| Plan: | TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22s Oude Garderenseweg 26a |
|---|---|
| Status: | concept |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0273.TAMOudeGarderensew-ON01 |
Op het perceel aan de Oude Garderenseweg 26a is een recreatiewoning aanwezig. Het voornemen betreft de sloop van de bestaande recreatiewoning en de bouw van een nieuwe woning aan de voorzijde, in het verlengde van de bebouwing aan de Oude Garderenseweg 26. Uitgangspunt is dat de inhoudsmaat aansluit bij de huidige recreatiewoning. Op het perceel liggen drie functies, te weten 'Tuin', 'Wonen' en 'Agrarisch'. Binnen 'Wonen' is ook de functieaanduiding 'recreatiewoning' aangegeven. Met deze functieaanduiding is dit deel van het perceel bestemd voor een recreatiewoning.
De bedoelling van een dergelijke regeling was destijds om de recreatiewoning als zodanig te bestemmen, maar door een fout in de bestemmingsplansystematiek (er had moeten staan dat bij een dergelijke aanduiding het gebouw uitsluitend als recreatiewoning mag worden gebruikt), is ook een woning toegestaan binnen het bouwvlak. Daardoor mag de recreatiewoning ook als permanente (kleine) woning worden gebruikt.
De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot de huidige inhoud, hoogte, oppervlakte en locatie op het perceel.
Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, moet er afgeweken worden van het planologische regime en moet hiervoor het (tijdelijke) omgevingsplan gewijzigd worden. Met dit wijzigingsbesluit wordt de beoogde situatie juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
Deze motivering gaat in op de achtergronden van dit wijzigingsbesluit en de relatie met het wettelijk kader. Naast de motivering staat de toelichting op het omgevingsplan. De toelichting op het omgevingsplan gaat in op de technische kenmerken van het plan en bevat ook de juridische plantoelichting. Die toelichting is te vinden in het wijzigingsbesluit.
|
Achtergrond: wat is een 'wijzigingsbesluit'?
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. De Omgevingswet zorgt voor veranderingen in de wet- en regelgeving rondom ruimtelijke ordening, bouwen, milieu en andere thema's die samenhangen met de fysieke leefomgeving. Een gevolg van de Omgevingswet is dat het instrument 'bestemmingsplan' komt te vervallen. Hiervoor in de plaats komt één omgevingsplan voor het hele grondgebied van de gemeente. Het gemeentelijke omgevingsplan zal, net als het bestemmingsplan, regels bevatten over ruimtelijke ordening, bouwen, aanleggen en slopen. Maar de reikwijdte van het omgevingsplan is breder: ook regels uit gemeentelijke verordeningen, die gaan over de fysieke leefomgeving, komen terecht in het omgevingsplan. Daarnaast zal het omgevingsplan regels over milieu bevatten. Het gaat daarbij vaak om regels die voorheen vanuit de rijksoverheid werden gesteld, zoals waarden voor geluid. Zulke oude rijksregels worden aangeduid als de 'bruidsschat'. Het omzetten van het oude naar het nieuwe stelsel kost tijd. Het omgevingsplan komt stapsgewijs tot stand. Zolang het definitieve omgevingsplan voor de gehele gemeente nog niet is vastgesteld, gelden nog de oude regels, zoals het oude bestemmingsplan. Die oude regels worden vanaf 1 januari 2024 aangeduid als 'het tijdelijke deel' van het omgevingsplan. De komende jaren zal het tijdelijke deel van het omgevingsplan stapsgewijs worden vervangen door nieuwe regels in het omgevingsplan. Dat gebeurt met wijzigingsbesluiten. Dit wijzigingsbesluit vervangt de regels in het tijdelijk deel (de oude bestemmingsplannen) door nieuwe regels, die nodig zijn om de ontwikkeling mogelijk te maken. |
De locatie aan de Oude Garderenseweg 26a te Putten ligt in het buitengebied, ten zuiden van Putten.
Figuur 1.1. Plangebied (bron: PDOK)
Figuur 1.2. Ligging plangebied (bron: PDOK)
Omgevingsplan
Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en vanaf dat moment beschikt iedere gemeente over een gemeentedekkend omgevingsplan. Het gemeentelijk omgevingsplan bestaat vooralsnog uit het omgevingsplan van rechtswege. Dit betreft het tijdelijk deel van het omgevingsplan, bestaande uit (art. 22.1 Ow):
De besluiten, kaarten en regels die voor dit planvoornemen relevant zijn komen hieronder nader aan de orde.
Voor het plangebied is bestemmingsplan 'Krachtighuizen 2013', vastgesteld op 4 juli 2014 van kracht. De huidige functie is Wonen en Tuin, met een functieaanduiding 'recreatiewoning'.
Figuur 1.3. Geldend bestemmingsplan plangebied (bron: Omgevingsloket)
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. De toekomstige situatie beschrijft de doelen voor het projectgebied, het initiatief en de strijdigheden met het omgevingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 en 4 het project getoetst aan relevant beleidskader en aan relevante aspecten van de fysieke leefomgeving. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische vormgeving van het plan. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de haalbaarheid van het plan.
Op het perceel aan de Oude Garderenseweg 26a te Putten bevindt zich een recreatiewoning. Volgens het geldende bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming 'Wonen' waarvan een deel de functieaanduiding 'recreatiewoning' heeft. Deze aanduiding maakt het perceel primair geschikt voor recreatief gebruik, maar biedt tevens de mogelijkheid tot reguliere bewoning.
Figuur 2.1. Luchtfoto bestaande situatie (bron: PDOK)
De eigenaar van de huidige recreatiewoning heeft het voornemen om de huidige recreatiewoning te slopen en nieuw te bouwen op een andere locatie op zijn perceel. De locatie sluit beter aan bij de woningen langs de Oude Garderenseweg.
De inhoud van de woning blijft hetzelfde of wordt eventueel met de inzet van sloopmeters vergroot tot maximaal 400 m³.
Op 19 september 2024 heeft de gemeenteraad een actualisatie van het functieveranderingsbeleid vastgesteld ('Afwegingskader functieveranderingsbeleid 2024 regio Foodvalley regio Amersfoort'). Een van de lokale Puttense aanpassingen ging over de uitbreiding van kleine woningen met de inzet van sloopmeters. Daarbij heeft de gemeenteraad besloten dat een grotere inhoud van kleine woningen mogelijk is met dezelfde compensatie als het vergroten van reguliere woningen, met dien verstande dat de bestaande inhoud van kleine woningen mag worden vergroot tot een maximum van 400 m³. Voor reguliere woningen is in het functieverande-ringsbeleid en in het bestemmingsplan Veegplan Westelijk Buitengebied bepaald dat deze vergroot mogen worden als per 1m³ vergroting 1,5 m² sloopmeters worden ingezet. Die mogelijkheid is ook in het voorliggende wijzigingsplan opgenomen.
Het omgevingsplan moet worden gewijzigd om de verplaatsing en de 'reguliere' woonfunctie mogelijk te maken. Uitgangspunt bij het meewerken aan een dergelijke planwijziging is dat bij de nieuw te bouwen woning wordt aangesloten bij de maat en schaal van de bestaande recreatiewoning. De nieuwe woning krijgt de aanduiding 'kleine woning', een aanduiding die al voorkomt in het bestemmingsplan Krachtgihuizen
Figuur 2.2. Initiatief nieuwe woning
Voor de buitenplanse omgevingsplanactiviteit of wijziging omgevingsplan gelden de beoordelingsregels uit het Bkl. Er kan alleen medewerking worden verleend indien er sprake is van een 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'. De volgende beoordelingsregels uit het Bkl gelden:
Daarnaast hebben de gemeente en het waterschap ook beleid waaraan getoetst moet worden.
Aangezien het voornemen is gericht op het verplaatsen van een bouwmogelijkheid zal dit niet strijdig zijn met rijksbeleid.
De Omgevingsvisie Putten 2040 is op 2 november 2023 vastgesteld door de gemeenteraad. De omgevingsvisie van de gemeente Putten beschrijft de keuzes die worden gemaakt om in 2040 als gemeente nog vitaler, mooier en duurzamer te zijn. De omgevingsvisie is een belangrijke stap bij de invoering van de Omgevingswet in de gemeente Putten. De Omgevingsvisie Putten 2040 vervangt de Structuurvisie Putten uit 2015 en de Toekomstvisie uit 2014.
De hier beschreven ontwikkeling vergt geen beleidsmatige afweging omdat het slechts gaat om het verplaatsen van een recreatiewoning.
Conclusie
Aangezien het voornemen is gericht op het verplaatsen van een bouwmogelijkheid kan worden geconcluderd dat het initiatief niet strijdig is met het de omgevingsvisie.
Toetsingskader
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn er instructieregels van het Rijk over geluid van activiteiten (paragraaf 5.1.4.2 van het Bkl).
Het omgevingsplan moet ervoor zorgen dat het geluid van activiteiten op geluidgevoelige gebouwen (zoals woningen) aanvaardbaar is. Daartoe moet het omgevingsplan in beginsel hierover regels bevatten. Deze regels staan in het omgevingsplan van Putten in hoofdstuk 22 (de bruidsschat).
Om na te gaan of het geluid door activiteiten op het projectgebied aanvaardbaar is, is ervoor gekozen om de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering, editie 2009 te raadplegen. Er is in 2024 een nieuwe VNG-brochure uitgekomen, namelijk de brochure Milieuzonering nieuwe stijl. Omdat deze brochure voor bestaande situaties nog weinig concreet is ervoor gekozen in dit specifieke geval, waarin het gaat om toetsing aan bestaande bedrijvigheid, gebruik te maken van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering zoals hiervoor genoemd.
Door middel van zogeheten milieuzonering waarborgt men doorgaans dat er voldoende afstand wordt gehouden tussen hinderveroorzakende functies en gevoelige functies. Richtlijnen voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-brochure zoals genoemd. De richtafstanden die hierin zijn opgenomen, hebben betrekking op geluid, maar ook op geur, stof en gevaar.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'gemengd gebied' vergelijkbaar omgevingstype.
Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Toetsing initiatief aan omgevingsaspect milieuzonering
Het gaat in dit geval met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of wanneer de nieuwe functie de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantast.
Het initiatief voorziet in de verplaatsing van een kleine woning. Dit heeft geen invloed op de milieuzonering voor de omgeving. Daarnaast zijn er in de omgeving geen activiteiten die worden belemmert met dit initiatief.
Ook op de nieuwe locatie van de woning kan er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het plan kan uit oogpunt van bedrijven en milieuzonering aanvaardbaar worden geacht.
Kader
Veel functies in de fysieke leefomgeving hebben te maken met geluid. Ze maken geluid of ze worden eraan blootgesteld. De regels over geluid gaan over het beheersen van geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen en de bescherming van geluidgevoelige gebouwen en andere gebouwen en plekken. Ook zijn direct werkende regels in de bruidsschat opgenomen. Dit zijn de regels voor het bepalen en beoordelen van geluid door een toegelaten activiteit. In de bruidsschat is het onderdeel geluid geregeld in paragraaf 22.3.4. Daarin staan regels over geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit.
Toetsing initiatief aan omgevingsaspect geluid
Met de bouw van een nieuwe woning ontstaat een geluidgevoelig object, maar de verwachte geluidbelasting blijft beperkt. De enige relevante geluidsbron is de Oude Garderenseweg, die ter hoogte van het projectgebied overgaat in een onverhard gedeelte. Hierdoor neemt de verkeersintensiteit aanzienlijk af. Bovendien vinden de belangrijkste aftakkingen van deze weg op grotere afstand plaats, waardoor de verkeersdruk ter plaatse laag blijft en onder de 1.000 voertuigen per etmaal blijft.
Voor gemeentelijke wegen geldt volgens de Omgevingswet een ondergrens voor onderzoek van 2.500 mvtb/dag. Akoestisch onderzoek is daarom niet nodig.
Conclusie
Gezien deze omstandigheden is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.
Toetsingskader
In het ruimtelijk beleid is ten aanzien van archeologie beschreven dat zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Doelstelling is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Toetsing initiatief aan omgevingsaspect archeologie
Binnen het plangebied wordt een bestaande recreatiewoning met een oppervlakte van circa 70 m² gesloopt en vervangen door een nieuwe woning van vergelijkbare omvang. De geldende archeologische bestemming is 'Waarde- Archeologie 2'. Volgens die bestemming geldt er een ondergrens van 100 m2 voor archeologisch onderzoek. Gelet op de oppervlakte van de te bouwen woning is archeologisch onderzoek dus niet noodzakelijk.
Toetsing initiatief aan omgevingsaspect cultuurhistorie
In het plangebied bevinden zich geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. Ook liggen er in het plangebied of directe omgeving geen andere cultuurhistorische waarden waarmee rekening moet worden gehouden.
Er is geen sprake van cultuurhistorische waarden in het plangebied. Er worden geen archeologische waarden aangetast.
Toetsingskader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. Er dient te worden nagegaan of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het project. Een nieuwe functie mag pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste functie.
Toetsing initiatief aan omgevingsaspect bodem
Op basis van de onderzoeksresultaten (zie Bijlage 1 Bodemrapport) bestaat ten aanzien van de chemische kwaliteit van de grond, geen belemmering tegen de voorgenomen planologische procedure, aanvraag omgevingsvergunning en de geplande herinrichting van de locatie. Het uitvoeren van een nader bodemonderzoek is niet noodzakelijk.
De gestelde hypothese “onverdachte locatie” dient te worden verworpen doordat in de bovengrond enkele licht verhoogde gehalten gemeten. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft echter een representatief beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie.
Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan voornemen.
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is opgegaan in de Omgevingswet: de Aanvullingswet natuur het Aanvullingsbesluit natuur en de Aanvullingsregeling natuur. Er is sprake van een beleidsneutrale overgang. Het voormalige normenkader, de instrumenten en de bevoegdheidsverdeling voor het natuurbeschermingsrecht blijft ongewijzigd.
Stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden is geregeld in artikel 22.20 van de Omgevingswet.
Toetsing
Soortenbescherming
Uit het ecologisch onderzoek en de quickscan (zie Bijlage 2 Quickscan Flora en Fauna en Bijlage 3 Nader
onderzoek Flora en Fauna) blijkt dat binnen het plangebied geen verblijfplaatsen van beschermde soorten zijn aangetroffen. Het gebied vervult geen functie als leef-, rust- of voortplantingsgebied voor steenmarter, kleine marterachtigen, levendbarende hagedis, hazelworm en vleermuizen. De toegepaste onderzoeksmethoden waren conform de geldende protocollen en de onderzoeksinspanning was voldoende.
De voorgenomen ruimtelijke ingreep resulteert, op basis van het uitgevoerde ecologisch onderzoek en in overeenstemming met de geldende richtlijnen, niet in een overtreding van de verbodsbepalingen onder de Omgevingswet. Binnen het plangebied zijn geen beschermde soorten of ecologisch relevante structuren vastgesteld die aanleiding geven tot toepassing van beschermingsmaatregelen. Derhalve is een vergunning of ontheffing in het kader van flora- en fauna-activiteiten niet noodzakelijk en zijn aanvullende mitigerende maatregelen niet vereist.
Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient te allen tijde gewerkt te worden conform de specifieke zorgplicht. Dit houdt in dat nadelige gevolgen voor inheemse planten en dieren zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. Indien nodig worden maatregelen getroffen, zoals het veilig verplaatsen van aangetroffen dieren, om eventuele schade te beperken of ongedaan te maken.
Gebiedsbescherming
De voorgenomen activiteiten aan de Oude Garderenseweg 26a te Putten hebben geen consequenties voor beschermde gebieden. Het plangebied ligt buiten het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone, waardoor toetsing aan deze gebieden niet noodzakelijk is. Ook natte landnatuur, weidevogelgebieden en ganzenrustgebieden liggen op ruime afstand, waardoor negatieve effecten op deze gebieden uitgesloten zijn.
Het plangebied grenst aan Natura 2000-gebied de Veluwe. In de provinciale omgevingsverordening is in een zone langs De Veluwe het zogenaamde beperkingengebied stikstofemissie aangegeven. Dit om toename van stikstofdepositie te voorkomen. Medewerking aan een ontwikkeilng kan alleen plaatsvinden door middel van een melding of een vergunning. Deze zijn beide door de initiatiefnemer aangevraagd bij de provincie.
Voor dit bestemmingsplan is van belang of de ontwikkeling 'evident onuitvoerbaar' is te achten. Op basis van de quickscan (zie Bijlage 2) kon een negatief effect van fysieke activiteiten en stikstofdepositie op Natura 2000 niet worden uitgesloten. Daarom is een stikstofdepositieberekening (zie Bijlage 4) uitgevoerd. Uit deze berekeningen blijkt dat de aanlegfase leidt tot een tijdelijke, zeer geringe toename van stikstofdepositie (maximaal 0,03 mol/ha/jaar). In de gebruiksfase is de toename verwaarloosbaar (0,00 mol/ha/jaar).
In het rapport in Bijlage 4 is als bijlage 4 een Voortoets uitgevoerd. Deze voortoets concludeert dat deze kleine deposities geen ecologische relevantie hebben voor de betreffende habitats in de Veluwe. Er is geen sprake van aantasting van de natuurlijke kenmerken en waarden van het Natura 2000-gebied. Significant negatieve effecten zijn uitgesloten. Op basis daarvan kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan op dit punt uitvoerbaar is te achten.
Conclusie
Het initiatief aan de Oude Garderenseweg 26a te Putten leidt niet tot negatieve effecten op beschermde gebieden of Natura 2000-gebied de Veluwe. Uit het ecologisch onderzoek (zie Bijlage 3) blijkt dat er geen beschermde soorten of ecologisch relevante structuren aanwezig zijn in het plangebied. Er zijn hiervoor geen vergunningen of aanvullende maatregelen vereist; wel dient bij de uitvoering rekening gehouden te worden met de specifieke zorgplicht en het voorkomen van verstoring van broedende vogels.
Toetsingskader
Omgevingsveiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van branden, ongevallen, rampen en crises, zoals omschreven in het provinciale risicoprofiel. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Bkl. De paragrafen 5.1.2.2 tot en met 5.1.2.6 van het Bkl gaan over het toelaten van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties in verband met het externe veiligheidsrisico van een activiteit die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
Plaatsgebonden risico
Het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers. Grenswaarden en standaardwaarden voor het Plaatsgebonden Risico (PR) ten aanzien van (zeer) (beperkt) kwetsbare gebouwen en (beperkt) kwetsbare locaties zijn opgenomen in artikel 5.6 tot en met artikel 5.11a van het Bkl. Grenswaarden voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties (art. 5.7 lid 1 Bkl) worden in een omgevingsplan in acht genomen. Met standaardwaarden voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties wordt in een omgevingsplan rekening gehouden (art. 5.11 Bkl). Voor het plaatsgebonden risico gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden (bijlage VII Bkl).
Groepsrisico
Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Bij groepsrisico is sprake van 'aandachtsgebieden'. Risicovolle activiteiten hebben van rechtswege aandachtsgebieden (artikel 5.12 Bkl).
Aandachtsgebieden zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen (RIVM a, z.d.). Aandachtsgebieden zijn er voor brand, explosie en gifwolk. Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen, zijn er voor het aandachtsgebied in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden rekenkundig te bepalen (bijlage VII Bkl). Aandachtsgebieden worden zichtbaar gemaakt in het Register externe veiligheidsrisico's (REV).
Binnen een aandachtsgebied kan sprake zijn van een voorschriftengebied. Een gemeente kan in het omgevingsplan afzien van aanwijzing van een brand- of explosievoorschriftengebied of een kleiner brand- of explosievoorschriftengebied aanwijzen (art. 5.14 Bkl). Als het initiatief ligt in een voorschriftengebied, dan gelden voor nieuwbouw aanvullende bouweisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (artikel 4.90 tot en met 4.96 Bbl). Voor zeer kwetsbare gebouwen, zoals scholen, kinderdagopvang, en verzorgingstehuizen, geldt altijd een voorschriftengebied, en gelden dus aanvullende bouweisen bij nieuwbouw (artikel 5.14 Bkl).
Los van een eventueel voorschriftengebied kan een gemeente aanvullende eisen stellen, bijvoorbeeld aan vluchtroutes en de bereikbaarheid van het gebied door hulpdiensten. Dergelijke eisen worden dan opgenomen in de omgevingsvergunning.
Een berekening van het groepsrisico is onder de Omgevingswet optioneel; het is niet meer verplicht om het groepsrisico te bepalen, maar een gemeente mag hier nog wel om vragen (via een voorschrift) om de toelaatbaarheid van de situatie te beoordelen.
Toetsing initiatief aan omgevingsaspect externe veiligheid
Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van inrichtingen, transportroutes gevaarlijke stoffen of buisleidingen.
Figuur 4.1 Externe veiligheid (bron: Atlas Veiligheid)
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering.
Toetsingskader
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn instructieregels opgenomen voor luchtkwaliteit. Deze regels zijn gesteld ter bescherming van de gezondheid. In paragraaf 5.1.4.1 Bkl zijn omgevingswaarden voor onder andere stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) opgenomen. Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Uit artikel 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een project niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 ug/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties. Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:
Motiveren dat het project binnen de getalsmatige grenzen van een aangewezen categorie blijft. Onder deze 'standaardgevallen NIBM' vallen kantoren, woonwijken en het telen van gewassen. Dit moet wel onder een bepaalde omvang blijven conform artikel 5.54 Bkl. Valt een project binnen de genoemde categorie, maar niet binnen de gestelde grenzen, dan is het mogelijk om alsnog via detailberekeningen aannemelijk te maken dat de 3%-grens niet wordt overschreden.
Op een andere manier aannemelijk maken dat een project de 3%-grens niet overschrijdt. Soms kan een kwalitatieve berekening voldoende zijn. Soms kan de zogeheten NIBM-tool gebruikt worden, eventueel aangevuld met detailberekeningen.
In artikel 5.51, lid 2 Bkl zijn aandachtsgebieden aangewezen. Dit zijn locaties met hoge concentraties stikstofdioxide (NO2) en/of fijnstof (PM10).
Toetsing initiatief aan omgevingsaspect luchtkwaliteit
Voorliggende wijziging zal niet significant bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt om deze reden dan ook geen verdere belemmering voor het initiatief.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.
Toetsingskader
Artikel 5.37 van het Bkl stelt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Naast de specifieke regels als gesteld in paragraaf 5.1.3 Bkl over onderdelen van het watersysteem in het omgevingsplan, worden voor een duiding van de gevolgen voor het beheer van het watersysteem, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken. Denk bijvoorbeeld aan (instructie)regels (al dan niet ter nastreving van omgevingswaarden) uit de provinciale omgevingsverordening en de waterschapsverordening. Bij de uitvoering van de digitale watertoets komt het naleven van instructieregels aan de orde.
Daarnaast bevatten de artikelen 5.38 t/m 5.49 Bkl rijksregels met betrekking tot:
Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen hoe andere bestuursorganen bij de besluitvorming en de weging van het waterbelang worden betrokken. Zodoende is de oorspronkelijke watertoets niet langer voorgeschreven en is de gemeente vrij om hier zelf invulling aan te geven. Ten slotte zijn de regels van artikel 5.165 Bkl en paragraaf 22.3.8 uit de bruidsschat van belang met betrekking tot het lozen van (industrieel) afvalwater in het openbaar vuilwaterriool. Artikel 5.165 Bkl schrijft voor in welke gevallen het omgevingsplan lozingen van industrieel afvalwater mag toestaan. Gemeenten kunnen voor sommige lozingen specifieke regels stellen. In het algemeen is de specifieke zorgplicht voor milieubelastende activiteiten die in de bruidsschat zijn opgenomen voldoende. Met de bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften kan de gemeente voor specifieke bedrijven zo nodig aanvullende eisen stellen die passen bij de bedrijfssituatie.
Toetsing initiatief aan omgevingsaspect water
In het plangebied vindt geen wijziging plaats van de waterhuishoudkundige situatie. Wel is er sprake van een toename aan verharding/bebouwing.
Conclusie
Het aspect water staat de planologische wijziging niet in de weg.
Toetsingskader
In de Nota Parkeernormen Putten is aangegeven dat voor de gemeente Putten gebruik gemaakt wordt van de meest recente parkeercijfers van CROW. Daarmee kan de verkeersgeneratie en het aantal benodigde parkeerplaatsen per woning worden berekend. Op basis van de omgevingsadressendichtheid in Putten is ervoor gekozen om de CROW-parkeerkencijfers voor weinig stedelijke gebieden als uitgangspunt te hanteren.
Toetsing initiatief aan omgevingsaspect verkeer en parkeren
In deze paragraaf wordt getoetst of het plan de verkeer- en parkeersituatie niet nadelig beïnvloed. Als gevolg van de ontwikkeling wordt er niet voorzien in een toename van de verkeersgeneratie naar het plangebied. Er worden geen aanpassingen verricht op de bestaande autoverkeersontsluiting. De verplaatsing van de woing leidt niet tot toename van het aantal verkeersbewegingen. Er is op het eigen erf voldoende ruimte om te voldoen aan de parkeereis.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het initiatief.
Toetsingskader
Als voorzien wordt in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet rekening worden gehouden met de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling en (als die stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied) de mogelijkheden om binnen dat stedelijk gebied of binnen dat stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied in die behoefte te voorzien (artikel 5.219g Bkl). Dit wordt de 'Laddertoets' genoemd.
Voor het toetsen aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking dienen de volgende vragen te worden beantwoord:
Toetsing initiatief aan omgevingsaspect Ladder voor verstedelijking
Het gaat in het voorliggende plan niet om een nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar om het verplaatsen van een bestaande woning. Toetsing aan de Ladder voor verstedelijking is daarom niet nodig.
Conclusie
De Ladder voor Duurzame verstedelijking is voor het planvoornemen niet van toepassing.
Toetsingskader
De wetgeving omtrent de milieueffectrapportage (mer) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit. In artikel 16.34, tweede lid van de Omgevingswet is aangegeven dat onder een plan of programma, als bedoeld in artikel 2, onder a, van de SMB-richtlijn (richtlijn 2001/42/EG (Strategische milieubeoordeling), in ieder geval wordt verstaan een omgevingsvisie, een programma, een omgevingsplan en een voorkeursbeslissing. Er wordt onder de Omgevingswet geen onderscheid meer gemaakt tussen een formele en vormvrije mer-beoordeling op grond van aangewezen drempelwaarden. Er is dus nog maar één mer-beoordelingsprocedure.
Toetsing initiatief aan aspect milieueffectrapportage
In bijlage V van het Omgevingsbesluit is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is (J11). Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Het voorliggende wijzigingsbesluit ziet op de verplaatsing van een woning. Er is dan ook geen sprake van nieuw ruimtebeslag. Een mer-beoordeling is dan ook niet aan de orde.
Voorts zijn relevante omgevingsaspecten in de voorgaande paragrafen afdoende aan de orde gekomen om op grond daarvan de uitvoerbaarheid van het plan te kunnen beoordelen. Van belangrijk nadelinge gevolgen voor het milieu is geen sprake.
Conclusie
Een plan-mer-plicht of mer-beoordelingsplicht is niet aan de orde. Daarnaast zijn relevante omgevingsaspecten in voorgaande paragrafen voldoende aan de orde geweest om op grond daarvan de uitvoerbaarheid van het plan te kunnen beoordelen.
Dit TAM-IMRO besluit vormt een alternatieve mogelijkheid om het omgevingsplan te wijzigen, wanneer dit nog niet via de nieuwe standaard kan worden gedaan. Het doel van dit TAM-IMRO besluit is om te voorkomen dat planvorming onaanvaardbare vertraging oploopt onder de Omgevingswet.
Het TAM-IMRO besluit is met de techniek van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgesteld, maar wel conform de inhoudelijke eisen van de Omgevingswet. Met dit TAM-IMRO besluit worden zoveel mogelijk de regels uit het bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing verklaard in het omgevingsplan (via dit TAM-IMRO besluit). Wel zijn aanvullende regels nodig om te zorgen dat wordt voldaan aan de Omgevingswet. Het bestemmingsplan voldoet immers niet geheel aan de Omgevingswet. Voorheen opgenomen binnenplanse afwijkingen en wijzigingsbevoegdheden kunnen niet zonder meer worden overgenomen bijvoorbeeld.
Op de verbeelding is de woonbestemming en het bouwvlak verplaatst. Tevens is de aanduiding 'recreatiewoning' omgezet in 'kleine woning'. In de regels zijn specifieke regels voor deze kleine woniing opgenomen. Deze regels waren al opgenomen in het geldende bestemmingsplan, maar waren gericht op bestaande woningen en niet voor nieuwbouw. Daarom zijn deze nu toegevoegd voor dit specifieke geval.
In de planregels is ook een mogelijkheid opgenomen om de woning te vergroten met inzet van sloopmeters, zoals in paragraaf 2.2 al is toegelicht.
Dit voornemen betreft alleen een functiewijziging en een sloop- en nieuwbouw van een woning. In de toekomstige situatie blijft de situatie nagenoeg onveranderd. Gezien de kleinschaligheid en de omvang van het plan stelt de gemeente een participatieplan vanuit de initiatiefnemer niet verplicht. Uiteraard vindt de gemeente het altijd een goed idee als de eigenaar zijn plannen in een vroeg stadium met de buren bespreekt.
Het ontwerp-TAM-omgevingsplan wordt voor zes weken ter inzage gelegd. Iedereen heeft daarbij de mogelijkheid binnen die termijn te reageren op het ontwerpplan door middel van het indienen van een zienswijze. Eventuele zienswijzen worden te zijner tijd in deze paragraaf opgenomen.
Aan de hand van eventueel ingediende zienswijzen en/of overige wijzigingen wordt daarna een besluit genomen over de vaststelling van het TAM-IMRO plan. Het vastgestelde plan kan daarna worden gepubliceerd. Een wijziging van een omgevingsplan middels een TAM IMRO besluit treedt in beginsel in werking op de dag waarop 4 weken zijn verstreken sinds de dag waarop de gemeente het besluit bekend heeft gemaakt. Na vaststelling van het, door het TAM-IMRO besluit, gewijzigde omgevingsplan staat gedurende zes weken beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De kosten die gepaard gaan met het plan worden door de initiatiefnemer gedragen. Een exploitatieplan is niet nodig.