zich mee. Dit omdat ten opzichte van het naastgelegen houtbewerkingsbedrijf de richtafstand van 50 meter wordt aangehouden.
Sinds 14 februari 2001 is het verplicht een Watertoets bij ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren, wat als gevolg heeft dat in alle ruimtelijke plannen - en dus ook in het bestemmingsplan - een zogeheten waterparagraaf moet zijn opgenomen. De waterparagraaf omvat het advies van de waterbeheerder en een gemotiveerd besluit ten aanzien van de wateraspecten. Eventuele afwijkingen van het advies van de waterbeheerder worden gemotiveerd. Daarbij moet door de initiatiefnemer worden aangegeven hoe met die afwijking wordt omgegaan. In de laatste instantie kan worden teruggegrepen op het nemen van verzachtende maatregelen of compensatie inclusief afspraken over financiering en uitvoering.
Het landschap van de gemeente Putten helt naar het westen toe af. Dit heeft gevolgen voor de stromingsrichting van het grondwater en het oppervlaktewater. Het regenwater dat op het Veluwemassief valt, komt jaren later deels als kwel aan de westkant van Putten omhoog.
In de gemeente Putten voert het Waterschap Vallei en Veluwe het beheer over het oppervlaktewater.
In het plangebied zijn geen hoofdwatergangen aanwezig. Wel is er net buiten het plangebied een waterwingebied gelegen. De grondwaterbeschermingszone hieromheen ligt deels in het plangebied.
De gemeente Putten behoort tot het afvalwatersysteem van Harderwijk, waar de rioolwaterzuiveringsinstallatie staat. Het afvalwater en regenwater worden via een afvalwaterstelsel naar Harderwijk getransporteerd, verwerkt en vervolgens als effluent geloosd.
Voor het plangebied geldt grondwatertrap VIII (zeer droge grond). Grondwatertrap VIII heeft een gemiddeld hoogste grondwaterstand van meer dan 140 cm beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand van meer dan 160 cm beneden maaiveld.
Het gebied bevindt zich niet in de grondwaterfluctuatiezone. Er zijn dan ook geen problemen te verwachten met grondwater.
Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)
De Vierde Nota Waterhuishouding geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. De hoofddoelstelling is "een veilig en goed bewoonbaar land en het in stand houden / versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water-) problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.
Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.
Waterplan provincie Gelderland
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2007 en 2015 er liggen. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder het regime van de nieuwe waterwet (22 dec. 2009).
Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem/Veluwe
In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 hebben beide Waterschappen (nu Waterschap Vallei en Veluwe) hun ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen bepalen in grote lijnen de agenda's voor de komende zes jaar. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.
Algemeen
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Via de website www.dewatertoets.nl is de digitale watertoets uitgevoerd. In onderstaande is het wateradvies voor ruimtelijke plannen met een klein waterbelang weergegeven. Het wateradvies is bijgevoegd in bijlage 2.
Boordeling
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Aandachtspunten
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op onze website, -link-.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Dit is een herziening van de Monumentenwet 1988. Met deze herziening zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie, bij de gemeente neergelegd. De gemeenteraad is op grond van de Monumen-tenwet verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te hou-den met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Om dit te kunnen onderbouwen dient de gemeente er voor te zorgen dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondge-bied bekend zijn. Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op een voor de gemeente opgestelde Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvies-kaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten, landschap-pelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De op de gemeente toegespitste Archeologische Beleidsadvieskaart vervangt de inmiddels verou-derde Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) en Archeologische Monumenten Kaart (AMK).
Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingskaart gemeente Putten
De gemeente Putten heeft een eigen archeologische waarden- en verwachtingskaart. Op deze kaart is vrijwel geheel Krachtighuizen, en ook het plangebied, aangeduid met een hoge verwachtingswaarde. Hiervoor geldt dat bij grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld en over een oppervlakte van meer dan 100 m2 een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Dit bestemmingsplan voorziet in de sloop van alle voormalige agrarisch bebouwing. Alleen de reeds bewoonde bedrijfswoning blijft staan. Op de plek waar reeds een schuur heeft gestaan zal een nieuwe woning worden gebouwd. De bodem is dus reeds geroerd. Gezien dit gegeven en het gegeven dat de woning een relatief beperkt oppervlak zal hebben, kan er van uit worden gegaan dat geen archeologisch onderzoek nodig zal zijn.
Algemeen
De natuurwaarden worden op twee wijzen beschermd: middels de soortenbescherming (Flora- en faunawet) en middels de gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet).
Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992 van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt. Volgens de Flora- en faunawet is het verboden om beschermde planten te verwijderen of te beschadigen, beschermde dieren te doden, te verwonden, te vangen of opzettelijk te verontrusten en voorplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen te beschadigen. Voor de uitvoering van alle ruimtelijke plannen moet worden onderzocht welke natuurwaarden aanwezig zijn en of verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet zullen worden overtreden.
De beschermde gebieden bestaan uit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de Natura 2000-gebieden (de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden) en beschermde Natuurmonumenten, voorheen de Staatsnatuurmonumenten en beschermde Natuurmonumenten.
Onderzoek
Ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling is een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 3. Het onderzoek heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.
De initiatiefnemer is voornemens een nieuwe tweede woning op de onderzoekslocatie te realiseren. Ten behoeve hiervan wordt de huidige bebouwing gesloopt, met uitzondering van het woonhuis Driestweg 14. Het woonhuis en het tuin/ bosperceel rond de woning blijven behouden. De onder-zoekslocatie wordt landschappelijk ingepast.
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Flora- en faunawet voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Zoals uit de tabel en uit het onderzoek blijkt, zal voor de huismus nader onderzoek moeten plaats vinden in de periode 1 april tot 15 mei om vast te stellen of er broedgevallen in de te slopen bebouwing aanwezig is. Aan de hand van de resultaten van het aanvullende onderzoek kan worden bepaald of ontheffing noodzakelijk is en welke mitigerende en compenserende maatregelen getroffen kunnen worden. Door het treffen van maatregelen zal de functionaliteit van een rust- of verblijfplaats behouden moeten blijven en schade aan individuen moeten worden voorkomen. De maatregelen, vastgelegd in een activiteitenplan dienen vooraf bij de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland ter goedkeuring worden voorgelegd, middels een ontheffingsaanvraag. Voor het verstoren van een verblijfplaats dient bij jaarrond beschermde broedvogelsoorten (de huismus) een ontheffing te worden aangevraagd.
Vrijblijvende aanbevelingen
De steenuil is op de onderzoekslocatie niet als broedvogel aangetroffen. De onderzoekslocatie en de directe omgeving vormen echter geschikt leefgebied voor deze soort. Met een geringe inspanning, bijvoorbeeld door het plaatsen van een steenuilnestkast (bijvoorbeeld achterin de toekomstige houtwal), kan de onderzoekslocatie deel gaan uitmaken van het broedbiotoop van deze soort. Gelet op het steeds verder verdwijnen van broedgelegenheid voor deze soort zal deze relatief eenvoudige maatregel een positief effect op de soort in de omgeving kunnen hebben.
Nader onderzoek huismus
Ten behoeve van de voorziene ontwikkeling is een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de huismus. Dit nderzoek is bijgevoegd in bijlage 4.
Conclusie van het onderzoek is dat de sloop van de huidige bebouwing kan plaatsvinden zonder dat daarbij specifieke maatregelen ten aanzien van de huismus noodzakelijk zijn. Er is ten aanzien van de soort geen sprake van overtreding van de Flora- en faunawet. Gedurende de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels.
In en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen kabels en leidingen die planologisch relevant zijn. Er zijn vanuit dit thema geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:
De opzet en inhoud van de regels zijn gebaseerd op het bestemmingsplan Krachtighuizen 2013.
Agrarisch
Voor de agrarische gronden binnen het plangebied is de bestemming ‘Agrarisch’ opgenomen. Voor het plangebied is deze bestemming toegepast op de gronden die niet tot de woonpercelen zullen gaan behoren. Aangezien het hier alleen agrarische gronden betreft en geen bebouwing, zijn er geen regels opgenomen met betrekking tot agrarische bebouwing.
Wonen
De twee woningen binnen het plangebied zijn in deze bestemming ondergebracht. De bestemmingsvlakken hebben per woning een oppervlaktemaat van 1.500 m2.
De gebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Binnen een bestemmingsvlak is niet meer dan één woning toegestaan. De inhoud van de woning mag niet meer dan 660 m3 bedragen. Deze aantallen zijn afgeleid uit de regels die gelden met betrekking tot het functieveranderingsbeleid.
Waarde - Archeologie 2
De archeologische waarden in het gebied zijn beschermd middels deze bestemming. Voor deze gronden is eveneens een vergunningstelsel opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden.
Conform de gemeentelijke legesverordening zijn er leges verschuldigd voor onderhavige ontwikkeling. De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van één eigenaar. De kosten voor dit initiatief zijn dan ook volledig voor de initiatiefnemer. De beoogde ontwikkeling wordt derhalve economisch uitvoerbaar geacht.
Kostenverhaal
Er is sprake van een bouwplan volgens artikel 6.2.1. Bro, waar op basis van artikel 6.12 lid 1 Wro een exploitatieplan voor dient te worden vastgesteld. Lid 2 van dit artikel geeft echter aan dat het niet nodig is om een exploitatieplan vast te stellen wanneer het verhaal van kosten anderszins verzekerd is. In dit kader wordt een planschade overeenkomst opgesteld tussen de gemeente en de initiatiefnemer, waarmee is verzekerd dat eventuele kosten ten behoeve van planschade volledig voor rekening van de initiatiefnemer komen. In dit geval zijn de kosten dan ook anderszins verzekerd en is het dus niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen.
Het ontwerpbestemmingsplan Driestweg 14 heeft vanaf 12 november 2015 gedurende zes weken ter inzage gelegen en is in het kader van het vooroverleg naar diverse partners verstuurd. Tijdens deze termijn is één zienswijze binnen gekomen welke ongegrond is verklaard. Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld 12 mei 2016 door de gemeenteraad vam Putten.