Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in Hoofdstuk 2ten behoeve van:
-
a. de ligging van bestemmingsgrenzen zoals deze in het terrein aan de hand van de verbeelding ten opzichte van terreinkenmerken wordt bepaald, tot een afwijking van ten hoogste 10% ten einde deze bij definitieve uitmeting van het plan in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie;
-
b. het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 15 m mag bedragen;
-
c. het bouwen van lichtmasten ten behoeve van buitenrijbanen, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 10 m bedraagt, indien de afstand tussen de buitenrijbaan en omliggende woningen minimaal 50 m bedraagt;
-
d. een grotere oppervlakte aan bouwwerken, geen gebouwen zijnde.