direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Snijderssteeg 9
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.WPBGSnijderssteeg9-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggend plan betreft een wijzigingsplan ex artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening van het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied', zoals vastgesteld door de raad op 3 juli 2014 en hervastgesteld op 12 mei 2016.

Bij de gemeente Putten is door de initiatiefnemer een verzoek ingediend om de bestemming van het perceel Snijderssteeg 9 te wijzigen in een woonbestemming met de mogelijkheid voor een extra bouwkavel. Met dit wijzigingsplan wordt medewerking verleend aan het verzoek van de initiatiefnemer, aangezien het agrarische gebruik van het perceel is beëindigd.

1.2 Beschrijving van de situatie

Het perceel Snijderssteeg 9 is gelegen in het buitengebied van de gemeente Putten, in het gebied Diermen, ten noorden van de kern Nijkerk. Het perceel is omgeven door enkele woningen, agrarische bedrijven en een loonwerk- en hoveniersbedrijf. Op het perceel is een bedrijfswoning met opstallen aanwezig. De opstellen bestaan uit enkele agrarische bedrijfsgebouwen. In figuur 1 is de huidige situatie weergegeven. Momenteel zijn de agrarische bedrijfsactiviteiten op het perceel beëindigd. Een voortzetting van het agrarische gebruik wordt niet voorzien. Daarom wordt de agrarische bestemming omgezet naar een woonbestemming zodat de percelen in gebruik kunnen worden genomen door de aanwezige woonfunctie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGSnijderssteeg9-ON01_0001.jpg"

Figuur 1: Huidige situatie Snijderssteeg 9(bron: Luchtfoto PDOK-viewer 2018)

1.3 Planologische juridisch kader

Het perceel Snijderssteeg 9 ligt in het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied'. In dit bestemmingsplan heeft het perceel een bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' met een bouwvlak gekregen. Naast de agrarische bestemming is de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - groot agrarisch bedrijf' en 'intensieve veehouderij' opgenomen. Op het perceel is naast de huidige bedrijfswoning circa 1.480 m² aan overige bebouwing aanwezig.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' is voor het overgrote deel van het perceel van toepassing. Een smalle strook langs de Snijderssteeg is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Figuur 2 geeft een uitsnede weer van het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGSnijderssteeg9-ON01_0002.jpg"

Figuur 2: Uitsnede geldende bestemmingsplan Westelijk Buitengebied (www.ruimtelijkeplannen.nl)

Op dit moment mag het perceel alleen worden gebruikt voor een groot agrarisch bedrijf en een intensieve veehouderij.

In het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied' is in artikel 34.16 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het college om bij bedrijfsbeëindiging de agrarische bestemming te wijzigen in een woonbestemming met de mogelijkheid om een extra bouwkavel te creëren. Hieraan zijn een aantal voorwaarden verbonden. In hoofdstuk 2 wordt aangegeven hoe aan de voorwaarden van deze wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan.

Voor een aanvullende uiteenzetting van zowel rijks, provinciaal als gemeentelijk beleid ten aanzien van de functieverandering van het agrarische perceel wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied'.

Hoofdstuk 2 Toetsing aan voorwaarden wijzigingsbevoegdheid

De wijzigingsbevoegdheid om de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' om te zetten naar de bestemming 'Wonen' is opgenomen in artikel 34.16 van de regels van het vigerende bestemmingsplan. Hieronder zijn de voorwaarden opgesomd en wordt aangegeven hoe aan de voorwaarde wordt voldaan.

De wijziging kan uitsluitend plaatsvinden indien er sprake is van bedrijfsbeëindiging.   Het agrarische bedrijf aan de Snijderssteeg 9 is beëindigd. Een voortzetting van het agrarische gebruik wordt niet voorzien.  
Indien het betreft een bedrijfslocatie gelegen binnen de op de verbeelding als ’reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied’ aangegeven gronden, zijn de woning en de wooneenheden uitsluitend toegestaan indien is aangetoond dat de woning of wooneenheden geen enkele belemmering oplevert voor de omliggende bedrijven.   De bedrijfslocatie is niet gelegen binnen het gebied ter plaatse van 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'. Deze voorwaarde is niet van toepassing op het plangebied.  
De bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder dienen in acht te worden genomen.   Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid van hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die geluidhinder kunnen veroorzaken een geluidzone. Met een geluidsonderzoek kan worden aangetoond dat de ontwikkeling op deze locatie aanvaardbaar is en of er maatregelen getroffen moeten worden. In paragraaf 4.7 onder 'Geluid' wordt dit nader toegelicht.  
De wijziging is mogelijk indien alle aanwezige bebouwing wordt gesloopt overeenkomstig de tabel en onder de volgende voorwaarden
Minimaal te slopen Maximale inhoud
fysiek legale bebouwing woongebouw
minimaal 1.000 m² 660 m³
minimaal 2.000 m² 880 m³
2 x 440 m3
twee aaneengebouwd
minimaal 3.000 m² 2x660 m³

1. indien ombouw van bestaande bebouwing naar wooneenheden niet mogelijk is, mogen maximaal twee (geschakelde) woongebouwen worden gebouwd;
2. in geval van intensieve veehouderij in het op de verbeelding als ‘reconstructiewetzone - extensiveringsgebied’ aangegeven gebied wordt de in de tabel vermelde oppervlakte aan minimaal te slopen bebouwing met 20% verlaagd;
3. het samenvoegen van de sloopoppervlakte van meerdere locaties is toegestaan om tot de ingevolge de tabel vereiste oppervlakte te komen, mits op deze locaties tegelijkertijd alle aanwezige bebouwing wordt gesloopt en van deze locaties in één en dezelfde wijzigingsprocedure de (agrarische) bedrijfsfunctie wordt verwijderd.  
Een groot deel van de aanwezige bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Op het perceel is circa 1.480 m² aan bebouwing gesloopt. De bestaande bedrijfswoning blijft behouden. De bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning. In paragraaf 3.1 wordt het functieveranderingsbeleid nader toegelicht.  
De hierboven aangegeven sloopverplichting is niet van toepassing op bebouwing met karakteristieke en/of cultuurhistorische waarden, deze bebouwing wordt echter wel meegeteld bij de berekening.   De bebouwing is niet aangemerkt als karakteristiek of cultuurhistorisch waardevol. Deze voorwaarde is niet van toepassing op het plangebied.  
Voor de berekening van de benodigde sloopmeters geldt dat niet vergunde gebouwen van voor 1 januari 1993 kunnen worden meegeteld tot maximaal het bouwrecht van 1 woning.   Op het perceel zijn geen bedrijfsgebouwen aanwezig die niet volgens vergunning zijn gebouwd. Deze voorwaarde is niet van toepassing op het plangebied.  
Aangetoond dient te worden dat de extra woning of de wooneenheden passen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering.   De gemeente Putten gaat uit woningbehoefte van 830 woningen voor de periode tot 2025. Bij realisatie van de woningen dient rekening te worden gehouden met de bestaande woningbouw afspraken in de regio Noord Veluwe. De nieuwe woningen dienen vooral in de middeldure sector (51%) en in mindere mate in de goedkope (30%) en duurdere sector (19%) te worden gerealiseerd.
Het onderhavige plan betreft de bouw van één extra woning. Het plan is niet in strijd met de gemeentelijke Woonvisie.  
Met de regels wordt aangesloten bij de regels die van toepassing zijn voor de bestemming 'Wonen'.   Doordat de bestemming 'Wonen' wordt opgenomen, zijn de regels van artikel 19 uit het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied' van overeenkomstige toepassing.  
De extra woning dient binnen het (voormalig) agrarisch bouwvlak te worden gesitueerd, of ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - intensief rood zwermgebied' en 'overige zone - extensief rood zwermgebied'.   De extra woning wordt binnen het voormalige agrarische bouwvlak gesitueerd.  
De inhoud van de extra woning dan wel van een wooneenheid mag niet meer bedragen dan 660 m³.   De nieuwe woning krijgt een inhoud van maximaal 660 m³.  
De oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt per nieuw te bouwen woning c.q. wooneenheid maximaal 80 m².   Door de sloop van de gebouwen wordt met de transformatie aangesloten op de regeling voor bijgebouwen uit het vigerende bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied'. Bij recht is 80 m² aan bijgebouwen toegestaan. Daarnaast wil de initiatiefnemer van de mogelijkheid gebruik maken om op het perceel Snijderssteeg 9, 200 m² aan bijgebouwen te behouden. Hiervoor is in het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied' een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Om gebruik te kunnen maken van deze afwijkingsbevoegdheid is een voorwaarde opgenomen waaraan moet worden voldaan. Daarnaast worden hiervoor ook sloopmeters ingezet.  
De extra woning dient goed in het landschap te worden ingepast.   De woning wordt landschappelijk ingepast. Hiervoor is een landschappelijke inpassing opgesteld. In paragraaf 3.3 wordt dit nader toegelicht.  
De oppervlakte van het woonperceel (bebouwing met bijbehorend erf) mag niet meer bedragen dan 1.500 m².   De oppervlakte van de woonpercelen wordt in de nieuwe situatie niet groter dan 1.500 m². De opzet van de woonpercelen is in samenspraak met de gemeente Putten tot stand gekomen en hebben een oppervlakte van circa 1.500 m2.  
Eventuele bijbehorende gronden die geen erffunctie hebben, blijven of komen beschikbaar voor de grondgebonden functies landbouw, natuur of recreatie, overeenkomstig de functie van het betrokken gebied.   De overige gronden die niet gewijzigd worden naar 'Wonen' worden omgezet naar de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap'.  

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke situatie

3.1 Functieveranderingsbeleid Regio Foodvalley 2016

De gemeenteraad heeft in de vergadering van 6 april 2017 het functieveranderingsbeleid Regio Foodvalley 2016 vastgesteld.

Het nieuwe regionale functieveranderingsbeleid is, na de eerste actualisatie in 2012, de tweede actualisatie van het oorspronkelijke regionale functieveranderingsbeleid uit 2008. Met het functieveranderingsbeleid willen de regiogemeenten de problematiek van leegstaande stallen aanpakken en de kwaliteit van het landelijk gebied versterken.

In het 'Functieveranderingsbeleid Regio Foodvalley 2016' is een systeem opgezet hoeveel sloopmeters er moeten worden ingezet om functieverandering mogelijk te maken. Daarnaast worden de 'sloopmeters' omgezet naar 'inzetbare sloopmeters'. Voor het omzetten van de sloopmeters naar inzetbare sloopmeters wordt een korting toegepast (voorheen was dit de afroming), afhankelijk van de grootte van de slooplocatie.

In te zetten sloopmeters   Kortingspercentage  
0 – 1000m²   Geen korting  
1.000 – 2.000m²   25% korting  
>2.000m²   50% korting  

Het functieveranderingsbeleid bestaat uit een aantal stappen.

Stap 1: De volgende schuren worden gesloopt i.v.m. sloopmeter registratie (zie figuur 3):

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGSnijderssteeg9-ON01_0003.jpg"

Figuur 3: Overzicht gebouwen op het perceel Snijderssteeg 9 (bron: gemeente Putten)

Functieverandering  
Gebouwnummer   Te slopen m²    
A   836,5    
B   375    
C   34    
D   9,2    
E   177,4    
F   50    
  1.482,1   Totaal te slopen m²  
  1.361,6   Totaal inzetbare sloopmeters  

Stap 2: Functieverandering: De bestemming van de huidige bedrijfswoning wordt wonen.

De bedrijfswoning op het perceel Snijderssteeg 9 wordt omgezet naar de bestemming 'Wonen'.

Stap 3: Functieverandering: De eigen sloopmeters worden ingezet voor extra bouwkavel.

Benodigde sloopmeters voor nieuwe woning  
Nieuwe woning inclusief bijgebouw   1.290    
  1.290   Totaal benodigde sloopmeters voor extra bouwkavel  

Stap 3: Op basis van het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied' kan afgeweken worden van de grootte van de bijgebouwen. Als de initiatiefnemer meer dan 1,5 ha agrarische grond in eigendom heeft (in aansluiting op het woonperceel) is de realisatie van 150 m² aan bijgebouwen toegestaan. De initiatiefnemer heeft ruim 3 ha aaneengesloten agrarische grond in bezit. In afwijking worden de bijgebouwen vergroot tot 150 m².

Restant sloopmeters  
  1.361,6   Totaal inzetbare sloopmeters  
  -1.290   Min totaal benodigde sloopmeters  
  71,6   Restant in te zetten sloopmeters  

Stap 4: Bijgebouw F bij de huidige bedrijfswoning is 200 m² groot. Dit is 50 m² groter dan daar waar volgens het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied' recht op is. Op basis van het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied' kan de extra 50 m² aan bijgebouwen gerealiseerd worden door het inleveren van sloopmeters op het eigen perceel met de verhouding 3/2.

Stap 5: Bijgebouw F bij de huidige bedrijfswoning is 200 m² groot. Door step 3 en 4 bij elkaar op te tellen is er een te kort 2,3 m² aan sloopmeters. Op basis van het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied' kan het te kort aan sloopmeters worden bijgekocht van een ander perceel waar het functieveranderingsbeleid is toegepast. Het aantal aan te kopen sloopmeters verhoudt zich in 2/1.

Benodigde sloopmeters  
Gebouw F   50   bijgebouw mag vanwege het perceelsoppervlakte 150 m² zijn i.p.v. 80 m². De overige sloopmeters moeten worden bijgekocht (200-150= 50 m²)  
Gebouw F   -47,7   71,6 m² nog in te zetten sloopmeters met de verhouding 3/2. Er blijft nog 47,7 m² aan sloopmeters over (71,6/3*2= 47,7 m²)  
  2,3   benodigde sloopmeters bijgebouw (50-47,7= 2,3 m²)  
  5   Nog te kopen sloopmeters elders (2,3/1*2= 4,6 m²) afgerond 5 m²  
Deze sloopmeters worden aangekocht en komen van het perceel Arkemheenseweg 26 te Putten  

3.2 Ruimtelijke situatie

Met dit wijzigingsplan wordt het agrarische bouwvlak van het perceel Snijderssteeg 9 (zie figuur 4) omgezet naar een woonbestemming met een extra bouwkavel. Hierbij gaat het om gronden die zijn gelegen binnen het bouwvlak. Een groot deel van de aanwezige voormalige bedrijfsgebouwen wordt op termijn gesloopt. De bestaande bedrijfswoning blijft behouden en wordt omgezet naar een woonbestemming. Ten zuidwesten van de bedrijfswoning ontstaat ruimte voor de realisatie van een extra woning.

Door de wijziging naar de bestemming 'Wonen' wordt de voormalige bedrijfswoning aangemerkt als burgerwoning en geschikt voor particulier gebruik. Voor deze woning geldt de normale bestemming 'Wonen' (artikel 19) met bijbehorende regels uit het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied'.

In de woonbestemming geldt een bijgebouwenregeling. Hierin staat beschreven dat er bij een woning maximaal 80 m² aan bijgebouwen is toegestaan. De initiatiefnemer wil een deel van de inzetbare sloopmeters gebruiken om enkele bijgebouwen op het perceel te behouden. Daarnaast is in het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied' een afwijking opgenomen om een vergroting van de gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen toe te staan. Hiervoor geldt de voorwaarde dat de bij de woning behorende en op het woonperceel aansluitende agrarische gronden, die de initiatiefnemer in eigendom heeft (minimaal 1,5 ha), de realisatie van 150 m² aan bijgebouwen is toegestaan. De initiatiefnemer heeft circa 3 ha in eigendom. Door het inzetten van sloopmeters kan met afwijking, 150 m² aan bijgebouwen worden toegestaan. Omdat de initiatiefnemer 200 m² op het perceel wil behouden, worden hiervoor extra sloopmeters ingezet.

De extra bouwkavel op het perceel wordt bestemd voor één woning. Het perceel wordt in de nieuwe situatie bestemd als 'Wonen'. Voor deze bouwkavel geldt ook de normale bestemming 'Wonen' (artikel 19) met bijbehorende regels uit het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied'. Bij deze bouwkavel is op basis van de bestemming 'Wonen', 80 m² aan bijgebouwen toegestaan.

De ruimtelijke gevolgen voor het toekennen van de woonbestemming worden duidelijk verbeterd. Door het saneren van de agrarische bedrijfsgebouwen is grote ruimtelijke winst te behalen. Met de sloop van deze gebouwen een doorkijk wordt gecreëerd naar de achtergelegen agrarische percelen. De nieuwe woning wordt op afstand van de bestaande woning gerealiseerd en afgescheiden met laanbeplanting. Het wijzigingsplan ziet toe op een functiewijziging van de bestaande bebouwing. Het aantal woningen neemt toe met één woning. De omvang van het perceel is vergelijkbaar met andere woonpercelen in het 'Westelijk Buitengebied'.

De vervanging van een gestopt agrarisch bedrijf door een woonbestemming komt vaker voor in het 'Westelijk Buitengebied' en zorgt ervoor dat het erf en de gebouwen een voor de toekomst bestendig gebruik krijgen. Na de wijziging geldt voor het woonperceel de standaard bouw- en gebruiksregels voor woningen in het 'Westelijke Buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGSnijderssteeg9-ON01_0004.jpg"

Figuur 4: Huidige situatie Snijderssteeg 9 (bron: 4D architecten, maart 2018)

In de toekomstige situatie bestaat het plangebied uit twee compacte percelen (zie figuur 5). Elk perceel bestaat uit een hoofdgebouw met één of enkele bijgebouwen. De bebouwing wordt ingepast in de omgeving van de Snijderssteeg. Hiervoor is een landschappelijke inpassing opgesteld. (zie paragraaf 3.3)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGSnijderssteeg9-ON01_0005.jpg"

Figuur 5: toekomstige situatie Snijderssteeg 9 (bron: 4D architecten, maart 2018)

3.3 Landschappelijke inpassing

Stichting Landschapsbeheer Gelderland heeft voor de initiatiefnemer een landschappelijke inpassing opgesteld (zie figuur 6). Om tot een landschappelijke inpassing te komen zijn een drietal stappen doorlopen. Een drietal ontwerpprincipes en uitgangspunten vormt de basis voor de uitwerking. Daarnaast is een analyse gemaakt van het omliggende landschap waarin de ontwikkeling plaats vindt. Tenslotte zijn de bijbehorende cultuurhistorische principes gekoppeld aan de wensen van de initiatiefnemer. Dit heeft geresulteerd in de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in bijlage 1.

Voor de aanplant van de beplanting is gekozen voor inheemse- en streekeigen soorten.

  • Knip- en scheerheg: Gewone beuk en haagbeuk;
  • Struweelhaag: Eenstijlige meidoorn, sleedoorn, hazelaar, krent, haagbeuk, Gelderse roos, hondsroos, rode kornoelje;
  • Elzensingel en elzenhakhoutsingel: Zwarte els, hazelaar, lijsterbes, hondsroos;
  • Geriefbosje: Zwarte els, zoete kers, haag beuk, tamme kastanje, hazelaar, lijsterbes;
  • Solitaire boom, laanbomen of bomengroep: Walnoot of stoofpeer, winterlinde, Tamme kastanje,
  • Hoogstamboomgaard: diverse hoogstamsoorten;

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGSnijderssteeg9-ON01_0006.jpg"

Figuur 6: Landschappelijke inpassing Snijderssteeg 9 (bron: Stichting Landschapsbeheer Gelderland, juli 2018)

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de benodigde onderzoeken met de daarbij behorende conclusies.

4.1 Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Onderzoek

In de omgeving van Snijderssteeg 9 bevinden zich voornamelijk agrarische bedrijven en woonpercelen. Op grond van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' kan de omgeving rond het plangebied tot een rustig buitengebied worden gerekend. In de nabijheid van het plangebied zijn de volgende bedrijven gelegen:

Adres   SBI CODE 2008 met bedrijfsactiviteiten   Planologische bestemming   Milieuzone   Afstand tot initiatief   Belemmering  
Snijderssteeg 2   0161   Bedrijf   3.1   180   Nee  
Hardenbergerweg 2   0141,0142   Agrarisch   3.2   150   Nee  
Kromme koesteeg 1   0147   Agrarisch   4.1   230   Nee  
Schremmersteeg 17   0141,0142   Agrarisch   3.2   210   Nee  

Geur

Om te kunnen beoordelen of er sprake gaat zijn van geuroverlast op de nieuw te bouwen woning aan de Snijdersteeg 9 is een V-stacks berekening uitgevoerd (zie bijlage 2). In de omgeving zijn andere veehouderijbedrijven gelegen. Rond deze agrarische bedrijven zijn cirkels van 250 meter getrokken. Hieruit blijkt dat andere burgerwoningen op kortere afstand zijn gelegen dan de nieuwe te realiseren woning. Uit de berekening is gebleken dat er geen overschrijding van de geurnorm plaatsvindt op de woning die gerealiseerd gaat worden.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande wordt voldaan aan de vereiste afstanden en wordt een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woning gewaarborgd. De aanwezige (agrarische) bedrijven worden ook niet beperkt in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden door het voorgenomen initiatief. Doordat de geurbron van het agrarische bedrijf op Snijderssteeg 9 definitief verdwijnt, zal de geurbelasting ter plaatse van de woningen Snijderssteeg 7, 7a, 11 en 13 daarmee aanzienlijk verbeteren.

4.2 Archeologie

Toetsingskader 

Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.

Onderzoek en conclusie

Voor het betreffende perceel geldt op basis van de Archeologisch Waardenkaart van Putten een archeologische dubbelbestemming. Op het perceel geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek bij grondwerkzaamheden tot een diepte van 40 centimeter onder maaiveld over een oppervlakte van kleiner dan 500 m². Voor 'Waarde - Archeologie 4' geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek bij grondwerkzaamheden tot een diepte van 40 centimeter onder maaiveld over een oppervlakte van kleiner dan 5.000 m².

Het plan betreft een omzetting van agrarisch bedrijf naar twee woonkavels. Er wordt één nieuwe woning gerealiseerd. Ter plaatse van deze woning vindt enige bodemroering plaats. De nieuwe woning worden in totaal niet groter dan 5000 m², maar heeft echter wel een verstoringsdiepte die groter is dan 40 cm. Ter plaatse van 'Waarde - Archeologie 3' worden de gronden niet bebouwd en zal de boden niet worden geroerd.

Ter plaatse van de beoogde bouwkavel mag echter worden aangenomen dat de bodem als gevolg van de eerdere aanleg van het agrarische bedrijf (en daarmee samenhangende aanleg van verhardingen, bedrijfsbebouwing, riolering en nutsvoorzieningen) al is geroerd. De kans dat ter plaatse een gaaf en ongeschonden bodemarchief wordt aangetroffen is daarom nihil. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Archeologie vormt geen belemmering voor het plan.

4.3 Cultuurhistorie

Toetsingskader

De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.

Overstroomde kampontginningen

Een deel van de kampontginningen is in de loop van de Middeleeuwen, toen de Zuiderzee zich vanaf de 12e eeuw steeds meer uitbreidde, met enige regelmaat overstroomd geweest. De laagten tussen de zandruggen raakten daarbij overdekt met een laag klei. Voor het gebied rond Diermen duurde dit tot in 1356, toen in de vorm van de Zeedijk een sluitende bedijking tot stand kwam. Het onbedijkte gebied meer noordelijk bleef tot de aanleg van de Afsluitdijk vatbaar voor overstromingen. Het landschap van de overstroomde kampontginningen bevindt zich vaak in een gradiënt. Dicht bij de ‘gewone’ vochtige kampontginningen was het landschap vrij besloten, met veel bosjes, houtsingels en houtwallen. Meer richting Zuiderzee werden de tussenliggende laagten met grasland opener en grootschaliger. In deze gebieden met overwegend grasland kwam kwamen (omstreeks 1850) wel bomen op de perceelsranden voor, waarschijnlijk in de vorm van elzensingels. (Zie figuur 7)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGSnijderssteeg9-ON01_0007.jpg"

Figuur 7: Uitsnede Nota Cultuurhistorie (bron: Raap, Archeologisch Adviesbureau).

Onderzoek en conclusie

In het plangebied komen cultuurhistorische waarden voor. Er komen historische kavelgrenzen (voor 1832) en historische groenstructuren in landelijk gebied voor. Deze worden in het nieuwe plan gerespecteerd en versterkt. De historische groenstructuren blijven behouden. In de landschappelijke inpassing is rekening gehouden met deze aanwezige waarden.

4.4 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat als de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig gesaneerd wordt, dat het kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen worden bij voorkeur op schone grond gerealiseerd.

Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.

Onderzoek en conclusie

Door Grondvitaal BV is in januari 2018 verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. (zie bijlage 3) Het bureau heeft eerst een historisch vooronderzoek uitgevoerd conform NEN 5725. Op de locatie zijn een bovengrondse dieseltank van 600 liter, van 1200 liter en een petroleumtank van 200 liter aanwezig geweest.

Op grond van het uitgevoerde historisch onderzoek is de hypothese voor het te onderzoeken terrein 'verdachte locatie met bekende plaats van voorkomen'. Daarnaast is de locatie 'verdacht' op de aanwezigheid van asbest in de bodem langs de schuren met asbesthoudende dakbedekking en zonder dakgoot (druppellijn).

Op de locaties van de voormalige bovengrondse dieseltanks (600 en 1.200 liter) zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Daarnaast is het gehele terrein onderzocht op verontreinigingen. De aangetroffen concentraties zijn van licht aard dat deze concentraties geen aanleiding geven tot aanvullend onderzoek. De invloed op volksgezondheid en het milieu is nihil.

Tevens is onderzoek gedaan naar asbest in de bodem en gebouwen. Uit onderzoek (zie bijlage 4) blijkt dat er zeer geringe concentraties asbest in de bodem aanwezig zijn. Deze concentraties liggen onder de maximaal toegestane concentratie asbest (100 mg/kg ds.)

In een viertal bijgebouwen is een asbest toepassing aanwezig. Het gaat om daken van golfplaten. Bij de sloopt van deze bijgebouwen dient het asbest door een gespecialiseerd bedrijf te worden verwijderd.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.5 Verkeer en parkeren

Het wijzigingsplan betreft een functieverandering van agrarisch bedrijf naar wonen. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning. Ten zuiden van de bedrijfswoning wordt een nieuwe woning gecreëerd. Het aantal verkeersbewegingen naar de nieuwe woning zullen gering toenemen. Daar tegen over staat dat het verkeer in relatie tot een werkend agrarisch bedrijf afneemt. De Snijderssteeg kan door het toevoegen van één woning, het verkeer goed verwerken. De totale hoeveelheid verkeer naar dit perceel neemt af.

Het parkeren vindt op eigen terrein plaats. Op het perceel van de bestaande woning is voldoende ruimte aanwezig voor parkeerplaatsen. Voor de nieuwe woning worden op het perceel voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd.

4.6 Water

Via de Digitale Watertoets is het Waterschap Vallei en Veluwe geïnformeerd over dit bestemmingsplan. Hiermee is bepaald dat het plan een klein waterbelang heeft op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen (korte procedure). Dit omdat binnen het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden zijn gelegen die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat met het voornemen geen essentieel waterbelangen worden geraakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor dit plan een positief wateradvies gegeven. De resultaten van de Digitale Watertoets zijn opgenomen in bijlage 5 waarbij in deze paragraaf de aandachtspunten worden behandeld.

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.

Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen/randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Hierbij wordt geadviseerd om de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen.

4.7 Geluid

Toetsingskader

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

Onderzoek en conclusie

Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die geluidhinder veroorzaken. Onderzoek naar Industrielawaai kan achterwege blijven.

Wegverkeer

Met dit wijzigingsplan wordt één nieuwe woning mogelijk gemaakt. Volgens de wet geluidhinder is een woning een geluidsgevoelige functie. De nieuwe woning ligt niet binnen de invloedszone waarvoor onderzoek noodzakelijk is. Daarnaast is de Snijderssteeg een smalle weg, geschikt voor maar één auto. De weg wordt allen voor aanwonenden gebruikt. Hiermee is voldoende aannemelijk gemaakt dat de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de nieuw realiseren woning voldoet aan de voorkeursgrenswaarde Wet geluidhinder.

4.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

In dit plan wordt de realisatie van één nieuwe woning toegestaan. De conclusie is dan ook dat dit plangebied, niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c kan het project zonder nader onderzoek doorgang vinden. De functieverandering wordt dan ook niet belemmerd door het aspect luchtkwaliteit.

4.9 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Verschillende soorten planten, dieren worden beschermd in de Wet natuurbescherming. De Wet is per 1 januari 2017 van kracht geworden ter vervanging van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, speciale beschermingsgebieden aangewezen. Een ruimtelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als duidelijk is dat de nesten, holen of andere verblijfsplaatsen niet worden vernield of beschadigd. Verstoring is in sommige gevallen wel toegestaan, mits er geen negatief effect is op populatieniveau. Beschermde planten mogen niet worden verwijderd van hun groeiplaats. Ook mogen door een ruimtelijke ontwikkeling geen significante negatieve effecten plaatsvinden op beschermde gebieden.

Adviesbureau Groenewold Milieu & Natuur heeft in opdracht van de initiatiefnemer een natuurtoets (zie bijlage 6) uitgevoerd voor een planwijziging voor sloop van de agrarische opstallen en de realisatie van een nieuwe woning, met bijgebouw aan de Snijderssteeg 9 te Putten.

Conclusie

Gebiedsbescherming

Het plan ligt op vrij grote afstand van Natura2000 gebieden Arkemheen (975 m) en Veluwe (8,4 km). De agrarische bedrijfsactiviteiten worden beëindigd en daarvoor in de plaats komt een 1 nieuwe woning. Mogelijk blijven nog 5 hobbykoeien aanwezig. Per saldo geeft dat een forse reductie van de ammoniakdepositie op de Veluwe (52 mol/ha/jaar). In de systematiek van de PAS wordt ook het zelfstandig projecteffect berekend. Voor de nieuwe woningen en enige hobbydieren resulteert dat in een depositie van 0.02 mol/ha/jaar. Dat is lager dan de voor de Veluwe verlaagde grenswaarde van 0.05 mol/ha/jaar. Een aanvraag Wnb voor dit onderdeel is daarmee niet nodig.

De ingreep vindt volledig plaats buiten de begrenzingen van het GNN en de GO. Daarmee heeft het plan geen negatieve invloed op de kernkwaliteiten van die gebieden.

Soortenbescherming

Er is specifiek gezocht naar de aanwezigheid van steenuil, boerenzwaluw en huismus. Er zijn geen (oude) nesten van de boerenzwaluw gevonden. Ook de steenuil of sporen daarvan zijn niet in het plangebied of de nabije omgeving aangetroffen.

Wel is de huismus aanwezig in het plangebied. De mussen foerageren in en om de stallen. Er is gezocht naar verblijfplaatsen. Deze zijn bij het bezoek mogelijk aangetroffen in één van de slopen stallen (boven het hondenhok).

Huismusnesten zijn jaarrond beschermd. Voor nesten die verdwijnen zijn mitigerende maatregelen noodzakelijk. Per verblijfplaats dienen 2 (tijdelijke) nestkasten te worden opgehangen op geschikte locaties (minimaal 3 maanden voor de sloop). In de nieuwbouw is dan een permanente nestvoorzieningen aan te brengen (vide, nestpannen o.i.d.). Het aantal nestplaatsen dat verdwijnt is door nader onderzoek te bepalen, bij voorkeur door roepende mannetjes bij de start van de broedtijd. Voor vaste verblijfplaatsen van vleermuizen zijn de te slopen opstallen niet geschikt. In de broedtijd is het verder niet onmogelijk dat soorten als merel, boerenzwaluw, pimpelmees, winterkoning of roodborst in één van de opstallen gaan nestelen. Voor broedende vogels wordt geen ontheffing verleend. Daarom moet de sloop voor voorkeur buiten de broedtijd plaatsvinden.

Er is een dassenburcht bekend op grotere afstand rondom het plangebied (ca. 1km). Gezien de afstanden die dassen kunnen afleggen kan het een keer voorkomen dat een das het gebied doorkruist. Dat blijft ook mogelijk na realisatie van het plan. Er is geen negatief effect voor dassen of andere beschermde zoogdieren te verwachten.

Vervolgonderzoek

Uit het eerste locatiebezoek in maart 2018 bleek dat er huismussen op en rond de te slopen panden aanwezig waren. Daarom is nader onderzoek (zie bijlage 7) uitgevoerd.

Uit de quickscan bleek dat het gebied onderdeel is van het leefgebied van de huismus. Verder waren er aanwijzingen voor mogelijke jaarrond beschermde nesten, onder de golfplaten achter het hondenhok. Daarom is een aanvullend onderzoek uitgevoerd. Op basis van het aanvullend onderzoek is een aantal conclusies te trekken.

  • Het gebied is zeker onderdeel van het leefgebied van de huismus. De soort is in redelijke aantallen op het terrein aanwezig en foerageert veel op het terrein tussen het woonhuis, het hondenhok, de kippenren en de koeienstal.
  • De vogels worden actief bijgevoerd. Daar komen naast de huismus ook soorten op af als groenling, koolmees, pimpelmees, merel, grote bonte specht (foto), boomklever, roodborst, kauw en spreeuw.
  • Het plangebied is een viermaal bezocht, waarvan tweemaal in april. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat de huismus in de te slopen stallen een nestplaats heeft en daar broedt. Er is wel een huismus met nestmateriaal waargenomen. Die vloog naar een naburig perceel. Het lijkt er op dat de huismus ter plaatse van de stallen vooral foerageert. De garage naast het woonhuis blijft gehandhaafd. De aanwezige nestplaatsen in de goot van de garage en in het woonhuis blijven dan ook gespaard.
  • De functionele leefomgeving is goed. Er is voldoende nestgelegenheid in de (nabije) omgeving en goede dekkingsmogelijkheden.
  • Ook na realisatie van het plan blijft sprake van een goede leefomgeving voor de huismus en komt de functionaliteit van de vaste verblijfplaatsen en de leefomgeving niet in het geding.
  • Met de uitvoering van het plan vindt daarmee geen overtreding vindt van de verbodsbepalingen van art. 3.1 Wet natuurbescherming.
  • Er zijn wel andere soorten met nestmateriaal gezien, zoals koolmees, pimpelmees en merel. Die broeden in de bosjes en nestkasten naast de stal. Daarvoor geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels zijn beschermd.

4.10 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een planologische bescherming nodig hebben.

4.11 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Het plangebied en de omgeving is geïnventariseerd op de aanwezigheid van de mogelijke risicobronnen (zie figuur 8). Rond het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig met invloedsgebieden. Gelet op de ligging van het plangebied en de afwezigheid van inrichtingen vormt dit aspect geen belemmering.

Vervoer gevaarlijke stoffen

N798

Op de Nijkerkerstraat (N798) vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. (zie figuur 9) De Nijkerkerstraat is gelegen op een afstand van circa 315 meter van het plangebied. Het gebied ligt buiten het invloedsgebied groepsrisico van de Nijkerkerstraat. Gezien de ligging van de weg op meer dan 200 meter is een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.

Rijksweg A28 Zwolle - Amersfoort

Op de Rijksweg A28 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. (zie figuur 9) De A28 is gelegen op een afstand van circa 955 meter van het plangebied. Het gebied ligt buiten het invloedsgebied groepsrisico van de A28. Gezien de ligging van de weg op meer dan 200 meter is een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.

Spoorlijn Zwolle - Amersfoort

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied groepsrisico van de spoorlijn Zwolle – Amersfoort, op een afstand van ongeveer 1.200 meter. Gezien de ligging van de spoorlijn op meer dan 200 meter van het plangebied volstaat een ‘beperkte’ verantwoording van het groepsrisico.

Buisleidingen

Hogedruk aardgasleiding

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied groepsrisico van hogedruk aardgasleiding N-570-20, op een afstand van ongeveer 1.200 meter. Uit de rapportage 'Inventarisatie risicobronnen gemeente Putten’, Tebodin, dd. 20-12-2012, blijkt dat het groepsrisico onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde is gelegen. Gezien de ligging van de gasleiding is een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGSnijderssteeg9-ON01_0008.jpg"

Figuur 8: Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBGSnijderssteeg9-ON01_0009.jpg"

Figuur 9: Uitsnede overzichtskaart route gevaarlijke stoffen (bron: gemeente Putten)

Conclusie

De beoogde locatie van de nieuwe woning ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Zwolle - Amersfoort. Doordat er geen risicobronnen in de directe omgeving aanwezig zijn wordt het project als kansrijk aangemerkt en is verder onderzoek niet noodzakelijk.

De benoemde risicobronnen zijn op dusverre afstand gelegen dat deze niet van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

4.12 Vormvrije mer-beoordeling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de toevoeging van één woningen op een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. Voor deze ontwikkeling zal een deel van de bestaande bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Gelet op het gebruik in de huidige situatie en het beoogde gebruik, is de verwachting dat de effecten op het milieu afnemen. Gelet op deze eigenschappen van het voornemen zoals hiervoor is beschreven, wordt het voornemen niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject en is een besluit op de zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Planologische juridische regeling

Dit wijzigingsplan voorziet in een juridisch planologische regeling waarbij de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' van het perceel Snijderssteeg 9 wordt gewijzigd in een bestemming 'Wonen'. De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' blijven van toepassing op het plangebied.

Het wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, verbeelding en een toepassingsregel waarin wordt aangegeven dat met het wijzigingsplan alleen de verbeelding van het moederplan is aangepast. De regels uit het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied' zijn dus van overeenkomstige toepassing. Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen tot het slopen van de bedrijfsgebouwen en de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, wordt eenieder in de gelegenheid gesteld voor het indienen van zienswijzen.

Voorbereidingsfase

Gezien de omvang en aard van de functieverandering heeft de gemeente ervoor gekozen om het wijzigingsplan als ontwerp ter inzage te leggen. Er wordt geen vooroverleg gevoerd over dit plan, omdat er geen rijks-, provinciale of waterschapsbelangen in het geding zijn.

Ontwerpfase

Het plan wordt vervolgens als ontwerp ter inzage gelegd. Het ontwerpwijzigingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpwijzigingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Eenieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het gaat hier niet om een wijzigingsplan dat een 'bouwplan' mogelijk maakt. De grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening is dan ook niet van toepassing.

De noodzakelijke kosten van de gemeente bestaan uit de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding en het voeren van de procedure. Deze kosten worden gedekt uit de legesopbrengsten. Daarnaast wordt er met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst afgesloten.