Plan: | Waterweg 41 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0273.WPBGWaterweg41-VA01 |
De eigenaar van het perceel Waterweg 41 en tevens initiatiefnemer heeft een verzoek ingediend voor een bestemmingsplanwijziging ten behoeve van de vestiging van een niet-agrarisch bedrijf op de voorgenoemde locatie. De initiatiefnemer is voornemens een veevoedertransportbedrijf op het perceel Waterweg 41 te vestigen. Dit bedrijf past niet binnen het vigerende bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied'. Ter plaatse van de Waterweg 41 geldt de bestemming 'Agrarisch'. In deze bestemming is de vestiging van het voorgenomen bedrijf niet geregeld. In artikel 34.9 van de regels van dit bestemmingsplan is echter een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemming 'Agrarisch' gewijzigd kan worden naar een gebiedspassend en/of gebiedsgebonden bedrijf.
Dit wijzigingsplan bevat de juridisch planologische regeling die de realisatie van dit bedrijf mogelijk maakt.
Het plangebied bestaat uit het perceel Waterweg 41. Het perceel is op het moment bebouwd met drie agrarische gebouwen en een bedrijfswoning. Het plangebied ligt in de polders aan de westzijde van de kern Putten. In de nabijheid van het plangebied zijn voornamelijk agrarische gronden te vinden. Daarnaast is er een aantal burgerwoningen in de directe nabijheid van het plangebied aanwezig. Op een wat grotere afstand zijn enkele bedrijven gelegen.
Op onderstaande afbeeldingen zijn de ligging en de begrenzing van het plangebied weergegeven.
Begrenzing plangebied (rood omlijnd)
Ligging plangebied (rood omlijnd)
Huidige situatie
Op het moment zijn er op het perceel drie bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning aanwezig op het perceel. Tevens is er een rijbak aanwezig op het perceel. De omliggende gronden zijn in gebruik als agrarische gronden. Het perceel wordt aan de noordzijde omsloten door de Hoornsdam en aan de oostzijde door de Waterweg.
Foto's bestaande situatie (links vanaf de Hoornsdam; rechts vanaf de Waterweg).
Toekomstige situatie
De initiatiefnemer is voornemens een veevoedertransportbedrijf te vestigen op de locatie. Daarbij wordt een van de aanwezige bedrijfsgebouwen (B) gesloopt als inzet voor de sloopregeling. De overige bebouwing blijft in de huidige omvang bestaan. Op onderstaande afbeelding is het te slopen gebouw rood omlijnd.
Inzet sloopmeters
Het regionale functieveranderingsbeleid stelt specifieke eisen aan de inzet van sloopmeters.
In dit geval is er, buiten de woning om, 728 m² aan gebouwen aanwezig. Van deze oppervlakte wordt 80 m² afgetrokken voor het bijgebouw, resteert 648 m². Het aantal inzetbare sloopmeters is dus 648 m². Om het bedrijf van cliënten te kunnen vestigen wordt 100 m² bedrijfsrecht gevraagd. Resteren 548 inzetbare sloopmeters, waarmee 274 m² bedrijfsgebouw kan worden bestemd.
Van het te handhaven gebouw (430 m²) wensen initiatiefnemers 52 m² voor privé in gebruik te nemen (als stal voor de hobbymatige paardenhouderij en fietsenberging e.d.). Dit betekent dat voor de resterende 104 vierkante meters bedrijfsgebouw sloopmeters van elders moeten worden verworven. Daarvoor geldt eveneens een compensatie eis van 2 inzetbare sloopmeters voor elke vierkante meter bedrijfsgebouw. Derhalve zullen dus moeten nog 208 sloopmeters verworven worden. Conform hoofdstuk 5 van het functieveranderingsbeleid mogen die sloopmeters uit de regio komen. Op 23 maart 2020 zijn 208 m² sloopmeters aangekocht, waarvoor bij de gemeente bewijsstukken zijn overlegd.
Het initiatief past dus binnen de sloopeisen van het regionale functieveranderingsbeleid.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied', vastgesteld op 4 juli 2014. Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Daarnaast gelden er de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - middelgroot agrarisch bedrijf' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - intensief rood zwermgebied'. Het perceel is bovendien voorzien van een bouwvlak.
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.
Uitsnede bestemmingsplan westelijk buitengebied, plangebied rood omlijnd.
De voorgenomen vestiging van het veevoedertransportbedrijf is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. In artikel 34.9 is echter een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de realisatie van het veevoedertransportbedrijf ter plaatse van Waterweg 41 mogelijk wordt gemaakt. In de wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden opgenomen waar de ontwikkeling aan moet voldoen. In Hoofdstuk 2 wordt uitgewerkt hoe aan de voorwaarden wordt voldaan.
Voor een aanvullende uiteenzetting van zowel Rijks-, provinciaal als gemeentelijk beleid ten aanzien van de realisatie van het bedrijf wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied'.
De wijzigingsbevoegdheid om het voorgenomen bedrijf mogelijk te maken is opgenomen in artikel 34.9 van het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied'. Dit artikel luidt als volgt:
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen ten behoeve van de omschakeling van een landelijk bedrijf naar een niet-agrarisch bedrijf met inachtneming van het volgende:
Oppervlakte hergebruik of nieuwbouw | Te slopen oppervlakte bij hergebruik | Te slopen oppervlakte bij nieuwbouw |
tot 500 m2 | geen sloopeis | zelfde oppervlak |
501 - 750 m2 | zelfde oppervlak | tweemaal zoveel |
751 - 1.000 m2 | tweemaal zoveel | driemaal zoveel |
Hieronder wordt het initiatief aan de voorwaarden getoetst.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Onderzoek
In de omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk woonpercelen. Het voorgenomen initiatief voorziet in extra vrachtverkeersbewegingen en in nieuwe activiteiten die op het terrein plaatsvinden. Om deze reden is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is te vinden in Bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt dat er minimale overschrijdingen plaatsvinden ter plaatse van de bestaande woningen als gevolg van de realisatie van het initiatief. Deze overschrijding resulteert niet in een aantasting van het goede woon- en leefklimaat ter plaatse. Dat is in het akoestisch onderzoek verder onderbouwd.
Conclusie
Er vindt een minimale overschrijding plaats op een van de omliggende woningen als gevolg van het initiatief. Dit doet geen afbreuk aan een goede ruimtelijke ordening. Het aspect geluid vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.
Toetsingskader
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.
Situatie plangebied
Ter plaatse van het initiatief wordt geen nieuwe bebouwing gerealiseerd. Er worden geen gronden geroerd. Archeologisch onderzoek kan achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit initiatief.
Toetsingskader
De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.
Onderzoek en conclusie
In het plangebied bevinden zich geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. De landschappelijke cultuurhistorische waarden worden geborgd door middel van een landschappelijk inpassingsplan. Dit plan is te vinden in Bijlage 1 en wordt tevens verankerd in de regels van dit bestemmingsplan.
Het aspect cultuurhistorie vorm geen verdere belemmering voor het initiatief.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat als de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig gesaneerd wordt, dat het kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen worden bij voorkeur op schone grond gerealiseerd.
Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.
Situatie plangebied
Het initiatief voorziet in de wijziging van het aanwezige bedrijf op het perceel. Het nieuwe bedrijf voorziet echter niet in een functie waar voortdurend mensen zullen verblijven. De bedrijfswoning blijft in zijn huidige omvang bestaan.
Gelet op de aard en omvang van het initiatief kan een bodemonderzoek achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het initiatief.
Voorliggend wijzigingsplan maakt de vestiging van een veevoedertransportbedrijf mogelijk ter plaatse van de Waterweg 41. In de Nota Parkeernormen Putten is aangegeven dat voor de gemeente Putten wordt gekozen voor de meest recente parkeercijfers van CROW. Op basis van de CROW publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' nr. 381 kan de verkeersgeneratie en het aantal benodigde parkeerplaatsen per 100 m2 bvo worden berekend. Op basis van de ligging van het plangebied in Putten is ervoor gekozen om de CROW-parkeerkencijfers voor buitengebieden als uitgangspunt te hanteren.
Uitgaande van een arbeids- en bezoekersextentief in het buitengebied bedraagt de verkeersgeneratie per 100 m2 bvo circa 5,7 mvt/dag en het aantal benodigde parkeerplaatsen bedraagt 1,3 per 100 m2 bvo.
Door de initiatiefnemer is aangegeven dat het bedrijf circa 274 m2 zal bedragen. In dit geval zijn er 4 parkeerplaatsen nodig. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.
De ontwikkeling is dusdanig kleinschalig van aard dat deze geen/ weinig invloed heeft op de verkeersveiligheid, doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van naastgelegen percelen. In het akoestisch onderzoek in Bijlage 2 is de verkeersgeneratie van het initiatief berekend. Er is uitgegaan dat er per etmaal 16 verkeersbewegingen plaatsvinden als gevolg van het initiatief.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het initiatief.
Algemeen
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. De resultaten van de Digitale Watertoets zijn opgenomen in Bijlage 3 waarbij in deze paragraaf de aandachtspunten worden behandeld.
Beoordeling
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Aandachtspunten
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het initiatief.
Toetsingskader
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.
Situatie plangebied
Met dit wijzigingsplan wordt een nieuw bedrijf mogelijk gemaakt. Het gevoelige object in het kader van de wet geluidhinder, de bedrijfswoning, wijzigt niet ten opzichte van de huidige situatie. Een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is niet noodzakelijk.
Het aspect industrielawaai als gevolg van de vestiging van het nieuwe bedrijf is behandeld in paragraaf 3.1.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
In dit plan wordt de vestiging van een nieuw bedrijf toegestaan. Dit valt niet binnen een van de bovengenoemde vrijgestelde ontwikkelingen. Om deze reden is de Nibm-tool ingevuld. Er is uitgegaan van 16 extra verkeersbewegingen per etmaal waarvan het overgrote deel (75%) vrachtverkeer is. Hieronder is een uitsnede van de Nibm-tool weergegeven.
Uit de Nibm-tool blijkt dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechting van de luchtkwaliteit. De conclusie is dan ook dat dit plangebied, niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c Wm kan het project zonder nader onderzoek doorgang vinden. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het vestigen van het bedrijf.
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Verschillende soorten planten, dieren worden beschermd in de Wet natuurbescherming. De Wet is per 1 januari 2017 van kracht geworden ter vervanging van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, speciale beschermingsgebieden aangewezen. Een ruimtelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als duidelijk is dat de nesten, holen of andere verblijfsplaatsen niet worden vernield of beschadigd. Verstoring is in sommige gevallen wel toegestaan, mits er geen negatief effect is op populatieniveau. Beschermde planten mogen niet worden verwijderd van hun groeiplaats. Ook mogen door een ruimtelijke ontwikkeling geen significante negatieve effecten plaatsvinden op beschermde gebieden.
Dit wijzigingsplan voorziet in het mogelijk maken van een nieuw bedrijf. Ten behoeve van dit nieuwe bedrijf wordt er bebouwing gesloopt. Het te slopen gebouw kan verblijfsplaatsen bevatten voor beschermde soorten. Hiertoe is een voorwaardelijke verplichting in de regels toegevoegd dat voor de sloop nader ecologisch onderzoek dient plaats te vinden.
In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een planologische bescherming behoeen.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
Op onderstaande afbeelding is de digitale Risicokaart voor het plangebied en omgeving opgenomen.
Uitsnede risicokaart plangebied (rood omlijnd), bron: www.risicokaart.nl
Het initiatief omvat een nieuw te vestigen bedrijf op het perceel Waterweg 41 in Putten. Het geheel wordt niet aangemerkt als kwetsbaar object.
Risicovolle inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen.
De bedrijfswoning ligt niet binnen de plaatsgebonden risicocontour en de effectafstand.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van de Rijksweg A28 en de spoorlijn Amersfoort-Zwolle. Over deze routes vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In de onderstaande tabel zijn de te hanteren risicocontouren van deze bronnen en de afstand tot het plangebied uitgewerkt.
Risicobron | PR 10-6 contour | PAG | Invloedsgebied | Afstand tot plangebied |
Spoorlijn Zwolle-Amersfoort |
1 m | 30 m | 4000 m | ± 1.400 m |
Snelweg A28 | 16 m | 30 m | 355 m | ± 600 m |
Spoorlijn Zwolle-Amersfoort
Het plangebied bevindt zich buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 en het plasbrandaandachtsgebied van de spoorlijn. Hiermee vormt de spoorlijn geen directe belemmering voor het plangebied. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn en op meer dan 200 meter. Als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen neemt het aantal mensen in het plangebied niet toe. Een verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.
Rijksweg A28
Het plangebied bevindt zich buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 en het plasbrandaandachtsgebied van de snelweg. Hiermee vormt de weg geen directe belemmering voor het plangebied. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de snelweg en op meer dan 200 meter. Als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen neemt het aantal mensen in het plangebied niet toe. Een verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de directe omgeving van het plangebied zijn een aantal buisleidingen gelegen. De vestiging van het nieuwe bedrijf voorziet niet in een vergroting van het groepsrisico ter plaatse. Er worden tevens geen nieuwe woningen of andere kwetsbare objecten toegevoegd. De risicocontour van de buisleiding reikt niet tot buiten de dubbelbestemming. Deze dubbelbestemming reikt niet tot in het plangebied. Een verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.
Conclusie
Het bedrijf ligt binnen de invloedssferen van enkele transportroutes. Door de vestiging van het nieuwe bedrijf neemt het groepsrisico niet toe. Een verantwoording kan achterwege blijven. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het initiatief.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit het vestigen van een fouragebedrijf ter plaatse van Waterweg 41 te Putten. Gelet op de aard van het project en de plaats van het project is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor dit planvoornemen is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.
Dit wijzigingsplan voorziet in een juridische planologische regeling waarbij het perceel Waterweg 41 wordt bestemd als 'Bedrijf - Landelijke bedrijven' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - fouragebedrijf' ten behoeve van de vestiging van een fouragebedrijf. Daarnaast wordt er een voorwaardelijke verplichting toegevoegd ten behoeve van de realisatie, het beheer en de instandhouding van de landschappelijke inpassing van het perceel conform het landschappelijk inpassingsplan dat is opgenomen als bijlage bij de regels.
Het wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, verbeelding en regels. In de regels zijn toepassingsregels opgenomen waarin wordt aangegeven dat de regels uit het bestemmingsplan 'Veegplan Westelijk Buitengebied' van overeenkomstige toepassing zijn. Daarnaast zijn een wijziging en twee toevoegingen opgenomen in de regels:
Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, wordt eenieder in de gelegenheid gesteld voor het indienen van zienswijzen. Er wordt geen vooroverleg gevoerd over dit plan, omdat er geen Rijks-, provinciale of waterschapsbelangen in het geding zijn.
Het wijzigingsplan heeft ter inzage gelegen van 17 december 2020 tot 28 januari 2021. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief. De gemeente heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De kosten met betrekking tot het opstellen van het wijzigingsplan worden gedragen door de initiatiefnemer en daaraan verwante procedurekosten worden verhaald via de leges van de gemeente. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Bij wijzigingsplannen die bouwplannen mogelijk maken, is de grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening van toepassing. De vaststelling van een exploitatieplan bij dit wijzigingsplan is in principe verplicht. Via dit wijzigingsplan wordt een bouwplan, zoals genoemd in het Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk gemaakt. Het gaat om de bouw van een woning op het perceel. Van de vaststelling van een exploitatieplan kan worden afgezien wanneer onder meer het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dat is in deze situatie het geval.