direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Krachtighuizerweg 40
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.WPBGKrachtighweg40-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggend plan betreft een wijzigingsplan ex artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening van het bestemmingsplan 'Krachtighuizen 2013', zoals vastgesteld door de raad op 30 juli 2014.

Bij de gemeente Putten is door de initiatiefnemer een verzoek ingediend met het voornemen om twee recreatiewoningen te realiseren op het bungalowpark Frederiksoord aan de Krachtighuizerweg 40 te Putten. Het bungalowpark is een kleinschalig park met acht recreatiewoningen die in particulier bezit zijn. Binnen het plangebied zijn twee kavels vrij gehouden voor de toekomstige ontwikkeling van recreatiewoningen. De initiatiefnemer heeft het gemeenschappelijke deel en de twee vrije kavels in eigendom. Met het opstarten van de wijzigingsprocedure wordt medewerking verleend aan het verzoek van de initiatiefnemer om op de vrije kavels twee recreatiewoningen te realiseren en daarmee het bungalowpark af te ronden.

1.2 Beschrijving van de situatie

Het plangebied bevindt zich aan de Krachtighuizerweg 40, gelegen in het zuidelijke deel van het buurtschap Krachtighuizen. Dit buurtschap ligt ten zuidoosten van de kern Putten. Het plangebied is onderdeel van het bungalowpark Frederiksoord waarop acht bestaande recreatiewoningen aanwezig zijn. Tevens is op het park één bedrijfswoning aanwezig. Er zijn nog twee percelen beschikbaar waarop twee recreatiewoningen kunnen worden gebouwd. Met de bouw van de twee resterende recreatiewoningen wordt het recreatiepark afgerond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGKrachtighweg40-VA01_0001.jpg"

Figuur 1: Huidige situatie Krachtighuizerweg 40 (bron: Luchtfoto PDOK-viewer 2019)

1.3 Planologische juridisch kader

Het perceel Krachtighuizerweg 40 ligt in het bestemmingsplan 'Krachtighuizen 2013'. In dit bestemmingsplan heeft het perceel een bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 4' met een bouwvlak gekregen. Binnen het aangegeven bouwvlak zijn recreatiewoningen (recreatiewoonverblijven) toegestaan tot een maximale oppervlakte van 70 m². Het aantal recreatiewoningen is maximaal het bestaande aantal en is vastgelegd in een bijlage lijst recreatieterreinen van de regels. Op het terrein zijn acht recreatiewoningen aanwezig. De goot- en bouwhoogte is maximaal 4 meter. Bij een recreatiewoning is één berging toegestaan. Deze mogen een bouwhoogte hebben van maximaal 2,5 meter en een maximale oppervlakte van 20 m². Op het recreatiepark is een bedrijfswoning aanwezig.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is voor het perceel van toepassing. Figuur 2 geeft een uitsnede weer van het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGKrachtighweg40-VA01_0002.jpg"

Figuur 2: Uitsnede geldende bestemmingsplan Krachtighuizen 2013 (www.ruimtelijkeplannen.nl)

Op dit moment mag het perceel alleen worden gebruikt voor het bestaande aantal recreatiewoningen. In het bestemmingsplan 'Krachtighuizen 2013' is in artikel 12.6.4 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het college om recreatiewoningen toe te kunnen voegen, Hieraan zijn een aantal voorwaarden verbonden. In hoofdstuk 2 wordt aangegeven hoe aan de voorwaarden van deze wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan.

Voor een aanvullende uiteenzetting van zowel rijks, provinciaal als gemeentelijk beleid ten aanzien van de functieverandering van het agrarische perceel wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan 'Krachtighuizen 2013'.

Hoofdstuk 2 Toetsing aan voorwaarden wijzigingsbevoegdheid

De wijzigingsbevoegdheid om het aantal recreatiewoningen te vergroten is opgenomen in artikel 12.6.4. van de regels van het vigerende bestemmingsplan. Hieronder zijn de voorwaarden opgesomd en wordt aangegeven hoe aan de voorwaarde wordt voldaan.

het recreatieterrein niet is gelegen binnen een krimpgebied zoals is aangegeven in de bijlage Lijst recreatieterreinen, voorzover het Groei- en Krimpbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland;   Het bungalowpark Frederiksoord is niet gelegen binnen een krimpgebied.  
het grondoppervlak van het recreatiewoonverblijf met bijbehorende berging niet meer mag bedragen dan 25% van de kavel waartoe het recreatiewoonverblijf behoort;   De oppervlakte van de recreatiewoningen sluit aan op de oppervlakte van de bestaande recreatiewoningen op het bungalowpark. De opgenomen oppervlakte in de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 4' is de maximale oppervlakte die voor recreatiewoningen is toegestaan.  
er sprake is van een hoogwaardige uitstraling van het recreatiewoonverblijf;   De twee nieuwe recreatiewoningen sluiten qua uitstraling en vormgeving aan op de bestaande recreatiewoningen.  
zowel de bebouwing als het terrein landschappelijk wordt ingepast, in welk kader een landschappelijk inrichtingsplan dient te worden opgesteld;   De twee percelen en het bungalowpark worden landschappelijk ingepast. Hiervoor is een landschappelijke inpassingsplan opgesteld. (zie hiervoor paragraaf 3.2).  
wordt aangetoond dat er sprake is van bedrijfsmatige exploitatie;   De eigenaar van het bungalowpark realiseert de twee recreatiewoningen. Deze woningen worden bedrijfsmatig geëxploiteerd en verhuurd.  
het bepaalde in lid 12.2 van overeenkomstige toepassing is.   Voor de afmetingen van de recreatiewoningen wordt aangesloten op de bouwregels zoals opgenomen in lid 12.2.  

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke situatie

3.1 Ruimtelijke situatie

Met dit wijzigingsplan wordt de toevoeging van twee recreatiewoningen mogelijk gemaakt. De twee woningen worden gerealiseerd op de nog beschikbare kavels op het bungalowpark. De te ontwikkelen woningen worden een replica van de bestaande woningen op het terrein. Hierdoor vormt het park één geheel en wordt hiermee afgerond. Op beide percelen wordt een overkapping gerealiseerd voor één auto. De eventueel aan te planten beplanting op de percelen zal bestaan uit inheemse soorten, passend in de omgeving van het park.

3.2 Landschappelijke inpassing

Als voorwaarde voor het toevoegen van twee recreatiewoningen dient de bebouwing en het terrein landschappelijk te worden ingepast. Hiervoor is door Ontwerpbureau Luijendijk in opdracht van de initiatiefnemer een landschappelijke inpassingsplan opgesteld. (zie bijlage 1) In het inpassingsplan is gekeken naar de landschappelijke karakteristieken van de omgeving om aansluiting te geven op de directe omgeving en het plangebied.

Het park is gelegen aan de Kolthoornseweg en is de oude verbindingsweg tussen Koudhoorn en Huinen.

In de huidige situatie wordt het zicht op het park beperkt door de aanwezigheid van erfafscheidingen. Door de toegepaste variatie van de erfafscheidingen is het beeld verrommeld. De erfafscheiding bestaat uit een hekwerk van gaas dat deels voorzien is van een gespannen zeil, andere delen zijn begroeid met Hedera, en een deel bestaat uit een Laurierhaag. Her en der zijn geplaatste schuttingen zichtbaar vanaf de weg. Aan de binnenzijde van het hekwerk staat zowel gebiedseigen als gebiedsvreemde bomen.

Om meer aansluiting te vinden tussen het plangebied en de omgeving wordt aan de binnenzijde van het hekwerk langs de Kolthoornseweg een dubbele rij beukenhaag aangeplant die op een hoogte van twee meter worden afgetopt. Deze buigt aan de randen mee tot drie meter naar binnen om het geheel kracht bij te zetten. De beukenhaag sluit goed aan bij in de directe omgeving aanwezige beukenhagen. De haag zal door het hekwerk heen groeien en zal daarmee het hekwerk aan het zicht onttrekken. De bestaande groenstrook langs de Kolthoornseweg, voorzien van een onregelmatige en gevarieerde houtopstand van grove dennen, eiken, fijnsparren en ruwe berken, wordt omgevormd. De niet inheemse soorten worden gekapt en vervangen door inheemse soorten die aansluiten op de soorten in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGKrachtighweg40-VA01_0003.jpg"

 Figuur 4: Landschappelijke inpassing Krachtighuizerweg 40 (bron: Ontwerpbureau Luijendijk, januari 2019)

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de benodigde onderzoeken met de daarbij behorende conclusies.

4.1 Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de planvorming de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling betreft geen milieugevoelige functie. Op het bungalowpark worden twee recreatiewoningen toegevoegd. In de omgeving zijn voornamelijk recreatieterreinen en enkele woningen aanwezig. Om te toetsen of deze ontwikkeling leidt tot negatieve effecten op het woon- en leefklimaat van andere omliggende milieugevoelige objecten (zoals woningen, ziekenhuizen en scholen) zijn deze objecten geïnventariseerd. De dichtstbijzijnde gevoelige functies zijn gelegen aan de Kolthoornseweg 14 en de Krachtighuizerweg 44 (woningen).

Voor het recreatieterrein (SBI-2008 553, 552 Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)) geldt op basis van de VNG-publicatie een richtafstand van 50 meter voor geluid en 30 meter voor geur en gevaar.

Krachtighuizen is in het bestemmingsplan 'Krachtighuizen 2013' aangemerkt als een 'gemengd gebied'. Dit komt omdat in het gehele gebied verschillende functies naast elkaar voorkomen. Er is in Krachtighuizen geen sprake van een aaneengesloten woongebied. Dit brengt met zich mee dat de richtafstanden verlaagd kunnen worden.

Conclusie

De woningen aan de Kolthoornseweg 14 en de Krachtighuizerweg 44 liggen op circa 65 meter van het plangebied. In de omgeving liggen recreatieterreinen die op een kortere afstand liggen van de woningen dat het plangebied voor de nieuwe recreatiewoningen. Dit leidt niet tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat van de woningen. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Gelet op het bovenstaande wordt voldaan aan de vereiste afstanden en wordt een goed woon- en leefklimaat in de woning gewaarborgd. De aanwezige recreatieterreinen worden ook niet beperkt in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden door het voorgenomen initiatief. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het wijzigingsplan.

4.2 Archeologie

Toetsingskader 

Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.

Onderzoek en conclusie

Voor het betreffende perceel geldt op basis van de Archeologisch Waardenkaart van Putten een archeologische dubbelbestemming. Op het perceel geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek bij grondwerkzaamheden tot een diepte van 40 centimeter onder maaiveld over een oppervlakte van kleiner dan 100 m².

Het plan betreft een toevoeging van twee recreatiewoningen op een bestaand recreatieterrein. De recreatiewoningen hebben een oppervlakte van circa 70 m². Deze oppervlakte valt ruim onder de drempelwaarde. Onderzoek naar Archeologie is niet noodzakelijk. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het plan.

4.3 Cultuurhistorie

Toetsingskader

De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.

Jonge droge bossen

De bebossing van de uitgestrekte droge heidegebieden in de gemeente Putten werd mogelijk door-dat, dankzij de komst van kunstmest en andere meststoffen, de heide als beweidingsgebied voor schapen overbodig werd. De vochtige heide in de Gelderse Vallei werd vooral omgezet in landbouwgrond. Het overgrote deel van de droge heide op het Veluwemassief werd bos. Deze eenheid komt zowel voor in het zuidoosten van de gemeente, in de vroeger uitgestrekte heidegebieden die werden aangeduid als Het Veld, het Huinerveld en de Kolthorensche Heide. Maar ook binnen de territoria van de oude maalschappen (die gebieden waar het bos was gedegradeerd tot heide) komt deze eenheid voor. Het betreft die gebieden die in 1850 uit heide bestonden.

De inrichting van de bossen was afhankelijk van het doel. Meestal stond houtproductie voorop. Dan werd het bos door paden verdeeld in meestal vierkante of rechthoekige blokken. De heide werd voor het overgrote deel met naaldhout geplant. Grove den was het best bestand tegen de droge, arme en zure heidegrond. Bovendien bestond er vanuit de mijnbouw vraag naar dennenhout. De dennen werden zowel gezaaid als opgekweekt en geplant. Vanwege het brandgevaar in het dennenbos bestond de rand van een bosperceel, langs de bospaden, vaak uit een strook berken. De minder brandbare berken remden de uitbreiding van de brand.

Vaak waren het grootgrondbezitters die de nieuwe bossen aanlegden. Naast houtproductie wilden die ook een landschappelijk aantrekkelijk gebied. De bebosser had een huis/boerderij. Enkele landbouwpercelen rond het huis zorgden voor een fraaie afwisseling tussen bos en open gebied. Tegelijkertijd met het bos werden daarom ook vaak enkele beuken of eikenlanen aangelegd, soms langs meer bochtige paden. Daar waar deze kenmerken nog steeds op de voorgrond treden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGKrachtighweg40-VA01_0004.jpg"

Figuur 5: Uitsnede Nota Cultuurhistorie (bron: Raap, Archeologisch Adviesbureau).

Onderzoek en conclusie

Rond het plangebied komen cultuurhistorische waarden voor. Ten noorden van het plangebied loopt een historische weg van voor 1832 die deels verschoven is. Het overige gebied is in de loop der jaren sterk veranderd door de toevoeging van nieuwe functies. De cultuurhistorische elementen worden in het plan niet aangetast. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het plan.

4.4 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat als de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig gesaneerd wordt, dat het kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen worden bij voorkeur op schone grond gerealiseerd.

Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.

Onderzoek en conclusie

Grondvitaal B.V. heeft in opdracht van de initiatiefnemer verkennend bodemonderzoek uitgevoerd naar verontreiniging in de grond (zie bijlage 2) . Uit onderzoek blijkt dat er een lichte verontreiniging van gechloreerde koolwaterstoffen is aangetroffen. De aangetroffen concentratie zijn echter van lichte aard en geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek. De invloed op de volksgezondheid en het milieu is nihil.

Er is tijden de terreininspectie en de monstername van de grond geen asbestverdachte materialen op of in de bodem aangetroffen.

4.5 Verkeer en parkeren

Verkeer

Verkeersstructuur

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Kolthoornseweg. Deze weg sluit aan op de provinciale weg Voorhuizerstraat (N303) richting Putten of Voorthuizen.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De verkeersgeneratie bedraagt 5 mvt/etmaal op basis van CROW publicatie 317. Dit geringe aandeel extra verkeer wikkelt zich af over de Kolthoornseweg en zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.

Parkeren

De parkeerbehoefte bedraagt vier parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen worden op eigen kavels gerealiseerd. Met de aanleg van vier parkeerplaatsen wordt voorzien in de eigen parkeerbehoefte.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed. De nieuwe ontwikkeling zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling en parkeren. Het aspect verkeer staat het plan dan ook niet in de weg.

4.6 Water

Via de Digitale Watertoets is het Waterschap Vallei en Veluwe geïnformeerd over dit wijzigingsplan. Hiermee is bepaald dat het plan geen waterbelang heeft op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen. Dit omdat binnen het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden zijn gelegen die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat met het voornemen geen essentiële waterbelangen worden geraakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor dit plan een positief wateradvies gegeven. De resultaten van de Digitale Watertoets zijn opgenomen in bijlage 3.

4.7 Geluid

Toetsingskader

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

Onderzoek en conclusie

Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die geluidhinder veroorzaken. Onderzoek naar Industrielawaai kan achterwege blijven.

Wegverkeer

Met dit wijzigingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. In het kader van dit wijzigingsplan is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai daarom niet noodzakelijk.

4.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

Met behulp van de NIBM-tool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. Hierbij is uitgegaan van twee recreatiewoning met in totaal 5 extra verkeersbewegingen (weekdaggemiddelde). De conclusie is dan ook dat dit plangebied, niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c kan het project zonder nader onderzoek doorgang vinden. De functieverandering wordt dan ook niet belemmerd door het aspect luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGKrachtighweg40-VA01_0005.jpg"

Figuur 7 : NIBM-Tool (bron Ministerie van Infrastructuur en Milieu 2008)

4.9 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Verschillende soorten planten, dieren worden beschermd in de Wet natuurbescherming. De Wet is per 1 januari 2017 van kracht geworden ter vervanging van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, speciale beschermingsgebieden aangewezen. Een ruimtelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als duidelijk is dat de nesten, holen of andere verblijfplaatsen niet worden vernield of beschadigd. Verstoring is in sommige gevallen wel toegestaan, mits er geen negatief effect is op populatie niveau. Beschermde planten mogen niet worden verwijderd van hun groeiplaats. Ook mogen door een ruimtelijke ontwikkeling geen significante negatieve effecten plaatsvinden op beschermde gebieden.

Natuurbank Overijssel heeft in opdracht van de initiatiefnemer een quickscan Wet natuurbescherming (zie bijlage 4) uitgevoerd voor de bouw van twee recreatiewoningen op een bestaand recreatieterrein.

Conclusie

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op enige afstand van gronden die tot het Gelders Natuurnetwerk of Natura 2000 behoren. Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten, hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op (beschermd) natuurgebied. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Soortenbescherming

Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende amfibieën-, vogel-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied uitsluitend als foerageergebied en bezetten er geen rust- of voortplantingsplaats. In het plangebied nestelen geen vogels, maar er nestelen vermoedelijk wel vogels in de scheerhagen aanliggend aan het plangebied. Deze vermoedelijke nestplaats wordt niet negatief beïnvloed door uitvoering van de voorgenomen activiteiten. De functie van het plangebied als foerageergebied voor amfibieën, vogels en grondgebonden zoogdieren wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteiten voor de meeste soorten niet aangetast. Het plangebied betreft geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen en de voorgenomen activiteiten leiden dus niet tot wettelijke consequenties.

Stikstof

(Woning)bouwplannen of vergelijkbare projecten kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000gebied. Deze toename van de stikstofdepositie kan het gevolg zijn van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase (bijvoorbeeld als gevolg van de aanvoer van bouwmaterialen naar en grondverzet op de bouwplaats). Het gebruik van de recreatiewoningen (de gebruiksfase) kan ook leiden tot een toename van de stikstofdepositie. Deze toename kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van het gebruik van gas en het autoverkeer van gebruikers van de recreatiewoningen.

Bij kleine stedelijke ontwikkelingsprojecten, zoals woningbouwplannen, gemengde stedelijke functies of solitaire bedrijven met een beperkte milieubelasting geldt dat er in de gebruiksfase alleen vanuit verkeer enige stikstofemissie te verwachten, aangezien er vanaf nu gasloos gebouwd moet worden. Effecten van stikstof vanwege wegverkeer hebben een beperkt bereik. Dergelijke bronnen zijn namelijk dicht bij de grond geplaatst, waardoor de stikstof snel neerslaat. Onder de PAS werd een effectafstand voor hoofdwegen of hoofdvaarwegen van respectievelijk 3 of 5 kilometer ten opzichte van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitat gerekend. De potentiële effecten van kleine (woning)bouwlocaties zijn uitsluitend het gevolg van verkeer en tijdelijke werkzaamheden in de aanlegfase. Vanwege de aard van de emissie hiervan (beperkt in hoeveelheid en laag bij de grond) en op basis van honderden uitgevoerde AERIUSberekeningen wordt ingeschat dat een toename van de

stikstofdepositie niet zal optreden op een afstand meer dan 5 kilometer. Het gaat dan om stedelijke (gasloze) ontwikkelingen met een beperkte omvang, maximaal twee recreatiewoningen. Er hoeft in die gevallen geen vergunning op grond van de Wnb aangevraagd te worden. De emissie van stikstof vanuit het materieel dat wordt gebruikt in de realisatiefase is vergelijkbaar met dat van wegverkeer, dat tot op afstand van maximaal 5 kilometer relevant kan zijn. Ook deze emissie vindt vlak aan de grond plaats en wordt niet mechanisch hoog de lucht in geblazen.

Het plangebied ligt in een stedelijk gebied op korte afstand van beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelig gebied, de Veluwe, ligt op 100 meter van het plangebied. Stedelijke (gasloze) ontwikkelingen met een beperkte omvang, maximaal twee recreatiewoningen, zorgen niet voor een toename van de stikstofdepositie op het Natura-2000 gebied. Daarnaast wordt voor de woningen geen emissie gerekend omdat deze gasloos worden opgeleverd. Het verkeer gaat daarnaast vrijwel direct op in het heersende verkeersbeeld.

Met behulp van de nieuwe release van het rekenprogramma Aerius Calculator (release 16 september 2019) is gekeken naar de depositie op de meest nabijgelegen Natura 2000 gebieden (automatische berekening). Voor dit wijzigingsplan is alleen de gebruiksfase uitgerekend. Uitgangspunt is dat de twee nieuwe recreatiewoningen gasloos wordt opgeleverd. Hierdoor vervalt de emissie van de recreatiewoning in de gebruiksfase. Voor het aantal verkeersbewegingen (lichte motorvoertuigen) is uitgegaan van 5 bewegingen per etmaal. Uit de resultaten blijkt dat het project-effect niet meer dan 0,00 mol/ha/jaar bedraagt. Negatieve effecten vanwege stikstofdepositie kunnen derhalve worden uitgesloten. Het aspect stikstof is daarmee dan ook geen belemmering voor het project.

De resultaten van de berekening zijn in onderstaande figuren weergegeven. (Bij de release van de Aerius Calculator, d.d. 16 september 2019, wordt uitsluitend een GML bestand gegenereerd.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGKrachtighweg40-VA01_0006.jpg"

Figuur 8: Ligging ingevoerde bron in de Aerius Calculator (bron: www.calculator.aerius.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGKrachtighweg40-VA01_0007.jpg"

Figuur 9: Rekenresultaat Aerius Calculator (bron: www.calculator.aerius.nl)

Samenvattende conclusie 

Het plangebied vormt een deel van een bungalowpark en bestaat uit twee gescheiden grasvelden. Gelet op de inrichting, het gevoerde beheer en de ligging van het plangebied omringd door bebouwing, wordt het plangebied als een weinig geschikt functioneel leefgebied voor zeldzame- en kritische (grondgebonden) diersoorten en als een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten beschouwd.

Er nestelen geen vogels in het plangebied en vleermuizen, amfibieën of grondgebonden zoogdieren bezeten er geen rust- of voortplantingsplaats. De functie van het plangebied als foerageergebied voor amfibieën, vogels en grondgebonden zoogdieren wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteiten voor de meeste soorten niet aangetast. Het plangebied betreft geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging buiten beschermd natuurgebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

4.10 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een planologische bescherming nodig hebben.

4.11 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Het plangebied en de omgeving is geïnventariseerd op de aanwezigheid van de mogelijke risicobronnen (zie figuur 10). Rond het plangebied zijn meerdere inrichtingen (bovengrondse tanks) aanwezig met invloedsgebieden die oplopen tot 50 meter. Gelet op de ligging van het plangebied en de afstand tot die inrichtingen (groter dan 50 meter) vormt dit aspect geen belemmering.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Op de Voorthuizerstraat (N303) vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. (Zie figuur 11). De Voorthuizerstraat is gelegen op een afstand van ruim 850 meter van het plangebied. Gezien de ligging van de weg op meer dan 200 meter vormt dit aspect geen belemmering voor het plan.

Buisleidingen

In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig. Dit vormt geen belemmering voor het project.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGKrachtighweg40-VA01_0008.jpg"

Figuur 10: Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGKrachtighweg40-VA01_0009.jpg"

Figuur 11: Uitsnede overzichtskaart route gevaarlijke stoffen (bron: gemeente Putten)

Conclusie

In de directe omgeving van het plangebied is het aantal transporten met gevaarlijke stoffen over de weg zodanig gering, dat de PR-contouren van 10-6 per jaar binnen de rijbaan liggen en het groepsrisico verwaarloosbaar klein is.

Doordat er geen risicobronnen in de directe omgeving aanwezig zijn wordt het project als kansrijk aangemerkt en is verder onderzoek niet noodzakelijk.

De benoemde risicobronnen zijn op zodanige afstand gelegen dat deze niet van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

Hoofdstuk 5 Planologische juridische regeling

Dit wijzigingsplan voorziet in een juridisch planologische regeling waarbij het aantal recreatiewoningen van het perceel Krachtighuizerweg 40 wordt gewijzigd door het toevoegen van twee recreatiewoningen. De gronden houden de verblijfsrecreatieve bestemming. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' blijft van toepassing op het plangebied.

Het wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, verbeelding en een toepassingsregel waarin wordt aangegeven dat met het wijzigingsplan alleen de verbeelding van het moederplan is aangepast. De regels uit het bestemmingsplan 'Krachtighuizen 2013' zijn dus van overeenkomstige toepassing. Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen tot de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, wordt eenieder in de gelegenheid gesteld voor het indienen van zienswijzen.

Voorbereidingsfase

Gezien de omvang en aard van de functieverandering heeft de gemeente ervoor gekozen om het wijzigingsplan als ontwerp ter inzage te leggen. Er wordt geen vooroverleg gevoerd over dit plan, omdat er geen rijks-, provinciale of waterschapsbelangen in het geding zijn.

Ontwerpfase

Het plan wordt vervolgens als ontwerp ter inzage gelegd. Het ontwerpwijzigingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpwijzigingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Eenieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.

Vaststellingsfase

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 7 november tot 20 december 2019 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen. Op 4 februari 2020 heeft het College van Burgemeester en Wethouders het wijzigingsplan vastgesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het wijzigingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het gaat hier niet om een wijzigingsplan dat een 'bouwplan' mogelijk maakt. De grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening is dan ook niet van toepassing.

De noodzakelijke kosten van de gemeente bestaan uit de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding en het voeren van de procedure. Deze kosten worden gedekt uit de legesopbrengsten. Daarnaast wordt er met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst afgesloten.