direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Fietspad Zuiderzeestraatweg
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.WPBGFietspadZuider-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggend plan betreft een wijzigingsplan ex artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening van het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied', zoals vastgesteld door de raad op 3 juli 2014.

Met dit wijzigingsplan wordt medewerking verleend tot het realiseren van een fiets- en voetverbinding langs de Zuiderzeestraatweg tussen de spoorlijn Zwolle - Amersfoort en het fietspad Vanenburgerallee om de fietsveiligheid te verbeteren. Door de aanleg van deze verbinding is boscompensatie nodig. Deze boscompensatie wordt ook in dit wijzigingsplan geregeld. De realisatie van het fiets- en voetpad ligt deels binnen de natuurbestemming die de aanleg het fiets- en voetpad juridisch-planologisch niet toestaat. Figuur 1 geeft de huidige situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGFietspadZuider-ON01_0001.jpg"

Figuur 1: Huidige situatie Zuiderzeestraatweg (Luchtfoto gemeente Putten 2015)

1.2 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 van dit wijzigingsplan bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 3 gaat in op de ruimtelijke situatie. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere milieu aspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. De uitvoerbaarheid van het plan is opgenomen in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

2.1 Inleiding

Het project dient getoetst te worden aan het vigerende provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is dit beleid nader beschreven. Er geldt geen specifiek rijks- of regionaal beleid voor het project.

2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland

De wijze waarop wordt omgegaan met ruimtelijke opgaven komt in de Omgevingsvisie Gelderland aan bod, waarbij de provincie partijen uitnodigt om deel te nemen.

De provincie wil minder sturen en meer begeleiden, inspireren en verbinden. De geldende afspraken over wonen en bedrijventerreinen in regionaal verband blijven bestaan. Verder zijn specifieke aandachtspunten: de leegstand en overcapaciteit, krimpgebieden, energietransitie, verblijfsrecreatie en de herijking van de EHS (Ecologische hoofdstructuur), die nu is opgedeeld naar een Gelders Natuurnetwerk (GNN) en een Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). Ook de landbouwsector verandert en er zijn ambities op het gebied van mobiliteit en openbaar vervoer. De hoofddoelstellingen zijn:

  • 1. Het versterken van een duurzame economische structuur;
  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Wat dit laatste betreft komt de nadruk meer te liggen op gezondheidseffecten. Specifieke gebiedskwaliteiten worden vastgelegd in een Gebiedsatlas en de provincie organiseert kwaliteitsateliers.

De provincie stimuleert het fietsverkeer op de korte en middellange afstand. Focus ligt de komende jaren op de verbindingen in stedelijke gebieden en naar economische centra, scholen en recreatieve voorzieningen. Daarnaast zet de provincie in op het versterken van de binding tussen fiets en openbaar vervoer/auto. Cruciaal hierbij is het opzetten en inrichten van de hele keten, van woning naar bestemming. Die moet direct, sociaal veilig en verkeersveilig zijn. De provincie ziet grote mogelijkheden voor de elektrische fiets om de stedelijke netwerken te kunnen verbinden met het buitengebied.

Ten aanzien van het fietsverkeer past de aanleg van de fiets- en voetpad binnen de Omgevingsvisie van de provincie.

 

Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsverordening Gelderland worden regels gesteld waaraan ontwikkelingen moeten voldoen. In de toelichting op een (bestemmings)plan of de ruimtelijke onderbouwing dient te worden beoordeeld of aan gestelde regels wordt voldaan. Voor dit wijzigingsplan zijn geen van de genoemde aspecten van belang.

2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Putten 2030

De bestaande wegenstructuur is leidend voor de afwikkeling van het toekomstige verkeer. Ingezet wordt op het verbeteren van de verkeersveiligheid op de bestaande wegen, met name op de doorgaande wegen in het dorp en in het landelijk gebied. Het verbeteren van de verbindingen tussen dorp, station en Strand Nulde voor het langzaam verkeer heeft prioriteit. Hierbij kan het realiseren van een onderdoorgang onder het spoor, ook voor gemotoriseerd verkeer, een rol spelen. Indien de verkeersstromen hiertoe aanleiding geven, is op de lange termijn een nieuwe verbinding tussen de N303 en de N798 en vervolgens eventueel verder naar Strand Nulde onderwerp van studie.

Met de N303 en de N798 heeft de gemeente Putten ook te maken met regionaal doorgaand verkeer binnen de gemeente. Daarnaast moet vrachtverkeer van en naar Keizerswoert gebruikmaken van lokale wegen. Als gevolg hiervan doen zich knelpunten voor binnen het dorp. Ook de relatie tussen het dorp en de afrit Nulde aan de A28 zorgt voor doorgaand verkeer in met name het buitengebied van Steenenkamer. De gemeente Putten zet hier in op het verbeteren van de verkeersveiligheid en het tegengaan van het doorgaand verkeer waar dat niet gewenst is. In het buitengebied van Stenenkamer worden langs de Zuiderzeestraatweg en de Waterweg vrij liggende fietspaden aangelegd richting Strand Nulde. In 2014 vindt in dit gebied een nader verkeersonderzoek plaats. Op basis van dit

onderzoek, wordt samen met de bewoners, gezocht naar een verkeersoplossingen voor het

naast elkaar bestaan van doorgaand, lokaal en langzaam verkeer. Het studiegebied strekt

zich uit van Strand Nulde/rijksweg A28 tot aan het station van Putten en de

gemeentegrens met Ermelo.

Het langzaam verkeer moet zich veilig, vlot en gemakkelijk kunnen bewegen door de kern en in het buitengebied. Waar nodig wordt ingezet op het verbeteren van de langzaam verkeersverbindingen. Gezamenlijk met de provincie is hiervoor een fietsstructuurkaart opgesteld. Het netwerk op deze kaart is grotendeels gerealiseerd. Het ontbrekende gedeelte langs de Zuiderzeestraatweg wordt ingevuld.

De gemeenteraad heeft in 2016 ingestemd met een gefaseerde uitwerking van de verbetering van de verkeersveiligheid in het gebied Steenenkamer. Het oostelijk gedeelte van de Zuiderzeestraatweg – wat met dit wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt - maakt onderdeel uit van de eerste fase.

In de uitwerking van de eerste fase wordt ook het traject Zuiderzeestraatweg (west) en de Waterweg (midden) tot en met de kruising met de Hoornsdam uitgewerkt in een plan wat de verkeersveiligheid kan verbeteren. Het gedeelte langs de Waterweg vanaf de Knardersteeg tot aan de Hoornsdam wordt mogelijk voorzien van een vrijliggend fietspad.

De in 2014 en 2015 door een extern bureau uitgevoerde verkeersonderzoeken zijn inmiddels afgerond en betrokken bij de in 2016 gevoerde bestuurlijke discussies.

Bestemmingsplan Westelijk Buitengebied

In het bestemmingsplan Westelijk Buitengebied is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen om binnen het plangebied een (recreatieve) fietsverbinding aan te leggen (artikel 34.22). Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het plan te wijzigen. Deze wijziging van het bestemmingsplan is nodig omdat binnen de bestemming Natuur het niet mogelijk is om de fietsverbinding aan te leggen. Binnen de bestemming Agrarisch is het wel mogelijk om een fietsverbinding aan te leggen, mits het is gelegen binnen een afstand van 30 meter uit de as van de bestaande weg. Doordat de fietsverbinding diverse malen de bestemming Agrarisch en Natuur doorkruist is ervoor gekozen om de fietsverbinding in één wijzigingsplan mogelijk te maken.

In het kader van de aanleg van de fiets- voetverbinding door de bestemming Natuur is boscompensatie nodig. Deze boscompensatie zal in de omgeving van het project worden gerealiseerd.

Hierdoor kan na vaststelling van het wijzigingsplan de fietsverbinding worden aangelegd. Figuur 2 geeft een uitsnede weer van het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGFietspadZuider-ON01_0002.jpg"

Figuur 2: Uitsnede vigerende bestemmingsplan Westelijk Buitengebied (www.ruimtelijkeplannen.nl)

2.4 Conclusie

Voor de ontwikkelingen in het wijzigingsgebied is geen relevant rijks- en regionaal beleid. Het plan past binnen het provinciaal- en gemeentelijk beleid en is niet in strijd met het vigerende bestemmingsplan Westelijk Buitengebied, omdat het plan past binnen de wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke situatie

3.1 Projectbeschrijving

In het coalitieprogramma 2010-2014 is een prominente plaats ingeruimd voor het verbeteren van de fietsveiligheid, in het bijzonder ook voor recreanten en scholieren in het gebied Stenenkamer. Een goede en veilige fietsverbinding vanaf het Station Putten naar onder andere Nulde, De Vanenburg en de Mariahoeve maakt al langere tijd deel uit van de plannen. Inmiddels zijn een aantal projecten uitgevoerd waaronder de Stenenkamerseweg, die omgebouwd is tot fietsstraat. Daarnaast wordt er nog onderzoek uitgevoerd om vanaf de Vanenburgerallee een veilig fiets- en voetpad aan te leggen richting de Mariahoeve.

Uit onderzoek blijkt dat de wegverharding van de Zuiderzeestraatweg aan vervanging toe is. Ook de wegconstructie is aan vervanging toe. (in figuur 3 is het profiel van de Zuiderzeestraatweg weergegeven) In het kader van de maximale verkeersveiligheid op de spoorwegovergang (spoorlijn Zwolle - Amersfoort) en het verlagen van de maximum snelheid, wordt de bebouwde kom circa 200 meter in westelijke richting verplaatst. De inrichting van het de weg zal optisch worden versmald. Aan beide zijden van de rijbaan worden fietssuggestiestroken aangelegd. De maximum snelheid van de weg binnen de bebouwde kom zal worden verlaagd naar 30 km/h. Buiten de bebouwde kom blijft de maximum snelheid 60 km/u.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGFietspadZuider-ON01_0003.jpg"

Figuur 3: Huidige profiel Zuiderzeestraatweg

Binnen de bebouwde kom is ervoor gekozen om aan de zuidzijde van de Zuiderzeestraatweg een voetpad aan te leggen. Dit voetpad volgt de Zuiderzeestraatweg tot de nieuwe komgrens en zal daar de oversteek maken naar de noordzijde waar het tracé van het voetpad wordt gecombineerd met het vrijliggende fietspad. Dit gecombineerde fiets- en voetpad sluit uiteindelijk aan op de Vanenburgerallee. Hierdoor worden de fietsers en voetgangers op het tracé Spoorwegovergang tot aan de Vanenburgerallee van de rijbaan gehaald. (zie figuur 4)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGFietspadZuider-ON01_0004.jpg"

Figuur 4: Tracé fiets- en voetverbinding Zuiderzeestraatweg

3.2 Boscompensatie

Door de aanleg van de fiets- en voetverbinding moeten er bomen en bosschages worden gekapt. In het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied zijn binnen de wijzigingsbevoegdheid voor het aanleggen van een fietspad criteria opgenomen dat bij de aanleg geen aantasting mag optreden aan de gebiedsspecifieke kwaliteiten van het gebied. De fiets- en voetverbinding komt deels binnen de bestemming Natuur te liggen. Door het kappen van bomen en bosschages is het nodig om compensatie maatregelen uit te voeren. Uitgangspunt is dat de oppervlakte aan gekapte bomen en bosschages met 120% wordt gecompenseerd. De compensatie wordt in de directe omgeving van het plangebied gerealiseerd.

Sweco Nederland B.V. heeft een inventarisatie gedaan welke bomen er in het gebied gekapt moeten worden om het fiets- en voetpad aan te kunnen leggen. De Zuiderzeestraatweg wordt begeleid door laanbomen en bosschages. Op enkele plekken wordt deze structuur onderbroken met zicht op het agrarische gebied. Hierdoor heeft de weg een landelijk en groen karakter.

Er zal circa 1924 m² aan bomen en bosschages worden gekapt om de verbinding aan te kunnen leggen. Deze oppervlakte moet elders in het gebied worden gecompenseerd. Volgens de Wet natuurbescherming en het provinciale beleid moet voor de oppervlakte dat gekapt wordt minimaal 120% worden terug geplant. Ten noorden van het plangebied (nabij Zuiderzeestraat 10) is een gebied aangewezen waar de compensatie zal plaatsvinden. In totaal moet er circa 2.300 m² aan oppervlakte bomen en bosschages worden terug geplant. In bijlage 1 is het compensatieplan opgenomen. Hierin zijn enkele doorsneden en een soortenlijst opgenomen waaruit een keuze kan worden gemaakt.

In figuur 5 is de boscompensatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGFietspadZuider-ON01_0005.jpg"

Figuur 5: Compensatieplan Zuiderzeestraatweg (Buro Ruiter., 09-03-2017)

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor dit wijzigingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Het plan maakt de aanleg van een fiets- en voetpad mogelijk. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de benodigde onderzoeken met de daarbijbehorende conclusies.

4.2 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet Natuurbeheer (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitat en habitat van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitat.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Verordening uitvoering Wnb Gelderland

In de provincie Gelderland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstelling verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 28 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling voorziet in het realiseren van een fiets- en voetverbinding. Hiervoor worden de volgende werkzaamheden, die mogelijk soorten kunnen verstoren, uitgevoerd.

  • verwijderen van begroeiing;
  • aanleg en wijziging van watergangen.

Bij de voorbereiding van de beoogde ontwikkeling moet worden onderzocht of de Wnb de ontwikkeling niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Wnb zal kunnen worden verkregen.

Om te achterhalen welke beschermde soorten binnen het plangebied aanwezig zijn is een ecologische onderzoek uitgevoerd (Ecogroen, 16-155, 12 oktober 2016).

Het ecologisch onderzoek is opgenomen in bijlage 2.

Conclusie

Gebiedsbescherming

De plannen hebben geen negatieve effecten op beschermde waarden binnen Natura 2000- en

NNN-gebieden tot gevolg. Ook worden geen bijzondere natuurwaarden buiten de NNN aangetast. Een vervolg-traject in het kader van de Natuurbeschermingswet en NNN-beleid is dan ook niet noodzakelijk.

Volgens de Wet Natuurbescherming geldt een herplantplicht bij het kappen van bomen en bos. In de nabije omgeving van het plangebied wordt in herplant voorzien.

Soortenbescherming

  • Niet uit te sluiten is dat een enkele vleermuis zich (tijdelijk) huisvest in één potentieel geschikte boom voor aanvang van de kap. Bij de kap dient zorgvuldig gewerkt te worden. Holle delen dienen niet doorgezaagd te worden en de gekapte boom of boomdelen moeten met de holtes naar boven minimaal een dag op locatie blijven alvorens klein gezaagd te worden;
  • Tijdens het verkennend veldonderzoek is getracht om nestlocaties van Eekhoorn in kaart te brengen. Op één locatie bevindt zich een groepje Douglassen die dusdanig hoog zijn dat inspectie op Eekhoornnesten niet mogelijk was. Deze Douglassen worden niet gekapt;
  • Bij de beoogde plannen verdwijnen mogelijk exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en amfibieën (Ffw tabel 1). Voor deze tabel 1-soorten geldt in geval van ruimtelijke ontwikkelingen automatisch vrijstelling van de ontheffingsplicht;
  • Werkzaamheden die de broedbiotopen van alle aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te alle tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door de uitvoering in elk ge-val op te starten in de periode voor half maart en na eind juli of het onderzoeksgebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. De gemeente zal voor aanvang van de werkzaamheden de bomen controleren op broedbiotopen van vogels;
  • Invoering van de Wet Natuurbescherming op 1 januari 2017 zorgt naar verwachting niet voor wijzigingen aan voorliggende toetsing. Nieuw te beschermen soorten of soorten die hun huidige beschermingsstatus verliezen worden niet in het plangebied verwacht.

4.3 Bodemkwaliteit

Onderzoek Bodemkwaliteit

Bij het voorgenomen gebruik in het plangebied is geen sprake van een transformatie naar een bodemgevoeliger gebruik en/of is de te bebouwen oppervlakte minder dan 50 m2 (vrijstellingsregeling). Hierdoor is onderzoek naar de bodemkwaliteit niet noodzakelijk.

Om die reden kan worden geconcludeerd dat vanuit de bodemkwaliteit geen belemmeringen zijn te verwachten voor de beoogde ontwikkeling.

Onderzoek Grondverzet

Binnen het plangebied gaat grondverzet plaatsvinden. Hierbij dient ten alle tijden rekening gehouden te worden met de milieu hygiënische kwaliteit van de vrijkomende grond en daarmee de afvoermogelijkheden.

Conclusie

De bodemkwaliteit vormt, geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Water

Waterbeheer

De initiatiefnemers van een ruimtelijke ontwikkeling behoren in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen worden toegelaten die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Vallei en Veluwe, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij onderhavige procedure wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

 

Op Europees en landelijk niveau is het overkoepelende waterbeleid vastgelegd in de Kaderichtlijn Water, het Nationaal Waterplan en het Nationaal Bestuursakkoord Water. De doorvertaling van dit beleid is regionaal vastgelegd in het Provinciaal Waterplan en het Waterbeheersplan van het Waterschap. Daarnaast wordt op gemeentelijk niveau het waterbeleid vastgelegd in een waterplan of een (verbreed) rioleringsplan.

Regionaal waterschap beleid

In het Waterbeheerplan beschrijft het waterschap haar strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan.

Het waterbeheerplan bevat het integrale beleid van het waterschap met als hoofdthema's: het waarborgen van veiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Ook opgenomen zijn de maatregelen voor het uitvoeren van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en Waterbeheer 21e eeuw. Het waterschap heeft voor het uitvoeren van de KRW-maatregelen een resultaatsverplichting. De plannen omvatten ook een uitvoeringsprogramma op hoofdlijnen voor de periode tot en met 2021.

Watertoets

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro ) bepaalt dat bij ruimtelijke plannen zoals deze rekening gehouden dient te worden met de waterhuishouding. Middels het uitvoeren van een Watertoets worden alle relevante zaken met betrekking tot de waterhuishouding afgestemd en besproken met de waterbeheerder(s).

Onderzoek

Bij de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied wordt de waterhuishouding beïnvloedt. Om dit inzichtelijk te maken zijn in de tabel die is opgenomen in bijlage 3 de van belang zijnde thema's rond het aspect waterhuishouding doorlopen. Alleen indien een thema relevant blijkt te zijn voor de beoogde ontwikkeling, wordt hieronder dit thema vervolgens verder besproken. Indien geen relevantie aanwezig is wordt een verdere bespreking van dit thema achterweg gelaten.

Voor onderhavig plan is een watertoets procedure doorlopen waarop het waterschap een reactie heeft gegeven in de vorm van een Wateradvies. Bij het opstellen van de Watertoets is gebruik gemaakt van bovengenoemde tabel. Het Wateradvies is opgenomen in bijlage 4.

Riolering en hemelwater

Binnen het plangebied is niet een rioleringsstelsel aanwezig.

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschap beleid is het voor de beoogde ontwikkeling gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Uitgangspunt bij een nieuwe riolering is dat het huishoudelijk afvalwater en het hemelwater op de perceelgrens afzonderlijk worden aangeboden c.q. afgevoerd.

Verder geld dat bij een toename van een verhard oppervlakte watercompensatie nodig is indien deze toename groter is dan 1.500 m2.

In de nieuwe situatie zal geen nieuwe riolering worden aangelegd.

Bij de beoogde ontwikkeling is sprake van een toename van een verhard oppervlakte van circa 2.000 m2 . Dit betekent dat de toename aan verharde oppervlakken de ondergrens overschrijdt. Dit betekent dat er compensatie noodzakelijk is.

Op basis van de uitgangspunten van het waterschap geldt dat de compensatie omvang als volgt wordt berekend.

10% * toename verhard oppervlak = compensatiebehoefte.

Oppervlaktewaterkwantiteit

Binnen of in de directe omgeving van het plangebied is oppervlaktewater aanwezig zoals bijvoorbeeld watergangen, vijvers, rivieren en beken. Het gaat hierbij om de volgende oppervlaktewateren die zijn opgenomen in de legger van het waterschap. Het betreft hier de watergang langs de Zuiderzeestraatweg.

Binnen deze oppervlaktewateren en de beschermingszones (onderhoudsstroken) gelden belemmeringen op basis van de Keur van het waterschap.

De ligging van deze watergangen is in figuur 6 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGFietspadZuider-ON01_0006.jpg"

Figuur 6 : Leggerwatergang met beschermingszones (Wateschap Vallei en Veluwe)

Conclusie

Er heeft overleg met het Waterschap Vallei en Veluwe plaatsgevonden. Het Waterschap is akkoord met het plan. Het water vanaf het verharde oppervlakte kan voldoende infiltreren in de bodem.

Voor het dempen van de leggerwatergang is een vergunning nodig. Deze zal worden aangevraagd.

4.5 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

Gemeentelijk archeologiebeleid

Om de gemeentelijke rol als beslissend bestuursorgaan adequaat te kunnen vervullen, is een gemeentelijk archeologiebeleid met een eigen (inhoudelijk en bestuurlijk) afwegingskader opgesteld.

De bij het beleid horende archeologische verwachtingskaart geeft op perceel niveau inzicht in het voorkomen van bekende en te verwachten archeologische waarden. Daarnaast bevat de kaart een informatie laag met mogelijke diepteligging van de te verwachten archeologie en bodemverstoring. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor een archeologische beleidskaart: aan de verwachtingen worden voorschriften gekoppeld die inzichtelijk maken waar geen onderzoek nodig is en waar wel.

Deze beleidskaart vormt op zijn beurt de basis voor het aanpassen van bestemmingsplannen en bij de verlening van omgevingsvergunningen voor bouwen en aanleggen.

Onderzoek

De archeologische beleidskaart van de gemeente is een archeologisch verwachtingsmodel, waaraan grenzen zijn gekoppeld tot waar voorgenomen bodemingrepen worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Omdat er sprake is van een gedifferentieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van gedifferentieerde vrijstellingszones. Volgens de archeologische beleidskaart geldt voor het plangebied een lage en middelhoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten.

In figuur 7 is een uitsnede van de archeologische verwachting kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGFietspadZuider-ON01_0007.jpg"

Figuur 7: Archeologische verwachtingskaart gemeente Putten

Conclusie

Er heeft overleg plaatsgevonden met de regio archeoloog. De regio archeoloog heeft geconcludeerd dat in het gebied waar het fietspad wordt gerealiseerd, geen archeologische resten zijn te verwachten omdat de verwachtingswaarde in dit gebied laag is.

De regio archeoloog wil graag bij het project worden betrokken als er in het westelijk deel van het gebied bodem activiteiten worden uitgevoerd. In dit gedeelte van het gebied ligt een oud beekdal waar mogelijk archeologische resten te vinden zijn.

4.6 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Hiertoe dient middels bestudering van kaarten bepaald te worden of binnen (de invloedsfeer van het plangebied) Rijksmonumenten (historische gebouwen, sluizen, tuinbeelden en grafstenen), Archeologische Rijksmonumenten, Werelderfgoederen en beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig zijn. Ook het voorkomen van gebieden met landschappelijke waarden en beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten, Nationale Parken, Nationale Landschappen en Natuurnetwerk Nederland) dient bepaald te worden.

Onderzoek

Het plangebied ligt in of in de directe nabijheid van het Landgoed Vanenburg. De beoogde ontwikkeling is echter van dien aard dat het goed ingepast wordt in dit landgoed. De laanstructuur van van de Vanenburgerallee wordt niet aangetast door dit plan.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op eventuele cultuurhistorische waarden. Het aspect 'cultuurhistorie' staat, met in achtneming van bovengenoemde maatregelen, de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Ten aanzien van deze aspecten moeten de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

  • Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.
  • Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Relevant is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een ruimtelijke onderbouwing of bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloed gebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen

Relevant is de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (circulaire RVGS) en in de toekomst ook het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV). Op basis van de circulaire RVGS geldt het volgende:

  • Voor bestaande situaties gelden er plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten de grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar en de streefwaarde van 10-6 per jaar.
  • In nieuwe situaties geldt ter plaatse van kwetsbare objecten de grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.
  • Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR geldt een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vooruitlopend op het BTEV zijn in de circulaire RVGS veiligheidsafstanden opgenomen uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water 1 . In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Aan de hand van de Basisnetten wordt al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Buisleidingen

Relevant is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Risicorelevante inrichtingen

Uit de risicokaart voor Nederland blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied de volgende risicovolle inrichtingen aanwezig zijn:

  • Benegas Vulcentrum B.V.

Het betreffende bedrijf heeft een risicocontour 10-6 per jaar van 200 meter. Deze contour ligt niet over het plangebied. Het plangebied maakt geen gevoelige functie mogelijk waardoor verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk is.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Er zijn (spoor)wegen in de omgeving van het plangebied die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, te weten de spoorlijn Zwolle - Amersfoort.

Het betreffende plangebied valt binnen het effectgebied van het spoortraject Zwolle - Amersfoort. Gelet op het feit dat de ontwikkeling geen gevoelige functie mogelijk maakt is verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.

Buisleidingen

Er zijn de volgende buisleidingen in de omgeving van het plangebied aanwezig die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen:

  • A-510 Aardgasleiding NEN 3650-leiding

De invloed zones van deze buisleiding overlapt de planlocatie. De ontwikkeling maakt geen gevoelige functie mogelijk waardoor het groepsrisico laag is en verantwoording niet noodzakelijk is.

Conclusie

Vanuit het Bevi is een fiets- en voetpad geen (beperkt) kwetsbaar object. Het aspect externe veiligheid vormt, geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Voor planologisch relevante kabels en leidingen geldt in het algemeen een belemmeringenzone waarmee in de ontwikkeling van een plangebied rekening moet worden gehouden.

Onderzoek

In het plangebied, of in de directe nabijheid van het plangebied liggen de volgende planologisch relevante kabels en/of leidingen:

  • Een hoge druk aardgasleiding. Deze aardgasleiding is in beheer bij de Gasunie. Rondom de leiding geldt een aan te houden belemmerings- en bebouwingsvrije zone van 5 meter, gemeten vanuit het hart van de leiding.
  • Een hoogspanningsleiding . Deze leiding is in beheer bij Liandon. Rondom de leiding geldt een aan te houden belemmerings- en bebouwingsvrije zone van 22,5 meter, gemeten vanuit het hart van de leiding. Boven een hoogte van 6,8 meter, gemeten vanaf het maaiveld geen beplanting in de vorm van heesters of bomen aanwezig mag zijn. De beplanting moet hier laag blijven.

Conclusie

De eventuele aanwezigheid van kabels en leidingen vormt, geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Wet Milieubeheer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2-jaargemiddelde) en fijn stof (PM10-jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de

concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouwprojecten met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).

Onderzoek Wet Milieubeheer

Op basis van de Grootschalige Concentratiekaart Nederland (GCN) geldt ter plaatse van het plangebied een gemiddelde concentratie van 17 µg/m3 voor stikstofdioxide en 19 µg/m3 voor fijn stof (PM10).

De normen voor stikstofdioxide en fijn stof liggen op 40 respectievelijk 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015).

Er is derhalve geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de streefwaarde.

Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan een goede woon- en leefklimaat voor wat betreft de luchtkwaliteit.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet belemmert. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is het wijzigingsplan uitvoerbaar.

4.10 Geluid

Toetsingskader

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidbronnen: wegverkeer,

spoorwegverkeer en industrie. Indien er binnen een geluidzone een geluidgevoelige functie gerealiseerd wordt, dient getoetst te worden aan de voorkeurgrenswaarde uit de Wgh.

Onderzoek (spoor)wegen

Binnen het plangebied wordt een fiets- en voetverbinding mogelijk gemaakt. Volgens de Wgh betreft deze ontwikkeling geen realisatie van geluidgevoelige functie(s) en dient derhalve geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek industrie

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. De bedoelde inrichtingen - vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd - zijn nader genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai en de optredende geluidbelasting binnen de zone.

Conclusies

Vanuit de Wgh zijn er, geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Planologische juridische regeling

Dit wijzigingsplan voorziet in een juridisch planologische regeling waarbij:

  • de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in een bestemming 'Natuur' om de boscompensatie mogelijk te maken. Binnen de bestemming 'Natuur' is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg van de boscompensatie.
  • de bestemming 'Agrarisch' en 'Natuur' worden gewijzigd in een bestemming 'Verkeer' om de realisatie van de fiets- en voetverbinding mogelijk te maken.
  • de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' is opgenomen op het gedeelte van het plangebied waar de gasleiding aanwezig is. Tevens is met het figuur 'hartlijn leiding - gas' de gasleiding aangegeven.
  • de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' op opgenomen op het gedeelte waar de hoogspanningsleiding aanwezig is. Binnen de strook van de hoogspanningsleiding is met de figuur 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding' de leiding aangegeven.
  • de gebiedsaanduidingen 'overige zone - landgoed' en 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' zijn opgenomen op de gebieden waar deze in het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied' voorkomen.

 

Het wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, verbeelding en een toepassingsregel waarin wordt aangegeven dat met het wijzigingsplan alleen de verbeelding van het moederplan is aangepast. De regels uit het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied' zijn dus van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Zienswijze

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). De zienswijzen zullen meegewogen worden bij het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan.

Vaststelling

Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het wijzigingsplan vormt het toetsingskader voor een ontwikkeling van de gemeente. Het project richt zich op de aanleg van een fiets- en voetverbinding. De kosten worden gedekt door de gemeente. Hiermee kan het bestemmingsplan financieel haalbaar worden geacht.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De grond is in eigendom van de gemeente. De fiets- en voetverbinding is een initiatief van de gemeente Putten. De door de gemeente gemaakte kosten komen voor rekening van de gemeente.