direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Partiële herziening locatie Veedijk 75 te Berlicum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0845.BP2010BLCVEEDKP101-OH01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een agrarische bedrijfsuitoefening;
  • b. agrarisch gebruik;
  • c. een grondgebonden bedrijf;
  • d. boomkwekerijen en/of sierteelt;
  • e. wonen in een bedrijfswoning;
  • f. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in de bedrijfswoning, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van de beroepsmatige activiteiten, maximaal 100 m² van het vloeroppervlak per woning bedraagt en uitgevoerd wordt door de bewoner;
  • g. een bed&breakfast accommodatie in een bedrijfswoning met maximaal 5 kamers en voor maximaal 10 personen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgbied, verwevingsgebied;
  • i. verkoop van zelfvoortgebrachte of streekeigen producten als ondergeschikte nevenactiviteit tot maximaal 100 m2;
  • j. agrarisch natuurbeheer en/of landschapsbeheer;
  • k. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • l. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • m. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  • b. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximale goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 6 meter en de maximale hoogte bedraagt 11 meter;
  • b. afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen;
  • c. de bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend achter de gevellijn van de aanwezige bedrijfswoning te worden gesitueerd;
  • d. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  • e. binnen het bouwvlak mogen kassen als overige teeltondersteunende voorzieningen worden gebouwd tot een maximum van 5000 m2, met een maximale hoogte van 3 meter.

3.2.3 Bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. er is één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de maximale goothoogte van bedrijfswoning bedraagt maximaal 6 meter en de maximale hoogte 10 meter;
  • c. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m3 exclusief onderkeldering bedragen (of inclusief onderkeldering indien deze ten beheove van de verblijfsfunctie wordt gebruikt) inclusief aan- en uitbouwen of in ieder geval niet meer mag dan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan en het geen woning betreft welke in het verleden gesplitst is geweest;
  • d. de maximale goothoogte van bijgebouwen bedraagt 3,5 meter en de maximale hoogte 6 meter ;
  • e. het gezamenlijk oppervlakte aan bijgebouwen mag maximaal 100 m2 bedragen;
  • f. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 30 meter;
  • g. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  • h. indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan de voorgeschreven afstand, dan dient deze bestaande afstand als minimale afstand te worden aangehouden;
  • i. de afstand van de bedrijfswoning tot de weg is gelijk aan de afstand welke aanwezig is op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingplan;
  • j. bedrijfswoningen en/of vrijstaande bijgebouwen mogen niet vóór de gevellijn gebouwd worden. Indien er geen gevellijn is opgenomen dienen de woningen in de lijn van de omliggende woningen te worden gesitueerd.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 12 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de gevellijn niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  • c. bij de bedrijfswoning mag één carport of overkapping worden gebouwd met dien verstande dat:
    • 1. de gevellijn niet mag worden overschreden;
    • 2. de carport of overkapping uitsluitend mag worden gebouwd met een plat dak;
    • 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
    • 4. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m²;
  • d. afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen welke op de perceelsgrens gebouwd mogen worden.
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  • f. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m²;
  • g. sleufsilo's, mestsilo's en (folie)mestbassins, paardenbakken, containervelden, waterbassins en kadaverplaatsen moeten worden aangelegd binnen het bouwvlak;
  • h. de maximale hoogte van lage teeltondersteunende voorzieningen met een permanent karakter bedraagt 1,5 meter.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampen bestrijding.

3.4 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor:

3.4.1 Het plaatsen van een mestvergistingsinstallatie

Het plaatsen van een mestvergistingsinstallatie binnen het bouwvlak is toegestaan indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. de hoogte van de silo's ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie mag maximaal 10 meter bedragen en de doorsnede maximaal 25 meter;
  • b. de maximale capaciteit van de vergistingsinstallatie ten behoeve van de (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting bedraagt 25.000 m³;
  • c. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • d. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.

3.4.2 Het vergroten van de bedrijfswoning

De inhoud van het woongedeelte van de bestaande bedrijfswoning mag worden vergroot, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. er dient sprake te zijn van een sterke verbetering van de beeldkwaliteit in de directe omgeving;
  • b. het een inpandige verbouwing van een karakteristieke boerderij betreft;
  • c. de inhoud van een karakteristieke boerderij mag niet worden vergroot;
  • d. de maximale goothoogte van de woning 6 meter bedraagt en de maximale hoogte 10 meter;
  • e. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast.

3.4.3 Het verhogen van bedrijfsgebouwen

De bestaande goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen worden vergroot, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. de maximale goothoogte bedraagt 7 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter;
  • c. aangetoond dient te worden dat het verhogen van bedrijfsgebouwen functioneel noodzakelijk is;
  • d. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  • e. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.

3.4.4 Verkleining afstand tot de perceelsgrenzen

Verkleining van de afstand van gebouwen tot de perceelsgrenzen tot minder dan 1 meter is mogelijk, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. de verkleining is noodzakelijk voor de bedrijfsvoering;
  • b. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. detailhandel met uitzondering de streekeigen producten;
  • b. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  • c. seksinrichtingen;
  • d. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak;
  • e. het gebruik van gebouwen, behoudens de bedrijfswoning(en), voor permanente of tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid;

3.6 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor:

3.6.1 Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen

Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen is toegestaan, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 100 m2 van de woning en/of bijgebouwen
  • b. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • c. hierdoor geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt wordt;
  • d. alleen ondergeschikte detailhandel die rechtstreeks verband houdt met het ter plaatse uitgeoefende beroep of bedrijf is toegestaan;
  • e. de activiteit dient te worden uitgeoefend door de bewoner;
  • f. de activiteit mag uitsluitend worden uitgeoefend in de vorm van de categorie 1 en 2 bedrijven conform de in bijlage 3 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
  • g. horeca is niet toegestaan;
  • h. het beroep of bedrijf mag geen publieksgericht karakter en geen onevenredig verkeersaantrekkende werking hebben;
  • i. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • j. buitenopslag is niet toegestaan
  • k. reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
  • l. laden en lossen mag uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden;
  • m. de activiteit dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn.

3.6.2 Nevenactiviteiten buiten bebouwingsconcentraties

De volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan:

  • a. agrarisch-technische bedrijven zonder grote verkeersaantrekkende werking, tot een maximale oppervlakte van 400 m²
  • b. statische opslag tot een maximale oppervlakte van 1000 m², mits het geen handelsactiviteiten betreft;
  • c. verblijfsrecreatie (minicamping en/of trekkershutten) met een maximale oppervlakte van 1 hectare, grenzend aan een bouwvlak met eenvoudige voorzieningen op het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. de al bestaande (mini)campings niet van deze nevenactiviteit gebruik mogen maken;
    • 2. er maximaal 5 trekkershutten opgericht mogen worden;
    • 3. een standplaats heeft minale oppervlakte van 230 m²;
    • 4. verblijfsrecreatie uitsluitend plaatsvindt in de periode van 1 maart tot en met 1 november en van 16 december tot en met 16 januari;
    • 5. de afstand van het terrein tot de woningen van omwonenden dient minimaal 50 meter te bedragen;
    • 6. er een bedrijfswoning op het betreffende bouwvlak aanwezig is;
    • 7. er landschappelijke inpassing plaatsvindt van minimaal 30% van de oppervlakte van de minicamping binnen het bouwvlak;
  • d. groepsaccommodatie tot een maximale oppervlakte van 400 m²
  • e. een bed & breakfast accommodatie in bijgebouwen met maximaal 5 kamers voor maximaal 10 personen;
  • f. dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  • g. horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theetuin en een ijs/snackverkooppunt tot maximaal 100 m²;
  • h. bij cumulatie van meerdere vormen van nevenactiviteiten/verbrede landbouw dan wel een huis gebonden beroepen mag het totale daarvoor te gebruiken bruto vloeroppervlak niet meer bedragen dan 800 m² met uitzondering van statische opslag.

indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de agrarische bedrijvigheid als hoofdfunctie aanwezig is en blijft;
  • 2. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast;
  • 3. door de wijziging geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvindt;
  • 4. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • 5. de aanwezige landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogen niet worden aangetast;
  • 6. het geen gronden betreft die gelegen zijn binnen de op de verbeelding aangegeven reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied;
  • 7. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  • 8. alleen nevenfuncties die conform het bestemmingsplan voortgezet kunnen worden als vervolgfunctie zijn toegestaan;
  • 9. de werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend.

3.6.3 Verbrede landbouw

De volgende verbrede landbouwactiviteiten zijn toegestaan:

  • a. verblijfsrecreatie (minicamping en/of trekkershutten) met een maximale oppervlakte van 1 hectare, grenzend aan een bouwvlak met eenvoudige voorzieningen op het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. de al bestaande (mini)campings niet van deze nevenactiviteit gebruik mogen maken;
    • 2. er maximaal 5 trekkershutten opgericht mogen worden;
    • 3. een standplaats heeft een minimale oppervlakte van 230 m²;
    • 4. verblijfsrecreatie uitsluitend plaatsvindt in de periode van 1 maart tot en met 1 november en van 16 december tot en met 16 januari;
    • 5. de afstand van het terrein tot de woningen van omwonenden dient minimaal 50 meter te bedragen;
    • 6. er een bedrijfswoning op het betreffende bouwvlak aanwezig is;
    • 7. er landschappelijke inpassing plaatsvindt van minimaal 30% van de oppervlakte van de minicamping binnen het bouwvlak;
  • b. een bed & breakfast accommodatie in bijgebouwen met maximaal 5 kamers voor maximaal 10 personen;
  • c. dagrecreatieve voorzieningen, zoals boerengolf en/of educatieve activiteiten tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  • d. bij cumulatie van meerdere vormen van nevenactiviteiten/verbrede landbouw dan wel een huis gebonden beroepen mag het totale daarvoor te gebruiken bruto vloeroppervlak niet meer bedragen dan 800 m² met uitzondering van statische opslag.

indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast;
  • 2. door de wijziging mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
  • 3. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • 4. de aanwezige landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogen niet worden aangetast;
  • 5. het geen gronden betreft die gelegen zijn binnen de op de verbeelding aangegeven reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied;
  • 6. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  • 7. de werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend.

3.6.4 Tijdelijke huisvesting van seizoenarbeiders

Tijdelijke huisvesting van seizoenarbeiders in bedrijfsgebouwen is toegestaan, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. een dergelijke huisvesting noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;
  • b. de huisvesting uitsluitend werknemers betreft die alleen binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn werkzaamheden verrichten. Dit dient te allen tijde door de ondernemer te kunnen worden aangetoond middels het bijhouden van een nachtregistratie;
  • c. de huisvesting niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar bedraagt. In uitzonderlijke gevallen kan de periode worden verlengd tot maximaal 8 maanden. Het opstellen van een bedrijfsplan is dan noodzakelijk. Daarnaast dient in deze gevallen de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB) om advies te worden gevraagd;
  • d. de huisvesting kan plaatsvinden in een bestaand, een uit te breiden dan wel een nieuw op te richten bedrijfsgebouw of een gedeelte daarvan, met dien verstande dat de gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van het nachtverblijf niet meer bedraagt dan 10-15 m2 per persoon;
  • e. er geen sprake is van zelfstandige wooneenheden;
  • f. het maximaal aantal personen dat gehuisvest wordt niet meer dan 20 bedraagt;
  • g. ontheffing kan uitsluitend worden verleend indien is aangetoond dat voldoende structurele voorzieningen ten behoeve van de tijdelijke huisvesting ontbreken;
  • h. het agrarische bedrijf dient de hoofdfunctie te blijven. De huisvesting van seizoensarbeiders dient gekoppeld te zijn aan een nog in werking zijnd agrarisch bedrijf. Bij beëindiging van de agrarische functie is het huisvesten van seizoenarbeiders niet meer toegestaan;
  • i. de huisvesting dient vooraf te worden getoetst op de algemene criteria, zoals (externe) veiligheid, hygiëne, lucht, bodem, riolering, water, verkeer, geluid, natuur en landschap en milieuzonering;
  • j. er dient voorzien te worden in voldoende adequate parkeerplaatsen binnen het bouwvlak, waarbij dient te worden uitgegaan van 1 parkeerplaats per bed;
  • k. burgemeester en wethouders trekken de ontheffing in, indien de daaraan ten grondslag liggende tijdelijk grote arbeidsbehoefte niet meer aanwezig is, dan wel onvoldoende inspanningen geleverd zijn om in meer structurele vormen van huisvesting te voorzien;
  • l. dit niet plaatsvindt binnen het op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied'.

3.7 Aanlegvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen een aanlegvergunning verlenen voor de navolgende werkzaamheden, met dien verstande dat voor werken en werkzaamheden binnen het bouwvlak geen aanlegvergunning noodzakelijk is:

3.7.1 Cultuurhistorisch waardevol object
  • slopen;

3.8 Wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen voor:

3.8.1 Het oprichten van een bedrijfswoning

Het oprichten van een eerste of tweede bedrijfswoning is toegestaan, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • b. het bedrijf is zonder een eerste agrarische bedrijfswoning redelijkerwijs ook op langere termijn niet te exploiteren;
  • c. het oprichten van een tweede bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan wanneer sprake is van twee bedrijfshoofden;
  • d. de noodzaak van de bedrijfswoning moet vanuit een doelmatige bedrijfsvoering in verband met toezicht aanwezig zijn;
  • e. het agrarisch bedrijf heeft een redelijk zicht op een duurzame voortzetting;
  • f. de situering van de bedrijfswoning zal een duidelijke relatie moeten hebben met het agrarisch bedrijf;
  • g. de nieuwe bedrijfswoning dient milieuhygiënisch verantwoord te zijn in relatie tot geurhinder van andere agrarische bedrijven;
  • h. voldaan dient te worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder;
  • i. er mag geen sprake zijn van onevenredige of verdergaande belemmeringen voor het huidig functioneren en/of de ontwikkelingsmogelijkheden van andere agrarische bedrijven;
  • j. vooraf advies wordt ingewonnen bij de AAB voor het aantonen van de noodzaak van de bedrijfswoning;
  • k. de bouwregels voor de bedrijfswoning zijn van overeenkomstige toepassing;
  • l. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • m. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.

3.8.2 Het oprichten van permanente teeltondersteunende voorzieningen

Het oprichten van permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, is toegestaan indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te worden aangetoond;
  • b. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • c. vooraf advies wordt ingewonnen bij de AAB voor het aantonen van de noodzaak en de volwaardigheid van het agrarisch bedrijf;
  • d. binnen het bouwvlak dient een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - differentiatievlak teeltondersteunende voorzieningen' te worden opgenomen waarmee wordt aangegeven welk gedeelte gebruikt zal worden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  • e. de maximale grootte van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - differentiatievlak teeltondersteunende voorzieningen' bedraagt 4 hectare;
  • f. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing buiten en grenzend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  • g. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  • h. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast.
  • i. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.

3.8.3 Vormverandering en/of vergroting van het bouwvlak ten behoeve van permanente teeltondersteunende voorzieningen

Het veranderen en/of vergroten van het bouwvlak van agrarische bedrijven voor permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, is toegestaan, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te worden aangetoond;
  • b. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • c. gebouwen mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
  • d. vooraf advies wordt ingewonnen bij de AAB voor het aantonen van de noodzaak en de volwaardigheid van het agrarisch bedrijf;
  • e. het bouwvlak dient voor ten minste 50% dezelfde gronden blijven omvatten zoals aangegeven op de verbeelding;
  • f. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing buiten en grenzend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  • g. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  • h. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast.
  • i. binnen het bouwvlak dient een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - differentiatievlak teeltondersteunende voorzieningen' te worden opgenomen waarmee wordt aangegeven welk gedeelte gebruikt zal worden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  • j. de maximale grootte van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - differentiatievlak teeltondersteunende voorzieningen' bedraagt 4 hectare;
  • k. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.

3.8.4 De vormverandering van het bouwvlak ten behoeve van een grondgebonden bedrijf

Het veranderen van het bouwvlak van een grondgebonden bedrijfs is toegestaan, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te worden aangetoond;
  • b. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • c. gebouwen mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
  • d. het bouwvlak dient voor ten minste 50% dezelfde gronden blijven omvatten zoals aangegeven op de verbeelding;
  • e. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing buiten en grenzend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  • f. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  • g. de uitbreiding milieuhygiënisch aanvaardbaar is;
  • h. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • i. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.

3.8.5 De vergroting van het bouwvlak ten behoeve van een grondgebonden bedrijf

Het vergroten van het bouwvlak voor een grondgebonden bedrijf is toegestaan, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. vooraf advies wordt ingewonnen bij de AAB voor het aantonen van de noodzaak en de volwaardigheid van het agrarisch bedrijf;
  • b. de oppervlakte van het bouwvlak mag worden vergroot tot 2,5 hectare, mits de duurzaamheid van het bedrijf kan worden aangetoond conform de in bijlage 2 opgenomen eisen;
  • c. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing buiten en grenzend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  • d. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  • e. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • f. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.

3.8.6 De omschakeling naar een intensieve veehouderij of een geitenhouderij

Het omschakelen naar een intensieve veehouderij dan wel naar een 'specifieke vorm van agrarisch - geitenhouderij' is toegestaan, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. het gronden betreft die gelegen zijn binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' dan wel aangetoond wordt dat sprake is van een duurzame locatie conform de handleiding duurzame locaties in bijlage 2 indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied';
  • b. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing buiten en grenzend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  • c. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  • d. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • e. vooraf advies wordt ingewonnen bij de AAB voor het aantonen van de noodzaak en de volwaardigheid van het agrarisch bedrijf;
  • f. de noodzaak van de omschakeling dient middels een ondernemingsplan te worden aangetoond;
  • g. de omschakeling dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  • h. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • i. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.

3.8.7 De omschakeling van een agrarisch bedrijf naar Agrarisch – Paardenhouderij

Het omschakelen van een agrarisch bedrijf in de bestemming Agrarisch – Paardenhouderij is toegestaan, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. het hergebruik dient zich te beperken tot de voormalige agrarische bedrijfslocatie. Bij gebleken noodzaak kan de voormalige agrarische bedrijfslocatie worden uitgebreid tot een maximum van 1,5 hectare;
  • b. paardenbakken moeten binnen het bouwvlak worden opgericht;
  • c. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing buiten en grenzend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  • d. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  • e. maximaal 1 rijhal met een oppervlakte van ten hoogste 1000 m² is toegestaan;
  • f. er geen onevenredige verkeersaantrekkende werking plaatsvindt;
  • g. de omschakeling dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  • h. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast.
  • i. alle bedrijfsbebouwing die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering dient te worden gesloopt;
  • j. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.

3.8.8 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch in de bestemming Recreatie

Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met een bouwvlak in de bestemming Recreatie is toegestaan, voor de volgende recreatieve voorzieningen:

  • 1. dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen;
  • 2. horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theetuin en een ijs/snackverkooppunt tot maximaal 100 m²;
  • 3. groepsaccommodatie tot een maximale oppervlakte van 400 m²;

indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. de oppervlakte aan dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot 400 m², waarbij cultuurhistorische bebouwing gehandhaafd dienen te blijven;
  • b. aangetoond dient te worden dat agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet haalbaar is;
  • c. aangetoond dient te worden dat volledige sanering in redelijkheid niet kan worden verlangd;
  • d. het initiatief moet passen binnen de draagkracht van het gebied;
  • e. het initiatief dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  • f. er dient voorzien te zijn in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • g. er geen beperking plaatsvindt van de omliggende agrarische bedrijven;
  • h. de functiewijziging slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking heeft, welke bovendien bij de ontsluitingssituatie ter plaatse past;
  • i. buitenopslag niet is toegestaan;
  • j. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • k. de gronden niet zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied';
  • l. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.

3.8.9 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch in de bestemming Wonen

Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met een bouwvlak en bedrijfswoning in de bestemming Wonen is toegestaan, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. aangetoond dient te worden dat agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet haalbaar is;
  • b. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
  • c. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven;
  • d. de wijziging dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  • e. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • f. er dient een legale bedrijfswoning op het bouwvlak aanwezig te zijn;
  • g. ingeval de bedrijfswoning cultuurhistorisch waardevol is, dient minimaal 400 m³ te worden ingezet voor wonen;
  • h. de oppervlakte van het bouwvlak dient te worden verkleind ten behoeve van de wijziging naar Wonen;
  • i. de woning krijgt de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing';
  • j. de overige gronden van deze bestemming worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende gebiedsgerichte bestemmingen.
  • k. de gronden niet zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' dan wel indien sprake is van een duurzame locatie conform de handleiding duurzame locaties in bijlage 2 indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied';
  • l. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.

3.8.10 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch in de bestemming Wonen en boerderijsplitsing

Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met een bouwvlak en bedrijfswoning in de bestemming Wonen en het splitsen in twee wooneenheden is toegestaan, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
  • b. het een karakteristieke boerderij betreft;
  • c. kenmerkende architectonische eigenschappen dienen te worden behouden;
  • d. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
  • e. splitsing is alleen toegestaan als deze past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  • f. door de komst van de nieuwe woningen mag geen milieuhygiënische belemmeringen optreden;
  • g. de voormalige bedrijfsgebouwen dienen eerst te worden afgebroken tot een oppervlakte welke per woning maximaal is toegestaan, te weten 100 m² alvorens tot splitsing mag worden overgegaan;
  • h. ten aanzien van de sloop van het op het moment van de ter visie legging van het ontwerp-bestemmingsplan aanwezige surplus aan vrijstaande (bij)gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  • 1. het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen van 100 m² worden verhoogd mits de (bedrijfs)bebouwing, welke niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, wordt gesloopt. De verhoging bedraagt 50 procent van het te slopen surplus aan bebouwing. Het maximaal toegestane oppervlakte van bijgebouwen mag na afbraak niet meer bedragen dan 200 m²;
  • 2. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing van de nieuwe bijgebouwen;
  • 3. cultuurhistorische waardevolle objecten mogen niet worden gesloopt.
  • i. de oppervlakte van het bouwvlak dient te worden verkleind ten behoeve van de wijziging naar Wonen;
  • j. de inhoud van de karakteristieke boerderij mag niet worden vergroot;
  • k. de inhoud van de karakteristieke boerderij moet vóór de splitsing tenminste 900 m³ bedragen;
  • l. de inhoud van de woningen bedraagt na splitsing tenminste 400 m³ per woning;
  • m. de inhoud van de gesplitste woningen mag niet worden vergroot;
  • n. aan iedere woning wordt een apart bouwvlak toegekend;
  • o. de gronden mogen niet zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' dan wel op een duurzame locatie conform de handleiding duurzame locaties in bijlage 2 indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied';
  • p. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • q. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.

3.8.11 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch in de bestemming Bedrijf buiten bebouwingsconcentratie

De gronden met een agrarisch bouwvlak buiten de bebouwingsconcentraties kunnen worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf', ten behoeve van:

  • 1. statische opslag tot een maximale oppervlakte van 1000 m² binnen de bestaande bebouwing. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel dan wel worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;
  • 2. agrarisch-technische bedrijven, zonder grote verkeersaantrekkende werking, tot een maximale oppervlakte van 400 m² binnen de bestaande bebouwing;

indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. middels een (bedrijfs)plan wordt aangetoond dat de activiteit binnen de bestaande bebouwing zal plaatsvinden;
  • b. voormalige agrarische bedrijfsgebouwen met een grotere oppervlakte dan volgens de specifieke functie zijn toegestaan (overtollige bebouwing), moeten worden gesloopt;
  • c. de overgebleven voormalige agrarische bedrijfsgebouwen krijgen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing', voor welke geldt dat de bestaande oppervlakte niet mag worden vergroot;
  • d. aangetoond dient te worden dat agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet haalbaar is;
  • e. aangetoond wordt dat volledige sanering in redelijkheid niet kan worden verlangd;
  • f. de nieuwe functies slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking hebben en dienen aan te sluiten bij het landelijke karakter;
  • g. aangetoond dient te worden dat de weg de verkeersafwikkeling voldoende op kan vangen;
  • h. de gronden niet zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' dan wel indien sprake is van een duurzame locatie conform de handleiding duurzame locaties in bijlage 2 indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied';
  • i. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing buiten en grenzend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  • j. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  • k. het geen aanduiding 'specifieke vorm van wonen - rbv-locatie' betreft;
  • l. het bedrijf dient te voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • m. de agrarische bedrijvigheid wordt beëindigd;
  • n. er geen beperking plaatsvindt van de omliggende agrarische bedrijven;
  • o. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • p. er is geen sprake van buitenopslag;
  • q. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.

3.8.12 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch in de bestemming Sport met de aanduiding 'manege'

Het wijzigen van de bestemming Agrarisch in de bestemming Sport ten behoeve van een manege is toegestaan, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet worden belemmerd;
  • b. het bouwvlak binnen de aangeduide bebouwingsconcentraties aan grote doorgaande wegen is gelegen;
  • c. het initiatief dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  • d. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • e. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • f. alle bedrijfsbebouwing die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering dient te worden gesloopt;
  • g. nieuwe bebouwing is niet toegestaan, behoudens de oprichting van 1 rijhal met een maximale oppervlakte van 1200 m²;
  • h. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.