direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kloosterweg 11-13
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.WPBGKloosterweg11-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggend plan betreft een wijzigingsplan ex artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening van het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied', zoals vastgesteld door de raad op 3 juli 2014 en hervastgesteld op 12 mei 2016.

Bij de gemeente Putten is door de initiatiefnemer een verzoek ingediend om de bestemming van het perceel Kloosterweg 11-13 te wijzigen in een woonbestemming met de mogelijkheid voor een extra bouwkavel. Met dit wijzigingsplan wordt medewerking verleend aan het verzoek van de initiatiefnemer, aangezien het agrarische gebruik van het perceel is beëindigd.

1.2 Beschrijving van de situatie

Het perceel Kloosterweg 11-13 is gelegen in het buitengebied van de gemeente Putten, in het gebied Bijsteren, ten oosten van de Rijksweg A28 en het meer Nuldernauw. Het perceel is omgeven door enkele woningen, een agrarisch bedrijf en een tuincentrum. Op het perceel is een plattelandswoning en een bedrijfswoning met opstallen aanwezig. De opstallen bestaan uit een agrarisch bedrijfsgebouw, een hooischuur en enkele bijgebouwen. In figuur 1 is de huidige situatie weergegeven. Momenteel zijn de agrarische bedrijfsactiviteiten op het perceel beëindigd. Een voortzetting van het agrarische gebruik wordt niet voorzien. Daarom wordt de agrarische bestemming omgezet naar een woonbestemming zodat de percelen in gebruik kunnen worden genomen door de aanwezige woonfunctie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGKloosterweg11-VA01_0001.jpg"

Figuur 1: Huidige situatie Kloosterweg 11-13 (bron: Luchtfoto PDOK-viewer 2018)

1.3 Planologische juridisch kader

Het perceel Kloosterweg 11-13 ligt in het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied'. In dit bestemmingsplan heeft het perceel een bestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak gekregen. Naast de agrarische bestemming is de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - groot agrarisch bedrijf' opgenomen. Op het perceel is naast de huidige plattelandswoning en bedrijfswoning circa 1.600 m² aan overige bebouwing aanwezig.

De dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 3' en 'Waarde – Archeologie 4' zijn van toepassing op het perceel. Daarnaast geldt de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'. Figuur 2 geeft een uitsnede weer van het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGKloosterweg11-VA01_0002.jpg"

Figuur 2: Uitsnede geldende bestemmingsplan Westelijk Buitengebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Op dit moment mag het perceel alleen worden gebruikt voor een groot agrarisch bedrijf.

In het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied' is in artikel 34.16 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het college om bij bedrijfsbeëindiging de agrarische bestemming te wijzigen in een woonbestemming met de mogelijkheid om een extra bouwkavel te creëren. Hieraan zijn een aantal voorwaarden verbonden. In hoofdstuk 2 wordt aangegeven hoe aan de voorwaarden van deze wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan.

Voor een aanvullende uiteenzetting van zowel rijks, provinciaal als gemeentelijk beleid ten aanzien van de functieverandering van het agrarische perceel wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied'.

Hoofdstuk 2 Toetsing aan voorwaarden wijzigingsbevoegdheid

De wijzigingsbevoegdheid om de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' om te zetten naar de bestemming 'Wonen' is opgenomen in artikel 34.16 van de regels van het vigerende bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied'. Hieronder zijn de voorwaarden opgesomd en wordt aangegeven hoe aan de voorwaarde wordt voldaan.

De wijziging kan uitsluitend plaatsvinden indien er sprake is van bedrijfsbeëindiging.   Het agrarische bedrijf aan de Kloosterweg 11-13 wordt beëindigd. De initiatiefnemer beschikt niet meer over een vergunning voor het houden van dieren. Een voortzetting van het agrarische gebruik wordt niet voorzien.  
Indien het betreft een bedrijfslocatie gelegen binnen de op de verbeelding als ’reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied’ aangegeven gronden, zijn de woning en de wooneenheden uitsluitend toegestaan indien is aangetoond dat de woning of wooneenheden geen enkele belemmering oplevert voor de omliggende bedrijven.   De bedrijfslocatie is gelegen binnen het gebied ter plaatse van 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'. In paragraaf 4.1 Milieuzonering van dit wijzigingsplan wordt hier nader op ingegaan.  
De bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder dienen in acht te worden genomen.   Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid van hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die geluidhinder kunnen veroorzaken een geluidzone. Met een geluidsonderzoek kan worden aangetoond dat de ontwikkeling op deze locatie aanvaardbaar is en of er maatregelen getroffen moeten worden. In paragraaf 4.7 Geluid wordt dit nader toegelicht.  
De wijziging is mogelijk indien alle aanwezige bebouwing wordt gesloopt overeenkomstig de tabel en onder de volgende voorwaarden
Minimaal te slopen Maximale inhoud
fysiek legale bebouwing woongebouw
minimaal 1.000 m² 660 m³
minimaal 2.000 m² 880 m³
2 x 440 m3
twee aaneengebouwd
minimaal 3.000 m² 2x660 m³

1. indien ombouw van bestaande bebouwing naar wooneenheden niet mogelijk is, mogen maximaal twee (geschakelde) woongebouwen worden gebouwd;
2. in geval van intensieve veehouderij in het op de verbeelding als ‘reconstructiewetzone - extensiveringsgebied’ aangegeven gebied wordt de in de tabel vermelde oppervlakte aan minimaal te slopen bebouwing met 20% verlaagd;
3. het samenvoegen van de sloopoppervlakte van meerdere locaties is toegestaan om tot de ingevolge de tabel vereiste oppervlakte te komen, mits op deze locaties tegelijkertijd alle aanwezige bebouwing wordt gesloopt en van deze locaties in één en dezelfde wijzigingsprocedure de (agrarische) bedrijfsfunctie wordt verwijderd.  
Alle bestaande bedrijfsgebouwen op het perceel aan de Kloosterweg 11-13 wordt gesloopt. In totaal betreft het een oppervlakte van circa 1.600 m2. De bestaande bedrijfswoning en plattelandswoning blijven behouden en worden omgezet naar burgerwoningen.

In paragraaf 3.1 Functieveranderingsbeleid Regio Foodvalley 2016 wordt het functieveranderingsbeleid nader toegelicht.  
De hierboven aangegeven sloopverplichting is niet van toepassing op bebouwing met karakteristieke en/of cultuurhistorische waarden, deze bebouwing wordt echter wel meegeteld bij de berekening.   De bebouwing is niet aangemerkt als karakteristiek of cultuurhistorisch waardevol. Deze voorwaarde is niet van toepassing op het plangebied.  
Voor de berekening van de benodigde sloopmeters geldt dat niet vergunde gebouwen van voor 1 januari 1993 kunnen worden meegeteld tot maximaal het bouwrecht van 1 woning.   Op het perceel zijn geen bedrijfsgebouwen aanwezig die niet volgens vergunning zijn gebouwd. Deze voorwaarde is niet van toepassing op het plangebied.  
Aangetoond dient te worden dat de extra woning of de wooneenheden passen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering.   Uit de Woonvisie Putten 2015-2020 blijkt dat er tot 2025 een tekort wordt voorzien van 344 woningen. Bovendien is voor een aantal geplande bouwlocaties niet zeker of de bouwplannen doorgaan binnen deze periode. Onderhavig plan ziet toe op het toevoegen van 1 extra woning op het perceel. Het plan past derhalve binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering.  
Met de regels wordt aangesloten bij de regels die van toepassing zijn voor de bestemming 'Wonen'.   Ten behoeve van het wijzigingsplan zijn de regels die van toepassing zijn voor de bestemming 'Wonen', zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied', van overeenkomstige toepassing.  
De extra woning dient binnen het (voormalig) agrarisch bouwvlak te worden gesitueerd, of ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - intensief rood zwermgebied' en 'overige zone - extensief rood zwermgebied'.   De extra woning wordt binnen het voormalige agrarische bouwvlak gesitueerd.  
De inhoud van de extra woning dan wel van een wooneenheid mag niet meer bedragen dan 660 m³.   De nieuwe woning krijgt een inhoud van maximaal 660 m³.  
De oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt per nieuw te bouwen woning c.q. wooneenheid maximaal 80 m².   De oppervlakte van het bijgebouw bij de extra woning bedraagt 80 m²;  
De extra woning dient goed in het landschap te worden ingepast.   De woning wordt landschappelijk ingepast. Hiervoor is een landschappelijke inpassing opgesteld. In paragraaf 3.3 Landschappelijke inpassing wordt dit nader toegelicht.  
De oppervlakte van het woonperceel (bebouwing met bijbehorend erf) mag niet meer bedragen dan 1.500 m².   De oppervlakte van de woonpercelen wordt in de nieuwe situatie niet groter dan 1.500 m². De opzet van de woonpercelen is in samenspraak met de gemeente Putten tot stand gekomen en hebben een oppervlakte van circa 1.500 m2.  
Eventuele bijbehorende gronden die geen erffunctie hebben, blijven of komen beschikbaar voor de grondgebonden functies landbouw, natuur of recreatie, overeenkomstig de functie van het betrokken gebied.   De overige gronden binnen het plangebied die niet gewijzigd worden naar 'Wonen' blijven
beschikbaar voor de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.  

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke situatie

3.1 Functieveranderingsbeleid Regio Foodvalley 2016

De gemeenteraad heeft in de vergadering van 6 april 2017 het functieveranderingsbeleid Regio Foodvalley 2016 vastgesteld.

Het nieuwe regionale functieveranderingsbeleid is, na de eerste actualisatie in 2012, de tweede actualisatie van het oorspronkelijke regionale functieveranderingsbeleid uit 2008. Met het functieveranderingsbeleid willen de regiogemeenten de problematiek van leegstaande stallen aanpakken en de kwaliteit van het landelijk gebied versterken.

In het 'Functieveranderingsbeleid Regio Foodvalley 2016' is een systeem opgezet hoeveel sloopmeters er moeten worden ingezet om functieverandering mogelijk te maken. Daarnaast worden de 'sloopmeters' omgezet naar 'inzetbare sloopmeters'. Voor het omzetten van de sloopmeters naar inzetbare sloopmeters wordt een korting toegepast (voorheen was dit de afroming), afhankelijk van de grootte van de slooplocatie.

In te zetten sloopmeters   Kortingspercentage  
0 – 1000m²   Geen korting  
1.000 – 2.000m²   25% korting  
>2.000m²   50% korting  

Het functieveranderingsbeleid bestaat uit een aantal stappen.

Stap 1: Te slopen schuren:

De volgende schuur wordt gesloopt i.v.m. sloopmeter registratie (zie figuur 3):

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGKloosterweg11-VA01_0003.jpg"

Figuur 3: Overzicht gebouwen op het perceel Kloosterweg 11-13, in rood het te slopen gebouw (bron: Rho Adviseurs)

Functieverandering  
te slopen gebouw   te slopen m²   totaal te slopen m²  
rood gearceerde gebouw   1.718 m²   1.718 m²  

Voor sloopmeters geldt dat deze eerst moeten worden omgezet naar 'inzetbare sloopmeters'. Voor het omzetten van de sloopmeters naar inzetbare sloopmeters wordt een korting toegepast, afhankelijk van de grootte van de te slopen bebouwing.

In de bestaande situatie zijn twee woningen aanwezig waarbij voor elk 80 m2 aan bijgebouwen aanwezig mag zijn. Dit is toegestaan op basis van het vigerende bestemmingsplan Westelijk Buitengebied. Feitelijk hebben de twee woningen een kleinere oppervlakte aan bijgebouwen dan is toegestaan op basis van het bestemmingsplan. Er is 43 m² en 35 m² aanwezig. Van de 80 m² aan planologische rechten is nog ruimte voor 37 m² en 45 m².

Op het perceel Kloosterweg 11-13 is circa 1.718 m² aan sloopmeters aanwezig. Na aftrek van de aanwezige niet gebuikte planologische rechten, is 1.636 m² sloopmeters aanwezig. Hiervoor geldt de volgende berekening:

In te zetten sloopmeters   Kortingspercentage   Inzetbare sloopmeters  
totaal 1.636 m²      
0-1.000 m²   Geen korting (1.000 m²)   1.000 m²  
1.000-2.000 m²   25% korting (636 m²)   477m²  
Totaal     1.477 m²  

Stap 2: Functieverandering: 

De bestemming van de huidige bedrijfswoning wordt wonen en er wordt een extra bouwkavel gerealiseerd. Voor het realiseren van een extra bouwkavel is worden sloopmeters van het eigen perceel ingezet.

In het 'Functieveranderingsbeleid Regio FoodValley 2016' is aangegeven hoeveel sloopmeters er moeten worden ingezet om een extra woning te realiseren. Hiervoor is binnen de regio FoodValiey een basisregeling opgesteld, bestaande uit een 'woningrecht' en een aanvullende compensatie per m² inhoud van de woning:

Basisregeling   Sloopmeters  
Woningrecht   300 m²  
Per 1 m³ van de woning   1,5 m²  

Voor een woning van 660 m² komt dit neer op de volgende berekening:

Functieverandering   Basisregeling   Sloopmeters   Totaal Sloopmeters  
1 woning   Woonrecht   300 m²    
  Inhoud 660 m³   990 m²   1290 m²  

Voor het realiseren van een extra woning van 660 m³ worden 1.290 m² aan sloopmeters ingezet. Op het perceel is 1.477 m² aan inzetbare sloopmeters aanwezig. Na aftrek van de sloopmeters van de extra woning blijven er nog 187 m² inzetbare sloopmeters over.

De initiatiefnemer wil dit restant aan sloopmeters inzetten voor de realisatie van extra oppervlakte aan bijgebouwen.

Stap 3: Vergroting maximaal toegestane oppervlakte bijgebouwen

Op het perceel worden enkele nieuwe bijgebouwen gebouwd en enkele bestaande bijgebouwen behouden. In figuur 4 is een overzicht van de bijgebouwen weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGKloosterweg11-VA01_0004.jpg"

figuur 4: Overzicht nieuwe en bestaande bijgebouwen Kloosterweg 11-13 (bron: VanWestreenen juni 2019)

In de nieuwe situatie zal sprake zijn van drie woonpercelen. Bij elk woonperceel is op basis van de planologische rechten uit het bestemmingsplan 80 m² aan bijgebouwen toegestaan. Voor de nieuwe woning en de woning op nummer 11 wordt 80 m² aan bijgebouwen B, D en F gerealiseerd.

Voor de woning op nummer 13 is reeds 43 m² (gebouw E) aan bijgebouwen aanwezig. Daarnaast wordt bijgebouw C gerealiseerd van 185 m². In totaal wordt voor het woonperceel uitgegaan van 228 m² aan bijgebouwen. Na aftrek van stap 2 'Functievarandering' blijven er nog 187 m² aan sloopmeters over. Voor het behouden van bijgebouw E en het realiseren van gebouw C worden sloopmeters ingezet. Voor de eerste 150 m² bijgebouwen geldt dat er 70 m² aan sloopmeters wordt ingeleverd. Voor de volgende 78 m² geldt een sloopcompensatie-eis in de verhouding van 'drie staat tot twee'. Hiervoor worden 117 m² ingeleverd.

Benodigde sloopmeters bijgebouwen  
Restant inzetbare sloopmeters   187 m²    
Gebouw B, C, D, E en F (gezamenlijk 388 m²)      
Eerste 80 m² mogelijk op basis van bestemmingsplan per woonbestemming (Voor bijgebouw B, D en F is dit voldoende)      
Eerste 150 m², gebouw C en E   -70   bijgebouw C en E mag vanwege het perceelsoppervlakte 150 m² zijn i.p.v. 80 m².  
Volgende 78 m² , gebouw C en E   -117   78 m² nog in te zetten sloopmeters met de verhouding 3/2. Voor de extra oppervlakte aan bijgebouwen is nog 117 m² aan sloopmeters nodig. (78x3:2= 117m²)  
Totaal in te leveren sloopmeters   -187    
Totaal oppervlakte verplaatsbare sloopmeters   0 m²   Alle sloopmeters worden ingezet op het eigen perceel  

3.2 Ruimtelijke situatie

Met dit wijzigingsplan wordt het agrarische bouwvlak van het perceel Kloosterweg 11-13 (zie figuur 4) omgezet naar een woonbestemming met een extra bouwkavel. Hierbij gaat het om gronden die zijn gelegen binnen het bouwvlak. Alle bestaande bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. De bestaande plattelandswoning en bedrijfswoning blijven behouden en worden omgezet naar een reguliere woning. Ten noordwesten van de woningen ontstaat ruimte voor de realisatie van een extra woning.

Ruimtelijk wordt er gestreefd naar een ruime opzet van de bebouwing op het perceel, waarbij de woningen zijn gesitueerd in de vorm van een boerenerf. De nieuwe woning wordt verder naar het noorden geplaatst waardoor het agrarisch erf zijn vorm behoud. Het bijgebouw van de nieuwe woning heeft een afwijkende orientatierichting waardoor de drie woningen op het perceel Kloosterweg 11-13, ruimtelijk gezien een grotere eenheid vormen. Daarnaast ontstaat in het plan meer ruimte om op het perceel een boomgaard aan te planten, die het beeld van een boerenerf versterkt.

In het plan is sprake van een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. De bewoners kijken niet direct op de bijgebouwen van de andere woningen op het perceel. Hierdoor zal een groter gevoel van privacy worden ervaren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGKloosterweg11-VA01_0005.jpg"

Figuur 4: Huidige situatie Kloosterweg 11-13

In de toekomstige situatie bestaat het plangebied uit een compact boerenerf (zie figuur 5). Elk perceel bestaat uit een hoofdgebouw met één of enkele bijgebouwen. De bebouwing wordt ingepast in de omgeving van de Kloosterweg. Hiervoor is een landschappelijke inpassing opgesteld. (zie paragraaf 3.3)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGKloosterweg11-VA01_0006.jpg"

Figuur 5: toekomstige situatie Kloosterweg 11-13 (bron: Van Westreenen, juni 2019)

3.3 Landschappelijke inpassing

In het 'Functieveranderingsbeleid Regio FoodValley 2016' worden algemene voorwaarden gesteld om functieverandering mogelijk te maken. Een belangrijke voorwaarde is dat de functieverandering wordt ingepast in het omringende landschap. Om tot een goede landschappelijke inpassing te komen is rekening gehouden met het Landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten 2011-2021 en het bijbehorende beeldenboek. Voor het perceel Kloosterweg 11-13 is een landschappelijke inpassingsplan opgesteld (zie figuur 6).

Voor het inrichtingsplan is gestreefd naar het behoud van de structuur van een boerenerf en een ruime opzet van de bebouwing, zoals kenmerkend voor het agrarische landschap.

Rondom het er is een bomenrij aanwezig die wordt versterkt en en richting het oosten verder wordt doorgetrokken. Ten zuiden van het plangebied is een houtwal gesitueerd. Om een halfopen landschap in het plangebied te waarborgen wordt de oost- en westzijde van het erf open gehouden. Ten noorden van de nieuwe woning worden twee appelbomen (Malus domestica) en een rode beuk (Fagus sylvatica) aangeplant om de erfgrens te accentueren. Op het erf worden verschillende hagen aangeplant. Hiervoor wordt de éénstijlige meidoorn gebruikt (Crataegus monogyna). Langs de oprit naar die nieuwe woning worden een aantal zomereiken (Quercus robur) aangeplant. Op het perceel Kloosterweg 11 wordt een solitaire walnotenboom (Juglans regia) aangeplant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGKloosterweg11-VA01_0007.jpg"

Figuur 6: inpassing Kloosterweg 11-13 (bron: Van Westreenen, juni 2019)

De landschappelijke inpassing is tevens opgenomen in bijlage 1.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de benodigde onderzoeken met de daarbij behorende conclusies.

4.1 Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Onderzoek

In de omgeving van Kloosterweg 11-13 bevinden zich een voormalig agrarisch bedrijf, een agrarisch bedrijf en een Tuincentrum. Op grond van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' kan de omgeving rond het plangebied tot een rustig buitengebied worden gerekend. In de nabijheid van het plangebied zijn de volgende bedrijven gelegen:

Adres   Type bedrijf   SBI   Geur   Stof   Geluid   Gevaar  
Kloosterweg 8   Rundvee en Pluimvee   147-1   200   30   50   0  
Stenenkamerseweg 45a   Tuincentrum   4752   0   0   30   10  

De in de tabel genoemde richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Deze richtafstanden kunnen, zonder dat dit en koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstrede worden verlaagd indien er sprake is van een gemengd gebied. Het plangebied ligt in een gebied met een matige functiemenging, wat in de VNG-publicatie wordt aangeduid als gemengd gebied. De genoemde richtafstanden kunnen hierdoor met één afstandstrede verlaagd worden.

Ten aanzien van het tuincentrum aan de Stenenkamerseweg 45a geldt voor het aspect geluid de grootste richtafstand, namelijk 30 meter. Vanwege de ligging in gemengd gebied kan deze afstand worden verlaagd tot 10 meter. De afstand van het tuincentrum tot aan de voormalige bedrijfswoning aan de Kloosterweg 13 bedraagt circa 140 meter. Daarmee valt onderhavig plan ruimschoots buiten de milieuzone van het tuincentrum.

Ten aanzien van het rund- en pluimveebedrijf aan de Kloosterweg 8/8a geldt een richtafstand van 200 meter voor het aspect geur. Vanwege de ligging in gemengd gebied kan deze afstand worden verlaagd naar 100 meter. De afstand van het rund- en pluimveebedrijf tot aan de extra woning bedraagt circa 70 meter, waardoor voor het aspect geur niet wordt voldaan aan de richtafstand. Op basis van artikel 14 van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) kan echter een lagere richtafstand worden gehanteerd. De huidige bedrijfsactiviteiten worden beëindigd en in ruil daarvoor wordt een extra woning gerealiseerd. In dat geval geldt volgens artikel 14 van de Wgv een beschermingsniveau dat gelijkstaat aan de situatie waarin de agrarische bedrijfsvoering op het perceel nog niet beëindigd was. Voor de omliggende agrarische bedrijven geldt op basis van artikel 14 lid 2 dat een afstand van minimaal 50 meter moet worden aangehouden vanuit het bouwvlak. De extra woning vormt derhalve geen belemmering voor het rund- en pluimveebedrijf aan de Kloosterweg 8/8a.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande wordt voldaan aan de vereiste afstanden en wordt een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woning gewaarborgd. De aanwezige (agrarische) bedrijven worden ook niet beperkt in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden door het voorgenomen initiatief.

4.2 Archeologie

Toetsingskader 

Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.

Onderzoek en conclusie

Voor het betreffende perceel geldt op basis van de Archeologisch Waardenkaart van Putten een archeologische dubbelbestemming. Op het perceel geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek bij grondwerkzaamheden tot een diepte van 40 centimeter onder maaiveld over een oppervlakte van kleiner dan 500 m². Voor 'Waarde - Archeologie 4' geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek bij grondwerkzaamheden tot een diepte van 40 centimeter onder maaiveld over een oppervlakte van kleiner dan 5.000 m².

Het plan betreft een omzetting van agrarisch bedrijf naar drie woonkavels. Er wordt één nieuwe woning gerealiseerd en enkele bijgebouwen. Ter plaatse vindt enige bodemroering plaats. De nieuwe woning en bijgebouwen worden in totaal niet groter dan 500 m², maar heeft echter wel een verstoringsdiepte die groter is dan 40 cm. Ter plaatse van 'Waarde - Archeologie 4' worden de gronden niet bebouwd en zal de bodem niet worden geroerd.

Ter plaatse van de beoogde ingrepen mag echter worden aangenomen dat de bodem als gevolg van de eerdere aanleg van het agrarische bedrijf (en daarmee samenhangende aanleg van verhardingen, bedrijfsbebouwing, riolering en nutsvoorzieningen) al is geroerd. De kans dat ter plaatse een gaaf en ongeschonden bodemarchief wordt aangetroffen is daarom nihil. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Archeologie vormt geen belemmering voor het plan.

4.3 Cultuurhistorie

Toetsingskader

De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.

Overstroomde kampontginningen

Een deel van de kampontginningen is in de loop van de Middeleeuwen, toen de Zuiderzee zich vanaf de 12e eeuw steeds meer uitbreidde, met enige regelmaat overstroomd geweest. De laagten tussen de zandruggen raakten daarbij overdekt met een laag klei. Voor het gebied rond Diermen duurde dit tot in 1356, toen in de vorm van de Zeedijk een sluitende bedijking tot stand kwam. Het onbedijkte gebied meer noordelijk bleef tot de aanleg van de Afsluitdijk vatbaar voor overstromingen. Het landschap van de overstroomde kampontginningen bevindt zich vaak in een gradiënt. Dicht bij de ‘gewone’ vochtige kampontginningen was het landschap vrij besloten, met veel bosjes, houtsingels en houtwallen. Meer richting Zuiderzee werden de tussenliggende laagten met grasland opener en grootschaliger. In deze gebieden met overwegend grasland kwam kwamen (omstreeks 1850) wel bomen op de perceelsranden voor, waarschijnlijk in de vorm van elzensingels. (Zie figuur 7)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGKloosterweg11-VA01_0008.jpg"

Figuur 7: Uitsnede Nota Cultuurhistorie (bron: Raap, Archeologisch Adviesbureau).

Onderzoek en conclusie

In het plangebied komen cultuurhistorische waarden voor. Er komen historische kavelgrenzen (voor 1832) en historische paden (voor 1845) voor. Op de kaart is ook een verdwenen pad (voor 1845) weergegeven Deze worden in het nieuwe plan gerespecteerd en versterkt. In de landschappelijke inpassing (zie bijlage 1) is rekening gehouden met deze aanwezige waarden.

4.4 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat als de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig gesaneerd wordt, dat het kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen worden bij voorkeur op schone grond gerealiseerd.

Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.

Onderzoek

Voor het perceel Kloosterweg 11-13 is bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2). De Omgevingsdienst Noord Veluwe is gevraagd om het onderzoek te beoordelen en komt tot het volgende resultaat (rapportnr. 180398/lvh/sh) (zie bijlage 3):

Toetsing onderzoek:

Zintuiglijke waarnemingen

Zintuiglijk is ten zuiden van de geplande woningbouw (gebouw A op tekening) een stukje asbestverdacht zeil aangetroffen. Verder is de bovengrond ter plaatse sterk puinhoudend.

Grond en grondwater

In de bovengrond ter hoogte van de geplande woningbouw zijn in het mengmonster van alle gemeten parameters alleen lichte verhogingen aan zink, PAK, PCB's en minerale olie aangetoond. In de ondergrond nabij de geplande woningbouw zijn geen van de gemeten parameters verhoogd aangetoond. In het grondwatermonster, uit de peilbuis nabij de geplande woningbouw, is alleen een licht verhoogde concentratie aan molybdeen aangetoond. De geconstateerde verhogingen ter hoogte van de woningbouwlocatie geven geen aanleiding tot het laten uitvoeren van een nader bodemonderzoek.

Asbest

Analytisch is asbest aangetoond onder de grenswaarde van 100 mg/kg d.s. (te weten 2 mg/kg d.s. ter hoogte van de woningbouwlocatie). Dit geeft geen aanleiding tot het laten uitvoeren van een nader asbestonderzoek.

Conclusie

Met het onderzoek is geen noemenswaardige verontreiniging vastgesteld. Het uitvoeren van nader bodem- of asbestonderzoek is niet nodig. Geconcludeerd wordt dat de bodemkwaliteit op de geplande woningbouwlocatie geschikt is voor het beoogde gebruik. Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek zijn er voor de bodem geen milieuhygiënische bezwaren voor het verlenen van een omgevingsvergunning op de geplande woningbouwlocatie tussen de Kloosterweg 11 en 13 in Putten.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.5 Verkeer en parkeren

Het wijzigingsplan betreft een functieverandering van agrarisch bedrijf naar wonen. De bestaande bedrijfswoning en plattelandswoning worden omgezet naar een burgerwoning. Ten noorden van de plattelandswoning Kloosterweg 11, wordt een nieuwe woning gecreëerd. Het aantal verkeersbewegingen naar de nieuwe woning zal gering toenemen. Daar tegen over staat dat het verkeer in relatie tot een werkend agrarisch bedrijf afneemt. De Kloosterweg kan door het toevoegen van één woning, het verkeer goed verwerken. De totale hoeveelheid verkeer naar dit perceel neemt af.

Het parkeren vindt op eigen terrein plaats. Op het perceel van de bestaande woning en plattelandswoning is voldoende ruimte aanwezig voor parkeerplaatsen. Voor de nieuwe woning worden op het perceel voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd.

4.6 Water

Via de Digitale Watertoets is het Waterschap Vallei en Veluwe geïnformeerd over dit bestemmingsplan. Hiermee is bepaald dat het plan een klein waterbelang heeft op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen (korte procedure). Dit omdat binnen het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden zijn gelegen die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat met het voornemen geen essentieel waterbelangen worden geraakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor dit plan een positief wateradvies gegeven. De resultaten van de Digitale Watertoets zijn opgenomen in bijlage 4 waarbij in deze paragraaf de aandachtspunten worden behandeld.

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.

Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen/randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Hierbij wordt geadviseerd om de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen.

4.7 Geluid

Toetsingskader

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

Onderzoek en conclusie

Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die geluidhinder veroorzaken. Onderzoek naar Industrielawaai kan achterwege blijven.

Wegverkeer

Met dit wijzigingsplan wordt één nieuwe woning mogelijk gemaakt. Volgens de wet geluidhinder is een woning een geluidsgevoelige functie. De nieuwe woning ligt niet binnen de invloedszone waarvoor onderzoek noodzakelijk is. Daarnaast is de Kloosterweg een smalle doodlopende weg, geschikt voor maar één auto. De weg wordt alleen door aanwonenden gebruikt. Hiermee is voldoende aannemelijk gemaakt dat de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de nieuw realiseren woning voldoet aan de voorkeursgrenswaarde Wet geluidhinder.

4.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

In dit plan wordt de realisatie van één nieuwe woning mogelijk gemaakt. De conclusie is dan ook dat dit plangebied, niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c kan het project zonder nader onderzoek doorgang vinden. De functieverandering wordt dan ook niet belemmerd door het aspect luchtkwaliteit.

4.9 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Verschillende soorten planten, dieren worden beschermd in de Wet natuurbescherming. De Wet is per 1 januari 2017 van kracht geworden ter vervanging van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, speciale beschermingsgebieden aangewezen. Een ruimtelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als duidelijk is dat de nesten, holen of andere verblijfsplaatsen niet worden vernield of beschadigd. Verstoring is in sommige gevallen wel toegestaan, mits er geen negatief effect is op populatieniveau. Beschermde planten mogen niet worden verwijderd van hun groeiplaats. Ook mogen door een ruimtelijke ontwikkeling geen significante negatieve effecten plaatsvinden op beschermde gebieden.

Ecotierra- ecologisch adviesbureau heeft in opdracht van de initiatiefnemer een quickscan flora en fauna (zie bijlage 5) uitgevoerd voor een planwijziging voor sloop van de agrarische opstallen en de realisatie van een nieuwe woning, met bijgebouwen aan de Kloosterweg 11-13 te Putten.

Conclusie

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De provincie hanteert geen externe werking als het gaat om het GNN, de Nee-tenzij toets is hier niet aan de orde.

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een Natura2000-gebied. De verwachting is dan ook dat er geen rechtstreekse aantasting zal plaatsvinden van de soorten die voor omliggende Natura2000-gebieden zijn aangewezen.

Er worden in het kader van de voorgenomen ingrepen geen bomen gekapt. Het onderdeel 'houtopstanden' van de Wet natuurbescherming is hier niet van toepassing.

Soortenbescherming

Er zijn tijdens het veldbezoek geen beschermde planten of beschermde verblijfplaatsen/exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of niet vrijgestelde soorten waargenomen.

De huismus broedt binnen het plangebied op twee locaties en op meerdere plekken in de gebouwen nabij het plangebied. Het nest van de huismus is jaarrond beschermd waarvoor bij vernietiging ervan een ontheffing aangevraagd moet worden. Dit is een langdurige en kostbare procedure in verhouding tot de aanwezigheid van twee huismussennesten. Tevens is de ervaring dat door de te volgen langdurige procedure vaak het draagvlak voor huismussen en natuur in het algemeen geweld wordt aangedaan.

Het voorstel is om geen ontheffing aan te vragen, maar in te steken op een ecologische boost voor het terrein. Dit kan door, ruim voor de sloop, 12 tijdelijke nestkasten te plaatsen (3x meer dan wordt aangegeven in het Kennisdocument Huismus van BIJ12) in de directe omgeving. In de nieuwbouw zullen dan tevens minimaal 12 duurzame nestlocaties, in de vorm van vogelvides of inbouwstenen, worden gerealiseerd. Tevens zullen enkele vleermuiskasten worden aangebracht in de nieuwe situatie. Uiteraard zal de sloop niet binnen het broedseizoen van de huismus (globaal van april tot september) plaatsvinden en niet in een langdurige koude periode (enkele dagen -5°C). Bij het inpassen van de duurzame huismussennesten en vleermuisverblijven zal een ter zake kundige op het gebied van de huismus en vleermuizen worden betrokken.

Overige jaarrond beschermde nesten zijn niet waargenomen. Er wordt gebroed door algemeen voorkomende vogelsoorten als duiven.

Het aspect ecologie vormt, met inachtneming van het bovenstaande, geen belemmering voor dit wijzigingsplan.

4.10 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een planologische bescherming nodig hebben.

4.11 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

Risicobronnen

In of in de nabijheid van het plangebied zijn twee relevante risicobronnen aanwezig. Het gaat hier om de spoortlijn Zwolle-Amersfoort en twee hogedruk aardgasleidingen.

Risicobron   PR-contour   PAG   100% letaal afstand   Invloedsge-
bied  
Bebouwings-vrije zone   Afstand tot plangebied  
Spoorlijn Zwolle-
Amersfoort  
1 m   30 m     4000 m   n.v.t.   ± 780 m  
Buisleiding:
N570-26  
Op leiding*   n.v.t   30 m   45 m   4 m   ± 180 m  
Buisleiding:
N570-16  
Op leiding*   n.v.t   30 m   45 m   4 m   ± 180 m  

De locatie is aangegeven op onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGKloosterweg11-VA01_0009.jpg"

Figuur 8: Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

Toetsing

Spoorlijn Zwolle-Amersfoort

Het plangebied bevindt zich buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 en het 

plasbrandaandachtsgebied van de spoorlijn. Hiermee vormt de spoorlijn geen directe belemmering voor het plangebied. Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied van de spoorlijn en wel op meer dan 200 meter. Volgens de beleidsvisie externe veiligheid kan worden volstaan met een 'beperkte standaard' verantwoording van het groepsrisico. In het kader van de 'beperkte standaard' verantwoording van het groepsrisico zal advies worden gevaagd aan de VNOG (Veiligheidsregio) t.a.v. rampenbestrijding en zelfredzaamheid.

Buisleiding N-570-26/N-570-16

De ontwikkeling bevindt zich buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 en de belemmeringenstrook van buisleiding N-570-26 en N-570-16. Hiermee vormen de buisleidingen geen directe belemmering voor de planontwikkeling. Ook ligt de te ontwikkelen woning buiten het invloedsgebied van de buisleidingen. Het groepsrisico hoeft voor deze locatie niet te worden verantwoord.

Conclusie

De beoogde locatie van de nieuwe woning ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Zwolle - Amersfoort. Doordat er geen risicobronnen in de directe omgeving aanwezig zijn wordt het project als kansrijk aangemerkt en is verder onderzoek niet noodzakelijk.

De benoemde risicobronnen zijn op dusverre afstand gelegen dat deze niet van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

Hoofdstuk 5 Planologische juridische regeling

Dit wijzigingsplan voorziet in een juridisch planologische regeling waarbij de bestemming 'Agrarisch' van het perceel Kloosterweg 11-13 wordt gewijzigd in een bestemming 'Wonen'. De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' blijven van toepassing op het plangebied.

Het wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, verbeelding en een toepassingsregel waarin wordt aangegeven dat met het wijzigingsplan alleen de verbeelding van het moederplan is aangepast. De regels uit het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied' zijn dus van overeenkomstige toepassing. Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen tot het slopen van de bedrijfsgebouwen en de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, wordt eenieder in de gelegenheid gesteld voor het indienen van zienswijzen.

Voorbereidingsfase

Gezien de omvang en aard van de functieverandering heeft de gemeente ervoor gekozen om het wijzigingsplan als ontwerp ter inzage te leggen. Er wordt geen vooroverleg gevoerd over dit plan, omdat er geen rijks-, provinciale of waterschapsbelangen in het geding zijn.

Ontwerpfase

Het plan wordt vervolgens als ontwerp ter inzage gelegd. Het ontwerpwijzigingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpwijzigingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Eenieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 14 februari tot 28 maart ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.

Ambtelijke wijziging: verlaging maximum oppervlakte aan bijgebouwen bij Kloosterweg 13

Tijdens de ter inzagelegging blijkt uit een herberekening dat er een omissie is opgetreden bij de sloopmeters in het ontwerpwijzigingsplan. De omissie zit in de omrekening van daadwerkelijk gesloopte vierkante meters naar inzetbare sloopmeters. Hierdoor blijkt een tekort van 23 sloopmeters voor de originele plannen voor Kloosterweg 11-13. Dit tekort aan sloopmeters kan aangekocht worden of de voorgenomen bijgebouwen kunnen verkleind worden. De initiatiefnemer heeft gekozen om het bijgebouw bij woning Kloosterweg 13 te verkleinen. Dit betekent dat voor de 23 sloopmeters die tekort komen, op basis van de '3 m2 slopen voor 2 m2 bouwen' regel, er uiteindelijk 15 m2 minder gebouwd kan worden. Met die reden is de maximum oppervlakte bijgebouwen op Kloosterweg 13 in de verbeelding en regels van het wijzigingsplan verlaagd van 243 naar 228 m2. De nieuwe berekening is opgenomen in het wijzigingsplan Kloosterweg 11-13 onder hoofdstuk 3.1.

Het wijzigingsplan is op 16 juli 2019 door het college van burgemeester en wethouders gewijzigd vastgesteld.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het gaat hier niet om een wijzigingsplan dat een 'bouwplan' mogelijk maakt. De grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening is dan ook niet van toepassing.

De noodzakelijke kosten van de gemeente bestaan uit de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding en het voeren van de procedure. Deze kosten worden gedekt uit de legesopbrengsten. Daarnaast wordt er met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst afgesloten.