Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Jacobskamp Den Dungen, 1ste herziening
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0845.BP2013DDNJCBSKP101-VA01
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.2 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.3 bebouwingspercentage
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming;
 
1.4 bedrijf aan huis
het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
 
1.5 beroep aan huis
een dienstverlenend beroep evenwel met uitzondering van kapperszaken, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.6 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0845.BP2013DDNJCBSKP101-VA01 met de bijbehorende regels;
 
1.7 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.8 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd, of ander bouwwerk, met een dak.
 
1.9 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.10 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.11 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
 
1.12 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.13 bouwvlakgrens
de grens van een bouwvlak;
 
1.14 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.15 carport
een overdekte stallingsgelegenheid voor auto's met niet meer dan twee geheel of gedeeltelijk gesloten eigen wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;
 
1.16 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
1.17 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.18 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
 
1.19 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
 
1.20 functie
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;
 
1.21 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.22 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
 
1.23 horeca
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor consumptie ter plaatse worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
 
1.24 maaiveld
de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
 
1.25 mantelzorg
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
 
1.26 nutsvoorziening
bouwwerk ten behoeve van een op het openbaar netwerk aangesloten voorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer;
 
1.27 ondergronds bouwwerk
een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil;
 
1.28 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder eigen wanden dat aan tenminste een deel van één zijde een gesloten wand kent, waaronder begrepen een carport;
 
1.29 plan
het bestemmingsplan ‘Jacobskamp Den Dungen, 1ste herziening’ van de gemeente Sint-Michielsgestel;
 
1.30 plangrens
de begrenzing van het bestemmingsplan;
 
1.31 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
 
1.32 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.33 tuin
een stuk grond behorende bij een woonhuis, welke is ingericht met (open) water en/of waterhuishoudkundige voorzieningen, groen en/of groenvoorzieningen en/of verhardingen ten behoeve van het woongenot en ten dienste van het gebruik van het woonhuis;
 
1.34 voorgevellijn
de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;
 
1.35 vrijstaand
bebouwing waarvan het hoofdgebouw niet grenst of aansluit aan andere hoofdgebouwen;
 
1.36 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
al het oppervlaktewater, zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.;
 
1.37 werk
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde;
 
1.38 wet/wettelijke regelingen
indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;
 
1.39 wonen
wonen in een woning, die bestaat uit een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
 
1.40 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.6 afstand tot de bouwperceelsgrens
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
 
2.7 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
 
2.8 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
 
2.9 bebouwd oppervlak van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
 
2.10 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;
 
2.11 peil
voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang, vermeerderd met 0,20 meter;
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein, vermeerderd met 0,20 meter.
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als: plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
met daaraan ondergeschikt:
  1. in- en uitritten;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groen en groenvoorzieningen;
  4. (open) water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. oeververbindingen. 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Toelaatbaarheid
Op of in deze gronden mogen worden gebouwd:
  1. bijbehorende bouwwerken bij op aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 
3.2.2 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen uitsluitend bijbehorende bouwwerken in de vorm van erkers bij de op aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:
  1. de diepte van een erker niet meer dan 1,5 meter bedraagt;
  2. de erker over ten hoogste 60% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
  3. de bouwhoogte van de erker ten hoogste gelijk is aan de hoogte van de eerste bouwlaag + 0,25 meter van het hoofdgebouw. 
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  3. de oppervlakte aan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag per bouwperceel niet meer dan 5 m² bedragen. 
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Bijbehorende bouwwerken
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 voor het oprichten van bijbehorende bouwwerken of carports, mits:
  1. een bijbehorend bouwwerk of carport past wat betreft situering en afmetingen in de stedenbouwkundige opzet van het gebied;
  2. een bijbehorend bouwwerk of carport op minimaal 1 meter achter de voorgevellijn van een hoofdgebouw wordt gebouwd;
  3. door de bouw van een bijbehorend bouwwerk of carport geen onevenredige aantasting plaats vindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Dit betekent onder andere dat de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen percelen niet onevenredig mogen worden geschaad. 
3.3.2 Voorwaarden verlenen vergunning
De in 3.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:
  1. de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de woonsituatie;
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4 Wonen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen al dan niet in combinatie met een beroep aan huis en/of bedrijf aan huis;
  2. de aanleg en instandhouding van voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein en in het openbaar gebied ten behoeve van de genoemde functies, waarbij wordt uitgegaan van 2,2 parkeerplaats per vrijstaande woning; 
met de daarbijbehorende:
  1. tuinen en erven;
  2. paden; 
met daaraan ondergeschikt:
  1. (open) water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. groen en groenvoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. parkeren;
  5. in- en uitritten. 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Toelaatbaarheid
Op of in deze gronden mogen worden gebouwd:
  1. ter plaatse van het bouwvlak:
    1. gebouwen ten behoeve van het bepaalde in 4.1 onder a, b en g;
    2. bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de onder a bedoelde doeleinden (waaronder begrepen garageboxen);
    3. overkappingen;
    4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. buiten het bouwvlak:
    1. bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de onder a bedoelde doeleinden;
    2. overkappingen;
    3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    4. gebouwen ten behoeve van het bepaalde in 4.1 onder g. 
4.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  2. hoofdgebouwen mogen alleen in het bouwvlak worden gebouwd;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen de hoofdgebouwen uitsluitend in het aangegeven bebouwingstype worden gebouwd;
  4. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goot- en bouwhoogte’ is aangegeven;
  5. bij een verschillende goot- en bouwhoogte gelden voor de dakhelling de volgende bepalingen: vanaf de maximaal toegestane goothoogte dienen de gebouwen te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet meer mag bedragen dan 60°, met dien verstande dat:
    1. tussen de aldus bepaalde (denkbeeldige) maximale contouren van het dak ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60° en rechtopgaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels, zijn toegestaan;
    2. overschrijding van de (denkbeeldige) 60° -lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis. Bij dakvlakken, met uitzondering van dakvlakken die van de weg af zijn gekeerd, wordt een overschrijding daarbij in ieder geval als 'niet ondergeschikt' aangemerkt, wanneer de uitstekende bouwdelen meer dan de helft van de breedte van het dakvlak beslaan;
  6. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen voor hoofdgebouwen in de vorm van:
    1. vrijstaande woningen mag aan beide zijden niet minder dan 2 meter bedragen;
    2. twee-aaneen woningen mag aan één zijde niet minder dan 2 meter bedragen;
  7. het maximaal aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. 
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw mag:
    1. op bouwpercelen tot 300 m² niet meer bedragen dan 65 m²;
    2. op percelen gelijk aan of groter dan 300 m² niet meer bedragen dan 65 m², vermeerderd met 10% van het aantal vierkante meters dat het perceel groter is dan 300 m², met dien verstande dat de totale bebouwde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet meer dan 250 m² mag bedragen;
  3. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3,25 meter bedragen;
  4. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 6 meter bedragen; 
4.2.4 Nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. nutsvoorzieningen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de oppervlakte mag niet meer dan 15 m² bedragen;
  3. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 meter mag bedragen. 
4.2.5 Ondergronds bouwen
Voor het ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. ondergronds bouwen mag uitsluitend binnen het bouwvlak dan wel onder bijbehorende bouwwerken met dien verstande dat minimaal 1 meter uit de zijdelingse perceelsgrens gebouwd dient te worden;
  2. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 3,5 meter beneden peil bedragen. 
4.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. bij een woonhuis mag één carport worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de voorgevellijn niet mag worden overschreden;
    2. de carport uitsluitend mag worden gebouwd met een plat dak;
    3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
    4. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m²;
  3. een (onoverdekt) zwembad dient 1 meter uit de zijdelingse perceelsgrens te worden aangelegd;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  5. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m². 
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Bijbehorende bouwwerken
  1. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het 4.2.3 onder a voor het oprichten van bijbehorende bouwwerken op een afstand van minder dan 3 meter van de voorgevel van het hoofdgebouw, mits:
    1. het bijbehorend bouwwerk wat betreft situering en afmetingen past in de stedenbouwkundige opzet van het gebied;
    2. door de bouw van het bijbehorend bouwwerk geen onevenredige aantasting plaats vindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Dit betekent onder andere dat de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen percelen niet onevenredig mogen worden geschaad. 
4.3.2 Voorwaarden verlenen vergunning
De in 4.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de milieusituatie;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. 
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
  1. binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van een beroep aan huis en/of bedrijf aan huis toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van:
      • 45 m² bij bouwpercelen tot 750 m²;
      • 60 m² bij bouwpercelen van 750 tot 1.500 m²;
      • 75 m² bij bouwpercelen vanaf 1.500 m²;
    2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
    3. detailhandel is niet toegestaan;
    4. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
    5. de activiteit moet milieuhygiënisch inpasbaar zijn in de omgeving.
3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
 
6.1 Strijdig gebruik
 
  1. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
    1. het gebruik als opslagplaats voor vaten, kisten, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind, brandstoffen, bagger, en grondspecie en dergelijke;
    2. het gebruik als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
    3. het gebruik ten behoeve van een seksinrichting, prostitutie en dergelijke;
  2. gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te gebruiken of laten gebruiken voor:
    1. seksinrichtingen, prostitutie en dergelijke;
    2. inrichtingen ten behoeve van) het verstrekken van verdovende middelen, vallende onder de Opiumwet;
  3. bijbehorende bouwwerken te gebruiken of laten gebruiken voor:
    1. bewoning;
  4. onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:
    1. het opslaan van (bouw)materialen, afval, puin, grind, bagger en grondspecie en dergelijke in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming, mits dit gebeurt op de bij de bestemming behorende grond;
    2. de stalling van ten hoogste één toercaravan en/of boot op de bij een woonhuis behorende grond.\ 
6.2 Afwijken van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1 sub c en toestaan dat een (vrijstaand) bijbehorend bouwwerk bij een woning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
  2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  3. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijbehorende bouwwerken wordt ingepast met een maximale vloeroppervlakte van 80 m²;
  4. het (vrijstaande) bijbehorend bouwwerk is gelegen op een afstand van maximaal 25 meter van het woonhuis. 
6.3 Verbodsbepaling
 
Het is verboden de in de artikelen 3 en 4 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:
  1. de in het plan genoemde goot- en bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen en toestaan dat deze tot maximaal 10% mogen worden overschreden;
  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    1. ten behoeve van de bouw van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 40 meter;
    2. ten behoeve van de bouw van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 50 meter;
    3. ten behoeve van de bouw van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot 10 meter;
  5. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten wordt vergroot, mits:
    1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer bedraagt dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw.
 
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
  1. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  3. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
Artikel 9 Overige regels
 
9.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
 
De voorschriften van de Bouwverordening betreffende onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden; en
  6. de ruimte tussen bouwwerken. 
9.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
 
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
 
9.3 Overtreding verbodsbepalingen
 
Overtreding van het bepaalde in artikel 6.3 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
 
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
  1. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  2. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
10.2 Overgangsrecht gebruik
 
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. 
10.3 Hardheidsclausule
 
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.
Artikel 11 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Jacobskamp Den Dungen, 1ste herziening', NL.IMRO.0845.BP2013DDNJCBSKP101-VA01 en zijn bekend gemaakt op www.ruimtelijkeplannen.nl