Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen, ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrens, voorzover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig wordt geschaad.