Plan: | Calcariaweg 35 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0273.WPBKCalcariaweg35-VA01 |
De eigenaar van het perceel Calcariaweg 35 heeft een verzoek ingediend voor een bestemmingsplanwijziging ten behoeve van het realiseren van een grondgebonden woning. De realisatie van de nieuwe woning is op grond van het geldende bestemmingsplan niet bij recht mogelijk. Het oostelijke gedeelte van perceel Calcariaweg 35 betreft een inbreidingslocatie, waarvoor een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen in artikel 25, lid 25.2 van het geldende bestemmingsplan 'Kom Noord en Zuidoost'. Om de nieuwbouw te realiseren, wordt van deze wijzigingsmogelijkheid gebruik gemaakt. Het voorliggende plan is een wijzigingsplan van het bestemmingsplan 'Kom Noord en Zuidoost'. Dit wijzigingsplan bevat de juridisch planologische regeling die de realisatie van de woning mogelijk maakt.
Het plangebied is gelegen aan de Drosteweg tussen het pand Calcariaweg 35 en het perceel Drosteweg 4. Het perceel is op het moment onbebouwd. Het plangebied ligt aan de zuidoostzijde van de kern Putten. Het plangebied is gelegen in een groene wijk welke vlak tegen de bossen aanligt. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich voornamelijk vrijstaande woningen met daartussen veel groen, houtopstanden en ruimte. Op onderstaande afbeeldingen zijn de begrenzing en de ligging van het plangebied weergegeven.
Plangebied Calcariaweg 35
Ligging plangebied in Putten
Het plangebied heeft een omvang van circa 250 m2.
Huidige situatie
Het perceel C 11766 ligt tussen de bestaande woonpercelen aan Calcariaweg 35 en Drosteweg 4 in. Op deze percelen staan momenteel vrijstaande woningen.
Nieuwe situatie
In de toekomstige situatie mag binnen het aangegeven bouwvlak een woning worden gebouwd. Het perceel wordt ontsloten via de Drosteweg.
Bij de woning mogen bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd. Uitgangspunt voor de bestemming 'Wonen in het bos' is dat de bomen waar mogelijk behouden blijven.
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kom Noord en Zuidoost' dat op 4 oktober 2018 is vastgesteld door de gemeenteraad. Het plangebied valt binnen de bestemming 'Wonen - Wonen in het bos' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - hoge verwachting'. Binnen de bestemming 'Wonen - Wonen in het bos' is wonen toegestaan. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het aantal dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning. Op dat tijdstip was sprake van één woning op het perceel.
Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer op een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Kom Noord en Zuidoost'.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan, plangebied rood omlijnd.
De gronden in het plangebied zijn aangeduid als 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 3'. In het bestemmingsplan 'Kom Noord en Zuidoost' is in artikel 25, lid 25.2 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van het realiseren van een woning. In deze wijzigingsbevoegdheid zijn enkele voorwaarden opgenomen. In Hoofdstuk 2 wordt aangegeven hoe aan deze voorwaarden wordt voldaan.
Voor een aanvullende uiteenzetting van zowel rijks-, provinciaal als gemeentelijk beleid ten aanzien van de realisatie van een woning wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan 'Kom Noord en Zuidoost'.
De wijzigingsbevoegdheid om een woning te realiseren ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 3' is opgenomen in artikel 25, lid 25.2 van het bestemmingsplan 'Kom Noord en Zuidoost'. Hieronder zijn de voorwaarden opgesomd en wordt aangegeven hoe aan de voorwaarde wordt voldaan.
Het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 3' mag niet meer bedragen dan 2 | Op de gronden die zijn aangeduid als 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 3' wordt 1 woning gerealiseerd. Het perceel ter plaatse van deze aanduiding is op dit moment braakliggend. |
Het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan 2, waarvan de tweede bouwlaag dient te worden uitgevoerd als kap. | Het aantal bouwlagen van de woning bedraagt niet meer dan 2, waarvan de tweede bouwlaag in ieder geval wordt uitgevoerd als kap. |
De woningen dienen te passen binnen de regionaal vastgelegde kwalitatieve woningbouwtaakstelling. | Het plangebied is gelegen in de regio Noord-Veluwe. De Woonvisie Regio Noord-Veluwe 2014 is de gezamenlijke kapstok voor het lokale woonbeleid van de betrokken gemeenten, waaronder Putten. Uit onderzoek blijkt er de komende jaren een nieuwbouwprogramma nodig is van circa 4.300 woningen, aangevuld met circa 1.300 woningen in het kader van extramuralisatie. Er bestaat een blijvende behoefte aan duurdere koopwoningen. Nieuwbouw projecten zijn kansrijk als zij voldoen aan een deel van de afwegingspunten genoemd in de visie. Voorliggend plan is kleinschalig van aard. Er wordt 1 grondgebonden woning gerealiseerd op een inbreidingslocatie. Initiatiefnemer van het project is de eigenaar van het betreffende perceel. De woning past binnen de regionaal vastgelegde kwalitatieve woningbouwtaakstelling. |
Er moet worden voldaan aan de parkeernormen, zoals opgenomen in Bijlage 3 Nota Parkeernormen Putten en dan indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met deze wijziging. | Er wordt voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen Putten 2016, zie paragraaf 3.5. |
Er moet voldaan worden aan de eisen van de Wet geluidhinder. | Zie paragraaf 3.7. Er wordt voldaan aan de eisen van de Wet geluidhinder. |
Er moet voldaan worden aan de regeling ten aanzien van luchtkwaliteit. | Zie paragraaf 3.8. Mede dankzij de kleinschalige omvang van het project vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor het wijzigingsplan. |
Er moet voorafgaand aan de wijziging uit onderzoek gebleken zijn dat tegen de wijziging vanuit archeologisch of uit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren bestaan. | In hoofdstuk 3 wordt onderbouwd dat tegen de wijziging vanuit archeologisch of uit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren bestaan. |
Er moet een watertoets zijn uitgevoerd. | Er is een watertoets uitgevoerd, zie paragraaf 3.6. |
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Onderzoek en conclusie
In de omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk woonpercelen. Op grond van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' kan de omgeving rond het plangebied tot een rustige woonwijk worden gerekend.
Op circa 90 meter van het plangebied bevindt zich een hotelaccommodatie annex conferentieoord. De richtafstand van een hotel is 10 m, waardoor dit niet van invloed is op het plangebied.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.
Toetsingskader
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.
Onderzoek
Voor het plangebied geldt op basis van de Archeologische Beleidskaart van de gemeente Putten een 'hoge verwachting'. Op het perceel geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - hoge verwachting'. Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - hoge verwachting' geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek bij grondwerkzaamheden tot een diepte van 40 centimeter onder maaiveld over een oppervlakte van maximaal 100 m². Archeologisch onderzoek is pas noodzakelijk als er dieper dan 40 centimeter onder maaiveld wordt gegraven en de ingreep een grotere oppervlakte heeft dan 100 m².
Voorliggend wijzigingsplan biedt het juridisch planologisch kader voor de bouw van een woning. Ter plaatse van deze woning vindt enige bodemroering plaats. De nieuwe woning wordt in totaal groter dan 100 m² en heeft een verstoringsdiepte die groter is dan 40 cm. Voor dit plan is een archeologische veldtoets uitgevoerd (zie Bijlage 1 Archeologie). Op het terrein Drosteweg ongenummerd (2) een viertal boringen gezet om naar de bodemopbouw te kijken. Aanleiding voor dit veldwerk is de locatie op een historische heidegrond. Archeologische waarden liggen hier, indien aanwezig, direct onder het maaiveld. Door latere grondbewerkingen is het oude maaiveld verstoord. Dit perceel zou als landbouwgrond in gebruik zijn geweest. Aan de bodemopbouw kan bekeken worden hoe dik het geploegde pakket is. De dikte is bepalend voor wat er te verwachten is aan sporen/vondsten.
De boringen zijn op onderlinge afstand van 10 meter gezet. Het beeld van de bodemopbouw is gelijk in de boringen. De dikte van de bouwvoor varieert tussen de 40 en 60 cm. Onderin de bouwvoor zijn zandinsluistels te zien. Verder zit er in elke boring grind. De natuurlijke ondergrond bestaat uit grof zand, dat na 15 cm als dekzand te voelen is. Ook zit er wat grind in het zand.
De bodem is binnen dit kavel tot circa 50 cm diep omgeploegd. Er is geen aanwijzing om hier archeologische waarden te verwachten. Wel wordt de gemeente geadviseerd om in de omgevingsvergunning als voorwaarde te zetten dat de archeologisch deskundige kort voor het ontgraven van de bouwput geïnformeerd wordt, opdat hij een waarneming kan doen.
Er zijn geen nadere archeologische maatregelen nodig in het plangebied. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - hoge verwachting' kan op basis daarvan vervallen op deze locatie.
Conclusie
Er worden geen intacte archeologische resten in het plangebied verwacht. Nader onderzoek is niet nodig. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - hoge verwachting' kan op basis daarvan vervallen op deze locatie.
Toetsingskader
De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.
Onderzoek en conclusie
In het plangebied bevinden zich geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. Het aspect cultuurhistorie vorm geen belemmering voor het plan.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat als de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig gesaneerd wordt, dat het kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen worden bij voorkeur op schone grond gerealiseerd.
Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.
Onderzoek
Voorliggend wijzigingsplan biedt het juridisch planologisch kader voor de bouw van een woning. Voor dit plan is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2 Bodem). Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat de kwaliteit van de grond op de locatie geen belemmering vormt voor het bouwen van een woning. Verder bodemonderzoek is niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het bouwen van een woning. Verder bodemonderzoek is niet noodzakelijk.
Voorliggend wijzigingsplan maakt de bouw van een vrijstaande woning op het braakliggende perceel aan de Drosteweg ten oosten van Calcariaweg 35 mogelijk. In de Nota Parkeernormen Putten is aangegeven dat voor de gemeente Putten wordt gekozen voor de meest recente parkeercijfers van CROW. Op basis van de CROW publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' nr. 381 kan de verkeersgeneratie en het aantal benodigde parkeerplaatsen per woning worden berekend. Op basis van de omgevingsadressendichtheid in Putten is ervoor gekozen om de CROW-parkeerkencijfers voor weinig stedelijke gebieden als uitgangspunt te hanteren.
Uitgaande van een vrijstaande koopwoning in 'rest bebouwde kom' (matig stedelijk) bedraagt de verkeersgeneratie per woning circa 8,6 mvt/dag en het aantal benodigde parkeerplaatsen 2,6 per woning. De realisatie van de woning brengt ongeveer 9 extra voertuigbewegingen per dag met zich mee. De ontwikkeling is dusdanig kleinschalig van aard dat deze niet of nauwelijks invloed heeft op de verkeersveiligheid, doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van naastgelegen percelen. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.
Algemeen
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. De resultaten van de Digitale Watertoets zijn opgenomen in Bijlage 3 waarbij in deze paragraaf de aandachtspunten worden behandeld.
Beoordeling
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Aandachtspunten
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.
Toetsingskader
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.
Situatie plangebied
Met dit wijzigingsplan wordt één nieuwe woning mogelijk gemaakt. Volgens de wet geluidhinder is een woning een geluidsgevoelige functie. De nieuwe woning ligt aan de Drosteweg, waar een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt. Dit betekent dat de weg geen geluidzone heeft. De Calcariaweg betreft een weg waar een limiet van 50 kilometer per uur geldt. De nieuw te bouwen woning ligt wel binnen de geluidszone van de Calcariaweg. Om deze reden is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai noodzakelijk.
Het uitgevoerde onderzoek is te vinden in Bijlage 4. Uit het onderzoek blijkt dat de maximale geluidwaarden uit de Wet geluidhinder niet worden overschreden. Aanvullende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
In dit plan wordt de realisatie van één nieuwe woning toegestaan. De conclusie is dan ook dat dit plangebied, niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c Wm kan het project zonder nader onderzoek doorgang vinden. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het realiseren van de woning.
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Verschillende soorten planten, dieren worden beschermd in de Wet natuurbescherming. De Wet is per 1 januari 2017 van kracht geworden ter vervanging van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, speciale beschermingsgebieden aangewezen. Een ruimtelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als duidelijk is dat de nesten, holen of andere verblijfsplaatsen niet worden vernield of beschadigd. Verstoring is in sommige gevallen wel toegestaan, mits er geen negatief effect is op populatieniveau. Beschermde planten mogen niet worden verwijderd van hun groeiplaats. Ook mogen door een ruimtelijke ontwikkeling geen significante negatieve effecten plaatsvinden op beschermde gebieden.
In het kader van dit initiatief is een ecologische inventarisatie uitgevoerd. Dit onderzoek is te vinden in Bijlage 5. Uit het onderzoek blijkt dat er geen beschermde flora en/of fauna aanwezig is in het plangebied. Nader onderzoek en nadere maatregelen kunnen om deze reden achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.
In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een planologische bescherming behoeen.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
Op onderstaande afbeelding is de digitale Risicokaart voor het plangebied en omgeving opgenomen.
Uitsnede risicokaart plangebied (rood omlijnd), bron: www.risicokaart.nl
Het initiatief omvat één nieuw te bouwen woning op het perceel aan de Drosteweg achter Calcariaweg 35 in Putten. Het geheel wordt aangemerkt als kwetsbaar object.
Risicovolle inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen.
De nieuw te bouwen woning ligt niet binnen de plaatsgebonden risicocontour en de effectafstand.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het plangebied ligt op geruime afstand de provinciale weg N303 en de Harderwijkerstraat. Op de provinciale weg en de Harderwijkerstraat vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Ook over de spoorlijn Amersfoort-Zwolle vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In de onderstaande tabel zijn de te hanteren risicocontouren van deze bronnen en de afstand tot het plangebied uitgewerkt.
Risicobron | PR 10-6 contour | PAG | Invloedsgebied | Afstand tot plangebied |
Spoorlijn Zwolle-Amersfoort |
1 m | 30 m | 4.000 m | ± 3.100 m |
Provinciale weg N303 |
N.v.t. | N.v.t. | 355 m | ± 600 m |
Spoorlijn Zwolle-Amersfoort
Het plangebied bevindt zich ruim buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 en het plasbrandaandachtsgebied van de spoorlijn. Hiermee vormt de spoorlijn geen directe belemmering voor het plangebied. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn en op meer dan 200 meter. Gezien het feit dat het gaat om één bestaande woning met een personendichtheid van maximaal 2,4 is geen sprake van een groepsrisico (de kans dat 10 personen overlijden vanwege een ongeval met gevaarlijke stoffen). Een verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.
N303 Harderwijkerstraat
Het plangebied is op 600 meter afstand gelegen van de provinciale weg N303. De N303 heeft geen PR-contour die belemmerend is. Hiermee vormt de N303 geen directe belemmering voor de planontwikkeling. Volgens de gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid gemeenten in de regio Veluwe-Noord heeft de provinciale weg N303 geen groepsrisico. Op basis van de rapportage van Tebodin wordt er een groepsrisico berekend dat kleiner als 0,1 maal de oriëntatiewaarde is.
Gezien het feit dat het gaat om één bestaande woning met een personendichtheid van maximaal 2,4 is geen sprake van een groepsrisico (de kans dat 10 personen overlijden vanwege een ongeval met gevaarlijke stoffen). Een verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen. Dit aspect vormt geen risico voor het plangebied.
Conclusie
De woning ligt niet binnen de plaatsgebonden risicocontour en de effectafstand van het LPG-tankstation.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn dat tot 4.000 m reikt, de woning ligt namelijk op ongeveer 3.100 m. Gezien het feit dat het gaat om een nieuwe woning met een personendichtheid van maximaal 2,4 is geen sprake van een toename van het groepsrisico (de kans dat 10 personen overlijden vanwege een ongeval met gevaarlijke stoffen). Een verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk. Nader onderzoek naar externe veiligheid is niet noodzakelijk.
Het aspect externe veiligheid vormt verder geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de toevoeging van één woning op het woonperceel ten noorden van Hunnenpad 9 te Putten. Gelet op de aard van het project en de plaats van het project is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor dit planvoornemen is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.
Het wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, verbeelding en regels. In de regels zijn toepassingsregels opgenomen waarin wordt aangegeven dat de regels uit het bestemmingsplan 'Kom Noord en Zuidoost' van overeenkomstige toepassing zijn. De verbeelding samen met de regels vormen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden beschouwd en toegepast. Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen, waarbij de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden (1)' wordt toegevoegd aan de bestemming 'Wonen - Wonen in het bos'. De bestemming wijzigt verder niet. De toelichting heeft weliswaar geen juridisch bindend karakter, maar vormt de beschrijving, onderbouwing en haalbaarheid van het plan. D
Wonen - Wonen in het bos
Binnen dit bouwvlak zijn een woning en bijgebouwen toegestaan. Ook buiten het bouwvlak zijn bijgebouwen toegelaten, binnen de bouwaanduiding 'bijgebouwen'. De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens dient ten minste 5 meter te bedragen. Voor bijgebouwen geldt een minimale afstand van 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens. Door middel van de aanduidingen 'maximum bouwhoogte' en 'maximum goothoogte' is vastgelegd dat de bouwhoogte maximaal 7 meter en de goothoogte maximaal 3 meter mag zijn.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - hoge verwachting' is op basis van het archeologische onderzoek niet meer van toepassing op het plangebied.
Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, wordt eenieder in de gelegenheid gesteld voor het indienen van zienswijzen. Er wordt geen vooroverleg gevoerd over dit plan, omdat er geen Rijks-, provinciale of waterschapsbelangen in het geding zijn.
Het wijzigingsplan wordt gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid een zienswijze in te dienen.
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief. De gemeente heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De kosten met betrekking tot het opstellen van het wijzigingsplan worden gedragen door de initiatiefnemer en daaraan verwante procedurekosten worden verhaald via de leges van de gemeente. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Bij wijzigingsplannen die bouwplannen mogelijk maken, is de grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening van toepassing. De vaststelling van een exploitatieplan bij dit wijzigingsplan is in principe verplicht. Via dit wijzigingsplan wordt een bouwplan, zoals genoemd in het Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk gemaakt. Het gaat om de bouw van een woning op het perceel. Van de vaststelling van een exploitatieplan kan worden afgezien wanneer onder meer het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dat is in deze situatie het geval.