direct naar inhoud van Motivering
Plan: TAM- omgevingsplan Hoofdstuk 22n Huddingweg 6
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.TAMHuddingweg6-ON01

Motivering

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Huddingweg 6, te Putten bevindt zich een woning met omliggende agrarische gronden. De initiatiefnemer is voornemens een bijgebouw te realiseren. De locatie van dit bijgebouw ligt buiten de woonbestemming en het bijbehorende bouwvlak, daarnaast overschrijdt het bijgebouw het maximale toegestane oppervlakte aan bijgebouwen behorend bij de woonbestemming. Voor deze ontwikkeling zullen sloopmeters worden aangekocht.

Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, moet er afgeweken worden van het planologische regime en moet hiervoor het (tijdelijke) omgevingsplan gewijzigd worden. Met dit wijzigingsbesluit wordt de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

Deze motivering gaat in op de achtergronden van dit wijzigingsbesluit, en de relatie met het wettelijk kader. Naast de motivering staat de toelichting op het omgevingsplan. De toelichting op het omgevingsplan gaat in op de technische kenmerken van het plan en bevat ook de juridische plantoelichting. Die toelichting is te vinden in het wijzigingsbesluit. 

Achtergrond: wat is een 'wijzigingsbesluit'?
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. De Omgevingswet zorgt voor veranderingen in de wet- en regelgeving rondom ruimtelijke ordening, bouwen, milieu en andere thema's die samenhangen met de fysieke leefomgeving. Een gevolg van de Omgevingswet is dat het instrument 'bestemmingsplan' komt te vervallen. Hiervoor in de plaats komt één omgevingsplan voor het hele grondgebied van de gemeente. Het gemeentelijke omgevingsplan zal, net als het bestemmingsplan, regels bevatten over ruimtelijke ordening, bouwen, aanleggen en slopen. Maar de reikwijdte van het omgevingsplan is breder: ook regels uit gemeentelijke verordeningen, die gaan over de fysieke leefomgeving, komen terecht in het omgevingsplan. Daarnaast zal het omgevingsplan regels over milieu bevatten. Het gaat daarbij vaak om regels die voorheen vanuit de rijksoverheid werden gesteld, zoals waarden voor geluid. Zulke oude rijksregels worden aangeduid als de 'bruidsschat'.

Het omzetten van het oude naar het nieuwe stelsel kost tijd. Het omgevingsplan komt stapsgewijs tot stand. Zolang het definitieve omgevingsplan voor de gehele gemeente nog niet is vastgesteld, gelden nog de oude regels, zoals het oude bestemmingsplan. Die oude regels worden vanaf 1 januari 2024 aangeduid als 'het tijdelijke deel' van het omgevingsplan.

De komende jaren zal het tijdelijke deel van het omgevingsplan stapsgewijs worden vervangen door nieuwe regels in het omgevingsplan. Dat gebeurt met wijzigingsbesluiten. Dit wijzigingsbesluit vervangt de regels in het tijdelijk deel (de oude bestemmingsplannen) door nieuwe regels, die nodig zijn om de ontwikkeling mogelijk te maken.  

1.2 Ligging plangebied

De locatie aan de Huddingweg 6, te Putten ligt in het buitengebied en ten zuiden van Putten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.TAMHuddingweg6-ON01_0001.png"
Het plangebied is gelegen ten zuiden van Putten

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.TAMHuddingweg6-ON01_0002.png"
Ligging plangebied (rood)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.TAMHuddingweg6-ON01_0003.png"
Ligging plangebied (rood)

1.3 Toets wet- en regelgeving

Omgevingsplan
Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en vanaf dat moment beschikt iedere gemeente over een gemeentedekkend omgevingsplan. Het gemeentelijk omgevingsplan bestaat vooralsnog uit het omgevingsplan van rechtswege. Dit betreft het tijdelijk deel van het omgevingsplan, bestaande uit (art. 22.1 Ow):

  • de besluiten, bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet;
  • de kaarten, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet, en de besluiten, bedoeld in artikel 3.5, derde lid, van die wet;
  • de regels waarvoor op grond van artikel 22.2, eerste lid, is bepaald dat ze tijdelijk deel uitmaken van het omgevingsplan.

De besluiten, kaarten en regels die voor dit planvoornemen relevant zijn komen hieronder nader aan de orde.

Voor het plangebied is het 'Veegplan Westelijk Buitengebied', vastgesteld op 4 oktober 2018, van kracht. De gronden van het perceel hebben in het geldende bestemmingsplan de bestemmingen natuur, wonen en agrarisch. Op het gedeelte waar het bijgebouw voorzien is, rust geen archeologische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.TAMHuddingweg6-ON01_0004.png"
Uitsnede bestemmingsplan 'Veegplan Westelijk Buitengebied'

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. De toekomstige situatie beschrijft de doelen voor het projectgebied, het initiatief en de strijdigheden met het omgevingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 en 4 het project getoetst aan relevant beleidskader en aan relevante aspecten van de fysieke leefomgeving. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische vormgeving van het plan. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de haalbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Op het perceel bevindt zich een woning met twee bijgebouwen. Om de woning heen bevinden zich bosschages en agrarische gronden. De woning wordt ontsloten op de Huddingweg.

Een deel van het huidige bestemmingsvlak wonen bevindt zich in de achterliggende bosschage. Bij de woning bevinden zich twee bijgebouwen met een gezamelijke oppervlakte van 180 m². Een van de bijgebouwen zit aan de woning vast, het andere bijgebouw ligt te noordwesten van de woning.

De eigenaren van de woning hebben de omliggende gronden in beheer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.TAMHuddingweg6-ON01_0005.png"
Luchtfoto bestaande situatie

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemers hebben het voornemen om een extra schuur te realiseren. Het voornemen is om deze schuur te realiseren buiten het huidige woonvlak. Het huidige woonvlak ligt voor een deel binnen de bosschages achter de woning. Op deze plek een schuur realiseren is niet wenselijk. Naast de bestaande schuur is er wel ruimte voor de nieuwe schuur.

De omliggende agrarische gronden zijn in eigen beheer en hebben exclusief bosschage en gazon een oppervlakte van 2,3 hectare. Het onderhoud van de agrarische gronden, de natuur en de eigen tuin, zorgt ervoor dat er een grotere oppervlakte nodig is om alles op te slaan. Gezien de oppervlakte van het perceel is extra bebouwing op deze locatie aanvaardbaar.

Op het perceel is reeds 180m² aan bijgebouwen vergund. Dit is meer dan is toegestaan volgens het omgevingsplan. Om de bouw mogelijk te maken zullen er sloopmeters worden aangekocht van een andere locatie in de regio foodvalley, zie ook paragraaf 3.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.TAMHuddingweg6-ON01_0006.png"
Plattegrond gewenste situatie

De beoogde schuur zal een oppervlakte hebben van maximaal 200 m² en wordt gesitueerd achter een bestaande bomensingel, waardoor deze grotendeels aan het zicht wordt onttrokken. De goot- en nokhoogte zullen voldoen aan de op het perceel geldende bouwvoorschriften voor bijgebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.TAMHuddingweg6-ON01_0007.png"
Impressie van de nieuwe schuur

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Besluit kwaliteit leefomgeving

Het Rijk heeft instructieregels gegeven waar het omgevingsplan aan moet voldoen. De regels zijn hoofdzakelijk opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Niet alle instructieregels zijn relevant voor elk besluit tot wijziging van het omgevingsplan. In het wijzigingsbesluit zijn voor zover nodig regels opgenomen met het doel om aan de instructieregels te voldoen.

Deze instructieregels richten zich op de volgende thema's:

Thema   Paragraaf Bkl   Relevant voor besluit?   Verwijzing paragraaf H4  
Veiligheid   5.1.2   Ja   4.6  
Waterbelangen   5.1.3   Ja   4.8  
Luchtkwaliteit   5.1.4.1   Ja   4.7  
Geluid door Activiteiten   5.1.4.2   Ja   4.1  
Geluid van wegen, spoorwegen en industrieterrein   5.1.4.2a   Ja   4.2  
Slagschaduw van windturbines   5.1.4.4a   Nee   -  
Trillingen   5.1.4.4   Nee   -  
Bodemkwaliteit   5.1.4.5   Ja   4.4  
Geur   5.1.4.6   Nee   -  
Ladder voor duurzame verstedelijking   5.1.5.4   Ja   4.10  
Cultureel erfgoed en werelderfgoed   5.1.5.5   Ja   4.3  
Behoud ruimte voor autowegen, autosnelwegen en hoofdspoorwegen   5.1.6.2   Nee   -  
Behoud ruimte voor buisleidingen van nationaal belang   5.1.6.3   Nee   -  
Elektriciteitsvoorziening   5.1.7.3   Nee   -  
Rijksvaarwegen   5.1.7.4   Nee   -  
Toegankelijkheid openbare ruimte   5.1.8   Nee   -  
Voorkomen belemmeringen hoofdspoorweginfrastructuur en rijkwegen   5.2   Nee   -  
Lozen industrieel afvalwater in openbaar vuilwaterriool   5.2   Nee   -  
Bebouwingscontour jacht   5.2   Nee   -  
Bebouwingscontour houtkap   5.2   Nee   -  
Geluid rond luchthavens   5.1.4.3   Nee   -  
Vrije horizon kust   5.1.5.2   Nee   -  
Waddenzee en Waddengebied   5.1.5.3   Nee   -  
Landsverdediging   5.1.7.2   Nee   -  
Communicatie burgerluchtvaart   5.1.7.5   Nee   -  
Landelijke fiets- en wandelroutes   5.2   Nee   -  
Lokale spoorwegen binnen vervoerregio's   5.2   Nee   -  

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Gelderland

De omgevingsvisie Gaaf Gelderland schetst de toekomstvisie van de provincie Gelderland, waarin een gezond, veilig, schoon en welvarend leefklimaat centraal staat. Het document benadrukt het behoud van natuurlijke en culturele waarden, terwijl het inspeelt op grote uitdagingen zoals de energietransitie, klimaatverandering, digitalisering en verstedelijking.

De visie legt de nadruk op duurzaamheid, verbondenheid en economische kracht. Zeven kernambities vormen de leidraad: energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Maatregelen worden uitgewerkt volgens vier “Doe-principes”: Doen, Laten, Zelf en Samen, waarbij samenwerking met inwoners, bedrijven en organisaties essentieel is.

De visie streeft naar een toekomst waarin de Gelderse unieke kwaliteiten – zoals natuur, innovatie en gemeenschapszin – behouden blijven en bijdragen aan een leefbare, dynamische en duurzame provincie voor toekomstige generaties.

Toepassing
Hoewel deze ontwikkeling niet direct aansluit op de omgevingsvisie van provincie Gelderland, zijn er ook geen elementen van deze ontwikkeling strijdig met de inhoud van de omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening provincie Gelderland

De Omgevingsverordening van provincie Gelderland is een juridisch document met daarin de provinciale regels. De regels zijn bedoeld om de plannen uit de omgevingsvisie waar te maken. De Omgevingsverordening bevat onder andere regels over natuur, landschap, milieu, provinciale wegen en water.

Voor het initiatief aan de Huddingweg 6 geldt dat er geen specifieke regels uit de omgevingsverordening van toepassing zijn.

3.3 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Putten 2040

De Omgevingsie Putten 2040 is op 2 november 2023 vastgesteld door de gemeenteraad.

De omgevingsvisie van de gemeente Putten beschrijft de keuzes die gemaakt worden, om in 2040 als gemeente nog vitaler, mooier en duurzamer te zijn. De omgevingsvisie is een belangrijke stap bij de invoering van de Omgevingswet in de gemeente Putten. De Omgevingsvisie Putten 2040 vervangt de Structuurvisie Putten uit 2015 en de Toekomstvisie uit 2014. De hier beschreven ontwikkeling vindt plaats binnen het deelgebied agrarisch buitengebied, waarvoor de gemeente onder andere de volgende twee ambities heeft geformuleerd: een sociaal en vitaal buitengebied en aangenaam wonen. Met deze ontwikkeling wordt er een extra schuur gerealiseerd. De schuur is onder andere bedoeld voor de opslag van materialen waarmee de omliggende gronden onderhouden kunnen worden. Hiermee draagt de ontwikkeling bij aan de ambities uit de omgevingsvisie en de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.

Conclusie
Het initiatief is niet strijdig met de omgevingsvisie.

Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan

Artikel 34.34 Vergroten bouwvlak woonbestemming

In het geldende bestemmingsplan zijn de ruimtelijke en beleidsmatige kaders voor diverse functies weergegeven. Op het voorliggende initiatief is artikel 34.34 (Vergroten bouwvlak woonbestemming) van toepassing. Ondanks dat in de tekst van dit artikel wordt gesproken over het wijzigen van de grenzen van het bouwvlak is deze wijziging opgenomen om grenzen van woonbestemmingen te kunnen verschuiven.

Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen voor het wijzigen van de grenzen van het bouwvlak in de bestemming Wonen, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte van het bouwvlak met maximaal 10% mag worden vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 20 m worden verschoven;
  • b. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de woonsituatie.

Artikel 19.4.3 Grotere oppervlakte aan bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2 voor een grotere oppervlakte aan bijgebouwen.

In artikel 19.4.3 wordt aangegeven dat het mogelijk is om de gezamelijke oppervlakte van bijgebouwen tot maximaal 150m² uit te breiden. Omdat de gezamelijke oppervlakte van de bijgebouwen op het perceel reeds 180m² bedraagt, is artikel 19.4.11 van toepassing.

Artikel 19.4.11 Uitbreiding oppervakte bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2 voor uitbreiding van de oppervlakte aan bijgebouwen met dien verstande dat:

  • a. uitbreiding boven de 80 m2 alleen mogelijk is indien voor 1 m2 uitbreiding op een ander bouwperceel 2 m2 gesloopt wordt en herbouw hiervan planologisch niet mogelijk is tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 400 m2 en waarbij de oppervlakte per bijgebouw maximaal 200 m2 mag bedragen;
  • b. de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Putten, dan wel binnen de regio Food Valley;
  • c. mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de woonsituatie.

Toetsing
Omdat het totaal aantal toegestane m² aan bijgebouwen op deze locatie al bereikt is, zijn er sloopmeters nodig voor het gehele oppervlakte van de nieuwe schuur. De sloopmeters worden aangekocht van een locatie elders binnen de regio Food Valley. De sloopmeters moeten zijn aangekocht op het moment dat de bouwactiviteit wordt aangevraagd.

Met het beoogde bijgebouw wordt binnen de maximale toegestane bouwhoogten gebleven. De beoogde nokhoogte maakt wel dat het gebouw ook qua bouw vergunningplichtig is. Derhalve zal in een vervolg tevens de bouwactiviteit worden aangevraagd.

Als nadere voorwaarden voor de vergunning geldt dat er geen onevenredige aantasting plaats mag vinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het straat- en/of bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de woonsituatie. Het bijgebouw komt op voldoende afstand van percelen en woningen van derden en van de openbare weg. Het bijgebouw komt direct naast een bestaand bijgebouw en ligt achter een bomensingel waardoor er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

Conclusie
Aan de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan kan worden voldaan. Voor het krijgen van de benodigde vergunning voor het bijgebouw is het aanleveren van de beoogde sloopmeters nog wel noodzakelijk

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn er instructieregels van het Rijk over geluid van activiteiten (paragraaf 5.1.4.2 van het Bkl).

Het omgevingsplan moet ervoor zorgen dat het geluid van activiteiten op geluidgevoelige gebouwen (zoals woningen) aanvaardbaar is. Daartoe moet het omgevingsplan in beginsel hierover regels bevatten. Deze regels staan in het omgevingsplan van Putten in hoofdstuk 22 (de bruidsschat).

Om na te gaan of het geluid door activiteiten op het projectgebied aanvaardbaar is, is ervoor gekozen om de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering, editie 2009 te raadplegen. Er is in 2024 een nieuwe VNG-brochure uitgekomen, namelijk de brochure Milieuzonering nieuwe stijl. Omdat deze brochure voor bestaande situaties nog weinig concreet is ervoor gekozen in dit specifieke geval, waarin het gaat om toetsing aan bestaande bedrijvigheid, gebruik te maken van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering zoals hiervoor genoemd.

Door middel van zogeheten milieuzonering waarborgt men doorgaans dat er voldoende afstand wordt gehouden tussen hinderveroorzakende functies en gevoelige functies. Richtlijnen voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-brochure zoals genoemd. De richtafstanden die hierin zijn opgenomen, hebben betrekking op geluid, maar ook op geur, stof en gevaar.

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'gemengd gebied' vergelijkbaar omgevingstype.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Putten, in een overwegend agrarische omgeving. Deze omgeving kan worden aangemerkt als zijnde 'gemengd gebied'.

Situatie plangebied
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functie gerealiseerd wordt. Hierbij spelen twee vragen en rol:

Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of wanneer de nieuwe functie de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantast. Het verleggen van de woonfunctie en de realisatie van een nieuw bijgebouw is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Met de realisatie van een nieuw bijgebouw wordt geen nieuwe milieugevoelige functie mogelijk gemaakt.

Conclusie
Het plan kan uit oogpunt van bedrijven en milieuzonering aanvaardbaar worden geacht.

4.2 Geluid

Kader
Veel functies in de fysieke leefomgeving hebben te maken met geluid. Ze maken geluid of ze worden eraan blootgesteld. De regels over geluid gaan over het beheersen van geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen en de bescherming van geluidgevoelige gebouwen en andere gebouwen en plekken. Ook zijn direct werkende regels in de bruidsschat opgenomen. Dit zijn de regels voor het bepalen en beoordelen van geluid door een toegelaten activiteit. In de bruidsschat is het onderdeel geluid geregeld in paragraaf 22.3.4. Daarin staan regels over geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit.

Plangebied
Industrie
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een industrieterrein, zie ook paragraaf 4.1.

Wegverkeer
Er is geen sprake van een nieuwe geluidsgevoelige functie. Geluidsonderzoek is dus niet nodig.

Railverkeer
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een spoorlijn.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

4.3.1 Archeologie

Toetsingskader
In het ruimtelijk beleid is ten aanzien van archeologie beschreven dat zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Situatie plangebied en onderzoek
Op het gedeelte van het perceel waar de schuur gerealiseerd wordt, geldt geen archeologische verwachtingswaarde. Archeologisch (voor)onderzoek is dus niet nodig.

4.3.2 Cultuurhistorie

In het plangebied bevinden zich geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. Tevens zijn er geen bijzondere natuur- of landschapswaarden aanwezig welke gewaarborgd dienen te worden. Wel beoogd de initiatiefnemer het erf te versterken door de bebouwing op het perceel te concentreren. Hierdoor vormt het nieuwe gebouw een duidelijke eenheid met de bestaande bebouwing.

4.3.3 Conclusie

Er is geen sprake van cultuurhistorische waarden in het plangebied. Er worden geen archeologische waarden aangetast.

4.4 Bodem

Toetsingskader
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn er instructieregels van het Rijk over bodemkwaliteit (paragraaf 5.1.4.5 van het Bkl). Bodemkwaliteit is van belang voor elk omgevingsplan dat verblijfsgebouwen toelaat. Voor zulke situaties moet het omgevingsplan regels bevatten.

Waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie worden opgenomen in het definitieve omgevingsplan (art. 5.89i Bkl). Deze waarden kunnen per gebied of per gebruiksfunctie verschillen. Bij een overschrijding van een vastgestelde waarde (zie art. 5.89i Bkl) is het bouwen van een bodemgevoelig gebouw alleen toegelaten als de in het omgevingsplan voorgeschreven sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen (art. 5.89K Bkl, art. IIIa onder 2 Aanvullingsbesluit Bodem).

Plangebied
In het plangebied wordt een nieuwe schuur gerealiseerd. Er is hier geen sprake van een bodemgevoelig gebouw. Artikel 5.89g verstaat onder een bodemgevoelig gebouw een gebouw of gedeelte van een gebouw dat de bodem raakt, voor zover aannemelijk is dat peronen meer dan 2 uur per dag aaneengesloten aanwezig zullen zijn. Dit bijgebouw wordt gerealiseerd voor de opslag van materialen ten behoeve van het beheer van de omliggende agrarische gronden. Omdat het hier om opslag gaat is het niet aannemelijk dat er hier personen meer dan 2 uur per dag aaneengesloten aanwezig zullen zijn. Bodemonderzoek is dus niet vereist.

Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.5 Ecologie

Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is opgegaan in de Omgevingswet. Er is sprake van een beleidsneutrale overgang. Het voormalige normenkader, de instrumenten en de bevoegdheidsverdeling voor het natuurbeschermingsrecht blijft ongewijzigd.

Stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden is geregeld in artikel 22.20 van de Omgevingswet.

Toetsing
Soortbescherming en gebiedsbescherming
In de gewenste situatie zal er geen bebouwing worden gesloopt. Tevens zijn op deze locatie geen natuurwaarden aanwezig, maar kennen de gronden hier een agrarisch productief gebruik. Hierdoor is een quick scan flora en fauna niet van toepassing.

Stikstof
Op het perceel wordt een schuur gerealiseerd. Het betreft een standaard bouwwerk met een beperkte omvang en een naar verwachting korte bouwperiode. Tijdens deze bouwfase is de stikstofuitstoot minimaal en tijdelijk van aard. In de gebruiksfase leidt de schuur niet tot een toename van stikstofdepositie ten opzichte van de huidige situatie, aangezien er geen extra verkeersbewegingen of emissie-intensieve activiteiten plaatsvinden.

De schuur wordt gebruikt als extra opslagruimte ten behoeve van het onderhoud van de omliggende percelen. Deze functie verandert niets aan het bestaande gebruik van het perceel en veroorzaakt geen extra stikstofemissie.

Daarnaast ligt het perceel op ruime afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Gezien deze afstand en het feit dat er geen sprake is van significante emissiebronnen, zijn negatieve effecten op beschermde natuurwaarden uitgesloten. Een nader stikstofonderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie
Vanuit het oogpunt van natuur en ecologie zijn er geen knelpunten te verwachten.

4.6 Externe veiligheid

Omgevingsveiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van branden, ongevallen, rampen en crises, zoals omschreven in het provinciale risicoprofiel. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Bkl. De paragrafen 5.1.2.2 tot en met 5.1.2.6 van het Bkl gaan over het toelaten van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties in verband met het externe veiligheidsrisico van een activiteit die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

Plaatsgebonden risico
Het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers. Grenswaarden en standaardwaarden voor het Plaatsgebonden Risico (PR) ten aanzien van (zeer) (beperkt) kwetsbare gebouwen en (beperkt) kwetsbare locaties zijn opgenomen in artikel 5.6 tot en met artikel 5.11a van het Bkl. Grenswaarden voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties (art. 5.7 lid 1 Bkl) worden in een omgevingsplan in acht genomen. Met standaardwaarden voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties wordt in een omgevingsplan rekening gehouden (art. 5.11 Bkl). Voor het plaatsgebonden risico gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden (bijlage VII Bkl).

Groepsrisico
Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Bij groepsrisico is sprake van 'aandachtsgebieden'. Risicovolle activiteiten hebben van rechtswege aandachtsgebieden (art. 5.12 Bkl).

Aandachtsgebieden zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen (RIVM a, z.d.). Aandachtsgebieden zijn er voor brand, explosie en gifwolk. Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen, zijn er voor het aandachtsgebied in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden rekenkundig te bepalen (bijlage VII Bkl). Aandachtsgebieden worden zichtbaar gemaakt in het Register externe veiligheidsrisico's (REV).

Binnen een aandachtsgebied kan sprake zijn van een voorschriftengebied. Een gemeente kan in het omgevingsplan afzien van aanwijzing van een brand- of explosievoorschriftengebied of een kleiner brand- of explosievoorschriftengebied aanwijzen (art. 5.14 Bkl). Als het initiatief ligt in een voorschriftengebied, dan gelden voor nieuwbouw aanvullende bouweisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (art. 4.90 tot en met 4.96 Bbl). Voor zeer kwetsbare gebouwen, zoals scholen, kinderdagopvang, en verzorgingstehuizen, geldt altijd een voorschriftengebied, en gelden dus aanvullende bouweisen bij nieuwbouw (art. 5.14 Bkl).

Los van een eventueel voorschriftengebied kan een gemeente aanvullende eisen stellen, bijvoorbeeld aan vluchtroutes en de bereikbaarheid van het gebied door hulpdiensten. Dergelijke eisen worden dan opgenomen in de omgevingsvergunning.

Een berekening van het groepsrisico is onder de Omgevingswet optioneel; het is niet meer verplicht om het groepsrisico te bepalen, maar een gemeente mag hier nog wel om vragen (via een voorschrift) om de toelaatbaarheid van de situatie te beoordelen.

Plangebied
Bij de inventarisatie van risicobronnen rondom het besluitgebied is gebruik gemaakt van het Portaal Atlas Veiliegheid. Het besluitgebied is niet gelegen binnen of nabij een risicobron. De ontwikkeling zelf maakt geen nieuwe risicobronnen mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.TAMHuddingweg6-ON01_0008.png"
Portaal Atlas Veiligheid

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering.

4.7 Luchtkwaliteit

Voorliggende wijziging zal niet significant bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt om deze reden dan ook geen verdere belemmering voor het initiatief.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.

4.8 Water

Toetsingskader
Artikel 5.37 van het Bkl stelt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Naast de specifieke regels als gesteld in paragraaf 5.1.3 Bkl over onderdelen van het watersysteem in het omgevingsplan, worden voor een duiding van de gevolgen voor het beheer van het watersysteem, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken. Denk bijvoorbeeld aan (instructie)regels (al dan niet ter nastreving van omgevingswaarden) uit de provinciale omgevingsverordening en de waterschapsverordening. Bij de uitvoering van de digitale watertoets komt het naleven van instructieregels aan de orde.

Daarnaast bevatten de artikelen 5.38 t/m 5.49 Bkl rijksregels met betrekking tot:

  • 1. het voorkomen van belemmeringen voor primaire waterkeringen;
  • 2. het bouwen binnen kustfundamenten buiten stedelijk gebied;
  • 3. het ontplooien van activiteiten in en nabij grote rivieren en het IJsselmeergebied.

Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen hoe andere bestuursorganen bij de besluitvorming en de weging van het waterbelang worden betrokken. Zodoende is de oorspronkelijke watertoets niet langer voorgeschreven en is de gemeente vrij om hier zelf invulling aan te geven. Ten slotte zijn de regels van artikel 5.165 Bkl en paragraaf 22.3.8 uit de bruidsschat van belang met betrekking tot het lozen van (industrieel) afvalwater in het openbaar vuilwaterriool. Artikel 5.165 Bkl schrijft voor in welke gevallen het omgevingsplan lozingen van industrieel afvalwater mag toestaan. Gemeenten kunnen voor sommige lozingen specifieke regels stellen. In het algemeen is de specifieke zorgplicht voor milieubelastende activiteiten die in de bruidsschat zijn opgenomen voldoende. Met de bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften kan de gemeente voor specifieke bedrijven zo nodig aanvullende eisen stellen die passen bij de bedrijfssituatie.

Toetsing
Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn, zie Bijlage 1. Hieruit blijkt dat er er waterbelangen relevant zijn voor het plan, het projectgebied genst aan een watergang. Het waterschap zal daarom bij deze ontwikkeling betrokken worden.

De gemeente Putten hanteert een standaard-waterberging van 70 liter hemelwater per vierkante meter verhard oppervlak. Dit is in de regels als voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Conclusie
Het aspect water staat de planologische wijziging niet in de weg.

4.9 Verkeer en parkeren

Kader
In de Nota Parkeernormen Putten is aangegeven dat voor de gemeente Putten gebruik gemaakt wordt van de meest recente parkeercijfers van CROW. Daarmee kan de verkeersgeneratie en het aantal benodigde parkeerplaatsen per woning worden berekend.

Plangebied
Voorliggend plan maakt geen nieuwe functie mogelijk waarbij extra parkeerruimte benodigd is. Ten opzichte van de huidige situatie zijn er dus geen extra parkeerplaatsen nodig, daarnaast is er ruim voldoende parkeergelegenheid op het eigen terrein. Ook de verkeersgeneratie zal niet wijzigen door het planvoornemen.

Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.10 Ladder voor duurzame verstedelijking

Wettelijk kader

Als voorzien wordt in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet rekening worden gehouden met de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling en (als die stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied) de mogelijkheden om binnen dat stedelijk gebied of binnen dat stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied in die behoefte te voorzien (artikel 5.219g Bkl). Dit wordt de 'Laddertoets' genoemd.

Voor het toetsen aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking dienen de volgende vragen te worden beantwoord:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Onderzoek

1. Is er sprake van stedelijke ontwikkeling?
In artikel 5.129g Bkl staat de instructieregel dat de Ladder wordt toegepast bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is. Het artikel legt geen grens vast wat voldoende substantieel is. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn wel lijnen uitgezet. In beginsel is een plan met meer dan 11 woningen een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Voorliggend plan voorziet in de ontwikkeling van een schuur met een oppervlakte van 200m². Daarmee kan dit plan niet beschouwd worden als een stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Op basis van het beantwoorden van bovenstaande vragen is voldaan aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking. Aangetoond is dat het planvoornemen niet ladderplichtig is.

4.11 Milieueffectrapportage

Toetsingskader
De wetgeving omtrent de milieueffectrapportage (m.e.r) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit. In artikel 16.34, tweede lid van de Omgevingswet is aangegeven dat onder een plan of programma, als bedoeld in artikel 2, onder a, van de SMB-richtlijn (richtlijn 2001/42/EG (Strategische milieubeoordeling), in ieder geval wordt verstaan een omgevingsvisie, een programma, een omgevingsplan en een voorkeursbeslissing. Er wordt onder de Omgevingswet geen onderscheid meer gemaakt tussen een formele en vormvrije MER-beoordeling op grond van aangewezen drempelwaarden. Er is dus nog maar één MER-beoordelingsprocedure.

Onderzoek
Of een besluit over een project-mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig is, kan worden afgeleid uit bijlage V bij het Omgevingsbesluit, in samenhang met de artikelen 11.6 en 11.8 van het Omgevingsbesluit. Bijlage V heeft als ingang (eerste kolom) de omschrijving van het project van de initiatiefnemer. In kolom 4 staan de besluiten genoemd waarvoor dan de mer-verplichtingen gelden. Het gaat dan om besluiten waarmee de toestemming voor het project wordt verleend. In dit geval is dat de omgevingsvergunning. Het betreft dan overigens altijd een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit (of een ontgrondingenactiviteit, wateractiviteit e.d.). Daarnaast kunnen de mer-verplichtingen nog gelden voor enkele bijzondere besluiten uit andere wetten, zoals de vergunning op basis van de Kernenergiewet. Of er voor het besluit een mer-plicht of een mer-beoordelingsplicht geldt, volgt uit de tweede en derde kolom. Als het project voldoet aan de voorwaarden van kolom 2, geldt een mer-plicht. Anders geldt een mer-beoordelingsplicht, tenzij ook in kolom 3 nog voorwaarden staan.

Proect-mer-beoordeling
Het bevoegd gezag neemt het resultaat van de beoordeling of sprake is van aanzienlijke milieueffecten, bedoeld in artikel 16.43, tweede lid, van de wet, met de bijbehorende motivering op in het besluit en, voor zover hier sprake van is, in het ontwerp van het besluit. In de motivering van de beslissing wordt in ieder geval verwezen naar:

  • de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn;
  • als is beslist dat geen milieueffectrapport moet worden gemaakt:
    • 1. de kenmerken en maatregelen, bedoeld in artikel 11.10, derde lid, als degene die voornemens is het project uit te voeren deze heeft voorgesteld; en
    • 2. het moment waarop die maatregelen moeten zijn gerealiseerd.

Conclusie
De activiteit die mogelijk wordt gemaakt valt niet onder een van de genoemde categorieën. Een zogenaamde vormvrije mer-beoordeling kan achterwege blijven.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

Dit TAM-IMRO besluit vormt een alternatieve mogelijkheid om het omgevingsplan te wijzigen, wanneer dit nog niet via de nieuwe standaard kan worden gedaan. Het doel van dit TAM-IMRO besluit is om te voorkomen dat planvorming onaanvaardbare vertraging oploopt onder de Omgevingswet.

Het TAM-IMRO besluit is met de techniek van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgesteld, maar wel conform de inhoudelijke eisen van de Omgevingswet. Met dit TAM-IMRO besluit worden zoveel mogelijk de regels uit het bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing verklaard in het omgevingsplan (via dit TAM-IMRO besluit). Wel zijn aanvullende regels nodig om te zorgen dat wordt voldaan aan de Omgevingswet. Het bestemmingsplan voldoet immers niet geheel aan de Omgevingswet. Voorheen opgenomen binnenplanse afwijkingen en wijzigingsbevoegdheden kunnen niet zonder meer worden overgenomen bijvoorbeeld.

Daarnaast zijn er specifieke bepalingen in het bestemmingsplan Veegplan Westelijk Buitengebied die om specifiek overgangsrecht vragen. Dit geldt in elk geval voor bepalingen die verwijzen naar oude wetgeving, zoals artikel 3.4.7 dat vereist dat een toets aan de Wet geluidhinder wordt uitgevoerd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Participatie

Gezien de kleinschaligheid en de omvang van het plan stelt de gemeente een participatieplan vanuit de initiatiefnemer niet verplicht. Uiteraard vindt de gemeente het altijd een goed idee als de eigenaar zijn plannen in een vroeg stadium met de buren bespreekt.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerp-TAM-omgevingsplan wordt voor zes weken ter inzage gelegd. Iedereen heeft daarbij de mogelijkheid binnen die termijn te reageren op het ontwerpplan door middel van het indienen van een zienswijze. Eventuele zienswijzen worden te zijner tijd in deze paragraaf opgenomen.

Aan de hand van eventueel ingediende zienswijzen en/of overige wijzigingen wordt daarna een besluit genomen over de vaststelling van het TAM IMRO plan. Het vastgestelde plan kan daarna worden gepubliceerd. Een wijziging van een omgevingsplan middels een TAM IMRO besluit treedt in beginsel in werking op de dag waarop 4 weken zijn verstreken sinds de dag waarop de gemeente het besluit bekend heeft gemaakt. Na vaststelling van het, door het TAM IMRO besluit, gewijzigde omgevingsplan staat gedurende zes weken beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met het plan worden door de initiatiefnemer gedragen. Een exploitatieplan is niet nodig.