Plan: | TAM-omgevingsplan Halvinkhuizen fase 2 en 3 |
---|---|
Status: | concept |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0273.TAM004-ON01 |
Vanwege de te verwachten bevolkingsgroei in gemeente Putten blijft er, na de voltooiing van Rimpeler, behoefte aan nieuwe woningen. Met de nieuwe woonwijk Putten Halvinkhuizen wordt voorzien in deze behoefte. In de Omgevingsvisie 2040 (zie paragraaf 4.4.1) wordt hier al op voorgesorteerd en is de locatie Halvinkhuizen aangewezen als uitbreidingslocatie voor wonen. In maart 2022 is de Ontwikkelingsvisie Halvinkhuizen vastgesteld door de gemeenteraad van Putten. Hierin staan de kaders voor de ontwikkeling van Halvinkhuizen. De ontwikkeling van Halvinkhuizen vindt plaats in een aantal fasen. Voorliggend plan richt zich daarbij op de fasen 2 en 3. Voor het plangebied geldt een actief voorbereidingsbesluit.
fasering van Halvinkhuizen
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het omgevingsplan. Om een en ander planologisch-juridisch mogelijk te maken, moet het omgevingsplan van de gemeente Putten worden gewijzigd. Voorliggend TAM-omgevingsplan zorgt voor de gewenste planologische kaders en toont aan dat het voornemen voorziet in een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) ondersteunt bij het werken volgens de Omgevingswet. Er zijn tijdelijke alternatieve maatregelen (TAM) voor organisaties die bij de voorbereiding en inwerkingtreding van de wet nog geen gebruik kunnen maken van lokale of landelijke onderdelen van het DSO. Deze vangnetten zorgen ervoor dat deze organisaties de belangrijkste uitvoeringsprocessen kunnen blijven uitvoeren, totdat ze het DSO wel kunnen gebruiken. Een van de tijdelijke alternatieve maatregelen is de TAM-IMRO ofwel het TAM-Omgevingsplan.
Kort gezegd houdt TAM-IMRO in dat de huidige techniek voor planvorming tijdelijk kan worden gebruikt onder de Omgevingswet. Deze techniek betreft de bestaande uitwisselingsstandaard IMRO (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de bestaande voorziening Ruimtelijke Plannen. IMRO is een bekende en functionerende techniek. De TAM-IMRO vraagt niet om alternatieve software. Het gaat meer om langduriger gebruik van de bestaande systemen en koppelingen.
Halvinkhuizen is gelegen aan de zuidkant van de dorpskern van Putten, ten zuiden van de Van Geenstraat en ten westen van de Roosendaalseweg en sportpark Putter Eng. Het gebied is omsloten door de Nijkerkerstraat en de Van Geenstraat aan de noordzijde, de Roosendaalseweg aan de oostzijde, de Hooiweg aan de zuidzijde en Beitelweg aan de westzijde.
De ontwikkeling van Halvinkhuizen vindt plaats in een aantal fasen. In 2023 is voor fase 1 een bestemmingsplan opgesteld, vastgesteld op 23 novermber 2023. Dit betrof de noordoostelijke kwadrant van Halvinkhuizen. Voorliggend plan richt zich op fasen 2 en 3. Fase 2 is het deel van het plangebied ten noorden van de houtwal die horizontaal door het plangebied loopt. Fase 3 ligt daar ten zuiden van. Het ontwikkelgebied kent momenteel hoofdzakelijk een agrarisch gebruik (grasland), met een aantal (agrarische) bedrijven, woningen en volkstuinen.
In onderstaand figuur is de ligging van het plangebied weergegeven.
Ligging plangebied op luchtfoto
Het omgevingsplan van de gemeente Putten bestaat op de planlocatie uit de bruidsschatregels en uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan: het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente 3 juli 2014. Op 12 mei 2016 is het bestemmingsplan op onderdelen gerepareerd naar aanleiding van de (tussen)uitspraak van de Raad van State. Vervolgens heeft de raad op 4 oktober 2018 het bestemmingsplan 'Veegplan Westelijk Buitengebied' vastgesteld. Dit betreft een herziening op onderdelen van het bestemmingsplan Westelijk Buitengebied (en reparatiebesluit).
In het (tijdelijke deel van) het omgevingsplan kent het plangebied voornamelijk een agrarische functie. Onderhavige ontwikkeling is niet passend binnen deze functie.
Uitsnede verbeelding plangebied met het plangebied rood omlijnd (PDOK)
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie gegeven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de gewenste situatie toegelicht. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 5 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het TAM omgevingsplan genoemd. In hoofdstuk 6 volgt een toelichting op de werking van het TAM omgevingsplan en de daarin opgenomen juridische regeling. Tenslotte gaat hoofdstuk 7 in op de uitvoerbaarheid van het TAM omgevingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Het dorp Putten telt momenteel circa 24.000 inwoners. Daarmee is de plaats de grootste binnen de gemeente Putten. Putten wordt aan de oost- en noordoostkant begrenst door de Veluwe. In het zuiden en het westen zijn voornamelijk agrarische gronden aanwezig, gecombineerd met historische landschappen. De historische landschappen maken deel uit van het noordelijke deel van de Gelderse Vallei.
Halvinkhuizen is gelegen aan de zuidkant van de dorpskern, ten zuiden van de Van Geenstraat en ten westen van de Roosendaalseweg / sportpark Putter Eng. Halvinkhuizen ligt voorts naast het landgoed Bijstein (westzijde van het ontwikkelgebied Halvinkhuizen).
Het plangebied (fase 2 en 3 van ontwikkelgebied Halvinkhuizen) sluit ruimtelijk goed aan de op de bestaande ruimtelijke structuur van het dorp. In en rond het plangebied bevinden zich houtwallen en landschappelijke groenstructuren, en daarmee ook ecologische verbindingen. Het huidige gebruik van het plangebied bestaat momenteel voornamelijk uit agrarisch gebruik (grasland). De oppervlakte van fase 2 en 3 is gezamenlijk circa 26 hectare.
Historische ontwikkeling Halvinkhuizen (bron: Ontwikkelingsvisie Halvinkhuizen)
De groenkwaliteit van Halvinkhuizen ligt in het historische enkdorpenlandschap en de kenmerken die (deels) nog zichtbaar zijn: oude akkerlanden opgedeeld in meerdere kleine percelen, met daarop gevestigd kleine oude (woon)boerderijen, open/halfopen groenruimtes met hakhout en lange bomenrijen, onverharde zandpaden, sloten en beken. De houtwallen zijn in het landschap het meest beeldbepalend en vormen de kernkwaliteit van het gebied. In de houtwallen staan inheemse boomsoorten die beschermd zijn in verband met hun waarde voor beschermde diersoorten.
Huidige bomenstructuren Halvinkhuizen (bron: BDP) (nb. bolletjes op de kaart geven aangetroffen diersoorten aan)
Het plangebied is gesitueerd ten zuiden van de Nijkerkerstraat. Dit is een provinciale weg (N798) die Nijkerk met Putten verbindt. Dit is een gebiedsontsluitingsweg met een maximum snelheid van 80 km/u. Aan de oostzijde van het plangebied ligt de Beitelweg. Deze weg heeft geen specifieke categorie, zoals een erftoegangsweg of gebiedsontsluitinsgweg. De Beitelweg leidt naar het buitengebied en heeft een maximum snelheid van 60 km/u. De gemeente Putten heeft in november 2024 een besluit genomen over een voorkeurstracé dat zal komen te zorgen voor een extra ontsluiting van het plangebied.
Op het gebied van openbaar vervoer ligt de dichtsbijzijnde bushalte aan de Nijkerkerstraat (ter hoogte van de Kraakweg). De halte wordt bediend door buslijn 101 (1 keer per uur, 2 keer per uur in de spits), lijn 620 en lijn 674 (beide uitsluitend spitsritten).
In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan is het uitgangspunt dat binnen de gemeente Putten elke weg ook toegankelijk en beschikbaar moet zijn voor fietsers. Alle gebiedsontsluitingswegen nabij het plangebied maken onderdeel uit van het hoofdfietsnetwerk. In de omgeving van Halvinkhuizen zijn dit de Nijkerkerstraat en de Van Geenstraat. De Nijkerkerstraat is in beeld als onderdeel van een snelfietsroute vanuit Amersfoort via Nijkerk, Putten, Ermelo en Harderwijk naar Zwolle. Voor het plangebied is ook de snelle en veilige fietsverbinding via Henslare naar het NS-station van belang. Naast deze verbinding zijn er ook routes door Bijsteren en Rimpeler. Richting het centrum maakt de route door de Groene Scheg onderdeel uit van het hoofdfietsnetwerk. Dit is een solitaire route door het groen. Naast deze hoofdfietsroutes is de Roosendaalseweg voor fietsers eveneens belangrijk voor de bereikbaarheid van de daar aanwezige sportvoorzieningen.
Huidige langzaamverkeer structuur rond Halvinkhuizen (bron: Ontwikkelingsvisie Halvinkhuizen)
Voor de ontwikkeling van Halvinkhuizen is in januari 2022 een ontwikkelingsvisie opgesteld. Hiermee wordt een planologisch-juridische richtlijn gegeven voor de inrichting van de woonwijk Halvinkhuizen. Met dit omgevingsplan wordt hier uitwerking aan gegeven. Er worden maximaal 920 woningen toegestaan; zowel vrijstaand, aaneen of gestapeld. In de verbeelding is vastgelegd in welk deel van het plangebied gestapeld mag worden gebouwd, conform de uitgangspunten uit de ontwikkelingsvisie. Daarnaast is de is de bestaande groenstructuur vastgelegd, die behouden en versterkt wordt. Voor fase 2 en 3 wordt nog een stedenbouwkundig uitwerkingsplan en een beeldkwaliteitskader opgesteld. In de regels wordt geborgd dat een omgevingsvergunning voor de bouw van de panden niet kan worden verleend wanneer deze in strijd is met het nog vast te stellen beeldkwaliteitsplan.
De gewenste beeldkwaliteit zal worden uitgewerkt in een beeldkwaliteitsplan. Dit plan zal worden uitgewerkt en vastgesteld na de vaststelling van dit TAM-omgevingsplan. In dit TAM-omgevingsplan is met een voorwaardelijke verplichting geborgd dat omgevingsvergunningen pas kunnen worden verleend nadat het beeldkwaliteitsplan door de raad is vastgesteld en het plan daaraan voldoet. Na de vaststelling zal het beeldkwaliteitsplan ook als toetsingskader dienen bij vergunningverlening voor de realisatie van fase 2 en 3. In hoofdlijnen zal de beeldkwaliteit aansluiten bij de ontwikkelingsvisie en bij fase 1 van Halvinkhuizen.
De woonprogrammakaart op hoofdlijnen wordt vastgelegd in de diverse stukken ter onderbouwing van de planregels voor het kostenverhaal, horende bij de onderhavige planontwikkeling . Waarbij aangesloten wordt bij het streefwoningbouwprogramma als benoemd in de woonvisie 2020 - 2025 van de gemeente Putten (geldend beleid). In het stedenbouwkundig uitwerkingsplan wordt hier een nader uitwerking opgenomen.
De woonprogrammakaart geeft overzicht van de woningbouwplannen binnen fase 2 en 3 van Halvinkhuizen. Hierin worden niet alleen de kwantitatieve aspecten, maar ook de kwalitatieve eisen aan woningbouwtypen belicht.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Conclusie
Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is een van de vier algemene maatregelen van bestuur (amvb's) en bevat specifieke regels waar lagere overheden zich aan moeten houden. In hoofdstuk 5 zijn regels opgenomen voor het opstellen van een omgevingsplan en het beoordelen van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Deze instructieregels hebben betrekking op de volgende onderwerpen (afdeling 5.1):
In bijzondere gevallen is het mogelijk dat minister ontheffing verleend van de instructieregels.
In hoofdstuk 5 van deze onderbouwing wordt ingegaan op de onderwerpen die van belang zijn voor deze ontwikkeling, en wordt onder meer getoetst aan de instructieregels uit het Bkl.
Conclusie
Met deze wijziging wordt, met in acht neming van de beleidsdoelen zoals verwoord en uitgewerkt in rijksbeleid en -regelgeving, tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties gekomen. Deze toelichting geeft de onderbouwing hiervan.
In het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren- en vaarwegen. De voorgestelde aanpak is hierbij integraal en gebiedsgericht. Dit in één programma waarmee de Rijksoverheid anticipeert op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In maart 2022 zijn de definitieve teksten van het Nationaal Waterprogramma gepubliceerd.
Er worden hierin drie hoofdambities genoemd:
Verstedelijking raakt opgaven op het gebied van woningbouw, klimaatadaptatie, economische ontwikkeling, energietransitie en stedelijke mobiliteit. Water speelt een belangrijke rol bij de kwaliteit van de gebouwde leefomgeving. Duurzame stedelijke ontwikklgin vraagt daarom om ruimte voor water en maatregelen voor klimaatadaptatie.
Onderhavig plangebied valt niet binnen de aangewezen gebieden voor de gebiedsgerichte uitwerkingen van het Waterprogramma. Wel is de initiatiefnemer verplicht bij ruimtelijke plannen de waterbeheerder vroegtijdig te betrekken. Het is verplicht de watertoets te doorlopen.
Conclusie
Op bovenstaande voorwaarde is onderhavig plan niet in strijd met het Nationaal Waterprogramma 2022-2027. In de procedure rond overhavig plan is contact gezocht met de waterbeheerder, in dit geval het Waterschap. Verdere toelichting op het aspect water is te vinden in paragraaf 5.3.
De ruimtelijke Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' van de provincie Gelderland is vastgesteld door de Provinciale Staten op 19 december 2018 en inwerking getreden op 1 maart 2019. De Omgevingsvisie is het thematisch ruimtelijk beleidsdocument waarin doelstellingen op de middellange termijn worden vormgegeven. Het doel van de Omgevingsvisie is om een schoon, gezond, veilig en welvarend Gelderland te creëren. De provincie hoopt dit te bereiken door te werken aan zeven samenhangende ambities. Deze ambities zijn als volgt:
Binnen elke ambitie heeft de provincie verdere ambities en een aanpak geformuleerd. Zo streeft de provincie ernaar om de eerste afvalloze provincie van Nederland te zijn, om in 2030 het busvervoer zonder uitstoot te hebben en aardagsvrije en circulaire nieuwbouw te realiseren. Met name deze ambities rond duurzame nieuwbouw zijn van belang. Verder kunnen ruimtelijke plannen aanhaken bij de zeven samenhangende ambities.
Conclusie
Onderhavig plan is niet in strijd met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, dit wordt verder uitgewerk in toetsing aan de provinciale omgevingsverordening.
De Omgevingsverordening van de provincie Gelderland is vastgesteld door de Provinciale Staten op 15 december 2021 en nadien meermaals gewijzigd. De geraadpleegde versie is gepubliceerd op 1 mei 2024.
Met de Omgevingsverordening stelt de provincie regels aan bestemmings- en omgevingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen en water. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. In hoofdstuk 5 zijn de instructieregels voor het omgevingsplan opgenomen.
Binnen de Omgevingsverordening Gelderland kent het gebied een aantal gebiedsaanwijzingen. Dit zijn:
Op locaties binnen de Gelderse streek Randmeerkust dient bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling rekening te worden gehouden met de voor die streek vastgestelde kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van het landschap. In de bijlage bij artikel 5.42 worden voor dit gebied een negental kernkwaliteiten en bijbehorende ontwikkeldoelen beschreven. Deze gaan over verschillende delen van de streek. Geen van de beschreven kernkwaliteiten bevindt zich in het plangebied.
Volgens dit artikel kan eenmalig een uitbreiding van een bestaand glastuinbouwbedrijf plaatsvinden. Voor de gewenste ontwikkeling is dit artikel niet van toepassing.
Deze paragraaf is opgenomen met het oog op het beschermen van de kwaliteit van het grondwater vanwege de openbare drinkwatervoorziening. Met de gewenste ontwikkeling is geen sprake van grondwaterbedreigende activiteiten. In paragraaf 5.2 wordt verder ingegaan op het aspect water.
Dit artikel gaat over herbeplanting van houtopstanden op andere grond. In geval van het aantasten van de houtopstanden in het plangebied zal aan de voorwaarden in dit artikel moeten worden voldaan.
Dit artikel gaat over de toedeling van beheer en onderhoud van het faunabeheer. In paragraaf 5.14 wordt verder ingegaan op het aspect Flora en fauna.
Daarnaast geldt er de volgende omgevingswaarde:
Voor de wateroverlast in het beheergebied van waterschap Vallei en Veluwe geldt binnen het stedelijk gebied een gemiddelde kans op overstroming van 1:100 per jaar voor locaties waar feitelijk bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen aanwezig zijn en 1:10 per jaar voor het overige gebied. Het aspect water is verder uitgewerkt in paragraaf 5.2.
Tot slot gelden er nog de gebieden met beperkingen:
Als aanvulling op de gebiedsaanwijzing “intrekgebied” wordt hier gesteld dat binnen zes maanden na melding van een grondwaterbedreigende activiteit met de activiteit wordt begonnen.
Voor activiteiten in beschermingsgebieden grondwater geldt specifieke zorgplicht zodra deze grondwaterbedreigend zijn. Dat is met gewenste ontwikkeling niet het geval.
Het is verboden in een intrekgebied een mijnbouwwerk aan te leggen en te exploiteren, behalve voor het opsporen of winnen van aardwarmte. Deze activiteiten zijn niet van toepassing voor de gewenste ontwikkeling.
Woningbouw
Omdat voorliggend bestemmingsplan de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt is artikel 5.64 van de omgevingsverordening van toepassing. Dit artikel stelt dat een nieuwe woonlocatie in het omgevingsplan alleen mogelijk kan worden gemaakt voor zover deze ontwikkeling past binnen de hierover gemaakte afspraken in de regionale woonagenda. De regionale afspraken spelen een belangrijke rol bij de motivering van een nieuwe locatie, naast de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 5.129 g van het Besluit kwaliteit leefomgeving). Uiteraard kan de ontwikkeling van een zodanige schaal zijn, dat de bovenlokale impact ook nog buiten de eigen regio getoetst moet worden, bijvoorbeeld als die impact de provincie- of regiogrens overschrijdt. Dat laatste is met voorgenomen ontwikkeling niet het geval.
Ten behoeve van de flexibiliteit is het in uitzonderlijke gevallen mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken. In dat geval moet onder andere aantoonbaar sprake zijn van afstemming met de gemeenten in de regio, omdat de ontwikkeling vooruitlopend op de actualisatie van het afsprakenkader mogelijk wordt gemaakt.
Conclusie
Voorliggend initiatief betreft de ontwikkeling van een deel van een nieuwe woonwijk. Voorliggend plan is niet strijdig met de bepalingen in de provinciale omgevingsverordening. Om te handelen overeenkomstig de Omgevingsverordening moet de voorgenomen ontwikkeling passen binnen de regionale woonagenda. Deze zal in paragraaf 4.3.1 beschreven worden.
De Woondeal van de regio Noord-Veluwe is 8 maart 2023 ondertekend door de betrokkenen, waaronder het college van B&W van de gemeente Putten. Doel hiervan is om de woningbouwopgave concreter te maken en afspraken per gemeente te maken. Als regio wordt ingezet op een bouwopgave van ruim 12.500 woningen verspreid over de 7 gemeenten Elburg, Ermelo, Harderwijk, Hattem, Nunspeet, Oldebroek en Putten. navolgende tabel geeft inzicht in de woningbouwopgave voor Putten. Putten zet zich in om voor 2030 1403 woningen te bouwen. Halvinkhuizen is daarvoor een cruciaal project, dit wordt ook onderkend in de woondeal zelf.
Met de realisatie van Halvinkhuizen wordt dus invulling gegeven aan de afspraken gemaakt in de Woondeal van de regio Noord-Veluwe 2022-2030.
De waterschapsverordening van Waterschap Vallei en Veluwe bevat regels over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor het watersysteem binnen het waterschapsgebied. De waterschapsverordening berust op artikel 2.5 van de Omgevingswet en vervangt de keur van Waterschap Vallei en Veluwe en de daarbij horende algemene regels. Bovendien bevat het regels over lozingen, die voorheen op rijksniveau waren geregeld. De waterschapsverordening is ingericht conform het 'ja, mits' principe. Dit betekent dat activiteiten zijn toegestaan, mits wordt voldaan aan de in de waterschapsverordening genoemde voorwaarden. Om dit vorm te geven wordt er gewerkt met zorgplichten en algemene regels. Dit zorgt ervoor dat de waterschapsdoelen goed worden beschermd en dat er tegelijkertijd voldoende ruimte is voor initiatieven van derden en lokaal maatwerk. De kerntaken van een waterschap zijn het beheer van het watersysteem en het waterketenbeheer.
De waterschapsverordening is opgebouwd aan de hand van vier thema's: 'waterkeringen', 'oppervlaktewaterlichamen', 'bergingsgebieden' en 'grondwater en waterkwaliteit & zuiveringen'.
Binnen het plangebied liggen een aantal oppervlaktewaterlichamen waarop de regels uit de waterschapsverordening van toepassing zijn. Het gaat om oppervlaktelichamen categorie C, buiten een poldergebied, in een gebied zonder natuurfunctie en buiten vaarwater categorie I. Bij eventuele aanpassing van deze oppervlaktewaterlichamen zal rekening moeten worden gehouden met de regels uit deze verordening.
Conclusie
Voor de ontwikkeling van fase 2 en 3 van Halvinkhuizen is een waterhuishoudkundig plan opgesteld. In paragraaf 5.3 wordt hier verder op ingegaan.
Op 2 november 2023 is de Omgevingsvisie Putten 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie Putten 2040 is een belangrijk onderdeel van de Omgevingswet. Deze omgevingsvisie is de kapstok voor toekomstig beleid en toekomstige initiatieven voor de fysieke leefomgeving. In de omgevingsvisie geeft de gemeente Putten aan hoe onze (fysieke) woon- en leefomgeving er op lokaal niveau uit moet komen te zien. Denk aan woningen en bedrijven, verkeer en vervoer, water en groen en onderwijs- en sportvoorzieningen. Maar het gaat ook over zaken die minder tastbaar zijn zoals duurzaamheid en gezondheid. Een heldere toekomstvisie helpt bij het beoordelen van nieuwe ideeën en het uitvoeren van de Omgevingswet.
De Omgevingsvisie Putten 2040 bevat tal van opgaven, ambities, en (impliciet) keuzes die de fysieke leefomgeving van Putten beïnvloeden. De gemeente Putten realiseert zich goed dat de integrale omgevingsvisie bestaande uit zoveel opgaven en ambities een hoog detailniveau kent. Dit is nodig om in de toekomst initiatieven die op de gemeente Putten afkomen goed te kunnen afwegen. Sommige ambities zijn al vastgelegd in bestaand beleid. Andere zijn nieuw. Voor een totaal overzicht is het natuurlijk zaak de volledige omgevingsvisie door te nemen.
In de omgevingsvisie zijn negen centrale opgaven uitgewerkt die goed het brede palet aan opgaven en ambities weergeeft. Een opgave is een maatschappelijk vraagstuk dat om een antwoord vraagt. Deze opaven zijn gekoppeld aan drie ambities die onderdeel zijn van het Puttense Wiel. De drie ambities zijn:
In de omgevingsvisie is Halvinkhuizen ook als uitbreidingslocatie aangewezen. Dit is een locatie die voorziet in de woonbehoefte van Putten.
Relevante doelen uit de omgevingsvisie zijn:
Een passende en betaalbare woningvoorraad voor de lange termijn
In Putten wil de gemeente ervoor zorgen dat de woningvoorraad op de lange termijn aansluit bij de woonbehoeften uit de samenleving. Rekening houden met de ontwikkeling op langere termijn vraagt om flexibiliteit. Hetrealiseren van passende huisvesting ziet de gemeente als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van inwoners, maatschappelijke organisaties en gemeentebestuur. De gemeente streeft naar een evenwichtige woningvoorraad die alle segmenten omvat en alle doelgroepen onderdak biedt. Bij voorkeur zijn woningen voor meerdere doelgroepen geschikt en daarmee ook op langere termijn inzetbaar. Er is een gezonde opbouw van de bevolking nodig om de vitaliteit van Putten en haar voorzieningen in stand te houden. Aandachtspunt hierbij is de doelgroep jongeren. Ook voor deze doelgroep wil de gemeente voldoende woningen bieden. De gemeente zet zich in om tot 2040 2.200 woningen te bouwen, aansluitend bij de prognoses voor de groei van het aantal inwoners in Putten. De gemeente bouwt voor de lokale behoefte, met extra aandacht voor starters en (vitale) ouderen. Hier is voldoende aanbod in sociale huur en betaalbare koop voor nodig. Woningbouwontwikkeling kan zo bijdragen aan een inclusieve samenleving voor jong en oud. De gemeente kijkt met Woningstichting Putten naar mogelijkheden om doorstroming van ouderen in de sociale huur te stimuleren, waardoor meer mensen passend worden gehuisvest.
Prettige woonwijken: gezond en inclusief
De gemeente zet in op zorgzame en inclusieve wijken. De gemeente maakt goed wonen voor inwoners met een zorgbehoefte mogelijk. Dat vraagt om een integrale benadering van wonen, zorg en welzijn, samenwerking, mogelijkheden voor ontmoeting en geschikte woonvormen op de juiste plek. Hier past de gemeente een integrale benadering van wonen, zorg en welzijn toe. Om te beginnen is daar een gezonde en aantrekkelijke woonomgeving met een hoge milieukwaliteit voor nodig. Ruimte voor sport en beweging is een belangrijk onderdeel van een gezonde woonomgeving. Bovendien biedt groen een aantrekkelijk omgeving om te sporten en bewegen en elkaar te ontmoeten. Bovendien moet iedere woning een aangename zijde hebben: uitzicht op groen (we streven de 3/30/300 vuistregel na), geen geluid- (geluidluwe zijde) en/of geuroverlast, geen luchtverontreiniging en een veilige vluchtroute i.v.m. Omgevingsveiligheid. Putten zet zich in om de woonkwaliteit blijvend te monitoren. Op dit moment gaat het bijvoorbeeld al goed met het monitoren van afstanden tot groen en het zicht op groen in de wijk. Verder dragen mogelijkheden voor ontmoeting, toegankelijkheid en bereikbaarheid van voorzieningen bij aan vitaliteit. Dit gaat vereenzaming tegen omdat mensen elkaar meer tegenkomen op straat. Om dit zo goed mogelijk op de wensen van bewoners aan te laten sluiten zorgt de gemeente voor meer betrokkenheid van inwoners bij de inrichting van de openbare ruimte. De gemeente stimuleert het aanpassen van woningen, woonomgeving en voorzieningen aan de wens of noodzaak van veel inwoners om (langer) zelfstandig te wonen en ten behoeve van toekomstbestendigheid. Een speciaal aandachtspunt in Putten is goed wonen voor mensen met een zorgbehoefte. De gemeente stimuleert nieuwe woonvormen voor vitale senioren.
De woonwijk Halvinkhuizen wordt ontworpen om in deze doelen van de gemeente Putten te kunnen voorzien.
De gemeenteraad van Putten heeft de Woonvisie Putten 2020-2025 op 28 mei 2020 vastgesteld. Onder de titel 'Werken aan het Puttens palet' beschrijft de gemeente hierin wat ze wil op het brede terrein van het wonen. Als startpunt hiervoor is een woningmarktanalyse uitgevoerd, hieruit komt naar voren dat er per saldo een behoefte is aan betaalbare woningen.
Leidend principe is 'inbreiding gaat voor uitbreiding', maar met alleen inbreidingslocaties wordt het een lastige opgave om voldoende woningen te bouwen. De woonopgaven zijn vertaald naar een drietal ambities:
We willen dat alle inwoners van Putten zo passend mogelijk wonen en we willen ons dorp levendig houden. Daarvoor is een uitbreiding van onze woningvoorraad met circa 700 woningen nodig in de periode 2019 tot 2025. Voor starters en senioren zien we de grootste urgentie. Dit vraagt vooral voor starters om meer betaalbare woningen: sociale huur en betaalbare koop. We willen in de periode 2019-2025 170 à 230 sociale huurwoningen toevoegen, evenals een vergelijkbaar aantal betaalbare koopwoningen.
In de gemeente Putten maken we goed wonen voor mensen met een zorgbehoefte mogelijk. Dat vraagt om een integrale benadering van wonen, zorg en welzijn, samenwerking, mogelijkheden voor ontmoeting en geschikte woonvormen op de juiste plek. Mensen moeten zoveel mogelijk een wooncarrière in de eigen omgeving kunnen maken, zodat mensen goed wonen in een omgeving waar ze zich thuis voelen en waar zij een netwerk hebben of kunnen opbouwen.
In het coalitieakkoord van Putten zijn landelijke ambities en normen voor verduurzaming vertaald naar het wonen in Putten. We willen een duurzame woningvoorraad die zich kenmerkt door groen en zuinig energieverbruik, dan wel energieneutraliteit.
Om er voor te zorgen dat er woningen worden gebouwd, zoveel mogelijk passend bij de woningbouwbehoefte in Putten, is er een streefwoningbouwprograma geformuleerd die geldt tot en met 2025. Deze is op 6 december 2022 voor het laatst geindexeerd, waardoor die er als volgt uit ziet:
Het planvoornemen zal hieraan voldoen. Dit komt terug in de regels van het plan met betrekking tot het kostenverhaal.
Conclusie
De behoefte voor nieuwe woningen in Putten blijft bestaan ook na 2025, wanneer de realisatie van Fase 2 en 3 wordt verwacht voorzien deze woningen in de behoefte. Wanneer het streefwoningbouwprogramma dan veranderd, zal het woningbouwprogramma van Halvinkhuizen fase 2 en 3 daarop worden aangepast. Om te borgen dat er in Halvinkhuizen woningen worden gebouwd die zoveel mogelijk aansluiten op de actuele woonbehoefte.
In het Gemeentelijk Verkeers-en Vervoerplan 2021-2030 (GVVP) wordt al het beleid met betrekking tot verkeer en vervoer uiteengezet. Doel van het plan is het vaststellen van een evenwichtig beleid voor mobiliteit, waarmee een duurzame, vlotte en veilige verkeersafwikkeling te bevorderen is voor alle verkeersdeelnemers in de gemeente Putten voor de periode 2021-2030.
Deze doelstelling bestaat uit een drietal onderdelen:
Het bevorderen van meer duurzame mobiliteit, zoals het stimuleren van het gebruik van de fiets en elektrische voertuigen, waarmee tegelijkertijd ook de verkeersoverlast wordt gereduceerd.
Het verbeteren van bestaande infrastructuur en de aanleg van nieuwe infrastructuur om de bereikbaarheid te optimaliseren voor alle vervoermiddelen.
De vorm, functie en het gebruik van de weg op elkaar laten aansluiten ten gunste van de verkeersveiligheid en de leefbaarheid.
In het kader van ontwikkeling Putten Zuid is reeds onderzoek uitgevoerd naar ontsluitingsmogelijkheden van Halvinkhuizen. Een van de opties is het aanleggen van een ontsluitingsweg voor Halvinkhuizen. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 5.17 Parkeren en verkeer.
Conclusie
Met onderhavig plan zal de ontsluiting goed onderbouwd moeten worden. De realisatie van deze hoeveelheid aan woningen zal immers effect hebben op het wegennetwerk rondom het plangebied. In paragraaf 5.17 Parkeren en verkeer wordt nader onderbouwd hoe voor dit plan een passende verkeersontsluiting kan worden gerealiseerd.
In maart 2022 is de Ontwikkelingsvisie Halvinkhuizen vastgesteld. De visie is opgesteld door de gemeente Putten met bijdragen van diverse deskundigen, inbreng van inwoners en belanghebbenden en de bewoners van het plangebied. De visie is opgedeeld in vier delen. In het eerste deel wordt achtergrondinformatie van de locatie gegeven en worden de ambities beschreven. De hoofdambitie is:
Halvinkhuizen is een duurzame, groene en veilige woonwijk met voldoende ruimte voor betaalbare woningen. Een gemoedelijke wijk waar het prettig wonen is voor gezinnen, jongeren en ouderen. Waar de bestaande houtwallen de nieuwe wijk direct een groene uitstraling geven. Een wijk waar een mooie verbinding met het landschap is gemaakt en waar mensen elkaar kennen. Waar Puttenaren, oud en jong, wonen in de nabijheid van de kern, het station en het landschap. Een woonomgeving waar de verbinding voelbaar is tussen dorp en omliggend landschap.
In het tweede deel van de ontwikkelingsvisie worden de ruimtelijke hoofdstructuren beschreven. De ruimtelijke hoofdstructuur voor Halvinkhuizen is met behulp van een aantal kaarten vastgelegd. Deze zijn uitgewerkt voor de volgende thema's: groen, waterberging, verkeer, wonen, inpassing randen, duurzaamheid en bouwvelden en bebouwing. De ontwikkelingsvisie is niet te gedetailleerd en enigszins flexibel zodat er de mogelijkheid is om in te spelen op trends en ontwikkelingen.
Het derde deel van de visie is de verbeelding en geeft aan wat de gewenste sfeer is voor Halvinkhuizen voor zowel de openbare ruimte als de architectuur van de bebouwing. Het heeft als doel te inspireren en is geen beeldkwaliteitsplan. Bij de uitwerking van verschillende fases zal het verder uitgewerkt worden.
In het vierde en laatste deel wordt de ontwikkelstrategie beschreven. De schaal van Halvinkhuizen vraagt om een gefaseerde uitvoering. Gestart is met fase 1. Bij de uitwerking van de andere fases worden de planaspecten zoals de groenstructuur, landschappelijke inpassing, watersysteem en verkeersontsluiting integraal meegenomen.
Conclusie
Met voorliggend plan wordt uitwerking gegeven aan het gestelde in de ontwikkelingsvisie voor Halvinkhuizen.
De Woningbouwmonitor 2024 is in juni 2024 opgesteld door de gemeente Putten. De woningbouwmonitor 2024 bestaat uit een drietal delen. De planmonitor presenteert een overzicht van de woningen die in de afgelopen jaren zijn gerealiseerd. De planningslijst biedt een overzicht van alle projecten met de bijbehorende aantallen. De projectenmonitor verschaft inzicht in de huidige status van projecten en identificeert eventuele knelpunten. Tevens biedt het een overzicht van de woningvoorraad in relatie tot zowel de korte- als lange termijndoelen.
De gemeente Putten heeft de ambitie gesteld om 1.403 woningen te realiseren tot 2030, maar uit de Woningbouwmonitor blijkt dat er door vertragingen in de huidige prognose 166 woningen na 2030 zullen worden gerealiseerd. Er zijn al enkele maatregelen genomen om de achterstand in de woningbouw tot 2030 in te halen. Zo is een Taskforce Versnel Wonen opgezet die zich richt op het versnellen en verdichten van lopende projecten. Tevens onderzoeken zij potentiële nieuwe locaties voor woningbouw. Daarnaast wordt de voortgang van projecten actiever bijgehouden. Door deze actieve benadering wil men zowel de kwaliteit van de woningbouw verbeteren als de kwantiteit beter monitoren. Dit maakt het mogelijk om sneller en efficiënter in te spelen op veranderingen en behoeften binnen de woningmarkt.
Halvinkhuizen fase 2 en 3 is onderdeel van de planninglijst in de woningbouwmonitor. Het plan voorziet dan ook in de beoogde woningbouwproductie, zowel kwantitatief als kwalitatief. Wel is het aantal woningen in de woningbouwmonitor voor fase 3 een stuk lager dan in dit plan is benoemd. Het verschil is de fasering, wat in de Woningbouwmonitor als fase 3 is benoemd is nu fase 4 in de planning en visa versa.
Conclusie
Met de ontwikkeling van Halvinkhuizen wordt uitwerking gegeven aan de geplande woningen in de gemeente Putten.
De duurzaamheidsvisie voor de gebiedsontwikkeling Halvinkhuizen is parallel opgezet aan de stedenbouwkundige visievorming voor het gebied. Visie voor het gebied is dat Halvinkhuizen een aantrekkelijke, toekomstbestendige, leefbare woonwijk in het groen, met ruimte voor waterberging, biodiversiteit en duurzame energie is. Een viertal thema's staat centraal:
Voor Halvinkhuizen is dit als volgt uitgewerkt:
Conclusie
Gemeente Putten, provincie, netbeheerders en ontwikkelaars van Halvinkhuizen hebben voor de ontwikkeling van de nieuwbouwwijk afgesproken een pilot te doen voor het duurzame energie systeem. Dit zal dan in de bouwfase verder uitgewerkt worden. Dit omgevingsplan faciliteert dit door voorzieningen voor duurzame energieopwekking toe te staan in de regels.
Halvinkhuizen zal gebouwd worden volgens de huidige duurzaamheidseisen. Op moment van schrijven is dit Beng (bijna energie neutrale gebouwen). Afhankelijk van het moment van de aanvraag voor de omgevingsvergunning kunnen deze eisen wettelijk naar boven bijgesteld worden. Naast deze wettelijke eisen zullen in het beeldkwaliteitsplan aanvullende eisen en wensen beschreven worden. Dit niet alleen om een nog duurzamere wijk te maken, maar ook om de visuele inpassing goed te borgen. Het plan is dan ook in lijn met de Duurzaamheidsvisie Putten.
In dit hoofdstuk wordt getoetst of het plan een bijdrage levert aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Hierbij wordt ingegaan op verschillende aspecten van de fysieke leefomgeving. Paragraaf 5.1 tot en met 5.14 zijn opgebouwd aan de hand van de instructieregels die het Bkl in hoofdstuk 5 geeft. Paragraaf 5.15 en verder bestaat uit overige relevante instructies, regels en beleid vanuit het rijk, de provincie of gemeente.
In paragraaf 5.1.2 van het Bkl worden regels gegeven over de toelaatbaarheid van de verschillende categorieën gebouwen en locaties in verband met een veiligheidsrisico dat ontstaat door een activiteit die op grond van het omgevingsplan op die locatie is toegestaan.
Kwetsbare gebouwen en locaties
Het Bkl werkt, net als het voorgaande recht, met de begrippen beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties. In bijlage VI bij het Bkl is aangegeven welke soorten gebouwen en locaties tot de verschillende categorieën behoren. Belangrijk om op te merken is dat ook gebouwen en locaties die nog niet bestaan, maar wel op grond van een omgevingsplan mogelijk gemaakt worden, tot deze categorieën worden gerekend. De lijst in bijlage VI betreft een limitatieve lijst. Indien een functie niet is genoemd in de bijlage, valt het hier dus niet onder. Het staat het bevoegd gezag vrij om functies onder een strengere categorie te scharen dan vereist. In H4 van het Bal worden de minimale afstanden van verschillende milieubelastende activiteiten tot kwetsbare locaties genoemd.
Plaatsgebonden risico
Artikel 5.7 Bkl bepaalt dat het plaatsgebonden risico voor kwetsbare gebouwen en locaties en zeer kwetsbare gebouwen niet groter mag zijn dan 1 op de 1.000.000. In artikel 5.8 Bkl, in combinatie met de verschillende onderdelen van bijlagen VII van het Bkl en H4 van het Bal, is aangegeven bij welke afstanden aan het vereiste van artikel 5.7 Bkl wordt voldaan. Artikel 5.9 Bkl bepaalt vervolgens tot waar de afstanden gemeten dienen te worden.
Voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties geldt dat het bevoegd gezag het plaatsgebonden risico van maximaal 1 op de 1.000.000 niet in acht neemt maar er rekening mee houdt. Dit houdt in dat het bevoegd gezag een eventuele afwijking van dit getal moet kunnen verantwoorden, maar dat die afwijking dus eventueel wel toegestaan is.
Aandachtsgebieden
Het plaatsgebonden risico, gekoppeld aan de afstanden die daar krachtens artikel 5.8 Bkl voor gelden, zorgen voor een contour rondom het risico-object waarbinnen geen kwetsbare gebouwen of locaties gerealiseerd mogen worden. De zogenaamde aandachtsgebieden voegen meer lagen aan deze contour toe.
Het Bkl kent drie soorten aandachtsgebieden: een brandaandachtsgebied, explosieaandachtsgebied en een gifwolkaandachtsgebied. Net als bij het plaatsgebonden risico worden ook voor de aandachtsgebieden de begrenzingsregels gegeven in het Bkl.
Het aanwijzen van een aandachtsgebied heeft twee belangrijke consequenties. Ten eerste kan in het geval van een brand- dan wel explosieaandachtsgebied het gebied worden aangewezen als brand- respectievelijk explosievoorschriftengebied. Dit heeft gevolgen voor de bouwvoorschriften waar in het gebied te realiseren gebouwen aan moeten voldoen. Ten tweede moet rekening gehouden worden met het groepsrisico. Het groepsrisico is de kans op het overlijden van minstens tien personen per jaar als gevolg van een ongewoon voorval veroorzaakt door de risico-gevende activiteit. Het bevoegd gezag moet, net als bij het plaatsgebonden risico voor beperkt kwetsbare functies, rekening houden met dit groepsrisico. Het Bkl geeft zelf aan hoe het bevoegd gezag hier in ieder geval aan kan voldoen: er kan voor worden gekozen om geen (beperkt) kwetsbare gebouwen en locaties of zeer kwetsbare gebouwen te realiseren in dit aandachtsgebied. Indien deze categorieën wel worden gerealiseerd, kan het bevoegd gezag verplichten dat maatregelen worden getroffen voor de mensen in die locaties of door het aantal mensen in die locaties te beperken.
Woningen betreffen een kwetsbare locatie, zodat getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent omgevingsveiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle activiteiten en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: Atlas Leefomgeving)
Transport gevaarlijke stoffen
Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Buiten de directe omgeving liggen de EV-relevante spoorlijn Amersfoort - Zwolle (ca. 1200 meter van plangebied) en provinciale weg N798 (ca. 70 meter van het plangebied). Voorts bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour. De dichtsbijzijnde buistransportleiding betreft gasleiding N-570-26 van de Gasunie. Deze ligt op circa 250 meter ten noordwesten van het plangebied.
Ten aanzien van de relevante voorgenoemde risicobronnen geldt de volgende risicosituatie:
Risicobron | pr-contour | PAG zone | Invloedsgebied | Afstand tot planlocatie |
Aardgasleiding N-570-26 | 4 m. | - | 140 m. | 250 m. |
Aardgasleiding N-510 | 5 m. | - | 430 m. | 800 m. |
Spoorlijn Amersfoort - Zwolle | 1 m. | 30 m. | 35 m. (brand), 460 m. (explosie) 4000 m. (toxisch). | 1200 m. |
Provinciale weg N798 | - | - | 355 m. (explosie) | 70 m. |
Het plangebied valt binnen het invloedsgebied toxisch van de spoorlijn. Gezien de planlocatie op een afstand van meer dan 200 meter tot het spoor ligt, volstaat een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Verder ligt het plangebied binnen het invloedsgebied explosie van de provinciale weg N798. In verband met de ligging dient het groepsrisico ten aanzien van deze risicobron overeenkomstig paragraaf 4.4 van de Gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid gemeente in de regio Veluwe-Noord (projectnr. 249182, d.d. januari 2015) beperkt verantwoord te worden.
Gelet op het voorgaande is hierna een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Hiertoe wordt ingegaan op de aspecten rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Deze aspecten worden hierna beschouwd
Activiteiten
In het plangebied vinden EV-relevante activiteiten plaats, te weten aan de Beitelweg 7. Op het terrein is onder meer een propaantank met een inhoud van 18 m3 aanwezig. Voor de propaantank bedraagt de plaatsgebonden risicocontour 40 meter en het invloedgebied 150 meter. Binnen de plaatsgebonden risicocontour mogen geen woningen gerealiseerd worden. Binnen het invloedsgebied mogen woningen gebouwd worden gebouwd, mits het groepsrisico de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Gezien deze tank midden in het plangebied ligt waar ook de woningen gebouwd moeten worden zal deze tank verwijdert worden voordat er woningen gebouwd zullen worden.
In het plangebied wordt de functie woongebied bestemd en voor een school en een kinderdagverblijf. Er worden dus ook functies bestemd die in potentie een verminderde zelfredzaamheid meebrengen (zorg- of maatschappelijke functies). Daarnaast biedt de bestemming woongebied de mogelijkheid voor een beroep of bedrijf aan huis. In de hoofdzaak gaat de ontwikkeling om het toevoegen een reguliere woonfunctie. Daarnaast is er met een school en kinderdagverlijf ruimte voor kwetsbare groepen.
De wegenstructuur binnen het plangebied zal zodanig worden aangelegd dat er vanuit het oogpunt van rampenbestrijding en zelfredzaamheid voldoende mogelijkheden zijn om bij een eventueel incident te kunnen vluchten dan wel het gebied te kunnen bereiken (ten behoeve van de hulpverlening). Tevens is er voldoende bluswater binnen het plangebied aanwezig.
Rampenbestrijding
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om naar binnen gaan, ramen en deuren sluiten en dat de eventueel aanwezige mechanische ventilatie handmatig door de gebruikers kan worden uitgezet. Het is het noodzakelijk dat dit wordt meegenomen in het ontwerp van woning. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.
Ontruimingsplan
Het stimuleren van inrichtingshouders om aandacht te besteden aan hun ontruimingsplannen bij externe incidenten draagt bij aan een verhoging van de veiligheid. Instellingen en bedrijven zijn op grond van de Arbo-wet verplicht een risico-inventarisatie uit te voeren. Uit deze inventarisatie volgt of een BHV-organisatie ingesteld moet worden. Door de handhavers wordt hieraan structureel aandacht aan gegeven bij het uitvoeren van hun toezichtstaken.
Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.
Bij grondroerende werkzaamheden leveren niet-gesprongen, onontplofte explosieven uit de Eerste of Tweede Wereldoorlog een gevaar op als ze worden verplaatst of aangeraakt. Bij het onverwachts aantreffen van niet-gesprongen explosieven tijdens graaf- of andere grondwerkzaamheden, kan dit zorgen voor gevaarlijke situaties voor werknemers en burgers in de nabije omgeving. Ook kan het zorgen voor vertraging bij het uitvoeren van werkzaamheden.
Voor het gehele ontwikkelgebied van Halvinkhuizen is er een onderzoek uitgevoerd naar onontplofte oorlogsresten. Het onderzoek heeft tot doel om te beoordelen of er in het te onderzoeken gebied sprake is van concrete aanwijzingen van de aanwezigheid van onontplofte oorlogsreste en indien deze aanwijzingen er zijn, om een verdacht gebied af te bakenen. Het onderzoek onontplofte oorlogsresten bestaat uit zowel het inventariseren als beoordelen (analyseren) van het bronnenmateriaal (Bijlage 1).
Op basis van de geraadpleegde bronnen, de beoordeling en evaluatie van de indicaties en contra-indicaties is vastgesteld dat het onderzoeksgebied Nieuwbouwwijk Halvinkhuizen Putten in de gemeente Putten niet getroffen is door oorlogshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog, waardoor onontplofte oorlogsresten in de (water)bodem kunnen zijn achtergebleven. Het onderzoeksgebied is onverdacht op onontplofte oorlogsresten .
Op basis van de resultaten van dit vooronderzoek onontplofte oorlogsresten en de conclusies is het onderzoeksgebied onverdacht op onontplofte oorlogsresten. De voorgenomen werkzaamheden kunnen derhalve plaatsvinden zonder dat vervolgstappen noodzakelijk zijn in de opsporing van onontplofte oorlogsresten. De (grond)werkzaamheden kunnen derhalve regulier worden uitgevoerd. Indien tijdens werkzaamheden toch onontplofte oorlogsresten of een verdacht voorwerp wordt aangetroffen, is het zaak de juiste procedure direct te starten. Het voorwerp niet beroeren en de politie meteen op de hoogte stellen. Deze zal, indien noodzakelijk, de EOD inschakelen om eventuele onontplofte oorlogsresten te ruimen.
Paragraaf 5.1.3 van het Bkl bevat het wettelijk kader voor het beschermen van waterbelangen. Hierin worden regels gegeven ter bescherming van primaire waterkeringen, de kust, grote rivieren en het IJsselmeergebied. Als een omgevingsplan of omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsacitiviteit betrekking heeft op een locatie in een van deze gebieden, gelden er regels ter bescherming van waterbelangen.
De gemeente heeft de verplichting het waterbelang mee te wegen bij het vaststellen van een omgevingsplan of het verlenen van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (artikel 5.37 Bkl). Hierbij moet het waterschap betrokken worden. Dit kan door middel van een watertoets. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
De ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een primaire waterkering, in het kustfundament, bij grote rivieren of in het IJsselmeergebied. De instructieregels uit het Bkl met betrekking tot deze gebieden zijn daarom niet van toepassing.
Voor de gehele ontwikkeling van Halvinkhuizen is door Royal Haskoning DHV een waterhuishoudkundig plan opgesteld. Deze is opgenomen als Bijlage 5. Het plan is randvoorwaardelijk opgezet en geeft voor wat betreft de waterhuishouding de kaders waarbinnen het plangebied nader zal worden uitgewerkt.
In het plan zijn een aantal relevante gebiedskenmerken beschreven, waaronder de maaiveldhoogte, afwatering, bodemopbouw, grondwaterstanden, oppervlaktewater en riolering. Vervolgens wordt de toekomstige waterhuishoudkundige inrichting geschetst. Middels een dynamische watergordel en wadi's in de wijk wordt het hemelwater vanaf de verharding van de buurten naar de hoofdwaterstructuur in de houtwalzone geleid. Afkomstig uit het plan geeft onderstaand figuur een aantal opties inzake de waterinrichting.
Waterinrichting opties (bron: Royal Haskoning DHV)
In de paragrafen 4.2 t/m 4.9 van het waterhuishoudkundig plan zijn vervolgens verschillende randvoorwaarden/eisen geformuleerd waar de ontwikkeling in de verdere uitwerking aan getoetst dient te worden.
Mits de voorwaarden uit het waterhuishoudkundig plan en de watertoets in acht worden genomen, zijn er vanuit het aspect water geen belemmeringen voor onderhavig plan.
In paragraaf 5.1.4 van het Bkl wordt het wettelijk kader voor het beschermen van de gezondheid en het milieu gegeven. In deze paragraaf worden instructieregels gegeven voor luchtkwaliteit (paragraaf 5.1.4.1), geluid (paragraaf 5.1.4.2 en 5.1.4.3), trilling (paragraaf 5.1.4.4), slagschaduw van windturbines (paragraaf 5.1.4.4a), bodem (paragraaf 5.1.4.5) en geur (paragraaf 5.1.4.6). In de volgende paragrafen komen deze milieuaspecten aan bod.
In de volgende paragrafen wordt per milieuaspect ingegaan op de effecten van de ontwikkeling op gezondheid en milieu.
Onder de Omgevingswet is het niet meer in alle gevallen nodig om te toetsen aan luchtkwaliteit. Wel moet bij het toelaten van specifiek aangewezen activiteiten de bijdrage aan de concentratie van stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) altijd worden beoordeeld. Dit geldt bij een aanvraag omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten, voor het realiseren van een tunnel van ten minste 100 meter en bij de aanleg van een autoweg of autosnelweg.
Daarnaast zijn er aandachtsgebieden aangewezen waarbinnen getoetst moet worden aan de luchtkwaliteit. Voor zowel stikstofdioxide als fijnstof gaat dat om Amsterdam/Haarlem, Arnhem, Eindhoven, Etten-Leur, 's-Gravenhage/Leiden, Rotterdam/Dordrecht en Utrecht. Voor alleen fijnstof gaat het om de gemeenten Asten, Barneveld, Bernheze, Ede, Leudal, Nederweert, Scherpenzeel en Venray.
Het project draagt 'niet in betekende mate' (NIBM) bij, als de kalenderjaargemiddelde concentratie stikstofdioxide en fijnstof onder de 1,2 µg/m3 blijft. Dan hoeft niet getoetst te worden aan te rijksomgevingswaarden voor luchtkwaliteit.
Effecten van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit
De ontwikkeling is niet gelegen in een van de aandachtsgebieden uit het Bkl. Toetsing van de effecten van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit is daardoor niet noodzakelijk. Er hoeft niet getoetst te worden aan de rijksomgevingswaarden voor luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
Vanuit het Bkl gelden omgevingswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5). Daarnaast hanteert de World Health Organization (WHO) advieswaarden voor stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof. In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van de waarden ter plekke van het plangebied, de grenswaarden en de advieswaarden. De waarden voor de concentratie luchtverontreinigende stoffen in de lucht op de onderhavig planlocatie zijn gebaseerd op de NSL-kaart van de Rijksoverheid. Hiertoe zijn de waarden genomen van het dichtsbijzijnde rekenpunt langs de N798/Nijkerkerstraat direct grenzend aan het plangebied.
Stof | Jaar 2020 | Jaar 2030 | Grenswaarde | Advieswaarde |
NO2 | 12,9 µg/m3 | 8,6 µg/m3 | 40 µg/m3 | 10 µg/m3 |
PM10 | 16,3 µg/m3 | 14,0 µg/m3 | 40 µg/m3 | 15 µg/m3 |
PM2,5 | 8,8 µg/m3 | 7,2 µg/m3 | 20 µg/m3 | 5 µg/m3 |
Waarden in het plangebied, omgevingswaarden en advieswaarden luchtkwaliteit
Op de planlocatie wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5. De advieswaarden van de WHO liggen ver beneden de wettelijke grenswaarden. In de huidige -en toekomstige situatie aan de N303/Van Geenstraat liggen de concentraties ver beneden de wettelijke grenswaarden. De huidige waarden zijn ruimschoots voldoende voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.
Wat betreft de luchtkwaliteit is sprake van een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
Onder de Omgevingswet is de aanvaardbaarheid van geluidbelasting veel meer een decentrale afweging dan voorheen. In het omgevingsplan nemen gemeentes regels op waar activiteiten die geluid veroorzaken en geluidgevoelige gebouwen aan moeten voldoen. Zolang de gemeente daar nog geen keuze in heeft gemaakt, gelden de regels zoals opgenomen in paragraaf 22.3.4 van de Bruidsschat.
Het Bkl stelt op rijksniveau regels voor geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen in afdeling 3.5. In plaats van geluidzones zal er worden gewerkt met geluidaandachtsgebieden en geluidproductieplafondwaarden (gpp).
Een geluidsaandachtsgebied is een gebied rondom bijvoorbeeld wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Ook drukke 30km/u wegen worden hierin meegenomen. Dit gebied wordt op basis van berekeningen bepaald en beslaat het gebied waarbinnen de standaardwaarde voor geluid mogelijk wordt overschreden. Als binnen dit geluidsaandachtsgebied een geluidgevoelig gebouw wordt gerealiseerd, moet getoetst worden of voldaan wordt aan de standaardwaarden voor geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw. Wat geluidgevoelige gebouwen en ruimten zijn, wordt beschreven in artikel 3.21 en 3.22 van het Bkl. Er kan onder voorwaarden afgeweken worden van de standaardwaarden voor geluid, mits wordt voldaan aan de grenswaarden. Geluid boven de grenswaarde is niet toegestaan, behoudens enkele uitzonderingen.
Een ggp is het gebied langs een (spoor)weg of rond een industrieterrein waar het geluid hoger kan zijn dan de standaardwaarde voor geluid. Het gpp geeft aan hoeveel geluid maximaal is toegestaan op een geluidreferentiepunt. Het bevoegd gezag monitort het geluid op dit punt.
Voor de ontwikkeling is een akoestische verkenning gedaan door Goudappel Bijlage 2.
Als eerste is gekeken naar de invloed van de omliggende wegen op het plangebied. Om te bepalen wat de geluidsniveaus zijn op de nieuw te realiseren gevoelige objecten. Uit het onderzoek blijkt dat er aan de noordzijde overschrijdingen zijn ten opzichte van gemeentelijke en provinciale wegen. Aan de zuidzijde zijn er overschrijdingen ten opzichten van gemeentelijke wegen. Van een overschrijding van de grenswaarde is geen sprake. Er zijn dus licht verhoogde waarden gemeten, maar geen die de ontwikkeling in de weg staan. Er kunnen hogere grenswaarden verleend worden en in de stedenbouwkundige uitwerking kan rekeninge gehouden worden met deze verhoogde geluidsniveaus door bijvoorbeeld ruimte te maken voor een geluidswal of de afstand tussen de wegen en de woningen te vergroten.
Daarnaast is ook gekeken naar de effecten van de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg op de reeds bestaande woningen. Daaruit blijkt dat de 53 dB-contour op circa 45 meter vanaf de weg-as ligt. Wanneer de weg dus op ten minste 45 meter vanaf bestaande woningen gesitueerd wordt, is naar verwachting geen sprake van overschrijdingen van de standaardwaarde. Op basis van het voorlopige trace ligt er 1 woning binnen deze afstand en wordt daarvoor de grenswaarde van 53 dB overschreden, maar niet de waarde van 70dB. Bij verdere uitwerking van het trace behoeft dit aandacht, maar zijn er ook mogelijkheden om hier maatregelen voor te nemen, dan wel een ontheffing te verlenen.
Als laatste is ook gekeken naar de indirecte effecten van de ontwikkeling, door de toename van het verkeer op de bestaande wegen. Er is sprake van indirecte planeffecten wanneer de geluidsbelasting in de plansituatie met 1,5 dB of meer toeneemt ten opzichte van de toekomstige referentiesituatie, langs wegen buiten de aan te passen wegdelen. Van een dergelijke toename van de geluidsbelasting is sprake wanneer het aantal verkeersbewegingen met circa 40% toeneemt. Uit een analyse van de verkeersmodelcijfers blijkt dat langs de Roosendaalseweg, Hoge Einderweg, Koekamperweg en Halvinkhuizerweg sprake is van een dergelijke verkeerstoename. Daarom zijn deze wegdelen opgenomen in het akoestisch onderzoek. Uit het onderzoek blijkt dat er geen sprake zal zijn van een onevenredige overschrijding van de geluidsbelasting, aangezien de grenswaarden als vastgelegd in het BKL niet worden overschreden.
Vanuit geluid zijn geen aspecten die de uitvoorbaarheid van de ontwikkelingen im onderhavig plan in de weg staan. Er worden op basis van de verkenning geen onevenredige overschrijdingen van de geluidsbelasting verwacht, aangezien de grenswaarden zoals vastgelegd in het BKL niet worden overschreden. Aangezien de akoestische verkenning wel doelmatige maatregelen nodig acht, is in de planregels opgenomen dat een nader akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden op het moment dat een omgevingsvergunning voor bouwen wordt aangevraagd. Dit is geborgd in de planregels.
Trillinggevoelige gebouwen worden beschermd tegen trillingen van activiteiten en bedrijven. Wat een trillinggevoelig gebouw en trillinggevoelige ruimte is, wordt beschreven in artikel 5.80 en 5.81 van het Bkl. De gemeente neemt in haar omgevingsplan regels op omtrent trillingen. Zolang de gemeente daar nog geen keuze in heeft gemaakt, gelden de regels zoals opgenomen in paragraaf 22.3.5 van de Bruidsschat. In het Bkl worden standaardwaarden voor trillingen gegeven. De gemeente mag in haar omgevingsplan lagere waarden vaststellen. Ook mag zij onder voorwaarden hogere waarden vaststellen.
In het algemeen moet binnen een afstand van 100 meter van het spoor het risico op trillingshinder worden beoordeeld. In sommige gevallen kan het zelfs nodig zijn om het onderzoeksgebied tot 250 meter aan weerszijden van het spoor uit te breiden. De afwegingen daarvoor zijn in de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen opgenomen. Met behulp van deze handreiking kunnen plannen worden gemaakt voor een gezonde fysieke leefomgeving.
De beoogde ontwikkeling vindt plaats op een afstand van meer dan 250 meter van een spoor, waardoor er geen strijdigheid is met de gestelde regels over trilling.
In paragraaf 5.1.4.4a van het Bkl worden regels gesteld voor slagschaduw van windturbines. Het gaat hierbij om regels voor windturbines met een rotordiameter van 2 meter of meer die langer dan 10 jaar ergens zullen staan. Slagschaduwgevoelige gebouwen zijn gebouwen met een woonfunctie, onderwijsfunctie, gezondheidszorgfunctie en een bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebruik (artikel 5.98b Bkl). De gemeente moet in haar omgevingsplan rekening houden met de aanvaardbaarheid van slagschaduw van windturbines. Deze regels zijn opgenomen in paragraaf 22.3.18 van de Bruidsschat en zijn gelijk aan het beschermingsniveau uit het Activiteitenbesluit, zolang de gemeente deze regels nog niet heeft verplaatst en/of aangepast.
De beoogde ontwikkeling is niet gelegen in de buurt van een windturbine, waardoor er geen strijdigheid is met de gestelde regels over slagschaduw.
In paragraaf 5.1.4.5 van het Bkl zijn instructieregels voor het aspect bodem opgenomen. Deze regels zijn van toepassing op bodemgevoelige gebouwen. Artikel 5.89g geeft aan wanneer een gebouw als bodemgevoelig gebouw wordt aangemerkt. De gemeente moet in haar omgevingsplan de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem opnemen. Zolang de gemeente daar nog geen keuze in heeft gemaakt, gelden de regels zoals opgenomen in paragraaf 22.2.3 en 22.3.7 van de Bruidsschat.
De regels voor bodem zijn berust op drie pijlers:
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van zo'n onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Voorliggend initiatief voorziet in een functiewijziging van agrarisch naar woongebied.
Door PJ Milieu BV is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN 5725. De onderzoeksrapportage is opgenomen als Bijlage 4. Voor dit onderzoek is de gehele ontwikkellocatie Halvinkhuizen aangehouden. Deze is gelegen tussen de Nijkerkerstraat, Enghuusweg, Roosendaalseweg, Hooiweg en Beitelweg.
Op basis van het historisch bodemonderzoek blijkt dat voor delen van het plangebied bodemverontreinging verwacht wordt. Een verkennend bodemonderzoek moet hier voor de start van werkzaamheden uitsluitsel over geven.
Situatietekening met aanduiding onderzoeksgebied (bron: PJ Milieu BV)
Het plangebied valt wat betreft de nader te onderzoeken locaties binnen alle deelgebieden. Mede gezien het feit dat (een deel van) de percelen binnen het plangebied bij de terinzagelegging van dit plan niet beschikbaar zijn voor onderzoek in het veld, zal dit later worden uitgevoerd. Bij aanvraag van vergunning voor bouwen zal bodemonderzoek conform NEN 5707, NEN 5740 en/of NEN 5897 worden uitgevoerd.
Op basis van de resultaten van het historisch bodemonderzoek blijkt dat voor delen van het plangebied bodemverontreinging verwacht wordt. Een verkennend bodemonderzoek is nodig om dit verder te onderzoeken. Bij aanvraag van de vergunning voor bouwen zal een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden. Er is voldoende budget voor het vervolg gereserveerd. Binnen het plangebied zijn geen (zware) verontreinigingen bekend. Vanuit het aspect bodem zijn er geen zaken die het plan onuitvoerbaar maken.
Het Rijk heeft in het Bkl voor een aantal gebouwen specifieke regels voor geur gesteld. Het gaat hierbij om de zogenoemde geurgevoelige gebouwen. Dit zijn onder andere gebouwen met een woonfunctie. Gevangenissen, hotels, asielzoekerscentra en recreatiewoningen worden niet als woonfunctie aangemerkt. De gemeente moet voor alle geurgevoelige gebouwen zoals opgenomen in artikel 5.91 van het Bkl regels stellen in het omgevingsplan om deze gebouwen te beschermen tegen geurhinder. Voor overige gebouwen of locaties mag de gemeente zelf kiezen of zij daar specifieke regels voor geur over opneemt in het omgevingsplan.
De gemeente moet daarnaast in haar omgevingsplan een 'bebouwingscontour geur' vastleggen rondom een rioolwaterzuiveringsinstallatie, rondom locaties waar landbouwhuisdieren in een dierenverblijf worden gehouden en rondom agrarische activiteiten als deze activiteiten geur veroorzaken op een geurgevoelig gebouw. Binnen de contour geldt een 'hoge bescherming' en daarbuiten een 'lage bescherming'. Voor andere geurveroorzakende activiteiten mag een gemeente zelf bepalen of zij daar geurregels voor opstelt in het omgevingsplan.
Zolang de gemeente zelf nog geen regels in haar omgevingsplan heeft opgenomen omtrent geur, gelden de regels uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Dit zijn de regels uit de gemeentelijke geurverordening en de regels zoals opgenomen in paragraaf 22.3.6 van de Bruidsschat. Hierin wordt nog onderscheid gemaakt tussen locaties binnen en bouten de bebouwde kom, in plaats van een bebouwingscontour.
Het omgevingsaspect Geur is één van de bepalende elementen om aan te kunnen tonen dat er voldaan kan worden aan de instructieregel: “een juiste toewijzing van functies (in ons geval: Wonen) aan locaties”.
De geurvisie Putten Zuid is daarbij het toetsend kader. Deze voldoet aan artikel 6 van de Wet geurhinder en Veehouderij. In de Geurvisie is onderzocht dat een norm van 7 odeur (6,8 odeur voorgrondbelasting en 13.7 odeur achtergrondbelasting) gehanteerd kan worden om een prettig woon- en leefklimaat in het plangebied te borgen. Waarbij er maximaal 15% geurgehinderden blijven bestaan. Ook zorgt deze te hanteren geurnorm er niet voor dat de bedrijfsmogelijkheden van agrarische bedrijven in een straal van 2 km rondom het plangebied niet onevenredig is aangetast. De norm van 7 odeur is daarmee geborgd in de Verordening Geurhinder en Veehouderij Putten Zuid 2017.
Om de situatie in Halvinkhuizen te bepalen is een geuronderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 6.
Hierin wordt getoetst aan de voor- en achtergrondbelasting. De achtergrondbelasting is de gecumuleerde geurbelasting van alle agrarische bedrijven samen. De voorgrondbelasting is de geurbelasting van die veehouderij welke de meeste geur op een geurgevoelig gebouw veroorzaakt, hetzij omdat het een grote veehouderij betreft, hetzij omdat de veehouderij dicht bij het geurgevoelig gebouw is gelegen.
De berekening van en het toetsen aan de voorgrond- en achtergrondbelasting is noodzakelijk aangezien uit onderzoek is gebleken dat de geurhinder door de voorgrondbelasting anders wordt beleefd dan geurhinder door de achtgrondbelasting bij gelijke belastingen. De voorgrondbelasting is bepalend als deze tenminste de helft bedraagt ten opzichte van de achtergrondbelasting.
Voor deze verschillende soorten geurbelasting gelden de volgende normen:
Woningbouw in fase 2 en 3 is niet mogelijk zolang het agrarisch bedrijf aan de Beitelweg 7 in bedrijf is. Dit bedrijf ligt midden in het plangebied en legt een geurcontour over het gebied, waarin de overlast van geur te groot is om te kunnen spreken van een goed woon- en leefklimaat. Wanneer dit bedrijf echter stopt, wat tevens noodzakelijk is om ruimte te maken voor de woningbouw zal de geurcontour voor het grootste gedeelte van het plangebied aanvraardbaar zijn.
Enkele bedrijven aan de westelijke rand van het plangebied hebben echter nog wel een geurcontour over het plangebied, ook als het bedrijf aan de Beitelweg 7 is gestopt, die een over (een klein deel) van het plangebied een voorgrondbelasting hebben. Met deze bedrijven wordt overleg gevoerd over maatregelen of het stoppen van de bedrijfsvoering. Zo is met het bedrijf aan de Beitelweg 6 er een akkoord op hoofdlijnen gesloten ten aanzien van bedrijfsbeëindiging in het kader van functieverandering. Daardoor zal deze milieucontour ook verdwijnen. Ten aanzien van de milieu contour horende bij de Beitelweg 10 is de inschatting dat deze milieucontour niet bepalend zal zijn voor de realisering van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor het gewenste aantal woningen en overige milieu gevoelige functies in dit gebied. Dit deel van het plangebied zal dan ook worden benut voor niet milieu gevoelige functies, zoals groen- en watervoorzieningen indien er geen nadere afspraken wroden gemaakt. Dit staat het planvoornemen niet in de weg. Wel zal voor de woonfunctie voor deze delen een voorwaardelijke verplichting van toepassing zijn, zodat er niet gewoond kan worden zonder dat de geursituatie verbeterd is.
Kaart van de voorgrondbelasting van 7 ou/E/m3, die het plangebied overlapt (Legenda: geel: < 3,0 ouE/m3, oranje: 3,0 – 7,0 ouE/m3, rood: > 7,0 ouE/m3)
De achtergrondbelasting van de gezamelijke bedrijven legt tevens voor een klein deel en vergelijkbaar deel van het plangebied een beperking op. Indien er afspraken met bedrijven kunnen worden gemaakt zal deze ook afnemen indien dit niet lukt zullen hier wederom geen gevoelige functies gerealiseerd worden.
Zie navoglende afbeelding van de achtergrond belasting, zonder het agrarisch bedrijf aan de Beitelweg 7. De rode contour is de achtergrond belasting die zo hoog is dat het niet geschikt is voor gevoelige functies.
Kaart van de achtergrondbelasting(Legenda: geel: <8,0 ouE/m3, oranje: 8,0 - 13,0 ouE/m3, rood: > ouE/m3)
Woon- en leefklimaat
Dus ook wanneer het bedrijf aan de Beitelweg 7 plaats maakt voor woningbouw moeten er nog nadere afspraken gemaakt met de bedrijven aan de rand van het plangebied. Om het plangebied volledig voor wonen te kunnen benutten. Met het bedrijf aan de Beitelweg 6 is er daarnaast ook een akkoord op hoofdlijnen over de bedrijfsbeëindiging. Echter ook indien dit niet lukt is er voldoende ruimte voor de voorliggende ontwikkeling. Om dit te borgen zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen in het omgevingsplan.
Gezondheid en veehouderijen
De GGD adviseert in verband met gezondheid om een afstand van 250 meter aan te houden tussen nieuwe woningen en veehouderijen. Binnen een zone van 250 meter om het houden van vleeskalveren en vleeskuikens. Het realiseren van woningbouw binnen een zone van 250 meter om dit bedrijf is gezien de gezondheidsrisico’s niet wenselijk. In de regels is de voorwaardelijke verplichting opgenomen dat in de zone van 250 meter om het bedrijf aan de Beitelweg 7 geen woningbouw gerealiseerd mag worden zolang het bedrijf nog in werking is. In feite betekend dit dat het hele plangebied moet wachten met realisatie tot er maatregelen zijn genomen ten behoeve van de veehouderij in het plangebied. Uit voorzorg is de adviesafstand van de GGD tussen veehouderijen en gevoelige functies opgenomen.
Op dit moment is nog geen wetenschappelijk onderbouwd direct bruikbaar instrument voor deze gezondheidkundige beoordeling voorhanden is. Daarnaast is het instrument GezondheidEffectScreening (GES), een methode om de milieuaspecten met gezondheidseffecten te beoordelen, in 2022 door de GGD teruggetrokken.
De mogelijke besmetting van dierziekten vanwege nabijgelegen agrarische bedrijven is een mee te wegen belang bij de vaststelling van dit plan, maar de bestrijding van besmettelijke dierziekten vindt primair in andere wetgeving plaats. Daarnaast kunnen aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden om de gevolgen voor de volksgezondheid te voorkomen of te beperken zoals bijvoorbeeld extra aandacht voor hygiënemaatregelen, waardoor de kans op (de overdracht van) infectieziekten wordt verlaagd.
Er is onderzocht of er een goed woon-en leefklimaat te garanderen is in de geurgevoelige objecten. Uit voorzorg is de adviesafstand van de GGD tussen veehouderijen en gevoelige bestemmingen opgenomen.
Het aspect geur brengt enkele belemmeringen met zich mee voor de voorngenomen ontwikkeling. Echter zijn deze te overzien en zijn ze in de plangregels geborgd door de voorwaardelijke verplichting op te nemen. Daarmee is het plan niet onuitvoerbaar en zijn de voorwaarden voldoende vastgelegd.
Paragraaf 5.1.5 van het Bkl bevat regels met het oog op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden. Landschappelijke of stedenbouwkundige waarden zijn een element van omgevingskwaliteit en het beschermen van die waarden is in artikel 2.1, derde lid, van de Omgevingswet opgenomen als één van de oogmerken die van belang kan zijn bij de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van de wet. De invulling hiervan wordt grotendeels overgelaten aan gemeenten en provincies. Op rijksniveau worden er onder meer regels gesteld over de kust, over de Waddenzee en het Waddengebied, over het zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand (de ladder voor duurzame verstedelijking) en over cultureel erfgoed. De ontwikkeling is niet in of nabij de kust, de Waddenzee of het Waddengebied gelegen, waardoor die instructieregels niet van toepassing zijn. De laatste twee onderwerpen, de laddertoets en cultureel erfgoed, komen in de volgende paragrafen aan bod.
In deze paragraaf wordt duidelijk op wijze de beoogde ontwikkeling van fase 2 en 3 van de nieuwbouwwijk Halvinkhuizen voldoet aan de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik en de totstandkoming van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van leegstand. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (artikel 5.129g Bkl) is bepaald dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling de toepassing van de ladder is vereist.
Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik en de totstandkoming van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van over programmering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling 'buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied' mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.
Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in het Bkl opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling wordt gedefinieerd als 'de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandel voorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is.' Of een ontwikkeling of uitbreiding voldoende substantieel is volgt uit jurisprudentie.
Daaruit blijkt onder meer dat een woningbouwontwikkeling die voorziet in de realisatie van meer dan 11 woningen gekwalificeerd wordt als zijnde 'substantieel'. Met onderhavige ontwikkeling wordt deze grens ruimschoots overschreden. Zodoende is een onderbouwing van de Ladder nodig.
Het voorliggende plan maakt de realisatie van de nieuwbouwwijk Halvinkhuizen, fase 2 en 3 mogelijk. Binnen het plangebied mogen maximaal 920 woningen gebouwd worden. Daarmee kan het dorp Putten aan de zuidzijde op agrarische gronden worden uitgebreid. Daarmee is het plan aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 5.129g Bkl.
In dit kader dient een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking plaats te vinden. Daarbij wordt het volgende overwogen:
In hoofdstuk 4 is de behoefte voor de ontwikkeling van de nieuwbouwwijk Halvinkhuizen. In de paragrafen 4.3.1 Woondeal regio Noord-Veluwe 2022-2030 en en in de paragrafen 4.4.1 (Omgevingsvisie) 4.4.4 Ontwikkelingsvisie Halvinkhuizen, 4.4.2 Woonvisie Putten 2020-2025 en 4.4.5 Woningbouwmonitor 2024.
In de Woonvisie Putten 2020 – 2025 is een streefwoningbouwprogramma opgenomen waarmee is getracht een balans te vinden tussen enerzijds ontwikkelingen in de markt en anderzijds de behoefte op de korte en lange termijn en daarmee samenhangend de verhuur- en verkoopbaarheid van woningen. Deze ziet er als volgt uit:
Het woonprogramma dat wordt gerealiseerd binnen het plangebied zal voldoen aan het streefprogramma dat de gemeente hanteert. Er wordt echter bewust gekozen om het streefprogramma uit de Woonvisie Putten 2020 – 2025 niet juridisch te borgen in dit TAM – Omgevingsplan, conform de wettelijke mogelijkheden die daartoe bestaan. De realisatie van Halvinkhuizen fase 2 en 3 ligt namelijk buiten de scope van het beleidsdocument waarin het streefwoningbouwprogramma is geborgen. Dit maximaliseert de mogelijkheid om in de realisatiefase te voorzien in de bouw van woningen die inspeelt op de dan geldende woningbouwbehoefte. Wel wordt de kwantitatieve behoefte vastgelegd in dit TAM – Omgevingsplan, door het maximaal aantal toegestane woningen binnen het plangebied vast te leggen in de planregels.
Het onderhavige plan voorziet in de realisatie van fase 2 en 3 van de nieuwbouwwijk Halvinkhuizen. Daarmee maakt het de bouw van maximaal 920 woningen mogelijk. Daartoe is in deze paragraaf aannemelijk gemaakt dat dit plan voldoet aan de toets aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
In het Bkl is bepaald dat gemeenten in hun omgevingsplan een beschermingsregime moeten opnemen voor cultureel erfgoed. Hierbij moeten de instructieregels uit paragraaf 5.1.5.5 van het Bkl in acht worden genomen. Dit gaat onder meer over:
Tot dat de gemeente Putten regels over cultureel erfgoed in het omgevingsplan heeft opgenomen, geldt het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Dit bestaat uit de geldende ruimtelijke regelingen zoals bestemmingsplannen, de gemeentelijke erfgoedverordening en de regels uit de bruidsschat.
Gemeente Putten heeft haar erfgoedbeleid vastgelegd in 'Putten ons dorp - erfgoedbeleid 2024-2028'. Hierin staat beschreven hoe Putten met haar erfgoed wil omgaan.
Uit het beleid is op te maken dat er in het plangebied Halvinkhuizen geen gemeentelijke monumenten zijn. Wel is er een analyse van de landschappelijke waarden gemaakt.
In 2015 heeft de gemeente Putten een uitgebreid gemeentelijke cultuurhistorisch onderzoek door RAAP uit laten voeren. In het kader van dit onderzoek is de gehele cultuurhistorie van de gemeente in beeld gebracht. Op basis van dit onderzoek blijkt dat het hele plangebied voor de woonwijk Halvinkhuizen deel uit maakt van het kampontginningen landschap. Voor het gehele plangebied van Halvinkhuizen geldt dat op verschillende vlakken overblijfselen uit het vroegere landschap aanwezig en herkenbaar zijn. Voor de volledigheid worden deze cultuurhistorische waarden onderstaand beschreven.
De eerste kadastrale inmeting uit 1832 laat de historische context van het plangebied goed zien.
Uitsnede kadastrale minuutplan Putten uit 1832 met grondgebruik, waarbij bruin=bouwland; roze=heide; olijfgroen=hakhout
Het dorp Putten bestaat uit een grote dorpsenk en wordt zodoende Putter enk genoemd. Door bemesting van de landerijen met potstalmest zijn de akkers relatief hoog in het landschap komen te liggen (bolle akkers). De oude wegen snijden zodoende door het verhoogde landschap. Aan de randen van de dorpsenk ligt een groot aantal middeleeuwse boerderijen. Ook bij plangebied Halvinkhuizen is dit het geval. De middeleeuwse boeren erven hebben ongetwijfeld oudere voorgangers gehad. De boerderijen en landerijen waren eigendom van kloosters en we zien bij Rimpeler dat de voorgangers terug kunnen gaan tot in de 8e eeuw.
De akkers worden vaak omgeven door hakhoutstruwelen (houtwallen). Enerzijds diende deze voor de bescherming van de bouwlanden tegen wild, anderzijds voor geriefhout (verwarming van de boerderij en het bereiden van eten). De houtwallen worden als cultuurlandschappelijke waarden bestempeld. Op de oude kaart is mooi te zien dat de dorpsenk als oase in een ring van heide ligt. De heide was van belang voor de bemesting van de landerijen en werd met schapen onderhouden. Het landschap duikt direct zuidelijk van het plangebied diep weg. De ondergrond is hier nat en ook in de middeleeuwen minder geschikt voor landbouw.
Uitsnede cultuurhistorische inventarisatiekaart 2015
Aan de randen van het plangebied langs de Hooiweg en rondom het agrarische erf Beitelweg 7 bevinden zich twee historische groenstructuren. Daarnaast loopt er vanaf de Hooiweg 10 een historische ontginningswal het gebied in. Vanuit het westen, vanaf de Beitelweg, loopt langs de noordzijde van Beitelweg 7 een aarden enkwal het gebied in. Beide wallen raken elkaar in het midden van het plangebied. De wallen zijn nu nog herkenbaar in het gebied als houtwal. Ook enkele historische kadastrale grenzen rondom Beitelweg 7 zijn nog in het huidige landschap te herleiden. De kromme vorm van de Beitelweg heeft mogelijk te maken met het landgoed Bijstein.
Verder lag langs de huidige Roosendaalseweg in het verleden een weg die nu niet meer herkenbaar in het plangebied aanwezig is.
Tot slot lagen in het zuidoostelijke deel van het plangebied aan de randen van de beoogde woonwijk meerdere historische boer- en woonerven. Ook het perceel Beitelweg 7 is aangeduid als historisch boerenerf. Dit erf blijft behouden met onderhavig plan. Verder hebben de betreffende percelen geen beschermde status in de vorm van een gemeentelijk- of rijksmonument.
Er gelden voor archeologie vergunningplichten in het plangebied, waarvoor nader onderzoek voor archeologie moet plaatsvinden. Echter zijn niet alle gronden in eigendom, onderzoek zal dus worden uitgevoerd na verwerving van de gronden. De regels voor de archeologie bijven behouden voor het plangebied. Het onderzoek zal dus plaatsvinden voor de vergunningverlening. Dit is geborgd in de regels.
De archeologische vondsten zijn ook een kans voor het plangebied. De gemeenteraad heeft expliciet gevraagd te kijken of de resultaten van het onderzoek inspiratie kunnen geven voor het stedenbouwkundig plan. Op deze manier is het mogelijk de nieuwbouwwijk en de bewoners een gedeelde identiteit te geven. Dit zorgt voor een gezamenlijke binding. Iets wat in tijden van polarisatie belangrijk is. Daarbij kijken we hoe kinderen/omwonenden en andere geïnteresseerden mee kunnen doen met archeologische opgravingen.
Bij de ontwikkeling van de nieuwe woonwijk wordt waar mogelijk rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden. Dit is met name terug te zien in het voornemen om de bestaan-de houtwalstructuren in het plangebied voor Halvinkhuizen te behouden en juist als groene drager voor de nieuwe woonwijk te gebruiken. Geconcludeerd kan worden dat met de ontwikkeling van fase 1 geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische elementen. Met het behoud van de houtwallen wordt beoogd de wijk extra kwaliteit te geven.
Op grond van archeologisch onderzoek is het grootste deel van het plangebied vrijgegeven. Zover dit niet het geval is, zijn potentieel aanwezige archeologisch waarden beschermd in de regels van het plan.
Er zijn geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.
Een evenwichtige toedeling van functies aan locaties vereist in bepaalde gevallen dat gebieden worden vrijgehouden voor toekomstige ontwikkelingen die alleen op bepaalde locaties kunnen plaatsvinden. Zo kan uitbreiding van een infrastructuurnetwerk meestal beter - en goedkoper - gebeuren op de locatie waar dat netwerk al aanwezig is. Tegelijkertijd is op veel van die locaties sprake van een vrij grote ontwikkeldruk. Daarom wordt in paragraaf 5.1.6 van het Bkl in navolging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) een aantal reserveringsgebieden aangewezen. Het gaat om gebiedsreserveringen voor de lange termijn voor de grote rivieren, gebieden rond autowegen, autosnelwegen en hoofdspoorwegen, gebieden voor de aanleg van buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimte voor de Parallelle Kaagbaan en de reservering van de Tweede Maasvlakte voor deep sea gebonden activiteiten.
In paragraaf 5.1.7 van het Bkl wordt geregeld dat ontwikkelingen geen belemmering mogen vormen voor militaire terreinen en objecten, oefen- en schietgebieden, militaire zend- en ontvangsinstallaties, laagvliegroutes voor jacht- en transportvliegtuigen, militair radarbeeld, elektriciteitsopwekking, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen, rijksvaarwegen, scheepvaart, communicatie-, navigatie- en radarapparatuur burgerluchtvaart en landelijke fiets- en wandelroutes.
Tot slot moet conform paragraaf 5.1.8 van het Bkl rekening gehouden worden met het belang van het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen met een functiebeperking.
Het plangebied is niet gelegen in een gebied zoals bedoeld in paragraaf 5.1.6 en 5.1.7 van het Bkl. Er is vanuit dit aspect dan ook geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling. In het stedenbouwkundig kader en in het beeldkwaliteitsplan dat de raad nog zal vaststellen, wordt concrete invulling gegeven aan de inrichting van het gebied en zal rekening worden gehouden met de toegankelijkheid van personen met een functiebeperking in de openbare ruimte.
Er moet ten allen tijde rekening gehouden worden met de flora en fauna om de natuur te beschermen. In artikel 5.1 van de Omgevingswet wordt geregeld dat er een omgevingsvergunning nodig is voor Natura 2000-activeiten en flora- en fauna-activiteiten. Een Natura 2000-activiteit is een activiteit die significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Een flora- en fauna-activiteit wordt omschreven als een activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten. Daarnaast bevat ook de provincie regels voor het beschermen van flora en fauna. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.
Soortenbescherming
Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantensoorten beschermd. Het gaat om soorten van nationaal belang en soorten van Europees belang die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijnen vallen. Voor de soortenbescherming gelden rijksregels. De provincies zijn echter verantwoordelijk voor de soortenbescherming. Door de brede formulering van een 'flora- en fauna-activiteit' is het bij activiteiten in de fysieke leefomgeving vrijwel altijd nodig om te controleren of er soorten aanwezig zijn en welke soorten dat zijn, om te onderzoeken of de activiteit mogelijk gevolgen heeft voor beschermde soorten.
Gebiedsbescherming
Er zijn verschillende gebieden met belangrijke waarde voor flora en fauna: Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland (NNN) en andere bijzondere gebieden en landschappen. De Natura 2000-gebieden worden op Europees niveau beschermd en de instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgelegd in de Omgevingswet. Het NNN is een samenhangend landelijk ecologisch netwerk dat door de provincies is aangewezen. Bijna alle Natura 2000-gebieden zijn onderdeel van het NNN. Een Natura 2000-activiteit kan zowel binnen als buiten een Natura 2000-gebied plaatsvinden, want een activiteit buiten een Natura 2000-gebied kan ook van invloed zijn op het gebied. Voor de bescherming van NNN gelden voornamelijk provinciale regels.
Stikstofdepositie
Veel Natura 2000-gebieden bevatten stikstofgevoelige habitattypen. Toename van de stikstofdepositie op het gebied betekent een verslechtering van de habitattypen. Om die reden moet vooraf onderzocht worden of de betreffende activiteit niet leidt tot onevenredige toename van stikstofdepositie op beschermde stikstofgevoelige gebieden. Met de AERIUS calculator kan berekend worden of er bij het uitvoeren van een activiteit sprake is van een toename van de stikstofdepositie. Hierbij dient zowel de gebruikersfase als de realisatiefase doorgerekend te worden. Zodra er geen rekenresultaten boven de 0,00 mol/ha/jaar zijn, is er geen belemmering voor een plan op het gebied van stikstofdepositie.
Zorgplicht
Ten tijde van de uitvoering van werkzaamheden geldt ten allen tijde de zorgplicht (artikel 11.6 en 11.27 Bal). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna en Natura 2000-gebieden zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Concreet betekent dit dat iemand die een activiteit wil verrichten op een plek, eerst moet controleren of er aanwijzingen zijn dat op die plek of in de buurt bepaalde soorten of habitats voorkomen. Als er aanwijzingen zijn dat de beschermde soorten of habitats aanwezig zijn, dan is het verplicht om na te gaan of nadelige gevolgen voor die dieren of planten uit te sluiten zijn. Als nadelige gevolgen niet uit te sluiten zijn, moet degene die de activiteit verricht alle passende preventieve maatregelen treffen om nadelige gevolgen voor dier- en plantensoorten te voorkomen.
Het plangebied ligt op ruim 1500 meter ten westen van Natura-2000 gebied Veluwe. Het plangebied is geen onderdeel van Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel ligt op ruim 800 meter afstand. Het meest dichtbijgelegen weidevogelgebied betreft Nijkerkernauw-Wolderwijd gelegen op een afstand van ruim 2600 meter.
Gelet op de ruime onderlinge afstanden, kunnen directe effecten zoals areaalverlies en versnippering van voorgenoemde gebieden worden uitgesloten. Tenslotte kan verstoring van natuurgebieden als verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Een uitgebreide beschrijving, beoordeling en aanvullend onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Aanvullend is wel extra aandacht besteed aan de mogelijke verzuring en vermesting van een habitat ten gevolge van stikstofdepositie.
Stikstofdepositie
Sinds 2015 was het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Met de AERIUS Calculator kunnen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden worden bepaald. Door de uitspraak is in het kader van dit bestemmingsplan ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten.
Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied betreft 'Veluwe' op circa 1,5 kilometer ten oosten van het plangebied.
Om na te gaan of er sprake is van stikstofdepositie op kwestbare natuur is een onderzoek uitgevoerd ( Bijlage 8). In dit onderzoek is een inschatting gedaan van de referentiesituatie. Hierin is het bemesting van de landbouwgronden opgenomen en ook het stoppen van het agrarisch bedrijf aan de Hooiweg 22. Daarnaast is rekening gehouden met de bouwfase van het plan en met de gebruiksfase. In het onderzoek wordt nagegaan of de stikstofdepositie siginificant toeneemt ook nadat rekening is gehouden met de depostie die stop (interne saldering).
Uit het onderzoek blijkt dat indien de referentiesituatie wordt afgetrokken van de bouwfase en gebruiksfase er dan wordt voor geen enkel jaar (niet tijdens de aanlegfase en niet inde gebruiksfase) en op geen enkel relevant hexagoon een toename in stikstofdepositie berekend ten opzichte van de referentiesituatie. Er zijn dan geen negatieve effecten te verwachten op stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden ten gevolge van het plan en het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor het vaststellen van het plan.
Door TAUW is voor de ontwikkeling van Halvinkhuizen een ecologisch soortenonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek ziet op alle fasen van de ontwikkeling van Halvinkhuizen. De rapportage is opgenomen als Bijlage 7. De resultaten van het onderzoek luiden als volgt:
"In het plangebied zijn beschermde functies aanwezig van das, boommarter, vleermuizen, steenuil, kerkuil en huismus. In onderstaande tabel zijn de globale onderzoeksresultaten binnen het plangebied weergegeven.
Door het nemen van maatregelen kunnen verblijfplaatsen en vliegroutes van vleermuizen behouden blijven. De maatregelen bestaan uit het voorkomen van uitstralende verlichting richting verblijfplaatsen en essentiële vliegroutes van vleermuizen. Voorwaarde is dat de woningen langs de Hooiweg en Van Geenstraat 85 behouden blijven. Wanneer dit niet het geval is, is een ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig. Een ter zake kundig ecoloog dient betrokken te worden bij het opstellen van het verlichtingsplan, om te voorkomen dat er negatieve effecten optreden op beschermde functies van vleermuizen.
Overige beschermde functies gaan permanent verloren bij de bouw van woningen in het plangebied. Dit is een overtreding van de Wet natuurbescherming, artikel 3.1 lid 2 (steenuil, kerkuil en huismus) en artikel 3.10 lid 1b (das en boommarter). Hiervoor is een ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig.
Er zijn in het plangebied geen beschermde functies van bunzing, hermelijn, wezel, buizerd, sperwer, havik, boomvalk, roek, gierzwaluw en ransuil aanwezig."
In de rapportage worden de volgende vervolgstappen benoemd:
"Voor het perceel op Beitelweg 7 is nog helemaal geen vleermuisonderzoek uitgevoerd en dienen de resultaten voor huismus aangevuld te worden. Ook dient op dit perceel nader onderzocht te worden of verblijfplaatsen van steenmarter uitgesloten kunnen worden. Voor teunisbloempijlstaart is Hooiweg 22 tot en met 24 nog niet onderzocht. Aangaande deze soorten en locaties dient het onderzoek als niet volledig te worden beschouwd en moet in een later stadium alsnog ecologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Bij de Provincie Gelderland dient een ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden. Voor een ontheffingsaanvraag is het noodzakelijk een activiteitenplan op te stellen. Hierin staat alle informatie over het voornemen, de onderzoeksresultaten en de effecten op populaties. Een belangrijk onderdeel zijn de maatregelen die genomen moeten worden om effecten op beschermde soorten te mitigeren en te compenseren. Daarnaast is het noodzakelijk het wettelijk belang aan te tonen van het voornemen. Ook moet aangetoond worden dat er geen reële alternatieven zijn om hetzelfde te bereiken, die gunstiger uitpakken voor de betreffende soorten."
De conclusie van het rapport luidt:
"Bij het nemen van de juiste mitigerende/compenserende maatregelen, die verwerkt worden in activiteitenplan inclusief een volledige alternatievenafweging en onderbouwing van het wettelijk belang kan de beoogde ontwikkeling doorgang ondervinden. Ook een wijziging van het bestemmingsplan is op dat moment redelijkerwijs uitvoerbaar."
Voorliggend bestemmingsplan ziet op fase 2 en 3 binnen de gehele ontwikkeling van Halvinkhuizen. Binnen de begrenzing van fase 2 en 3 zijn er nog aandachtspunten voor bescherming van beschermde diersoorten. Zover dit volgt uit het onderzoek soortenbescherming zal voor realisatie bij de provincie Gelderland een ontheffing van de Wet natuurbescherming worden aangevraagd. Er zijn geen zaken die erop wijzen dat het plan onuitvoerbaar is. vervolgonderzoek zullen uitgevoerd worden en de eventuele beperkingen die daaruit volgen zullen in acht worden genomen.
Vanuit de gebiedsbescherming zijn er geen belemmeringen ten aanzien van onderhavig initiatief.
De Omgevingswet zorgt voor een samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving. In de Omgevingswet worden het ruimtelijk spoor en het milieuspoor verder geïntegreerd. Het gemeentelijke omgevingsplan is straks hét instrument waarin deze integratie op lokaal niveau plaatsvindt. Het beleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen.
Overal, maar voornamelijk ter plekke van bedrijven, kunnen milieubelastende activiteiten plaatsvinden die hinder opleveren voor gevoelige functies, zoals woningen. Daarom is het belangrijk om voldoende afstand te houden. Wat voldoende afstand is, is afhankelijk van de aard van de activiteiten. Meestal is geluid de belangrijkste factor, maar ook geur kan de afstand tot gevoelige functies bepalen. Gemeenten kunnen binnen de bandbreedte die het rijk geeft zelf bepalen wat aanvaardbare afstanden of aanvaardbare geluid- of geurhinderniveaus zijn.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de activiteit die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het omgevingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.
Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.
Het plangebied kan grotendeels worden gekarakteriseerd als rustig gebied, gelet op de beperkte functiemenging. Aan de randen is echter deels sprake van functiemenging, zodat hier gesproken kan worden van gemengd gebied. Onderstaande figuur toont een indicatie van dit gemengd gebied (bron: Omgevingsdienst Noord Veluwe).
Woningen betreffen een milieugevoelige functie. In de gewenste situatie zal er geen (agrarische) bedrijvigheid worden toegestaan binnen het plangebied. De plannen leiden niet tot overlast of beperkingen voor andere milieugevoelige functies in de omgeving.
Op onderstaande afbeelding is te zien welke milieucontouren er aanwezig zijn in en rond het plangebied.
van den hoek opslag
De meest opvallende contour is die van Van den Hoek opslag. Deze ligt midden in het plangebied en legt een ruime beperking op. Echter is deze opslag gestopt nu Van den Hoek is verhuisd.
Mts. Dekker
Dit bedrijf ligt ook binnen het plangebied en zal bij de planontwikkeling rekening mee moeten worden gehouden of tot andere afspraken met de eigenaar worden gekomen.
overige bedrijven
Daarnaast zijn aan de noordzijde nog enkele bedrijven gesitueerd. Deze leggen nog wel een strook met beperkingen op het plangebied. Hier zal in de stedenbouwkundige uitwerking rekening mee gehouden worden zodat hier geen gevoelige functies worden gerealiseerd. Daarbij wordt opgemerkt dat Van de Hoek een cat. 3.1 bedrijf was met een belemmeringenstrook van 50 meter. Daar zit nu de Aldi, dit is een cat. 2 bedrijf waardoor de belemmeringen strook nog 30 meter is.
De realisatie van de school in het plangebied zal ook aandacht vragen bij de inpassing naast de omliggende woningen. Hier zal bij de stedenbouwkundige uitwerking rekening mee gehouden worden.
Het aspect milieuzonering werpt enkele aandachtspunten op voor de stedenbouwkundige uitwerking van het plan, maar staat de uitvoering niet in de weg.
De parkeernormen binnen de gemeente Putten zijn vastgelegd in de Nota Parkeernormen 2024. Voor fase 2 en 3 wordt uitgegaan van de parkeernormen uit deze nota.
Er is binnen het plangebied voldoende ruimte om in de benodigde parkeergelegenheid te voorzien. Een concrete uitwerking van de parkeervoorzieningen zal worden opgenomen in de nadere stedenbouwkundie uitwerking voor Halvinkhuizen fase 2 en 3. In de planregels wordt daarnaast opgenomen dat een omgevingsvergunning voor bouwen, danwel gebruiksverandering alleen kan worden afgegeven wanneer uit de aanvraag van deze vergunning blijkt dat aan het geldende parkeerbeleid wordt voldaan. Door de geactualiseerde gemeentelijke Nota Parkeenormen te koppelen aan de regels van dit plan is het aspect parkeren ook juridisch afdoende geborgd.
Om na te gaan wat de invloed is van de verkeersafwikkeling door de realisatie van Halvinkhuizen is een onderzoek uitgevoerd door Goudappel Bijlage 3.
De vier deelgebieden krijgen elk een eigen ontsluiting. Fase 3 sluit aan op een nieuw te realiseren ontsluiting. De Hooiweg en Beitelweg sluiten niet aan op de nieuw te realiseren weg. Om het verkeer richting het hoofdwegennet te leiden wordt er een knip gerealiseerd op de Roosendaalseweg ten zuiden van de aansluiting van fase 4. Fase 1 die al in een eerder bestemmingsplan is opgenomen sluit ook aan op de Roosendaalseweg, ook ten noorden van de knip. Fase 2 sluit aan op de Van Geenstraat.
Plangebied met aansluitingen op het wegennet
De nieuwe woonwijk Halvinkhuizen wordt gerealiseerd aan de zuidzijde van Putten. Het betreft een ontwikkeling in vier deelgebieden, waarvan het bestemmingsplan van het eerste deelgebied in 2023 reeds ter inzage is gelegd. De deelgebieden worden in drie fases gerealiseerd, elk met een eigen aansluiting voor gemotoriseerd verkeer op het wegennet.
Om fietsverkeer maximaal te stimuleren en faciliteren worden er kwalitatieve oost-west en noord-zuid fietsverbindingen gerealiseerd door het plangebied.
De lage hoeveelheid verkeer op de Roosendaalseweg zorgt ervoor dat deze weg geen barrière wordt en goed oversteekbaar blijft. Ook de bereikbaarheid van het sportpark door fietsers blijft goed en veilig.
Op de van Geenstraat neemt de hoeveelheid verkeer iets meer toe. Op het drukste wegvak is de toename 2.500 à 3.000 motorvoertuigen per etmaal. Op de Van Geenstraat neemt de kwaliteit van de oversteekbaarheid voor langzaam verkeer iets af ten opzichte van de huidige situatie. Fietsers moeten zoals ook al in de referentiesituatie het geval is oversteken ter hoogte van kruispunten/rotondes of op locaties waar een middengeleider/-eiland aanwezig is. In de plansituatie geldt dit ook voor voetgangers.
De Hooiweg krijgt geen toename van verkeer te verwerken, een belangrijk gegeven aangezien deze weg niet geschikt is voor een toename van verkeer.
Het verkeer kan goed afgewikkeld worden via deze ontsluitingen. Ook de aansluitingen in de omgeving van het plangebied laten een goede afwikkelingskwaliteit zien. Het kruispunt Van Geenstraat-Voorthuizerstraat ligt wat verder weg en heeft een andere afwikkelingskwaliteit. Hier ontstaan in de referentiesituatie al langere wachttijden en wachtrijen. Deze nemen in de plansituatie verder toe. De wachtrij op de Voorthuizerstraat kan in een aantal gevallen in de avondspits langer worden dan de lengte van de busbaan, maar zorgt niet voor terugslag op voorliggende kruispunten.
Bij het bouwen van de woningen moet getoetst worden aan de dan geldende parkeernormen. Dit is geborgd in de regels van dit omgevingsplan. Om die reden vormt het aspect parkeren geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. De verkeersbewegingen nemen met onderhavig initiatief toe, maar het wonen in deze nieuwe woonwijk is pas mogelijk als de nieuwe ontsluiting is gerealiseerd, waardoor er ook vanuit het aspect verkeer geen belemmering is voor de ontwikkeling van fase 2 en 3 van Halvinkhuizen.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Uit het geldende Omgevingsplan gemeente Putten en uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan: het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
De wet- en regelgeving omtrent de m.e.r. is geen puur nationale aangelegenheid. De verplichting om in bepaalde gevallen een soort m.e.r. op te stellen volgt uit het Europese recht, te weten de m.e.r.-richtlijn en de Europese richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling (SMB-richtlijn).
De m.e.r.-regelgeving wordt onder de Omgevingswet geïmplementeerd in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en hoofdstuk 11 en bijlage V van het Omgevingsbesluit. Aangezien de regelgeving moet blijven voldoen aan de Europese richtlijnen verandert er relatief weinig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
In bijlage V bij het Omgevingsbesluit in 1 lijst zijn zowel de mer-plichtige als de mer-beoordelingsplichtige gevallen opgenomen en de daarvoor benodigde besluiten.
Voorliggende ontwikkeling kan gezien worden als een 'stedelijk ontwikkelingsproject' (J.11 uit bijlage V Ob), waardoor beoordeeld moet worden of er sprake zal zijn van aanzienlijke milieueffecten. Bij deze beoordeling is rekening gehouden met de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn (de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect).
Om dit te beoordeling is door Antea een Mer-beoordeling gedaan Bijlage 9.
Deze aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling is opgesteld om mogelijk belangrijke nadelige milieueffecten in beeld te brengen voor de ontwikkeling van Halvinkhuizen fase 2 & 3, zodat het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit kan nemen. Als onderbouwing bij deze m.e.r.-beoordeling zijn milieuonderzoeken uitgevoerd. De voorgenomen ontwikkeling (fase 2 & 3) maakt onderdeel uit van de ontwikkeling Halvinkhuizen, bestaande uit circa 1.400 woningen. In deze aanmeldnotitie is uitgebreid ingegaan op cumulatieve effecten die kunnen optreden bij fase 2 & 3.
Fase 2 & 3
Voor de voorgenomen activiteit geldt dat, wanneer wordt voldaan aan de gestelde eisen en maatregelen uit de onderzoeken en de aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling, naar verwachting geen belangrijk nadelige milieugevolgen optreden. De conclusie is dat het doorlopen van een m.e.r.-procedure voor de ontwikkeling van fase 2 & 3 niet noodzakelijk is.
Halvinkhuizen
De ontwikkeling Halvinkhuizen moet nog in meer detail uitgewerkt worden om te kunnen stellen dat negatieve effecten op de omgeving helemaal uit te sluiten zijn. Er moet bijvoorbeeld nog nader onderzoek gedaan worden naar de aspecten van verkeer, geluid, ecologie, bodem en geur. Op voorhand is echter de verwachting dat er voldoende mogelijkheden zijn om keuzes te maken en maatregelen te treffen zonder dat dit nadelige milieueffecten heeft. Onderstaand zijn per thema de conclusies beschreven.
Voor onderhavig plan geldt dat, wanneer wordt voldaan aan de gestelde eisen en maatregelen uit de onderzoeken en de aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling, naar verwachting geen belangrijk nadelige milieugevolgen optreden. De conclusie is dat het doorlopen van een m.e.r.-procedure voor de ontwikkeling van fase 2 & 3 niet noodzakelijk is.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van voorliggend TAM-omgevingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
Voorliggend plan betreft een TAM-omgevingsplan. TAM-IMRO is bedoeld voor gemeenten die nog geen gebruik kunnen maken van het planvormingsdeel van het DSO. Bijvoorbeeld doordat de plansoftware nog niet alle daarvoor benodigde functies biedt. Het kan ook zijn dat de gemeente te weinig tijd rest om het planproces goed te beproeven. Of dat er nog onvolkomenheden zijn in de landelijke voorziening. Met TAM-IMRO kunnen gemeenten toch hun omgevingsplannen wijzigen.
Kort gezegd houdt TAM-IMRO in dat de huidige techniek voor planvorming tijdelijk kan worden gebruikt onder de Omgevingswet. Deze techniek betreft de bestaande uitwisselingsstandaard IMRO (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de bestaande voorziening Ruimtelijke Plannen. IMRO is een bekende en functionerende techniek. De TAM-IMRO vraagt niet om alternatieve software. Het gaat meer om langduriger gebruik van de bestaande systemen en koppelingen.
De regels en verbeelding van voorliggend TAM-omgevingsplan zijn dan ook opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP). De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van een bestemmingsplan. Dit TAM-omgevingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het TAM-omgevingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de functies zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in zes hoofdstukken:
De IMRO-standaarden maken het niet mogelijk om een regeling te beginnen met een ander hoofdstuk dan hoofdstuk 1. De naamgeving van het hoofdstuk kan worden gewijzigd, maar hoofdstuk 1 blijft altijd zichtbaar. De IMRO-standaarden bieden ook geen mogelijkheid tot het gebruik van paragrafen. Ook voor de artikelen geldt dat deze in IMRO automatisch worden genummerd en dat de nummering dus bij ‘artikel 1’ begint. Voor het TAM-IMRO omgevingsplan is de IMRO hoofdstuk- en artikelnummering onhoudbaar, omdat het omgevingsplan van rechtswege al een hoofdstuk 1 en een artikel 1 kent. Deze nummers zijn dus al bezet.
Om duidelijk te maken hoe een TAM-IMRO omgevingsplan zich verhoudt tot de rest van het omgevingsplan, stelt de VNG voor om na het object Regels en voor het toevoegen van het object Hoofdstuk een preambule op te nemen. De preambule geeft aan hoe het TAM-IMRO omgevingsplan in samenhang met de rest van het omgevingsplan gelezen moeten worden. Als het TAM-IMRO omgevingsplan wordt geraadpleegd, is de preambule direct zichtbaar boven de regels.
Een TAM-Omgevingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit TAM-omgevingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen functies in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld. Voor onderhavig TAM-omgevingsplan is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de regels en bepalingen voor vergelijkbare functies en activiteiten uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan voor fase 1 van de woonwijk Halvinkhuizen. Deze zijn wel dusdanig omgevormd dat deze voldoen aan de regels van de Omgevingswet.
Paragraaf 1 van de regels bevat de algemene bepalingen. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het TAM-omgevingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'meet- en rekenbepalingen' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
In dit artikel staat beschreven welk gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval strijdig is met het TAM-omgevingsplan.
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
Het voor een bepaalde locatie vaststellen van nieuwe regels in een TAM-IMRO omgevingsplan zorgt er niet voor dat de oude regels op die locatie automatisch vervallen. Met andere woorden: het is niet mogelijk om in een TAM-IMRO omgevingsplan te ‘ponsen’. Om te voorkomen dat op een bepaalde locatie zowel nieuwe als oude regels gelden, is in dit TAM-omgevingsplan een toepassingsbereikbepaling opgenomen in artikel 5 van de algemene bepalingen.
In de paragraaf met regels voor functies en activiteiten is opgenomen welke activiteiten waar zijn toegestaan. Voor fase 2 en 3 in Halvinhkhuizen gelden er twee hoofdactiviteiten:
De voor groen aangewezen gronden zijn bedoeld voor de structuurbepalend groen samen met de bestaande houtwallen en water. Met deze bestemming wordt de groen- en waterstructuur geborgd. Binnen de groenbestemming kunnen ook de fiets en wandelpaden worden aangelegd.
Het grootste deel van het plangebied heeft de globale functieaanduiding 'Woongebied'. Binnen dit gebied mogen alle binnen een woonwijk normaal voorkomende voorzieningen gebouwd of aangelegd worden. Op de verbeelding is niet aangegeven waar de woningen, de buurtwegen, groenvoorzieningen en andere binnen een woongebied behorende functies en voorzieningen moeten komen.
In het woongebied zijn zowel grondgebonden als gestapelde woningen toegestaan. De gestapelde woningbouw is wel alleen in het middengebied van de woonwijk Halvinkhuizen toegestaan. Daarvoor geldt een maximum van zes bouwlagen (18 meter).
Daarnaast is binnen het woongebied een school en een kinderdagverblijf toegestaan.
Voor het gehele plangebied zal nog een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Om die reden is er naast de vergunningplicht voor bouwen, ook een vergunningplicht voor aanleggen opgenomen. Daarnaast kan met deze vergunningplicht ook getoetst worden of de aan te leggen voorzieningen passend zijn binnen het stedenbouwkundig kader en beeldkwaliteitsplan. Dit is als beoordelingsregel op genomen.
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen, moet getoetst worden aan de specifieke beoordelingsregels die zijn gesteld onder de regels voor bouwen in de functie 'Groen' en bouwen in de functie 'Woongebied'. Daarnaast zijn er beoordelingsregels die altijd gelden, ongeacht binnen welke functie wordt gebouwd. Deze paragraaf bevat deze algemene beoordelingsregels.
Artikel 17 Kostenverhaalsregels
Algemeen
Bij wijzigingen van het omgevingsplan waarbij kostenverhaalsplichtige activiteiten mogelijk worden gemaakt is de gemeente verplicht de kosten voor werken, werkzaamheden en maatregelen voor het aanleggen van openbare voorzieningen naar evenredigheid te verhalen op initiatiefnemers van kostenverhaalsplichtige activiteiten die profijt hebben hiervan. Kostenverhaalsplichtige activiteiten zijn gedefinieerd in artikel 8.13 van het Omgevingsbesluit. Het betreft:
Op grond van artikel 13.12 Omgevingswet is het verboden een kostenverhaalsplichtige activiteit uit te voeren voordat de kostenverhaalsbijdrage betaald is. Betaling vindt plaats op grond van een kostenverhaalsbeschikking, welke aangevraagd moet worden door degene die een bouwactiviteit wil starten.
Als het kostenverhaal voor het betreffende kostenverhaalsgebied niet verzekerd is door gemeentelijke gronduitgifte of door anterieure overeenkomsten met private partijen die zeggenschap hebben over de grond (hierna: eigenaren), dient de gemeente in het omgevingsplan het kostenverhaalsgebied aan te wijzen en daar kostenverhaalsregels aan te verbinden. Deze kostenverhaalsregels leiden tot een berekening van kostenverhaalsbijdragen voor eigenaren in het betreffende gebied door die bijdrage bruto te bepalen. Als een eigenaar de bouwactiviteit wil starten moet hij, zoals gezegd, een kostenverhaalsbeschikking vragen. De gemeente bepaalt de bijdrage dan netto. (zie verder de toelichting op artikel 17.2 ad c).
Ad artikel 17.1 Kostenverhaalgebied
Voor de ontwikkeling van Halvinkhuizen fase 2 en 3 zijn kostenverhaalregels opgesteld. Deze regels zijn gekoppeld aan het kostenverhaalsgebied 'overige zone – kostenverhaalgebied Halvinkhuizen fase 2 en 3', zoals opgenomen in het omgevingsplan.
Het kostenverhaalsgebied volgt de afbakening van het gebied waarvoor het omgevingsplan wordt gewijzigd. Het omvat alle gronden waar bouwactiviteiten mogelijk worden gemaakt en alle gronden waar openbare ruimte wordt aangelegd of aangepast.
Enkele delen van het gebied waarvoor het omgevingsplan wordt gewijzigd zijn daarvan uitgezonderd. Op deze delen is geen sprake van aangewezen bouwactiviteiten in de zin van artikel 8.13 Omgevingsbesluit.
Ad artikel 17.2 Aanvraag kostenverhaalsbeschikking
Degene die wil bouwen op een plek die in de kostenverhaalsregel van het betreffende kostenverhaalsgebied is aangewezen als een kostenverhaalsplichtige activiteit, dient voordat wordt gestart met de uitvoering de kostenverhaalsbijdrage (anders gezegd: de verschuldigde geldsom) betaald te hebben aan de gemeente. Daartoe moet, volgens artikel 13.18 lid 1 Omgevingswet, een kostenverhaalsbeschikking aanvragen, als geen kostenverhaalsovereenkomst met de gemeente is afgesloten.
Om die beschikkingsaanvraag te kunnen behandelen heeft de gemeente tenminste de gegevens nodig die genoemd zijn in het artikel aanvraag kostenverhaalsbeschikking:
Ad artikel 17.3 Aanspraak op vergoeding kosten werken, werkzaamheden en maatregelen
Kosten die een aanvrager zelf heeft gemaakt voor de voorziene werken, werkzaamheden en maatregelen worden afgetrokken van de bruto-kostenverhaalsbijdrage. Veelal zullen dat kosten die gemaakt zijn om de uitgeefbare gebieden, anders gezegd de kavel(s) waarvoor de kostenverhaalsbeschikking wordt aangevraagd bouwrijp te maken. Dat wil nog niet zeggen dat in alle gevallen op die kavel(s) dan alle kosten steeds al gemaakt zullen zijn op het moment dat de kostenverhaalsbeschikking wordt aangevraagd. Het is denkbaar dat dit (voor een deel) na dat aanvraagmoment plaatsvindt. De kosten zijn evenwel wel verdisconteerd in de raming van de kostenverhaalsregel en daarmee verdisconteerd in de kostenverhaalsbijdrage. Als dit latere deel niet wordt gecorrigeerd met een aftrek van de bruto-kostenverhaalsbijdrage, dient er later nog een correctie plaats te vinden. Dat kan op basis van deze vergoedingsregeling. Het is ook mogelijk dat een aanvrager, behalve kosten op de eigen bouwkavel(s), ook kosten maakt voor de inrichting van (delen van) de openbare ruimte De praktijk laat zien dat het inrichten van de openbare ruimte meestal plaatsvindt nadat de kavels bouwrijp zijn gemaakt en bebouwd worden. Op dat moment bestaat er geen recht meer op aftrek van de bruto-kostenverhaalsbijdrage. Want die beschikking is dan al verleend. Ook hiervan geldt dat de kosten van de inrichting van de openbare ruimte wel zijn geraamd in de kostenverhaalsregel en daarmee verdisconteerd in de kostenverhaalsbijdrage.
Ad artikel 17.4 Behandeltermijn en tijdstip indiening verzoek om eindafrekening
Op grond van artikel 13.20 lid 4 van de Omgevingswet kan een belanghebbende de gemeente verzoeken om een eindafrekening als er minstens vijf jaren zijn verstreken na betaling van de verschuldigde geldsom (het bedrag van de kostenverhaalsbeschikking). Dit wordt ook wel tussentijdse afrekening genoemd. Voor de betreffende belanghebbende geldt dit alsdan als eindafrekening. De betekenis van dit artikel is dat, als de gemeente verzoeken om een tussentijdse afrekening verspreid over een kalenderjaar ontvangt, zij niet steeds per verzoek de herberekeningen hoeft te maken. De gemeente bundelt deze verzoeken en behandelt ze op één gezamenlijk moment in het jaar. Om dat goed te kunnen doen is vereist dat de verzoeken binnen 8 weken voor dat behandelmoment zijn ingediend. Worden ze later ingediend dan schuift de behandeling ervan dus door naar het volgende jaar.
Ad artikel 17.5 Eindafrekening en indieningsvereisten verzoek om eindafrekening
In lid 1 wordt de termijn bepaald waarop de gemeente de eindafrekening vaststelt. Dit betreft een andere kwestie dan de behandeling van verzoeken om tussentijdse afrekening zoals hiervoor beschreven. In dit artikel gaat het om een ambtshalve eindafrekening, dus niet op een (tussentijds) verzoek van de houders van kostenverhaalsbeschikkingen. Omdat zij reeds een eindafrekenbesluit (op hun verzoek) hebben gekregen, wordt voor hen niet opnieuw een eindafrekenbesluit genomen.
Het opstellen van een eindafrekening is bedoeld om vast te stellen of de ontvanger van een kostenverhaalsbeschikking niet teveel heeft betaald. Hij betaalt in een stadium dat niet alle werken, werkzaamheden en maatregelen zijn uitgevoerd en de kosten dus nog een raming betreffen. Als de werken, werkzaamheden en maatregelen zijn uitgevoerd kan zich de situatie voordoen dat sommige ervan goedkoper blijken te zijn uitgevallen en andere duurder.
De Omgevingswet bepaalt dat, als het saldo van de totale werkelijk kosten lager is, de ontvanger van de kostenverhaalsbeschikking recht op terugbetaling als het herberekende bedrag meer dan 5% lager blijkt te zijn dan het betaalde bedrag. Dan krijgt de ontvangen het meerdere boven die 5%-meevaller terugbetaald met rente. De in dit artikel genoemde rente betreft de gemeentelijke rekenrente, zoals opgenomen als discontovoet in tabel 5 van artikel 17.10. Met andere woorden: als er in totaalopzicht een meevaller is komt die met een marge van 5% ten gunste van de gemeente. Blijken de werkelijke kosten hoger te zijn dan hoeft, ook volgens de Omgevingswet, de houder van de kostenverhaalsbeschikking geen bedrag bij te betalen.
Om een herberekening te kunnen maken vanuit de werkelijke kosten kiest de gemeente ervoor om de eindafrekening op te stellen als alle werken, werkzaamheden en maatregelen zijn voltooid. Vervolgens is rekening gehouden met een bepaalde periode voor ontvangst en verzameling van de facturen.
De situatie kan zich voordoen dat weliswaar alle werken, werkzaamheden en maatregelen zijn voltooid, maar dat nog niet voor alle bouwactiviteiten kostenverhaalsbeschikkingen zijn aangevraagd. Dan doet zich de vraag voor hoe kan worden omgegaan met een eindafrekening voor degenen die na het moment van eindafrekening een kostenverhaalsbeschikking vragen. Omdat de gemeente er met lid 1 van dit artikel van uit gaat dat deze eindafrekening plaatsvindt als alle voorziene werken, werkzaamheden en maatregelen voltooid zijn, worden de werkelijke kosten dan geacht bekend te zijn. Dat betekent dat er geen verschil meer kan zijn tussen geraamde en werkelijke kosten. De kostenverhaalsbeschikkingen van degenen die deze aanvragen na de eindafrekening gaan per definitie uit van de werkelijke kosten. Omdat er geen verschil kan zijn, kan een recht op terugbetaling ook niet aan de orde zijn. Om die reden is in lid 2 op voorhand duidelijk gemaakt dat er geen sprake kan zijn van zo'n terugbetaling
Ad artikel 17.6 Tijdvak voor het kostenverhaal
Voor het kostenverhaalsgebied gaat de gemeente, ten tijde van het eerste besluit tot vaststelling van de kostenverhaalsregel in het omgevingsplan voor het kostenverhaalsgebied uit van een periode van 13 jaren tot afronding. De gemeente is reeds enige tijd bezig geweest met de voorbereiding van deze bouwontwikkeling. Deze jaren zijn niet meegerekend bij de vaststelling van het tijdvak van de ontwikkeling. Gerekend is met een peildatum die is vastgesteld op 1 januari van het jaar waarin het besluit is genomen tot wijziging van het omgevingsplan met het oog op dit kostenverhaalsgebied. Daarmee wordt gedoeld op het eerste besluit tot wijziging van het omgevingsplan waardoor een kostenverhaalsregel voor dit kostenverhaalsgebied in het omgevingsplan is opgenomen.
Met de aanduiding 'eerste besluit' wordt gedoeld op de mogelijkheid dat de gemeente de kostenverhaalsregel kan herzien door een besluit tot wijziging van het omgevingsplan op dit punt. Het grondexploitatieproces is een dynamisch geheel. De raming van kosten kan veranderen (bijvoorbeeld door stijging of daling van arbeidsloon of prijzen van grondstoffen). Ook de periode kan veranderen. Veranderingen in de markt kunnen ertoe leiden dat de ontwikkeling sneller of juist langzamer verloopt. Het is daarom denkbaar dat het tijdvak onderhevig is aan aanpassing. Om een meetmoment te hebben moet duidelijk zijn wanneer de gemeente voor het eerst heeft besloten voor dit gebied een kostenverhaalsregel in het omgevingsplan op te nemen. Het werken met een prijspeildatum werkt door in de hoogte van de kostenverhaalsbijdrage. De reden daarvan is dat de kosten en opbrengsten in de tijd worden uitgezet en er over die tijd rekening wordt gehouden met rente (over kosten en opbrengsten die al gerealiseerde zijn) en indexeringen (over kosten en opbrengsten waarvan de realisering nog verwacht wordt). Door de prijspeildatum te koppelen aan het jaar waarin dat eerste besluit wordt genomen ontstaat er een meetmoment dat doorwerkt in de eindafrekening.
In bepaalde opzichten zijn de kostenverhaalsregels globaal van karakter. Er is namelijk geen concretisering van het grondgebruik ten opzichte van de Verbeelding.
Er is geen nadere projectie van de inrichting van de openbare ruimte, er is geen verkaveling van de woningtypen en prijscategorieën. Er is wel een verdeling van het bouwprogramma. Voor de woningen is een procentuele verdeling van 13 woningtypen gehanteerd in 6 verschillende prijscategorieën. Naast woningbouw is een maatschappelijke voorziening (school) voorzien in het exploitatiegebied. Het grondgebruik betreft een extrapolatie van het grondgebruik zoals dat in fase 1 van Halvinkhuizen is gehanteerd en dat past binnen de gebiedsvisie Halvinkhuizen. Voor de raming van kosten van bouw- en woonrijp maken is een civiele kostenraming opgesteld op basis van onderzoek van een kostendeskundige. Omdat er geen verkaveling is van de woningtypen en prijscategorieën is er – voor de uitgeefbare delen van het kostenverhaalsgebied – geen differentiatie van de grondopbrengsten per eigendom. Om te komen tot de berekening van een kostenverhaalsbijdrage is daarom aan de grond onder elke woning een gemiddelde grondwaarde toegekend. Hoe dat is gedaan is bij artikel 17.13 toegelicht.
De gemeente gaat ervan uit dat in een later stadium, als er meer bekend is over de invulling van het kostenverhaalsgebied, er een verkaveling wordt opgesteld (door middel van een kaart) en als bijlage aan de Motivering van het dan te nemen besluit tot wijziging van het omgevingsplan wordt gevoegd. Zodra dat het geval is, kunnen de kostenverhaalsbijdragen concreter worden bepaald. In een verkavelingskaart wordt dan per kavel aangeduid van welke prijscategorie wordt uitgegaan (en hoeveel van de betreffende categorie). Omdat er dan een differentiatie zal zijn van die prijscategorieën, verdeeld over de kavels, kan in de kostenverhaalsregels gerekend worden met verschillen in potentiële grondopbrengst. Dat betekent dat de kostenverhaalsbijdrage voor elke kavel dan verschillend zal zijn.
Ad artikel 17.7 Opbrengsten
De opbrengsten voor de uitgeefbare kavels ten behoeve van de woningbouw en de school zijn gecalculeerd en onderstaande tabel geeft een overzicht van de gemiddelde opbrengst per eenheid per (woning)categorie
tabel 1a Grondopbrengsten per prijscategorie (prijspeil 1-1-2025 en excl. btw)
tabel 1b Totale grondopbrengsten (prijspeil 1-1-2025 en excl. btw)
De grondwaarden zijn gecalculeerd op marktconforme wijze en met de toepassing van zowel een residuele als comparatieve methode . Dit sluit aan op het gemeentelijk grondprijsbeleid. Voor de sociale huurwoningen en de school geldt dat een vaste grondprijs is toegepast conform het gemeentelijk grondprijsbeleid.
De onderbouwing van de grondopbrengsten is in de hierna volgende figuur weergegeven.
Ad artikel 17.8 Inbrengwaarden inclusief waarden van gronden en te slopen opstallen
In de Begripsbepalingen is het begrip inbrengwaarde gedefinieerd. Deze is voor dit kostenverhaalsgebied geraamd door middel van schatting, namelijk door toepassing van de comparatieve methode (transacties van vergelijkingsobjecten, mede ontleend aan fase 1 van Halvinkhuizen ermee rekening houdend met het tijdsverloop sinds het aangaan van die transacties ).
In artikel 8.17 Omgevingsbesluit worden onder inbrengwaarden verstaan de onderdelen B1 tot en met B4 van bijlage IV van het Omgevingsbesluit. Deze zijn in dit artikel kort aangeduid met de termen
a. Waarde van gronden en te slopen opstallen;
b. Kosten vrijmaken van rechten, etc
c. Kosten van sloop en verwijdering/verplaatsing opstallen, obstakels;
d. Saneringskosten en kosten van grondwerk
De onderdelen c en d als bedoeld in de definitie van inbrengwaarden, is verdisconteerd in de raming zoals opgenomen in artikel 17.9.
tabel 3 Inbrengwaarden gronden en opstallen (netto vergoeding op prijspeil 1-1-2025)
Verwerving
De eigendomssituatie is weergegeven met onderstaande figuur:
Figuur 1: eigendomssituatie
Alleen de gronden die met nummer 1 zijn aangeduid zijn eigendom van de gemeente. Wanneer deze eigendomssituatie wordt vergeleken met de functies die in het omgevingsplan aan de locaties worden toegedeeld blijkens de Verbeelding, zullen de functies die als openbare voorziening zijn toegedeeld niet integraal kunnen worden gerealiseerd als de gemeente de realisatie niet op zich neemt. Die gronden zullen door de gemeente verworven moeten worden. Ook is verwerving nodig van de bedrijven op de gronden die zijn aangeduid met nummer 6 en 7. Deze bedrijven kunnen niet worden voortgezet nu er woonfuncties aan de locaties worden toegedeeld. Bovendien veroorzaken ze hinder die de realisatie van een deel van de beoogde woningbouw verhindert. Om tot woningbouw te komen zullen deze gronden door de gemeente moeten worden verworven.
Het is ten tijde van vaststelling van het plan voor Halvinkhuizen fase 2 en 3 nog niet duidelijk of de gronden voor de openbare ruimte minnelijk verworven kunnen worden of dat onteigening nodig zal zijn. De inzet van de gemeente is dat de gronden minnelijk worden verworven.
Ad artikel 17.9 Overige kosten waaronder buitenplanse kosten
Tabel 4 van dit artikel geeft het overzicht van alle geraamde kosten. De onderbouwing van deze raming is opgenomen in de Kostenraming, Bijlage 3 bij de Regels van het omgevingsplan.
tabel 4 Overige kosten inclusief buitenplanse kosten (excl. btw en prijspeil 1-1-2025)
Tabel 4a geeft een uitsplitsing van het bedrag dat in tabel 4 is opgenomen voor de inbreng van gronden voor de ontsluitingsweg. Met inbreng worden hier de verwerkingskosten bedoeld.
tabel 4a Verwervingskosten ontsluitingsweg (excl. btw en prijspeil 1-1-2025)
De raming van de onderzoekskosten is gebaseerd op kengetallen.
Voor bodemsanering zijn nog geen kosten geraamd; onbekend is of en zo ja welke verontreinigingen aanwezig zijn.
Het bedrag voor nadeelcompensatie betreft een raming voor 15 adressen á € 615.000. Gemiddeld wordt een bedrag van € 40.994 per adres geraamd.
Wat de plankosten betreft, het totaal van de raming ervan is opgenomen in de tabel van dit artikel (plankosten en voorbereiding, toezicht op de uitvoering). De onderbouwing ervan is opgenomen in Bijlage 10 Invulling plankostenscan bij de Motivering van de Regels van het Omgevingsplan. Deze bijlage betreft de toepassing van de regeling plankosten zoals opgenomen in de Omgevingsregeling, bijlage XIV. De raming is bepaald door invulling van de zogenaamde plankostenscan, die als hulpmiddel is geboden bij bijlage XIV van de Omgevingsregeling.
De plankosten voor het nieuw aan te leggen ontsluiting Fase 3 buiten het kostenverhaalsgebied zijn geen onderdeel van de regeling plankosten en vormen dus geen onderdeel van de ingevulde plankostenscan.. Hiervoor is aparte raming gemaakt van de kosten voor planvoorbereiding, onderzoeken en planbegeleiding. € 240.000.
In de tabel worden de diverse werken, werkzaamheden en maatregelen voor 100% toegerekend aan het kostenverhaalsgebied. Deze werken, werkzaamheden en maatregelen worden alleen ten behoeve van het kostenverhaalsgebied verricht en leveren geen profijt op voor andere gebieden.
De ontsluiting buiten het kostenverhaalsgebied wordt alleen aangelegd voor het kostenverhaalsgebied; gronden daarbuiten worden er niet (beter) door ontsloten.
De situering van de nieuw aan te leggen ontsluiting en de eigendomssituatie is weergegeven met onderstaande figuur (met aanduiding van de kadastrale percelen):
Figuur 2 Situering nieuwe ontsluiting
De eigendomssituatie is aangegeven met de hierna volgende figuur.
Figuur 3 Eigendomssituatie gronden voor nieuwe ontsluiting
Ad artikel 17.10 en 17.11 Rekenparameters, fasering en contante kosten en opbrengsten
Om rekening te houden met invloeden van rente en kosten- en opbrengstenstijgingen (indexering) zijn de kosten en opbrengsten in de tijd uitgezet. Er is gedurende de tijdsduur van het gekozen tijdvak rekening gehouden met rente (over kosten en opbrengsten die al gerealiseerd zijn) en indexeringen (over kosten en opbrengsten waarvan de realisering nog verwacht wordt). De parameters voor rente en indexering zijn opgenomen in de planregels en hieronder weergeven in tabel 5. Door rekening te houden met invloeden van rente en indexering ontstaan geraamde bedragen op eindwaarde. Aan de hand van de aangehouden disconteringsvoet zijn deze bedragen teruggerekend naar een waarde op de prijspeildatum (de netto contante waarde). Dit alles is opgenomen in de navolgende tabel:
tabel 5 Parameters
Uitgangspunt bij de toerekening van inflatie is dat de jaarlijkse voorziene inkomsten en uitgaven gemiddeld in het midden van de betreffende periode (jaren) worden gerealiseerd. Voor de berekening van de netto contante waarde geldt dat de kosten en opbrengsten vanaf het einde van de betreffende periode (jaren) contant worden gemaakt naar 1-1-2025.
De contante waarden van de kosten en opbrengsten worden vervolgens bepaald door toepassing van deze parameters. Bij de fasering van kosten en opbrengsten, en dus de berekening van rente, inflatie en het contant maken van de kastroom. is uitgegaan van de hierna aangegeven indicatieve planning:
Figuur 4
De kostenverhaalsbijdrage wordt berekend aan de hand van de contant gemaakte kosten en opbrengsten zoals opgenomen in de volgende tabellen.
tabel 6 Contante kosten
tabel 7 Contante opbrengsten per woningcategorie
Ad artikel 17.12 Verhaalbare kosten en te verhalen kosten na macro-aftopping
Dit artikel is ervoor bedoeld om duidelijk te maken wat het totaal aan geraamde verhaalbare kosten is. Artikel 13.14 lid 2 van de Omgevingswet verwoordt daartoe het zogenaamde principe van macro-aftopping: "Als de te verhalen kosten, verminderd met de door het bestuursorgaan ontvangen of te ontvangen bijdragen en subsidies van derden, hoger zijn dan de opbrengsten van de gronden binnen het kostenverhaalsgebied, kan het bestuursorgaan die kosten slechts verhalen tot ten hoogste het bedrag van de opbrengsten."
Om te kunnen bepalen of alle kosten opwegen tegen de opbrengsten moeten ze met elkaar in verband worden gebracht. Voor dat doel is het totaal weergegeven van de geraamde (contant gemaakte) kosten die in principe verhaalbaar zijn.
tabel 8 Verhaalbare kosten
Dit betekent dat niet alle geraamde kosten verhaalbaar zijn, maar er een tekort is op het kostenverhaal van € 2.049.000.
Ad artikel 17.13 Verdeling van de verhaalbare kosten over de activiteiten
De bruto-kostenverhaalsbijdrage wordt voor het kostenverhaalsgebied wordt bepaald op €
Hierbij is rekening gehouden met een gemiddelde van de grondwaarden van de prijscategorieën, rekening houdend met de volgende procentuele verdeling met de volgende aantallen:
1. Sociale huur beneden-bovenwoning 5% met 46 stuks
2. Sociale huur appartementen 20% met 184 stuks
3. Sociale huur rijwoning 5% met 46 stuks
4. Middenhuur appartementen 5% met 46 stuks
5. Goedkope koop 15% met 138 stuks
6. Betaalbare koop appartementen 5% met 46 stuks
7. Betaalbare koop beneden-bovenwoning 5% met 46 stuks
8. Betaalbare koop rug-aan-rugwoningen 5% met 46 stuks
9. Middeldure koop appartementen 5% met 46 stuks
10. Middeldure koop rijwoning 15% met 138 stuks
11. Dure koop geschakelde woning 5% met 46 stuks
12. Dure koop twee-onder-een-kap 5% met 46 stuks
13. Dure koop vrije kavel 5% met 46 stuks
Het betreft 920 woningen. Het bedrag van € 65.386 per woning is daarmee het bedrag aan verhaalbare kosten gedeeld door 920 woningen. Het bedrag van deze bijdrage wordt, tot de datum van verlening van de kostenverhaalbeschikking, vermeerderd met de disconteringsvoet zoals genoemd in de tabel van artikel 17.10.
In paragraaf 6 van de regels staan de overgangsregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met deze wijziging van het omgevingsplan.
Met deze planmotivering is onderbouwd dat met het voorliggende besluit tot wijziging van het omgevingsplan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt bereikt en de toegedachte functies binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd. Gelet hierop kan in het verlengde daarvan aangenomen worden dat realisatie economisch uitvoerbaar is. Op voorhand is er geen reden om aan te nemen dat de toegedachte functies om financiële redenen op langere termijn niet zullen worden gerealiseerd.
De Memorie van motivering geeft aan dat het voldoende is om, waar nodig met onderzoek, vast te stellen dat op voorhand aannemelijk is dat de functie binnen een redelijke termijn kan worden gerealiseerd. Alleen als evident is dat een functie binnen een redelijke termijn onuitvoerbaar is, moet het toedelen daarvan achterwege blijven. Als op voorhand duidelijk is dat de toegedachte functie om financiële redenen op langere termijn niet zal worden gerealiseerd, behoort de functie niet mogelijk te worden gemaakt.
Als bij een project op voor hand onzekerheid bestaat over bovenstaande dan is het advies nader onderzoek te doen naar de economische uitvoerbaarheid en de resultaten daarvan op te nemen in deze planmotivering.
Kostenverhaal
Op grond van artikel 13.11 Omgevingswet is de gemeente verplicht tot kostenverhaal, indien sprake is van een of meerdere aangewezen bouwactiviteiten. Het gaat hier om kostenverhaalsplichtige activiteiten als genoemd in artikel 8.13 Omgevingsbesluit, (hierna "een aangewezen bouwactiviteit").
Dit houdt in dat de gemeenteraad kostenverhaalsregels dient vast te stellen in het omgevingsplan, tenzij middels gemeentelijke gronduitgifte dan wel, of in combinatie met, een anterieure overeenkomst, cofinanciering, subsidies, gemeentelijk krediet de kosten die het vanwege artikel 8.15 Omgevingsbesluit maakt anderszins verzekerd zijn dan wel vrijstelling wordt/is verleend voor de kosten in de gevallen genoemd in artikel 8.14 Omgevingsbesluit.
In artikel 8.15 van het Omgevingsbesluit worden de kostensoorten in de tabellen A en B van bijlage IV aangewezen als verhaalbare kostensoorten. In onderdeel A11 staat “Nadeelcompensatie aan derden als bedoeld in hoofdstuk 15 van de wet”.
Beoordeling
De gemeente Putten is slechts deels eigenaar van de gronden in het besluitgebied waar de ontwikkeling Halvinkhuizen fase 2 en 3 is voorzien. Tevens konden niet met alle partijen anterieure afspraken worden gemaakt over het kostenverhaal. De gemeente heeft daarom in de planregels van dit plan de kosten publiekrechtelijk geregeld.
Hierdoor is het kostenverhaal verzekerd en afgedekt. De economische uitvoerbaarheid van dit wijzigingsbesluit kan derhalve worden geacht te zijn aangetoond.
Na de terinzagelegging van het ontwerp TAM-omgevingsplan, zal een informatieavond georganiseerd worden. Een verslag hiervan, alsmede andere activiteiten in het kader van het participatietraject horende bij dit onderhavige planvoornemen, worden toegevoegd aan het voorliggende TAM - IMRO plan.
Ook de verschillende overlegpartners van de gemeente zoals o.a. Provincie Gelderland en het waterschap kunnen tijdens deze periode middels een zienswijze regeageren op het plan.
Bij de ontwikkeling van Halvinkhuizen regelmatig gecommuniceerd met omwonenen. Voor de fase 2 en 3 zijn omwonenden eerst uitgenodigd om aandachtspunten en wensen aan te geven. Vervolgens plannen verder uitgewerkt en is in november een spreekuur georganiseerd voor omwonenden om kennis te nemen van de plannen en een reactie te geven. Op 18 december is een algemene informatieavond georganiseerd waarin dit ontwerp omgevingsplan is toegelicht.
Het ontwerp TAM-omgevingsplan en de bijbehorende stukken liggen voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage. Binnen deze zes weken vanaf het moment van terinzagelegging van het ontwerp-omgevingsplan kan een ieder zienswijzen inbrengen. Dit kan schriftelijk of mondeling plaatsvinden.