direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan zorgerf Veenhuizerveldweg 38
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.BPVhveldweg38-VA01

Regels

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het Bestemmingsplan zorgerf Veenhuizerveldweg 38 met identificatienummer NL.IMRO.0273.BPVhveldweg38-VA01 van de gemeente Putten;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn e, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in (het hoofdgebouw van) een bedrijfswoning wordt uitgeoefend door (een van) de bewoner(s) van de bedrijfswoning, waarbij de bedrijfswoning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.6 aan huis verbonden bedrijf:
  • a. een bedrijf voor de uitoefening van producerende en/of verzorgende ambachten, met uitzondering van winkelambachten, waar voor een belangrijk deel handwerkgoederen worden geïnstalleerd of hersteld voornamelijk direct ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker of verbruiker en:
    • 1. welk wordt gekenmerkt door hetgeen is vermeld onder b, en
    • 2. wordt uitgeoefend in (het hoofdgebouw van) een bedrijfswoning door (een) van de bewoner(s) van de woning;
  • b. een bedrijf waarvan de uitoefening plaats heeft onder één van de volgende omstandigheden:
    • 1. het productieproces wordt grotendeels met de hand of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskrachten worden aangedreven, uitgevoerd;
    • 2. voorzover van laatst bedoelde werktuigen gebruik is gemaakt, wordt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke vaardigheid;
    • 3. de aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten is zodanig kleinschalig dat deze niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is;
  • c. tot bedrijven onder a. worden in iedere geval de volgende bedrijven gerekend:
    • 1. schoonmaakbedrijven, zoals schoorsteenveegbedrijven;
    • 2. glazenwasserijen, tapijtreinigingsbedrijven;
    • 3. kappersbedrijven, schoonheidssalons en dergelijke;
    • 4. kleinschalige bouw- en installatiebedrijven;
    • 5. bedrijven waar werkzaamheden op locatie worden uitgeoefend, zoals stratenmakersbedrijven, stucadoorsbedrijven;
    • 6. internetwinkel.
1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts bedoeld is voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.12 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.13 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.14 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.15 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.16 educatief medegebruik

een educatief gebruik van gronden en bouwwerken dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit educatieve gebruik is toegestaan, zoals rondleidingen;

1.17 extensieve dagrecreatie

vormen van recreatief gebruik waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals fietsen, wandelen, ruiterij, picknickplaatsen, parkeerplaatsen, speelweiden en naar aard, omvang en schaal daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.18 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.19 horeca:

onder horeca wordt verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;

1.20 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.21 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.22 peil:
  • a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein;
  • c. voor bouwwerken in, op of boven het water: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  • d. voor overige bouwwerken: de hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein;
1.23 recreatiewoning:

een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.24 verblijf

het tijdelijk of permanent wonen in een zorgvoorziening voor mensen die vanwege een aandoening of beperking niet (meer) thuis kunnen wonen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos en houtwallen;
  • b. extensieve dagrecreatie;
  • c. watergangen en waterpartijen;
  • d. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

met daaraan ondergeschikt:

  • e. educatief medegebruik.

met de daarbij behorende:

  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Gebouwen zijn niet toegestaan.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 2 m.

Artikel 4 Maatschappelijk - Zorg buitenverblijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk - Zorg buitenverblijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het bieden van een specieke vorm van zorg in de vorm van verblijf en dagbesteding, waarbij de binding met het buitengebied noodzakelijk is, met de daarbij behorende voorzieningen;
  • b. recreatiewoningen en kampeermiddelen ten dienste van het bieden van zorg als bedoeld onder a en het bezoeken van zorgbehoevenden;
  • c. het houden van dieren en het telen van gewassen ten dienste van het bieden van zorg als bedoeld onder a;
  • d. horeca en kinderdagopvang in samenhang met en ondergeschikt aan het bieden van zorg als bedoeld onder a;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. één bedrijfswoning;
  • h. de uitoefening van aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven in de bedrijfswoning;

met de daarbij behorende:

  • i. tuinen en erven;
  • j. groen- en parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 4.100 m2, met dien verstande dat de oppervlakte per gebouw niet meer dan 350 m² mag bedragen;
  • b. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4 m en 5 m, met dien verstande dat:
    • 1. van maximaal 1.500 m² gebouwen de goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 5 m en 8 m,
    • 2. de bouwhoogte van de bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 8 m.
  • c. de afstand van gebouwen tot de bouwperceelgrens dient ten minste 6 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het ruimtelijke beeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van gebouwen indien de afstand tot de grens van het bouwperceel minder dan 5 m bedraagt;
  • b. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van de weg minder dan 20 m bedraagt;
  • c. de locatie van bedrijfswoningen indien dit uit milieuhygiënische overwegingen noodzakelijk is.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande dat dit wel is toegestaan indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • 1. maximaal 60 m2 van de oppervlakte van de bedrijfswoning wordt hiervoor gebruikt;
    • 2. de uitoefening van het aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf vindt niet plaats vanuit een bijgebouw bij de bedrijfswoning;
    • 3. het gebruik dient ondergeschikt te zijn aan de woonfunctie;
    • 4. er mag geen detailhandel plaatsvinden;
    • 5. er mag geen horeca plaatsvinden;
    • 6. het beroep of bedrijf wordt door (een van) de bewoner(s) van de woning uitgeoefend;
    • 7. een internetwinkel is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende aanvullende voorwaarden:
      • uitsluitend internetverkoop is toegestaan;
      • een winkel- of uitstallingsruimte of reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
      • opslag is toegestaan, mits inpandig en ondergeschikt aan de woonfunctie;
      • de afhaal- en afrekenfunctie is beperkt en past qua aard en omvang binnen de woonfunctie;
      • de openingstijden voor het afhalen van de goederen dienen beperkt te blijven tot maximaal acht vastgestelde uren, evenredig verdeeld over de week en niet tussen 19.00 uur en 9.00 uur;
      • het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
      • er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
      • behoudens in- en uitladen mogen geen bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning plaatsvinden;
      • er kunnen nadere eisen worden gesteld aan de tijdstippen en het aantal laad- en losactiviteiten.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.4 voor het vergroten van de oppervlakte ten behoeve van de uitoefening van aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. de oppervlakte kan worden vergroot tot maximaal 100 m2;
    • 2. aangetoond wordt dat er geen sprake zal zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking en dat het parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
    • 3. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • 4. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • b. lid 4.4 voor het toestaan van de uitoefening van aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven in bijgebouwen, mits geen aantasting plaatsvindt van de milieuhygiënische belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Vergunningplicht
  • a. Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bebouwing op te richten of op te laten richten met een oppervlakte groter dan 100 m2;
  • b. alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld;
  • c. bij de aanvraag omgevingsvergunning dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • d. indien uit het onder c genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 onder h van de Monumentenwet 1998;
    • 3. de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij deze voorschriften vast te stellen kwalificaties;
  • e. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het bepaalde onder d is van overeenkomstige toepassing.

5.2.2 Uitzondering vergunningplicht

Het bepaalde in lid 5.2.1 onder a geldt niet indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen; of
  • d. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.3.1 Vergunningplicht
  • a. Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
    • 2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld, over een oppervlakte van meer dan 100 m2, waartoe wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakte verhardingen;
    • 3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
    • 6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
    • 7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    • 8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de sleuven breder zijn dan 60 cm;
  • b. alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld;
  • c. bij de aanvraag omgevingsvergunning dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • d. indien uit het onder c genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 onder h van de Monumentenwet 1998;
    • 3. de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij deze voorschriften vast te stellen kwalificaties;
  • e. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het bepaalde onder d is van overeenkomstige toepassing.

5.3.2 Uitzondering vergunningplicht

Het in lid 5.3.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,4 m onder het bestaande maaiveld;
  • b. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale gebruik;
  • d. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  • f. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het Bestemmingsplan zorgerf Veenhuizerveldweg 38.