direct naar inhoud van Regels
Plan: Westelijk Buitengebied Huddingweg 18
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.PHBGHuddingweg18-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Westelijk Buitengebied Huddingweg 18 van de gemeente Putten;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0273.PHBGHuddingweg18-ON01 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden bedrijf:
  • a. een bedrijf voor de uitoefening van producerende en/of verzorgende ambachten, met uitzondering van winkelambachten, waar voor een belangrijk deel handwerkgoederen worden geïnstalleerd of hersteld voornamelijk direct ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker of verbruiker en:
    • 1. welk wordt gekenmerkt door hetgeen is vermeld onder b, en
    • 2. wordt uitgeoefend in (het hoofdgebouw van) een woning door (een) van de bewoner(s) van de woning;
  • b. een bedrijf waarvan de uitoefening plaats heeft onder één van de volgende omstandigheden:
    • 1. het productieproces wordt grotendeels met de hand of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskrachten worden aangedreven, uitgevoerd;
    • 2. voorzover van laatst bedoelde werktuigen gebruik is gemaakt, wordt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke vaardigheid;
    • 3. de aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten is zodanig kleinschalig dat deze niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is;
  • c. tot bedrijven onder a. worden in iedere geval de volgende bedrijven gerekend:
    • 1. schoonmaakbedrijven, zoals schoorsteenveegbedrijven;
    • 2. glazenwasserijen, tapijtreinigingsbedrijven;
    • 3. kappersbedrijven, schoonheidssalons en dergelijke;
    • 4. kleinschalige bouw- en installatiebedrijven;
    • 5. bedrijven waar werkzaamheden op locatie worden uitgeoefend, zoals stratenmakersbedrijven, stucadoorsbedrijven;
    • 6. internetwinkel;
1.6 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in (het hoofdgebouw van) een woning wordt uitgeoefend door (een van) de bewoner(s) van de woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, waaronder bomen en heesters begrepen en/of het houden van dieren, waaronder tevens is begrepen een paardenbedrijf, een wormen- en palingkwekerij en, in het geval van een nertsenbedrijf, het opslaan en aanmaken van nertsenvoer en het pelsen van nertsen;

1.8 agrarisch bedrijfscomplex:

de tot één agrarisch bedrijf behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen;

1.9 niet-agrarische nevenactiviteit:

in de regels omschreven bedrijfsmatige activiteiten die in combinatie met en (met name ruimtelijk) ondergeschikt aan het agrarische bedrijf worden uitgeoefend;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts bedoeld is voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;

1.12 bestaand:
  • a. met betrekking tot bebouwing:
    • 1. de vergunde bebouwing als aanwezig ten tijde van het in ontwerp ter visie leggen van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, en
    • 2. bebouwing waarvoor ten tijde van de ter visielegging van het ontwerpplan reeds een omgevingsvergunning voor bouwen was verleend;
  • b. met betrekking tot gebruik: het gebruik ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijgebouw:

een vrijstaand of aangebouwd niet voor bewoning bestemd gebouw of aanbouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw van een (bedrijfs)woning, dat zowel in functioneel als in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.22 buitenrijbaan:

een stuk land met een bewerkte of aangepaste bodem, al dan niet voorzien van een omheining en lichtmasten, voor gebruik als uitloop voor paarden, dan wel als trainings- en dresseerruimte ten behoeve van de paardenhouderij;

1.23 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.24 duurzame energie:

energie waarover voor onbeperkte tijd kan worden beschikt en waarbij, door het gebruik ervan, het leefmilieu en de mogelijkheden voor toekomstige generaties niet worden benadeeld, waaronder begrepen zijn zonne-energie, windenergie en geothermische energie;

1.25 duurzame energieopwekking:

voorziening die energie opwekt op een duurzame wijze, waaronder in ieder geval begrepen zonnepanelen, zonnecollectoren, energiedaken, windturbines en koude-warmte-opslag;

1.26 erftoegangsweg:

een al dan niet verharde verbinding tussen een bouwvlak en een openbare weg die toegankelijk is voor bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen;

1.27 extensieve dagrecreatie:

vormen van recreatief gebruik waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals fietsen, wandelen, ruiterij, picknickplaatsen, parkeerplaatsen, speelweiden en naar aard, omvang en schaal daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.30 intensieve veehouderij:

een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf voor het houden van vee en pluimvee - zelfstandig of als neventak - waarbij dit houden van vee en pluimvee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet en het houden van (melk)rundvee, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;

1.31 inwoning;

het wonen in een woning door één of meer personen die geen deel uitmaken van het huishouden van de hoofdbewoner(s) van die woning;

1.32 kampeerauto:

een auto, waarin voorzieningen zijn getroffen voor dag- en nachtverblijf;

1.33 landelijk bedrijf:

een bedrijf dat naar de aard van zijn activiteiten gebonden is aan het agrarische buitengebied of waarvan de activiteiten zijn gericht op het buitengebied. Hierbij kan sprake zijn van de volgende (combinatie van) activiteiten:

  • a. verwerking van op het bedrijf voortgebrachte agrarische en/of bosproducten;
  • b. de verkoop van op het eigen bedrijf voortgebrachte (en verwerkte) agrarische en/of bosproducten;
  • c. handelsbedrijf in agrarische producten; natuur- en landschapsbeheer;
  • d. het leveren van diensten aan agrarische bedrijven of functioneel aan het buitengebied gebonden bedrijven;
  • e. het leveren van diensten ten behoeve van het bosbeheer en/of het beheer van natuurgebieden;
  • f. hoveniersbedrijven;
  • g. dierenpensions;
  • h. bosbouw;
1.34 milieugevoelige objecten:

objecten waar regelmatig personen verblijven, zoals woningen, hotels, ziekenhuizen, bejaardenhuizen, verpleeghuizen, gebouwen voor dagopvang, scholen, kantoren, recreatieterreinen en dergelijke;

1.35 onderbouw:

een voor mensen toegankelijke ruimte onder de begane grondvloer van een gebouw. Voor zover de onderbouw gerealiseerd wordt onder de woning, mag de onderbouw ook voor woondoeleinden worden gebruikt. De onderbouw wordt niet meegerekend bij het bepalen van de inhoud van het gebouw waarvan de onderbouw deel uitmaakt;

1.36 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.37 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, in de vom van een voor mensen toegankelijk, overdekt bouwwerk zonder tot de constructie zelf behorende wanden; overkappingen met één of meer tot de constructie zelf behorende wanden worden beschouwd als een (bij)gebouw;

1.38 paardenbedrijf:

bedrijf gericht op het fokken, waaronder tevens begrepen een hengsten- en merriehouderij en stoeterij, het africhten en trainen van paarden en de verhuur van stalling met accommodatie en/of weiland bedoeld voor paarden van derden;

1.39 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.40 peil:
  • a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein;
  • c. voor bouwwerken in, op of boven het water: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  • d. voor overige bouwwerken: de hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein;
1.41 permanente bewoning:

bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;

1.42 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces;

1.43 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.44 recreatief verblijf:

verblijf voor recreatie door personen die hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben;

1.45 recreatiewoning:

een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.46 rijstrook:

door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd gedeelte van de rijbaan van zodanige breedte dat bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen daarvan gebruik kunnen maken;

1.47 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privéhuis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.48 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van ter plaatse aanwezige vloeren of delen van vloeren, waarbij boven elkaar gelegen vloeren en/of delen van vloeren apart worden gerekend;

1.49 weg:

alle voor het openbaar verkeer opstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

1.50 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, niet zijnde een bijzondere woonvorm, en/of voor de huisvesting van maximaal vier personen wanneer er daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de diepte van een onderbouw:

vanaf afgewerkte begane grondvloeren tot afgewerkte keldervloeren;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 plaatsing van gebouwen:

voor zover in de regels is bepaald dat voor gebouwen een afstand tot (de as van) de weg moet worden aangehouden dan wel gebouwd dient te worden binnen een bouwvlak is dit niet van toepassing op overschrijding van deze afstand tot maximaal 1,50 m door balkons, bordessen, schoorstenen en dergelijke onderdelen van gebouwen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud en herstel van natuur- en landschapswaarden, zoals voorkomende beplantingselementen en bestaande wegen en paden;
  • b. extensieve dagrecreatie en hobbymatig medegebruik;
  • c. de bestaande wandel-, fiets- en ruiterpaden en wegen met het bestaande aantal rijstroken;
  • d. de aanleg van nieuwe wandel-, fiets- en ruiterpaden voor zover gelegen binnen een afstand van 30 m uit de as van een bestaande weg;
  • e. bestaande erftoegangswegen naar de openbare weg, met dien verstande dat de bestaande erftoegangswegen mogen worden verlegd en uitsluitend verhard mogen worden met klinkerverharding;
  • f. water, waterberging en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

met de daarbij behorende:

  • g. gebouwen;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • i. tuinen en erven;
  • j. parkeer- en groenvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bebouwing

Bebouwing wordt uitsluitend opgericht binnen het bouwvlak.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. buitenopslag in verband met de uitoefening van niet-agrarische nevenactiviteiten;
  • b. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.1 voor de aanleg van fiets- en voetpaden op een afstand van meer dan 30 m uit de as van een bestaande weg;

Artikel 4 Bedrijf - Landelijke bedrijven

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Landelijke bedrijven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven ter plaatse van de volgende aanduidingen:

Aanduiding   Bedrijf  
(specifieke vorm van bedrijf - fouragebedrijf)   fouragebedrijf  

  • b. de bestaande bedrijfswoningen;
  • c. de uitoefening van aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven, met dien verstande dat maximaal 60 m2 van de oppervlakte van de woning hiervoor mag worden gebruikt;

Met de daarbij behorende:

  • d. gebouwen;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • f. tuinen en erven;
  • g. parkeer- en groenvoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen geldt de volgende regel:

  • a. de afstand van gebouwen tot de as van de weg bedraagt minimaal 20 m dan wel de bestaande kleinere afstand.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 2.042 m2;
  • b. de goothoogte bedraagt maximaal 6 m, met uitzondering van toegangen voor werktuigen waarvoor een hogere goothoogte is vereist;
  • c. de bouwhoogte bedraagt minimaal 10 m;
  • d. een bedrijfsgebouw mag binnen de buitenwerkse muurvlakken worden voorzien van een onderbouw met een maximale diepte van 3 m.
4.2.3 Bedrijfswoning

Voor bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 660 m3;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m;
  • c. een bedrijfswoning mag binnen de buitenwerkse muurvlakken worden voorzien van een onderbouw met een maximale diepte van 3 m;
  • d. bij vervangende nieuwbouw mag de afstand van een bedrijfswoning tot de weg niet kleiner worden, tenzij vooraf een geluidsonderzoek is uitgevoerd.
4.2.4 Bijgebouwen

Voor bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bedraagt per woning maximaal 80 m2;
  • b. indien de bestaande gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen meer dan 80 m2 bedraagt, geldt ten aanzien van het meerdere dat vergroting van de bestaande bijgebouwen niet is toegestaan;
  • c. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m;
  • d. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m;
  • e. bijgebouwen bij kleine woningen zijn niet toegestaan.
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 70 m2;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het ruimtelijke beeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van gebouwen indien de afstand tot de grens van het bouwperceel minder dan 5 m bedraagt;
  • b. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van de weg minder dan 20 m bedraagt;
  • c. de locatie van bedrijfswoningen indien dit uit milieuhygiënische overwegegingen noodzakelijk is.
4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie,

met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.1 voor de bouw van een eerste bedrijfswoning als nog geen bedrijfswoning aanwezig is met een inhoud van maximaal 660 m3 en een bouwhoogte van maximaal 8 m;
  • b. lid 4.2 voor een afstand tot de as van de weg van minimaal 10 m;
  • c. lid 4.2 voor een hogere goothoogte van gebouwen tot maximaal 8 m;
  • d. lid 4.2voor een hogere bouwhoogte van gebouwen tot maximaal 12 m;
  • e. lid 4.2 voor het vergroten en gebruik van bijgebouwen voor gedeeltelijk zelfstandige inwoning tot maximaal 60 m², mits de noodzaak om het bijgebouw te gebruiken in plaats van het hoofdgebouw is aangetoond;
  • f. lid 4.2 voor het vergroten van de inhoud van een woning met maximaal 60 m³ tot een maximum van 720 m³ ten behoeve van gedeeltelijk zelfstandige inwoning van een huishouden, mits dit niet leidt tot woningsplitsing;
  • g. lid 4.2 voor het vergroten van de inhoud van een woning tot een maximum van 880 m³, uitsluitend indien sprake is van de aanleg van natuur- en/of landschapselementen volgens onderstaande tabel, met dien verstande dat de aanleg van nieuwe natuur en nieuwe landschapselementen zowel afzonderlijk als in combinatie met elkaar mogelijk zijn:
Aanleg nieuwe natuur   Aanleg nieuwe landschapselementen   Extra woninginhoud  
5.000 m2   1.000 m2   100 m3  
10.000 m2   2.000 m2   200 m3  
15.000 m2   3.000 m2   300 m3  
20.000 m2   4.000 m2   400 m3  

  • h. lid 4.2 voor het vergroten van een onderbouw onder een bedrijfswoning buiten de buitenwerkse muren met maximaal 10% van de bestaande oppervlakte;
  • i. lid 4.2 voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande dat dit wel is toegestaan indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. maximaal 60 m2 van de oppervlakte van de bedrijfswoning wordt hiervoor gebruikt;
  • b. de uitoefening van het aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf vindt niet plaats vanuit een bijgebouw bij de bedrijfswoning;
  • c. het gebruik dient ondergeschikt te zijn aan de woonfunctie;
  • d. er mag geen detailhandel plaatsvinden;
  • e. er mag geen horeca plaatsvinden;
  • f. het beroep of bedrijf wordt door (een van) de bewoner(s) van de woning uitgeoefend;
  • g. een internetwinkel is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende aanvullende voorwaarden:
    • 1. uitsluitend internetverkoop is toegestaan;
    • 2. een winkel- of uitstallingsruimte of reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
    • 3. opslag is toegestaan, mits inpandig en ondergeschikt aan de woonfunctie;
    • 4. de afhaal- en afrekenfunctie is beperkt en past qua aard en omvang binnen de woonfunctie;
    • 5. de openingstijden voor het afhalen van de goederen dienen beperkt te blijven tot maximaal acht vastgestelde uren, evenredig verdeeld over de week en niet tussen 19.00 uur en 9.00 uur;
    • 6. het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
    • 7. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
    • 8. behoudens in- en uitladen mogen geen bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning plaatsvinden;
    • 9. er kunnen nadere eisen worden gesteld aan de tijdstippen en het aantal laad- en losactiviteiten.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.1 voor het toestaan van inwoning, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • b. lid 4.1 voor het toestaan van ander bedrijf dan blijkens de ter plaatse geldende aanduiding is toegestaan, met inachtneming van het volgende:
    • 1. het betreft een bedrijf dat is opgenomen in Bijlage 1 'Lijst nieuwvestiging landelijke, verblijfs- en dagrecreatieve en niet-agrarische bedrijven' of een bedrijf dat voor wat betreft aard, omvang en hinder vergelijkbaar is met een bedrijf genoemd in de bijlage;
    • 2. het nieuwe bedrijf mag gelet op de aard, omvang en ligging geen onevenredige afbreuk doen aan het (leef)milieu en het landschap;
    • 3. aangetoond dient te worden dat er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
    • 4. aangetoond dient te worden dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan belangen van de eigenaren en/of gebruikers van de naburige gronden.
  • c. lid 4.1 voor het vergroten van de oppervlakte ten behoeve van de uitoefening van aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte kan worden vergroot tot maximaal 100 m2;
    • 2. aangetoond wordt dat er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking en dat het parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
    • 3. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • 4. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • d. lid 4.1 voor het toestaan van de uitoefening van aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven in bijgebouwen, mits geen aantasting plaatsvindt van de milieuhygiënische belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud en de ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. extensieve dagrecreatie, uitsluitend voor zover niet gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - arkemheen, veluwerandmeren en veluwe';
  • c. de bestaande wandel-, fiets- en ruiterpaden en wegen met het bestaande aantal rijstroken;
  • d. parkeerplaatsen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - parkeerplaatsen';
  • e. watergangen en waterpartijen;
  • f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • g. extensief agrarisch medegebruik;
  • h. educatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Onder het doel 'behoud en herstel van landschapswaarden':

  • is de instandhouding begrepen van de landschapswaarden van:
    • 1. de Volenbeek als natte ecologische verbindingszone;
    • 2. de stroomgebieden Veldbeek, Groot Hell en Blarinckhorsterbeek die onderdeel uitmaken van het Veldbeeksysteem;
    • 3. het behoud van de open ruimtes ter bescherming van het zeer open landschap als leefgebied van de weidevogels en het half open landschap ter bescherming van het landschappelijke contrast met het gesloten bosgebied;
    • 4. onverharde wegen en paden;
    • 5. beplantingselementen, zoals houtwallen, kleine bosperceeltjes, oeverbeplanting, erfbeplanting en oude laanbeplanting;
  • zijn de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied 'Arkemheen als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn' en het Natura 2000-gebied 'Veluwerandmeren als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn' mede begrepen, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - arkemheen, veluwerandmeren en veluwe'.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Gebouwen zijn niet toegestaan.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 2 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Gebouwen ten behoeve van beheer en onderhoud

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 voor de bouw van gebouwen ten behoeve van beheer en onderhoud, zoals houtloodsen en bergingen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de oppervlakte bedraagt maximaal 30 m²;
  • b. de goothoogte bedraagt maximaal 2,5 m;
  • c. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5 m;
  • d. aangetoond dient te worden dat de bouw noodzakelijk is vanuit het oogpunt van het op handhaving van de bestemming gerichte beheer;
  • e. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • f. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
5.4.1 Groepskampeerterrein en/of natuurkampeerterrein

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 voor het toestaan van verblijfsrecreatie uitsluitend in de vorm van een groepskampeerterrein en/of een natuurkampeerterrein, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden, waaronder in ieder geval begrepen de natuur- en landschapswaarden;
  • b. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • c. voor zover het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - arkemheen, veluwerandmeren en veluwe' en in het als Natura 2000 gebied aangewezen gebied ‘Veluwerandmeren' dient een natuuronderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet te zijn uitgevoerd.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de gronden, zoals aangegeven in de navolgende tabel de aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  a   b   c   d   e   f   g   h   i  
Bestemmingen    
Agrarisch    -   -   X   -   -   -   X   -   X  
Agrarisch met waarden - Landschap    X   X   X   -   -   X   X   X   X  
Natuur    X   X   X   X   -   X   X   X   X  
Dubbelbestemmingen    
Leiding - Gas    X   X   -   X   X   X   X   X   X  
Leiding - Hoogspanningsverbinding    -   -   -   X   X   X   -   -   X  
Leiding - Riool    X   X   -   X   X   X   X   X   X  
Waterstaat - Waterkering    X   X   X   X   X   X   X   X   X  
Gebiedsaanduidingen    
overige zone - arkemheen,     X   X   X   X   X   X   X   X   X  
overige zone - ehs natuur    X   X   X   X   -   X   X   X   X  
overige zone - ehs verweving en     X   X   X   X   -   X   X   X   X  
vrijwaringszone - dijk    X   -   -   X   -   -   -   -   X  
vrijwaringszone - spoor    X   -   -   X   -   -   -   -   X  
overige zone - grootschalig waardevol     X   -   -   X   X   X   -   -   -  
overige zone - waardevol open en     X   -   -   X   X   X   -   -   -  
overige zone - waardevol landschap    X   -   -   X   X   X   -   -   -  

x omgevingsvergunningplichtig

- niet omgevingsvergunningplichtig

Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden:

  • a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,40 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
  • c. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
  • d. het bebossen of anderszins beplanten van gronden met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters in verband met tuinbouw of als (agrarische) houtteelt;
  • e. het aanleggen van landschapselementen;
  • f. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
  • g. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
  • h. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
  • i. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
5.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod van lid 5.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud, beheer en gebruik betreffen;
  • b. in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op basis van een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.
5.5.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.5.1 kan slechts worden verleend, indien door de uitvoering van het werk of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Vergunningplicht
  • a. onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bebouwing op te richten of op te laten richten met een oppervlakte groter dan 100 m2;
  • b. alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld;
  • c. bij de aanvraag omgevingsvergunning dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • d. indien uit het onder c genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • e. indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermens-waardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn, kunnen burgemeester en wethouders, met inachtneming van het bepaalde in lid 6.2, nadere eisen stellen die er op zijn gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden. Dit kunnen eisen zijn met betrekking tot:
    • 1. de afmetingen van bouwwerken;
    • 2. de situering van bouwwerken;
    • 3. de inrichting en het gebruik van gronden;
  • f. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het bepaalde onder d en e is van overeenkomstige toepassing.
6.2.2 Uitzondering vergunningplicht

Het bepaalde in lid 6.2.1 onder a geldt niet indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen; of
  • d. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Vergunningplicht
  • a. onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
    • 2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld, over een oppervlakte van meer dan 100 m2, waartoe wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakte verhardingen;
    • 3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
    • 6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
    • 7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    • 8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de sleuven breder zijn dan 60 cm;
  • b. alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld;
  • c. bij de aanvraag omgevingsvergunning dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • d. indien uit het onder c genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • e. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het bepaalde onder d is van overeenkomstige toepassing.
6.3.2 Uitzondering vergunningplicht

Het in lid 6.3.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,4 m onder het bestaande maaiveld;
  • b. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale gebruik;
  • d. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  • f. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Vergunningplicht
  • a. onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bebouwing op te richten of op te laten richten met een oppervlakte groter dan 500 m2;
  • b. alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld;
  • c. bij de aanvraag omgevingsvergunning dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • d. indien uit het onder c genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • e. indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn, kunnen burgemeester en wethouders, met inachtneming van het bepaalde in lid 7.2, nadere eisen stellen die er op zijn gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden. Dit kunnen eisen zijn met betrekking tot:
    • 1. de afmetingen van bouwwerken;
    • 2. de situering van bouwwerken;
    • 3. de inrichting en het gebruik van gronden;
  • f. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het bepaalde onder d en e is van overeenkomstige toepassing.
7.2.2 Uitzondering vergunningplicht

Het bepaalde in lid 7.2.1 onder a geldt niet indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen; of
  • d. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Vergunningplicht
  • a. onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
    • 2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld, over een oppervlakte van meer dan 500 m2, waartoe wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakte verhardingen;
    • 3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
    • 6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
    • 7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    • 8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de sleuven breder zijn dan 60 cm;
  • b. alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld;
  • c. bij de aanvraag omgevingsvergunning dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • d. indien uit het onder c genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • e. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het bepaalde onder d is van overeenkomstige toepassing.
7.3.2 Uitzondering vergunningplicht

Het in lid 7.3.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,4 m onder het bestaande maaiveld;
  • b. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale gebruik;
  • d. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  • f. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Vervangende bouwregel

Indien de bestaande bebouwing afwijkt van de in de bestemmingsregels gegeven regels ten aanzien van de goot- en bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstanden zijn de bestaande maten dan wel afstanden eveneens toegestaan.

9.2 Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen

De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt, in afwijking van de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemming(en), maximaal 2 m, tenzij in de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemming(en) anders is bepaald, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw niet meer dan 1 m mag bedragen.

9.3 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behalve ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer;
  • b. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • c. ruimte tussen bouwwerken;
  • d. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
  • c. het gebruik van gronden en gebouwen, niet zijnde (bedrijfs)woningen, voor permanente bewoning;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van, al dan niet bedrijfsmatig, kleinschalig kamperen, tenzij toegestaan volgens de ter plaatse geldende bestemming(en).

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 overige zone - landgoed
11.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding overige zone - landgoed zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en/of ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden;
  • b. extensieve dagrecreatie.
11.1.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding overige zone - landgoed mogen, naast bouwwerken die zijn toegestaan op grond van de andere ter plaatse geldende bestemming(en), ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het bepaalde in lid 11.1.1 worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3 m.

11.1.3 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen.

11.1.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1.3 ten behoeve van het toestaan van evenementen van tijdelijke aard, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het te gebruiken terrein dient te voorzien in zijn eigen parkeerbehoefte;
  • b. wanneer het terrein niet in gebruik is, het afgesloten is voor gemotoriseerd verkeer en publiek.
11.2 Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen in artikel3 .

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in hoofdstuk 2 ten behoeve van:

  • a. het bouwen van antennes met een bouwhoogte van maximaal 15 m;
  • b. het bouwen van een sirenemast waarvan de bouwhoogte ten hoogste 18 m mag bedragen, indien dit voor de verwerkelijking van een adequaat waarschuwingssysteem noodzakelijk is;
  • c. het bouwen van lichtmasten ten behoeve van buitenrijbanen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m;
    • 2. de afstand tussen een lichtmast en woningen van derden bedraagt minimaal 50 m;
    • 3. lichtmasten in Natura 2000-gebieden, EHS-gebieden (Ecologische Hoofdstructuur) alsmede in een aangrenzende zone van 100 m dienen te zijn voorzien van afschermend en gedimd licht met een zo laag mogelijk vermogen;
  • d. de bouw van bouwwerken van openbaar nut tot een maximum inhoud van 250 m³ en een maximum bouwhoogte van 8 m;
  • e. de regels voor niet voor wonen bestemde gebouwen voor natuur- en landschapsbeheer alsmede voor natuur- en landschapseducatie waarvan de oppervlakte ten hoogste 100 m² mag bedragen;
  • f. het toestaan van een grotere oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • g. de bouw van schuilstallen buiten het bouwvlak, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. schuilstallen zijn alleen toegestaan op gronden met de bestemmingen Agrarisch en Agrarisch met waarden - Landschap;
    • 2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m²;
    • 3. er moet sprake zijn van gronden met een aaneengesloten oppervlakte van minimaal 2 ha. Het moet gaan om vrij liggende gronden, niet aansluitend aan het agrarisch bedrijf (niet bereikbaar via eigen grond). Er moet zijn aangetoond dat positionering van de schuilstal binnen een bouwvlak niet mogelijk is;
    • 4. de schuilstal mag aan maximaal twee zijden van wanden worden voorzien;
    • 5. de schuilstal moet landschappelijk zijn of worden ingepast;
    • 6. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
    • 7. de afwijkingsbevoegdheid is niet van toepassing in het op de als bijlage opgenomen kaart 'Ontwikkelingsvisie' aangegeven deelgebied 1;
    • 8. er dient sprake te zijn van aantoonbare noodzakelijkheid en doelmatigheid van een schuilstal in het kader van dierenwelzijn;
    • 9. schuilstallen zijn alleen toegestaan gepositioneerd aan de randen van het perceel of in een hoek van een perceel, bij voorkeur aansluitend bij bestaande bebouwing of bij begroeiing;
    • 10. vanaf de schuilstal mag niet meer dan 2 m verhard oppervlak worden aangelegd;
    • 11. de aanleg van een weg/uitweg van en naar een schuilstal is niet toegestaan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
  • c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Westelijk Buitengebied Huddingweg 18 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ………………...


de griffier, de voorzitter,