direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kom Noord, wijzigingsplan Bosrand 42a
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.WPBKBosrand42a-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op verzoek van de eigenaar van de gronden aan de Bosrand 42a in de gemeente Putten wordt medewerking verleend voor het wijzigen van het geldende bestemmingsplan 'Kom Noord' ten behoeve van de bouwmogelijkheid van een vrijstaande woning op een onbebouwd (afgesplitst) perceel op de hoek van de Postweg met de Bosrand (tussen de woningen Postweg 45 en Bosrand 42a).

Het doel van het wijzigingsplan is om de realisatie van een nieuwe woning planologisch-juridisch mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBKBosrand42a-ON01_0001.png"  
Afbeelding - globale ligging plangebied  

Het wijzigingsgebied ligt aan de oostzijde van de bebouwde kom van Putten, tegen de bosrand van de Veluwe.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van de gronden geldt het bestemmingsplan 'Kom Noord'. De gronden hebben een woonbestemming. Het aantal woningen binnen de bouwstrook mag in principe niet meer bedragen dan het bestaande aantal. Het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'aantal toe te voegen woningen' mag worden uitgebreid met de in de aanduiding aangeven aantal.

Ter hoogte van het perceel zijn twee wijzigingsbevoegdheden 'aantal toe te voegen woningen na wijziging' opgenomen, elk voor één vrijstaande woning. In de planregels van het geldende bestemmingsplan zijn daar voorwaarden aan verbonden (artikel 4, lid 10), zie verder hoofdstuk 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBKBosrand42a-ON01_0002.png"  
Afbeelding – Uitsnede van de plankaart bestemmingsplan Kom Noord  

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Huidige situatie plangebied
Op dit moment maken de gronden deel uit van het (onbebouwde) achtererf van de bestaande woning Bosrand 42A. In het geldende bestemmingsplan Kom Noord is middels het bouwvlak al aangegeven waar op het perceel een vrijstaande woning gerealiseerd zou mogen worden.

Toekomstige situatie
Er is op dit moment alleen nog maar sprake van een directe bouwtitel; er is nog geen sprake van een uitgewerkt bouwplan.

In de nieuwe situatie wordt het mogelijk gemaakt om op het afgesplitste perceel een nieuwe vrijstaande woning te realiseren. De nieuwe woning zal met de voorgevel gericht worden op de Postweg.

Hoofdstuk 3 Voorwaarden

In het kader van het voorgenomen woningbouwplan zijn de wijzigingsregels van het bestemmingsplan 'Kom Noord' van toepassing. Binnen de woonbestemming (artikel 4 'Woondoeleinden') is in lid 10 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Op basis van de wijzigingsbevoegdheid kunnen Burgemeester en wethouders het plan, ten aanzien van de op de plankaart met ‘aantal toe te voegen woningen na wijziging’ aangegeven gronden, wijzigen ten behoeve van woningbouw. Daarbij dienen de volgende regels in acht te worden genomen:

  • a. Het aantal woningen dat wordt toegevoegd mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de betrokken gronden op de plankaart.
    Op de plankaart wordt aangegeven dat er maximaal één woning na wijziging toegevoegd mag worden. In het voorliggende wijzigingsplan wordt ook niet meer dan één vrijstaande woning mogelijk gemaakt.
  • b. Voorafgaand aan de wijziging zal uit onderzoek moeten zijn gebleken dat tegen de wijziging vanuit archeologisch of milieutechnisch oogpunt geen bezwaar bestaat.
    In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de diverse planologische en milieutechnische randvoorwaarden. Aangetoond wordt dat er geen bezwaar bestaat tegen de bouwmogelijkheid van één extra woning ter plaatse.
  • c. Voldaan dient te worden aan het bepaalde in de Flora- en faunawet en de Vogel- en Habitatrichtlijnen, alsmede aan het bepaalde in de Natuurbeschermingswet.
    In paragraaf 4.4 wordt aangetoond dat aan de genoemde bepalingen wordt voldaan.
  • d. De maatvoering van na wijziging toegestane bebouwing zal worden afgestemd op de aangrenzende woonbebouwing.
    Er wordt rekening gehouden met de ritmiek en de korrelgrootte van de bestaande gebouwen. De maatvoering van de geplande vrijstaande woning wordt afgestemd op die van de aangrenzende woonbestemming, met andere woorden een goot- en bouwhoogte van maximaal 4 m en 8 m. In de woonbestemming wordt tevens bepaald dat de afstand van de niet aangebouwde zijgevel(s) van een woning (i.c. hoofdgebouw) tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 3 m moet bedragen.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Voor de te verwachten waarden wordt gebruik gemaakt van de gemeentelijke Archeologische waarden- en verwachtingskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBKBosrand42a-ON01_0003.png"  
Afbeelding - Archeologische waarden- en verwachtingskaart  

Ook de bekende waarden van de Archeologische Monumentenkaart (AMK), zijn op deze gemeentelijke kaart opgenomen.
Binnen het plangebied zijn gronden aangewezen als:

  • 'hoge archeologische verwachting, resten afgedekt en daardoor goed bewaard';
    Voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt een vergunningplicht vanaf grondwerkzaamheden die dieper dan 40 cm beneden maaiveld plaatsvinden en over een oppervlakte van meer dan 100 m².

Omdat er geen sprake is van een goedgekeurd/concreet bouwplan mag nu nog worden volstaan met een beschrijving van de bestaande situatie en een beschermende regeling in de planregels (dubbelbestemming) waarin deze bescherming en een onderzoeksplicht zijn opgenomen.

4.2 Bodemkwaliteit

In het kader van de onderzoeksplicht van artikel 3.1.6 Bro dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in beeld gebracht te worden. Op basis van de gemeentelijke bodemkwaliteitkaart kan voor deze locatie echter een ontheffing bodemonderzoek aangevraagd worden.

4.3 Externe veiligheid

Algemeen
In deze paragraaf wordt aangegeven op welke wijze de externe veiligheid in beschouwing is genomen bij het bestemmingsplan. De externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten.

De risico's bij de externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Waarom worden er twee begrippen gebruikt? Het rijksoverheidsbeleid maakt onderscheid tussen individu is blootgesteld gebruikt men het plaatsgebonden risico. Dit is de maatstaf voor de persoonlijke veiligheid. De maatstaf voor de kans dat een groep van mensen in een keer overlijdt, is het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de overlijdenskans per jaar die op een bepaalde afstand aanwezig is door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt voor de berekening uitgegaan van een fictieve burger. Deze burger is 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op de plaats aanwezig waarvoor het plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder zal de burger geen aanstalten maken zich in veiligheid te brengen (vlucht- of schuilgedrag) gedurende de maximaal 30 minuten blootstelling aan het optredende effect. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).

(Verantwoording) Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans op het overlijden in één keer van een groep mensen (juridisch is de minimum omvang gesteld op 10 doden om van een groepsrisico te kunnen spreken) als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt.

De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om voor iedere situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.

Beoordeling externe veiligheid
In het kader van externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden:

  • inrichtingen;
  • transportroutes;
  • buisleidingen.

Om te bezien welke risicobronnen in of nabij het plangebied aanwezig zijn, is de Risicokaart geraadpleegd. Een uitsnede is hierna weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBKBosrand42a-ON01_0004.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBKBosrand42a-ON01_0005.png"  
Afbeelding - uitsnede Risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)  

Inrichtingen
In en rond het plangebied komen geen inrichtingen voor die op basis van het Bevi een belemmering vormen voor onderhavig plan. Deze zullen ook niet in de toekomst worden toegelaten.

Transportroutes
De Bosrand en de Postweg maken geen deel uit van de transportroute gevaarlijke stoffen. Over de Harderwijkerstraat vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. De Harderwijkerstraat bevindt zich op een afstand van bijna 500 m. De transportroute vormt geen belemmering.

Buisleidingen
In de nabijheid het plangebied komen geen buisleidingen voor gevaarlijke stoffen voor.

4.4 Flora en fauna

In Nederland is de bescherming van natuurwaarden in twee wetten geregeld, namelijk in de Flora- en faunawet (2002) en in de Natuurbeschermingswet (1998). De Flora- en faunawet is gericht op de bescherming van soorten, terwijl de Natuurbeschermingswet gericht is op de bescherming van leefgebieden.

In het kader van dit wijzigingsplan is door 'Ecogroen Advies' een quickscan uitgevoerd. Het rapport is als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied of EHS-gebied. Van oppervlakteverlies of directe aantasting is zodoende geen sprake.

Uitstralende effecten zoals verstoring door licht, geluid en beweging (bouwfase en bewoning) en stikstofdepositie kunnen echter ook op afstand optreden en moeten ook getoetst worden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Veluwe, gelegen aan de overzijde van de Bosrand, op een afstand van 30 m. Dit is tevens het dichtstbijzijnde EHS-gebied ('EHS-natuur') en bestaat uit droge loofbossen. De kavel wordt door een rij woningen afgeschermd van het Natura 2000-gebied.

Door de bouw van een extra woning in de wijk is een minieme verhoging van de uitstralende effecten van de woonwijk door bijvoorbeeld autobewegingen, stook en recreatieve uitloop te verwachten. Het effect van één afzonderlijke woning in een woonwijk leidt echter niet tot een significante verhoging van de huidige uitstralende effecten van de woonwijk. Het initiatief leidt dan ook niet tot een significante verstoring van beschermde waarden van het Natura 2000-gebied. Voor het aspect stikstof geldt dat één woning in een bestaande woonwijk niet leidt tot een toename van depositie binnen het Natura 2000-gebied indien de afstand tot de grens van het Natura 2000-gebied minimaal 25 meter is (Alberts, in prep).

Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat de beoogde plannen geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden, Beschermde natuurmonumenten, Ecologische hoofdstructuur (EHS) of belangrijke natuurwaarden buiten de EHS.

Soortenbescherming

  • De begroeiing bestaat voornamelijk uit algemene plantensoorten van tuinen en ruigten. De middelhoog beschermde Lange ereprijs (Ff-wet tabel2) is aanwezig in het plangebied. Aangezien deze soort is aangeplant valt deze echter niet onder de wettelijke bescherming. Overige beschermde en bedreigde plantensoorten zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht;
  • Omdat bebouwing en opgaande bomen ontbreken in het plangebied, zijn geen vaste verblijfplaatsen aanwezig van zowel gebouw- als boombewonende vleermuizen. De beoogde plannen hebben ook geen nadelige gevolgen op vliegroutes en belangrijke foerageergebieden van vleermuizen;
  • Verspreid in het plangebied zijn (in beperkte mate) vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde, zoogdiersoorten zoals Bosmuis, Huisspitsmuis en Mol te verwachten. Strikt beschermde grondgebonden zoogdiersoorten (zoals Eekhoorn en Steenmarter) worden niet verwacht omdat geen geschikt leefgebied of sporen zijn aangetroffen in het plangebied;
  • In het plangebied en binnen de invloedssfeer van de plannen zijn geen locaties aanwezig die geschikt zijn als broedlocatie voor broedvogels met jaarrond beschermde nesten. In het plangebied zijn geen broedvogels aanwezig. In de omringende tuinen zijn algemene broedvogels broedend aanwezig of te verwachten zoals Merel, Roodborst, Winterkoning en Heggenmus;
  • Permanent oppervlaktewater ontbreekt in het plangebied waardoor vissen en voortplanting van amfibieën kunnen worden uitgesloten. Overwintering van laag beschermde, algemene amfibieën zoals Kleine watersalamander, Gewone pad en Bruine kikker wordt in het plangebied alleen in ruigten verwacht;
  • Verblijfplaatsen van zwaar beschermde amfibieën, reptielen, libellen, dagvlinders en andere ongewervelden zijn niet aangetroffen en worden op basis van biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens ook niet in het plangebied verwacht.

Effectbeoordeling en mitigerende maatregelen

  • In de bouwfase en na ingebruikname van de woning zullen naar het oordeel van het adviesbureau geen negatieve effecten optreden op het op 30 m afstand liggende Natura 2000- gebied Veluwe en de Ecologische hoofdstructuur. Nader onderzoek of nadere toetsing zijn niet aan de orde;
  • Juridisch zwaar beschermde soorten zijn niet aanwezig in het plangebied en worden ook niet verwacht;
  • Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor begin maart en na eind juli of de invloedsfeer van de plannen kort voorafgaand aan het werk te controleren op broedende vogels en in gebruikzijnde nesten. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum;
  • Bij de beoogde plannen kunnen exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en amfibieën verloren gaan. Voor deze soorten geldt echter in deze situatie automatisch vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Flora- en faunawet en zijn zodoende geen verplichte vervolgacties nodig. Uitvoering in de maanden september/oktober levert over het algemeen de minste schade op aan deze soorten, dat is namelijk buiten de kwetsbare voortplantings- en overwinteringsperiode.

4.5 Geluid

Sinds 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. Er wordt daarin onderscheid gemaakt tussen geluidsgevoelige en overige gebouwen. In de wet worden woningen als 'geluidsgevoelig gebouw' bepaald en zijn 'andere geluidsgevoelige gebouwen':

  • onderwijsgebouwen;
  • ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) aan te wijzen andere gezondheidszorggebouwen dan bedoeld onder 2; een gymnastieklokaal maakt voor de toepassing van de wet geen deel uit van een onderwijsgebouw.

Op basis van de Wgh zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. In de nabijheid van het plangebied is geen geluidzone vanwege railverkeers- of industrielawaai aanwezig.

Wegverkeerlawaai
Artikel 76 van de Wet geluidhinder verplicht ertoe om bij een bestemmingsplan rekening te houden met de geluidzone van wegen, wanneer sprake is van realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen een geluidzone.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 km/uur.

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een geluidsgevoelige object. Voor de aanliggende wegen (de Postweg en de Bosrand) geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) is er dus formeel geen onderzoeksplicht naar 30 km/h-wegen.
Vooral de Bosrand heeft een zekere verkeersfunctie. Er zijn in het verleden ook tellingen verricht. Op grond van deze tellingen en het gegeven dat de weg geasfalteerd is, is er de verwachting dat er geen geen sprake van is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarswaarde. De toevoeging van een woning aan de zijde van de Postweg zal niet leiden tot een significante verhoging van het aantal voertuigbewegingen.

Omdat in beide gevalle sprake is van een woonstraat met lage verkeersintensiteit, wordt vooralsnog afgezien van akoestisch onderzoek.

4.6 Luchtkwaliteit

In de Wet luchtkwaliteit is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen zoals deze in de Wet luchtkwaliteit waren opgenomen verruimd. Een project draagt volgens het NSL "niet in betekende mate" bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden.

Aangezien de voorgenomen ontwikkeling de realisatie van één vrijstaande woning betreft, voldoet het plan aan de NIBM grens en is het plan dus niet in betekenende mate van invloed op de luchtkwaliteit.

4.7 Waterparagraaf

Algemeen
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is op 30 september beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. Het wateradvies is navolgend verwerkt. Het volledige advies is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.

Beoordeling
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.WPBKBosrand42a-ON01_0006.png"  
Afbeelding - globale ligging plangebied  

Aandachtspunten
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Algemene aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.
Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op de website van het waterschap.

4.8 Geur

In de directe omgeving van de locatie zijn geen geurverspreidende of anderszins zwaardere milieuplichtige bedreigingen aanwezig.

4.9 Duurzaam bouwen

De klimaatveranderingen, de eindigheid van de fossiele brandstof en het daarop anticiperende beleid van het Rijk, provincies en gemeenten vragen er om dat actief gekeken wordt naar duurzaamheid in nieuwbouwplannen. Het betreft thema's zoals CO2- en energiebesparing, duurzame energie en duurzaam bouwen.

Bij de realisering van de nieuwe woningen wordt aandacht besteedt aan het duurzaamheidaspect. Hierbij kan gedacht worden aan energiezuinigheid en het gebruik van duurzame bouwmaterialen. In het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen worden de duurzaamheidaspecten nader uitgewerkt.

4.10 Kabels en leidingen

Voor zover bekend liggen in het plangebied geen leidingen of kabels die een planologische doorwerking behoeven in dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische opzet van het wijzigingsplan

Voorliggend wijzigingsplan is een wijziging, zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Wanneer deze wijziging rechtskracht verkrijgt gaat het formeel deel uitmaken van het bestemmingsplan Noord van de gemeente Putten.

Wat betreft de nieuwe regels en de verbeelding wordt zo veel mogelijk aangesloten op de planregels en verbeelding uit het geldende bestemmingsplan Kom Noord. Om het wijzigingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te maken dient het te voldoen aan de RO-standaarden (IMRO2012, SVBP2012, STRI2012). Dit houdt in dat met de woonbestemming enkele beleidsneutrale aanpassingen zijn doorgevoerd ten aanzien van de gebruikte terminologie en begrippen.

Verbeelding
De wijziging betreft een wijziging van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Kom Noord'. De wijziging heeft uitsluitend betrekking op het oorspronkelijke bouwvlak.

Op de verbeelding behoudt het perceel de bestemming 'Wonen'. Op de verbeelding wordt met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' vastgelegd dat ter plaatse maximaal één woning mag worden gerealiseerd. Op de verbeelding wordt tevens de maximum goothoogte en maximum bouwhoogte in meters weergegeven.

Regels
Het wijziginsplan maakt deel uit van het bestemmingsplan Kom Noord. Met de woonbestemming is zoveel mogelijk aangesloten op de geldende woondoeleindenbestemming. Doordat wordt aangesloten op de RO-standaarden is de naam van de bestemming veranderd in Wonen.
Waar nodig zijn de regels van het bestemmingsplan Kom Noord aangevuld. Zo is in de bestemming Wonen bepaald dat er maximaal 1 woning mag worden gebouwd. Vanwege de hoge archeologische verwachtingswaarde van het plangebied is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie-2 opgenomen waarin een onderzoeksplicht is opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw ruimtelijk plan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Overeenkomst
De gemeente Putten en de initiatiefnemer hebben een planschadeovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt met betrekking tot de tegemoetkoming in schade. Mocht voorliggend plan aanleiding geven tot planschade dan is dit voor rekening van de initiatiefnemer. Ook de andere financiële risico's die samenhangen met de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeente loopt in het kader van dit wijzigingsplan geen financiële risico's.

Omdat de economische uitvoerbaarheid is verzekerd hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

P.M.