direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Ploeg II
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0845.BP2015BLCDEPLOEGII-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de rand van Berlicum is de locatie De Ploeg eerste fase gerealiseerd. De ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte heeft nu het plan 'De Ploeg II' voorbereid. De locatie bevindt zich aan de zuidoostkant van Berlicum en sluit aan op de eerste fase. Er worden 10 bouwkavels ontwikkeld. De kavels variëren in grootte van circa 500 tot 1.300 m2. Omdat de voorgenomen ontwikkeling niet past binnen het vigerende bestemmingsplan is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.2 De onderdelen van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit de toelichting, de regels en de verbeelding.

De toelichting heeft een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Dit onderdeel heeft echter geen juridisch bindende werking.

De regels en de verbeelding vormen samen het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. Het bevat het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, gebouwen en bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol van de regels evenals een visualiserende functie van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen en randvoorwaarden weergegeven.

1.3 Beschrijving plangebied en omgeving

Het plangebied De Ploeg II is gelegen aan de zuidoostkant van de kern Berlicum (zie figuur 1.1). Het gebied is circa 1.9 ha groot. Het plangebied grenst in het noordwesten en noordoosten aan de eerste fase van De Ploeg. De zuidelijke grens grenst aan het buitengebied. In het zuidoosten grenst het plangebied aan de weg De Ploeg.

Het plangebied wordt in de huidige situatie grotendeels gebruikt als weiland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.BP2015BLCDEPLOEGII-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging en begrenzing (rode lijn) plangebied De Ploeg II (bron: Goole maps)

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Binnen de grenzen van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Buitengebied"; door de gemeenteraad vastgesteld op 31 mei 2001 en onherroepelijk geworden op 25 juni 2003. De gronden waarop het plan De Ploeg II zal worden ontwikkeld zijn momenteel bestemd als 'Agrarisch gebied'. Voor het gebied geldt tevens de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewet extensiveringsgebied'. Voor het perceel Oude ploeg 1 is bij besluit van het college van 15 juni 2004 de bestemming van het voormalige agrarische bedrijf omgezet naar wonen. Omdat dit planonderdeel nog niet in een geactualiseerd bestemmingsplan is opgenomen en grenst aan het plangebied, is in overleg met belanghebbende besloten het perceel op te nemen in onderhavig plan.

1.5 Ruimte voor Ruimte CV

In het kader van de uitvoering van de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling is de provincie een samenwerkingsverband aangegaan, waarin op dit moment de volgende partijen participeren:

  • Provincie Noord-Brabant;
  • BNG Gebiedsontwikkeling van de BNG (Bank Nederlandse Gemeenten);

Binnen dit samenwerkingsverband is de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte CV opgericht. Deze ontwikkelingsmaatschappij heeft tot doel het financieren van de sloopvergoedingen. In ruil daarvoor heeft de ontwikkelingsmaatschappij het recht op de ontwikkeling van woningbouwkavels in het kader van de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling.

Op basis van de eerste tranche ontwikkelt Ruimte voor Ruimte CV 964 kavels. De tweede tranche bevat in totaal 1.700 kavels. In onderhavig plan worden 10 woningen gerealiseerd die deel uitmaken van de tweede tranche.

1.6 Bij het plan behorende stukken

Voor de totstandkoming van het plan De Ploeg II zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd, waarvan de resultaten op hoofdlijnen in dit bestemmingsplan zijn verwoord. De volgende rapportages, dienen als onderbouwing van dit plan:

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 2 Natuuronderzoek

Bijlage 3 Waterparagraaf

Bijlage 4 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Archeologie

Bijlage 6 Akoestisch onderzoek

Bijlage 7 Gebiedsvisie De Ploeg

1.7 Leeswijzer

Na hoofdstuk 1, inleiding, wordt in hoofdstuk 2 inzicht gegeven in het op het plangebied van toepassing zijnde beleidskader. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van de onderzoeken die zijn gedaan naar de mogelijke planeffecten in de omgeving van het plangebied De Ploeg II. Hoofdstuk 4 geeft de stedenbouwkundige planbeschrijving weer. Ingegaan wordt op de randvoorwaarden en uitgangspunten van het plan, het planconcept en de vertaling daarvan naar het stedenbouwkundig plan. Het hoofdstuk sluit af met de paragraaf beeldkwaliteit, dat na vaststelling onderdeel zal uitmaken van de gemeentelijke Welstandsnota.

In hoofdstuk 5 is de juridische planopzet beschreven, waarbij is uiteengezet op welke wijze de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkelingen juridisch zijn vertaald. Dit heeft een directe relatie met de uitvoerbaarheid, met name het beleid ter handhaving van de inrichting van het plangebied waaraan in hoofdstuk 6 aandacht wordt besteed. De procedure, het overleg en de inspraak komen tot slot aan bod in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Mestproblematiek als aanleiding

In het kader van de aanpak van de mestproblematiek is de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV) opgesteld. Voor de beëindiging van verschillende takken van veehouderij kan subsidie worden aangevraagd. Indien een beëindigingssubsidie wordt aangevraagd kan op aanvraag ook subsidie worden verstrekt voor de afbraak van stallen. De sloopsubsidie kan alleen worden verstrekt voor gebouwen binnen de reconstructiegebieden.

2.2.2 'Ruimte voor Ruimte'-regeling

Om de sloopsubsidies te kunnen financieren is de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling in het leven geroepen. De provincies binnen de concentratiegebieden krijgen de mogelijkheid extra woningen te realiseren bovenop het reeds toegekend reguliere contingent, om met de opbrengsten daarvan de sloop van stallen te betalen. Hieraan zijn meerdere voordelen verbonden. De verstening van het platteland wordt teruggebracht, de milieukwaliteit en de ruimtelijke kwaliteit worden verbeterd en er wordt een bijdrage geleverd aan het terugdringen van het mestoverschot. De gemaakte afspraken brengen met zich mee dat er in Noord-Brabant 3.000 extra woningen mogen worden gerealiseerd boven op de reguliere aantallen.

Op 31 maart 2000 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant ingestemd met het beginsel 'Ruimte voor Ruimte'.

2.2.3 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR), die in maart 2012 is verschenen, zijn door het Ministerie van Infrastructuur & Milieu de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd. Hoofddoel van de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte is Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden.

Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Naast de hoofddoelen heeft het Rijk een keuze gemaakt om de sturingsfilosofie te wijzigen. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.

Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:

  • Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports;
  • Over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed;
  • Een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld het hoofdnetwerk voor mobiliteit (over weg, water, spoor en lucht) en energie, waterveiligheid en de bescherming van gezondheid van inwoners.

Deze drie criteria zijn leidend bij de in de structuurvisie benoemde rijksdoelen en bijbehorende nationale belangen. Voor de gemeente Sint-Michielsgestel zijn geen directe rijksdoelen benoemd. Het rijksbeleid heeft geen directe werking op de ontwikkeling van het plangebied.

2.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de "ladder voor duurzame verstedelijking" geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het plangebied is volledig gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Daarbij komt dat gelet op het feit dat het plan slechts 10 woningen omvat, kan niet gesteld worden dat het plan voorziet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. (zie hiervoor uitspraak RvSt 11 juni 2014, 201306888/1/R2). De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing.

2.2.5 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.

In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:

  • rijksvaarwegen;
  • mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • defensie
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  • elektriciteitsvoorziening;
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Geen van de nationale belangen heeft betrekking op het plangebied.

2.3 Provinciaal / regionaal beleid

2.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant de Structuurvisie ruimtelijke ordening vastgesteld. Op 1 januari 2011 is deze Structuurvisie in werking getreden en in maart 2014 is een partiele herziening van kracht geworden.

Uit de Structuurvisie blijkt dat de provincie het wonen zoveel mogelijk in kernen wil concentreren om op deze manier ook het voorzieningenniveau in de kleinere kernen op peil te houden. Leefbaarheid is dan ook een belangrijk aandachtspunt. Samen met de bewoners wordt in de dorpen in het landelijke gebied gezocht naar mogelijkheden om gemeenschappelijke voorzieningen voor de kernen te behouden.

De provinciale ruimtelijke belangen zijn in vier structuren onderverdeeld:

  • 1. De groenblauwe structuur: hier wordt gekozen voor functieontwikkeling in combinatie met de ontwikkeling van een robuust raamwerk met landschappelijke kwaliteit. Deze structuur bestaat uit de bestaande natuur, watersystemen en gebieden die geschikt zijn voor de ontwikkeling van nieuwe natuur.
  • 2. Het landelijk gebied: dit is een multifunctioneel gebied waarbij de agrarische productieruimte wordt behouden in delen van het gebied waar de landbouw bepalend is voor nieuwe ontwikkelingen.
  • 3. De stedelijke structuur: er is sprake van twee perspectieven binnen deze structuur. De eerste zijn de stedelijke concentratiegebieden waar de stedelijke groei wordt opgevangen. Op deze manier blijven de groene gebieden tussen de steden open. De tweede zijn de kernen in het landelijk gebied die zoveel mogelijk worden ontzien van verdere verstedelijking. Hier zijn ontwikkelingen voor wonen, werken en voorzieningen mogelijk wanneer deze voorzien in de eigen verstedelijkingsbehoefte.
  • 4. De infrastructuur: gekozen wordt voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische kennisclusters in de provincie Noord-Brabant.

Het plangebied maakt onderdeel uit van kernen in het landelijk gebied. Dit is in figuur 2.2 weergegeven. Het plan De Ploeg II past daarmee binnen de kaders van de Structuurvisie ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.BP2015BLCDEPLOEGII-VA01_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.BP2015BLCDEPLOEGII-VA01_0003.png"

Figuur 2.1: Uitsnede structurenkaart. De ligging van het plangebied is met een zwarte cirkel aangeduid.

2.3.2 Verordening Ruimte

Kader

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening heeft de provincie Noord-Brabant een verordening opgesteld met algemene en specifieke eisen ten aanzien van ruimtelijke besluiten van gemeenten. De Verordening Ruimte 2014 is per 19 maart 2014 in werking getreden.

Een relevant uitgangspunt van de Verordening Ruimte is dat getracht moet worden zo veel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied te bouwen, dan wel in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Met bestaand stedelijk gebied wordt reeds bestaande bebouwing bedoeld, maar ook bijvoorbeeld inbreidingslocaties. Zoekgebieden zijn die gebieden waar, indien er toch uitbreiding noodzakelijk is, uitbreiding als verantwoord wordt beschouwd.

Het plangebied is binnen de Verordening Ruimte 2014 aangeduid als bestaand stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.BP2015BLCDEPLOEGII-VA01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.BP2015BLCDEPLOEGII-VA01_0005.png" Bestaand stedelijk gebied

Figuur 2.2: Uitsnede plankaart Verordening Ruimte 2014 provincie Noord-Brabant (plangebied is met een zwarte cirkel aangeduid)

Conclusie

Voorliggend plan betreft de ontwikkeling van ruimte voor ruimte kavels binnen het zoekgebied voor setdelijke ontwikkeling. Het is in overeenstemming met het provinciale beleid.

2.3.3 Provinciale benadering 'Ruimte voor Ruimte'-regeling

De provincie Noord-Brabant heeft als voorwaarde aan de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling gesteld dat de ontwikkeling van kavels direct dient te worden gerelateerd aan concreet te slopen staloppervlak. Voor de sloop van 1.000 m² stal mag 1 kavel worden ontwikkeld.

Om aan te tonen dat er inderdaad per te ontwikkelen woningbouwkavel 1.000 m² stallen gesloopt zijn, stelt de provincie conform afspraken met de ontwikkelingsmaatschappij 'Ruimte voor Ruimte' dossiernummers ter beschikking van aanvragen voor sloopsubsidie in het kader van de beëindigingsregeling en/of de verbrede aanpak.

De benodigde dossiernummers voor plangebied De Ploeg II te Berlicum, gemeente Sint-Michielsgestel, zijn opgenomen in onderstaande tabel. Het betreft dossiernummers voor in totaal 10 Ruimte voor Ruimte bouwcontingenten uit de tweede tranche.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.BP2015BLCDEPLOEGII-VA01_0006.png"

Tabel 2.3: Dossiernummers Ruimte voor Ruimte

2.3.4 Beleid Waterschap

Waterbeheerplan

Het huidige Waterbeheerplan beschrijft de hoofdlijnen voor het te voeren beleid van waterschap Aa en Maas voor de periode 2010-2015. Het plan is afgestemd op het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan.

Het Waterbeheerplan is uitgewerkt in de beleidsnota “Uitwerking uitgangspunten watertoets”. Hierna zijn de uitgangspunten uit deze nota toegelicht:

  • Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater: het streefbeeld is het schone hemelwater af te koppelen/ niet aan te koppelen. Hierbij wordt het vuile water via de riolering afgevoerd en blijft het schone hemelwater in het ideale geval binnen het plangebied.
  • Voor de afweging van de wijze waarop met het afgekoppelde/ niet aangekoppelde schone hemelwater dient te worden omgegaan, geldt de volgende afwegingsstrategie: hergebruik-infiltratie-buffering-afvoer.
  • Hydrologisch neutraal bouwen: bij nieuwe ontwikkelingen dient de hydrologische situatie minimaal gelijk te blijven aan de uitgangssituatie. De gemiddeld hoogste grondwaterstand mag niet verlaagd worden en het waterpeil sluit aan bij de optimale grondwaterstanden;
  • Water als kans: de belevingswaarde van bijvoorbeeld oppervlaktewater kan een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit binnen het plangebied.
  • Meervoudig ruimtegebruik: omdat de vierkante meters duur zijn, wordt aangeraden naar meervoudig grondgebruik te kijken. Op deze manier kan het 'verlies' van vierkante meters als gevolg van de ruimtevraag van water beperkt worden.
  • Voorkomen van vervuiling: nieuwe bronnen van verontreiniging dienen zoveel mogelijk voorkomen te worden.
  • Wateroverlastvrij bestemmen: de voorkeur gaat uit naar het ontwikkelen op locaties die als gevolg van hun ligging 'hoog en droog genoeg' zijn en daarmee voldoen aan de NBW-norm voor de toekomstige functie. Indien dit niet mogelijk of wenselijk is, dient gezocht te worden naar compenserende of mitigerende maatregelen die het gewenste beschermingsniveau tegen wateroverlast helpen realiseren.
  • Waterschapsbelangen: er zijn 'waterschapsbelangen' met een ruimtelijke component. Indien deze belangen een rol spelen in het ruimtelijke plan dient hieraan in de toelichting, de regels en de verbeelding aandacht besteed te worden. Het betreft de volgende onderwerpen:
    • 1. ruimteclaims voor waterberging;
    • 2. ruimteclaims voor de aanleg van natte EVZ's en beekherstel;
    • 3. aanwezigheid en ligging watersysteem;
    • 4. aanwezigheid en ligging waterkeringen;
    • 5. aanwezigheid en ligging van infrastructuur en ruimteclaims tbv de afvalwaterketen in beheer van het Waterschap.

Bergingsnorm toename verhard oppervlak

Vanaf 1 maart 2015 geldt een nieuwe bergingsnorm voor de toename aan verhard oppervlak conform de bepalingen uit de Keur 2015.

Keur; Artikel 3.6 Verbod afvoer door verhard oppervlak

Het is verboden zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen.

Algemene regels; Art. 15 Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.6 van de Keur, voor het afvoeren van hemelwater via toename verhard oppervlak of door afkoppelen van verhard oppervlak, naar een oppervlaktewaterlichaam voor zover:

  • het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m2 is, of;
  • de toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m2 is, of;
  • de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak;
  • de toename van verhard oppervlak tussen 2.000 m2 en 10.000 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale compensatie conform de rekenregel:
    Benodigde compensatie (in m3) = Toename verhard oppervlak (in m2) * Gevoeligheidsfactor * 0,06 (in m).

Voor het plangebied geldt een gevoeligheidsfactor van 1,0.

Beleidsregels; Art. 13.4.2. Bepalen omvang compensatie

De compensatieplicht is 600 m3 per hectare toename verhard oppervlak, tenzij uit het waterhuishoudkundig onderzoek blijkt dat minder compensatie nodig is. De benodigde capaciteit ligt tussen de kruinhoogte van de noodoverloopconstructie en de bodem van de voorziening. Indien de bodem van de voorziening lager ligt dan de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG), dan geldt de GHG als ondergrens.

Beleidsregels; Art. 13.4.3. Voorzieningen

De afvoer uit een voorziening mag maximaal 2 l/s/ha zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van een kleinere opvangcapaciteit omdat infiltratie in de voorziening plaatsvindt, moet de voorziening binnen 5 dagen waarbinnen maximaal 2 mm hemelwater per etmaal is gevallen, leeggelopen zijn.

Voor de totale uiteenzetting van de bergingsnorm en de bijhorende richtlijnen wordt verwezen naar de Keur, Algemene regels, en beleidsregels 2015 en de notitie “Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen” d.d. 9 december 2014.

Vergunningen

Volgens de Keur 2015 dient onder andere voor de volgende werkzaamheden een watervergunning te worden aangevraagd bij de afdeling Vergunning verlenen & Handhaven van het waterschap:

  • De toename aan verhard oppervlak groter is dan 10.000 m2. Dit is niet van toepassing.
  • Alle werkzaamheden binnen 5,0 m uit de insteek van A-waterlopen. Dit is van toepassing, gezien binnen 5,0 m vanaf de nieuwe loop van de Wambergsche beek (A-waterloop) woonkavels worden uitgegeven.
  • Werkzaamheden waarbij oppervlaktewater wordt gecreëerd of gewijzigd. Dit is van toepassing gezien een deel van een B-waterloop wordt gedempt en de Wambergsche beek en een deel van een B-waterloop worden verlegd.
  • Lozingen van (hemel)water op oppervlaktewater en lozen van bronneringswater. Dit is van toepassing wanneer voor het bouwrijp maken van het gebied een bouwkuip bronnering nodig is. Dit dient te blijken uit de nadere uitwerking van de waterhuishouding.
  • Aanleg van drainage in (keur)beschermings- en attentiegebied. Niet van toepassing, gezien het plangebied niet binnen een (keur)beschermings- of attentiegebied is gelegen.

Om een totaal overzicht te krijgen van de vergunnings- en meldingsplichtige ingrepen wordt verwezen naar de Keur, Algemene regels, en beleidsregels 2015.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Sint Michielsgestel 2025

Op 13 oktober 2011 is door de gemeenteraad Sint Michielsgestel de Structuurvisie Sint Michielsgestel 2025 vastgesteld. In deze structuurvisie is vanuit de feitelijke regiebehoefte op de ruimtelijke ontwikkelingen die nu en de komende jaren aan de orde zijn. Naast de structuurvisie is gelijktijdig de Woonvisie vastgesteld. Voor de onderhavige ontwikkeling, gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, is met name deze woonvisie van belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.BP2015BLCDEPLOEGII-VA01_0007.png"

Figuur 2.4: Uitsnede Structuurvisiekaart

Op basis van deze visie blijkt dat er behoefte is aan woningen om te voorzien in de eigen behoefte. Verder streeft de gemeente naar diversiteit aan woningen. De ruimte voor ruimte woningen passen in deze doelstelling.

2.4.2 Gebiedsvisie De ploeg Berlicum

Op 8 augustust 2006 heeft de gemeenteraad van Sint Michielsgestel de gebiedsvisie De Ploeg Berlicum vastgesteld (zie Bijlage 7 Gebiedsvisie De Ploeg). Deze visie, opgesteld door Grontmij in opdracht van Ruimte voor Ruimte CV en Woningestichting De kleine Meijerij en in samenspraak met de gemeente Sint Michielsgestel, heeft ten grondslag gelegen aan de ontwikkeling van De ploeg I en heeft ook nu als basis gediend voor de ontwikkeling van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.BP2015BLCDEPLOEGII-VA01_0008.png"

Figuur 2.5: Uitsnede uit gebiedsvisie De ploeg Berlicum, augustus 2006.

2.5 Conclusie beleidskader

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de Europese richtlijnen, het rijksbeleid, het beleid van de provincie en regio en het gemeentelijke beleid. Vanuit beleidsoogpunt zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.

Hoofdstuk 3 Gebiedsinventarisatie

In het kader van de ontwikkeling van De Ploeg II zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de inpasbaarheid van deze ontwikkeling in de omgeving. De uitkomsten hiervan zijn, voor zover relevant, in onderstaande paragrafen beschreven.

3.1 Bodem

Door Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB), Afdeling Industriële Omgeving is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.

Het onderzoek bestaat uit een vooronderzoek (NEN 5725) en een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740).

Tijdens het verrichten van de veldwerkzaamheden zijn plaatselijk in de bovengrond puinsporen aangetroffen. In de bovengrond van enkele mengmonsters zijn overschrijdingen van de achtergrondwaarde voor minerale olieaangetoond, de overige onderzochte stoffen zijn niet in verhoogde gehaltenaangetoond.

In het grondwater is bij enkele peilbuizen een overschrijding van de streefwaarde voor barium aangetoond. In het grondwater uit peilbuis 19 zijn overschrijdingen van de streefwaarde voor koper en barium aangetoond. De overig onderzochte stoffen zijn niet in verhoogde gehalten aangetoond.

Er zijn op basis van dit onderzoek milieuhygiënisch geen belemmeringen aanwezig voor de ontwikkeling van woningen in het gebied. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

3.2 Water

Ten behoeve van de planontwikkeling heeft Grontmij een waterparagraaf opgesteld ("Waterparagraaf De Ploeg II", Grontmij Nederland B.V., de datum 2 februari 2015, kenmerk GM-.De waterparagraaf is opgenomen in Bijlage 3.

Tijdens de ontwerpfase is uitgebreid onderzoek verricht naar de gedragingen van het grondwater en het oppervlaktewater in de huidige situatie. Daarnaast zijn de effecten van het nieuwe plan inzichtelijk gemaakt en is een principesysteem uitgewerkt voor de nieuwe watergang, de hemelwaterberging en de afvalwaterafvoer. Deze uitwerking is opgenomen in de waterparagraaf in Bijlage 3, hieruit blijkt dat voldaan wordt aan de eisen die voortvloeien uit het waterschapsbeleid.

3.3 Archeologie en cultuurhistorie

Ter plaatse van het plangebied is door Grontmij Nederland B.V. onderzoek verricht naar de aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden (“Archeologisch onderzoek De Ploeg II Berlicum, 27 januari 2015). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 5.

Op basis van het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied zich ter plaatse van een beekdal bevindt, deze kan in het uiterste zuiden van het plangebied over gaan in een dekzandvlakte. Op basis van de bodemkaart kan worden verwacht dat er binnen het plangebied een esdek aanwezig is. Onder dit esdek kunnen in principe vindplaatsen worden aangetroffen vanaf het de Prehistorie tot Nieuw tijd. Booronderzoek in het verleden heeft uitgewezen dat zich ten noorden en noordoosten van het huidig plangebied Romeinse vondsten in verstoorde context bevinden. Hoewel het hier een verstoorde context betreft moet toch rekening gehouden worden met een verhoogde kans op de aanwezigheid van een Romeinse vindplaats in de omgeving.

In het zuidoosten van het plangebied kunnen op basis van het bureauonderzoek resten aan- getroffen worden van een in de 19e eeuw erf dat op deze locatie aanwezig was.

Uit het verkennend booronderzoek is echter gebleken dat de bodem binnen het plangebied niet intact is. Hierdoor is de verwachting voor het aantreffen van vindplaatsen uit de Prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen bijgesteld van middelhoog naar laag.

Voor het zuidoosten van het plangebied is vastgesteld dat in de zone waarvoor op basis van het bureauonderzoek een middelhoge verwachting was vastgesteld voor vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd ondergrondse sloopwerkzaamheden zijn uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het uitgevoerde karterend onderzoek is niet uit te sluiten dat zich in het zuidoosten van het plangebied nog archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd bevinden, echter deze zullen tijdens de verschillende in dit gebied uitgevoerde bouw en sloopwerkzaamheden in verstoord zijn. De middelhoge archeologische verwachting voor de betreffende perioden voor dit gebied wordt dan ook bijgesteld naar laag.

Op basis van het onderzoek en de hieruit voortvloeiende verwachting de volgende aanbevelingen gedaan.

Het risico dat bij de voorgenomen graafwerkzaamheden in het noorden en westen van het plangebied archeologische waarden worden aangetroffen is klein. In het zuidoosten van het plangebied kunnen nog resten van de uit de 19e eeuw bekende woonerf en mogelijk oudere voorlopers van het erf bevinden. Echter in deze zone zijn verschillende bouw- en sloopwerkzaamheden uitgevoerd, waardoor eventueel aanwezige archeologische resten verstoord zullen zijn. Met uitzondering van het zuidelijke deel van het plangebied, is dan ook geen vervolgonderzoek noodzakelijk. Voor het zuidelijke deel van het plangebied is in overleg met de gemeente besloten een vervolg onderzoek noodzakelijk is. Dit onderzoek is op 16 april 2015 door de Grontmij uitgevoerd (Inventariserend veldonderzoek dmv proefsleuven De PloegII Berlicum, dd 27 juli 2015, EHV/341304/GAR1560). Uit het vervolgonderzoek is gebleken dat de ondergrond tot diep in de C-horizont verstoord is. Deze verstoringen bestaan uit sporen van landbewerking (ploegsporen, spitsporen) en bioturbatie.

Er is slechts één spoor aangetroffen. Het betreft een (percelerings)greppel uit de 19e-20e eeuw. Na waardering is deze aangemerkt als niet behoudenswaardig. Tijdens het onderzoek zijn in totaal 31 vondsten aangetroffen. Het gaat om aardewerk, vensterglas, spijkers en bouwkeramiek. De vondsten dateren uit de 17de-20ste eeuw. De meeste vondsten zijn afkomstig uit de bovengrond. Vier vondsten zijn afkomstig uit vulling 4 van S1001, de greppel.

Op basis van deze onderzoeksresultaten is het adviesgegeven het gebied archeologisch vrij te geven. De gemeente heeft bij selectiebesluit van 13 juli 2015 dit advies overgenomen. Het onderzoek en het selectiebesluit zijn opgenomen in Bijlage 5.

3.4 Gebieds- en soortenbescherming

Ter plaatse van het plangebied is door Grontmij Nederland B.V. onderzoek verricht naar de aanwezige natuurwaarden (“Verkennend natuuronderzoek De Ploeg te Berlicum” d.d. 4 maart 2015). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 Natuuronderzoek.

Flora- en faunawet

Vanuit de Flora- en faunawet zijn er geen belemmeringen om het plangebied bouwrijp te maken om woningbouw te realiseren. Er zijn geen verbodsbepalingen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde en er is geen noodzaak tot nader onderzoek of verdere procedures.

Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient wel rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van broedvogels tijdens het broedseizoen (globaal half maart – augustus). Alle vogelnesten zijn namelijk beschermd tijdens het broedseizoen, van belang is dat broedende vogels niet verstoord worden. Door in de planning rekening te houden met het broedseizoen of het tijdig nemen van maatregelen kan voorkomen worden dat vogels tot broeden komen in het plangebied en zijn er geen belemmeringen vanuit de Flora- en Faunawet aan de orde.

Natuurbeschermingswet

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek' is gelegen op een afstand van circa 6,5 km van het plangebied. Gezien de beperkte impact van de voorgenomen ingreep en de afstand tot het Natura 2000-gebied, zijn effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied op voorhand uit te sluiten. Derhalve geldt dat vanuit de Natuurbeschermingswet 1998 geen belemmeringen aan de orde zijn. Er zijn geen vervolgstappen noodzakelijk.

Natuurbeleidskaders

Gezien de beperkte impact van de voorgenomen ingreep en de afstand tot gebieden die onderdeel zijn van EHS, EVZ of de 'groenblauwe mantel', zijn effecten op deze gebieden op voorhand uit te sluiten. Vanuit dit oogpunt zijn er voor EHS, EVZ of de 'groenblauwe mantel' geen belemmeringen en er is dan ook geen noodzaak voor een nadere procedure.

3.5 Geluid

Ter plaatse van het plangebied is door Grontmij Nederland B.V. akoestisch onderzoek verricht. (Akoestisch onderzoek de ploeg II, 27 februari 2015). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 6. Hoewel aan het akoestisch onderzoek een ander stedenbouwkundig plan ten grondslag heeft gelegen, is het onderzoek, ondanks de gewijzigde verkaveling in het noodoosten van het plan, representatief. De kavels in het zuiden zijn ongewijzigd.

3.5.1 Wegverkeerlawaai

De Wet geluidhinder stelt dat alle wegen zoneplichtig zijn, met uitzondering van woonerven en wegen die zijn opgenomen in een 30 km-zone.

Het bouwplan en de meeste wegen liggen allemaal binnen de bebouwde kom. Uitzondering hierop zijn De Oude Ploeg (gedeeltelijke) en de Groenstraat. Deze wegen liggen buiten de bebouwde kom. De Oude Ploeg (gedeeltelijke) en de Groenstraat bestaan ter plaatse van het plangebied uit twee rijstroken en heeft derhalve een onderzoekszone van 250 m aan weerszijden van de weg. Het gedeelte van de Milrooijseweg waarvoor een wettelijke rijsnelheid van 50 km/h ligt binnen de bebouwde kom maar de afstand tot het plangebied is >200 m. Voor de overige wegen gelegen binnen de bebouwde kom geldt een wettelijk vastgestelde maximumsnelheid van 30 km/u en hebben derhalve geen zone. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is hier wel onderzoek naar gedaan.

Uit het onderzoek blijkt dat de toetsingswaarde ter plaatse van de gevels van de geplande woningen ten gevolge van verkeer over de Groenstraat ten hoogste 28 dB (Lden) bedraagt en vanwege verkeer op de Oude Ploeg ten hoogste 26 dB (Lden). Deze waarden zijn inclusief 5 dB correctie conform art. 3.4 van het RMG 2012.

Voor wegverkeer kan daarom gesteld worden dat de wegen die volgens de Wet geluidhinder een zone hebben die de voorkeursgrenswaarde van (Lden) 48 dB niet overschrijden.

De optredende geluidbelasting door verkeer op alle wegen samen exclusief correctie cf. art. 3.4 RMG 2012 bedraagt ten hoogste 54 dB (Lden). Deze waarde treedt op de gevel van de woning die het dichtst langs de Ploeg wordt gebouwd (woning met bouwnummer 1). Voor deze woning gelden aanvullende bouweisen. De volledige onderzoeksresultaten zijn opgenomen in Bijlage 6.

3.5.2 Industrielawaai

In de nabijheid van het plangebied liggen de bedrijven Gebr. van der Steen Bedrijven (Ploeg 16) en Wonders Metaal B.V. (De Nieuwe Ploeg 9). Op basis van de voorhanden zijnde gegevens en een bedrijfsbezoeken zijn representatieve en incidentele bedrijfssituaties bepaald. Voor beide situaties zijn berekeningen uitgevoerd.

Gebroeders van der Steen Bedrijven

Gebroeders van der Steen Bedrijven valt volgens de VNG-richtlijnen in categorie 3.1. Het betreft een aannemingsbedrijf voor weg- en waterbouw en een elektrotechnische installatie en montagebedrijf in één gevestigd aan De Ploeg 16.

Deze inrichting kent twee bedrijfssituaties de representatieve bedrijfssituatie en de incidentele bedrijfssituatie.

Voor de representatieve bedrijfssituatie bedraagt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de gevel van de maatgevende woning 52 dB(A). Deze waarde is hoger dan de vergunde waarde van 50 dB(A) die volgt uit de gedane melding in het kader van het Activiteitenbesluit.

Echter indien getoetst wordt aan het geluidsniveau in de woning zelf kan uitgaande van een geluidwering van de gevel van 20 dB(A) een waarde tot 55 dB(A) als acceptabel worden geacht.

Voor de incidentele bedrijfssituatie kan gesteld worden dat deze niet vaker dan 12 maal per jaar mag optreden. Daarmee is het voorkomen van deze situatie dermate sporadisch dat die niet als relevant wordt aangemerkt in het bepalen van de kwaliteit van het akoestisch woonklimaat ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen.

Wonders Metaal B.V

Wonders Metaal B.V. valt volgens de VNG-richtlijnen in categorie 3.2. Het betreft een bedrijf welke actief is als toeleverancier voor bouw en industrie op het gebied van staalconstructie en plaatwerk gevestigd aan de Nieuwe Ploeg 9.

De activiteiten op de inrichting van Wonders Metaal B.V. overschrijden de gestelde richtwaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau als het maximaal optredende geluidniveau op de gevels van de geplande woningen niet.

3.5.3 Gecumuleerde geluidbelasting

Uit het onderzoek blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting op de voorgevel bij woning met bouwnummer 1 (Lden) 58 dB bedraagt en op de voorgevel van woning met bouwnummer 2 52dB.

Om een binnenniveau van ten hoogste 33 dB(A) in de verblijfsgebieden van de maatgevende woning te garanderen dient de karakteristieke geluidwering van de gevel ten minste 25 dB(A) te bedragen. Bij de overige woningen hoeven geen aanvullende maatregelen te worden getroffen. Alle woningen moeten sowieso voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit, en een standaardgevel die is uitgevoerd conform dat Bouwbesluit heeft al een geluidsisolerende werking van 20 dB(A). Daarmee komt het binnenniveau van de andere woningen al beneden de grenswaarde

3.5.4 Advies

Vanuit de Wet Geluidshinder is het verplicht om een woningbouwontwikkeling te toetsen op onacceptabele geluidshinder vanwege verkeerslawaai en industrielawaai. Voor deze toets zijn grenswaarden geformuleerd, waar de geluidshinder beneden moet blijven, om van een acceptabel woon- en leefklimaat te kunnen spreken. Voor zowel verkeerslawaai als industrielawaai is uit onderzoek gebleken dat wordt voldaan aan de wettelijke normen. Er hoeft dan ook geen hogere grenswaarde te worden toegekend aan deze woningen.

Hoewel er geen wettelijke verplichting toe bestaat, is, uit het oogpunt van zorgvuldige ruimtelijke ordening, nog eens extra bekeken wat de geluidshinder zou zijn als deze twee aspecten cumulatief worden beschouwd, dus als beiden tegelijk optreden. In dat geval zou sprake zijn van een geluidsbelasting van 58 dB op de eerste woning, bezien vanaf de weg De Ploeg, en een geluidsbelasting van 52 dB op de tweede woning. Het wettelijke binnenniveau mag maximaal 33 dB bedragen. Aangezien een standaardgevel al een isolerende werking heeft van minstens 20 dB, is de conclusie gerechtvaardigd dat er slechts geringe extra maatregelen aan de gevel van de eerste woning nodig zijn en zelfs geen maatregelen aan de tweede woning.

De gemeente is van mening dat hiermee een goed woon- en leefklimaat wordt gecreeerd en ziet geen noodzaak voor planaanpassing of andere maatregelen. Bij de beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van de eerste woning zal worden getoetst op het binnenniveau.

3.6 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5) opgenomen met daarbij behorende regelgeving. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005 (BLK 2005). Op grond van de Wm en bijbehorende regelgeving is onderzoek naar luchtkwaliteit voor woningbouwlocaties niet meer noodzakelijk, wanneer er minder dan 1.500 woningen (bij ontsluiting over één weg) danwel 3.000 woningen (bij gelijkmatige ontsluiting over twee of meer wegen) gerealiseerd worden. Een initiatief voor minder dan 1.500 respectievelijk 3.000 woningen kan op grond van de Regeling niet in betekenende mate (nibm) zonder meer doorgang vinden.

De 10 woningen die in het plangebied De Ploeg II worden gerealiseerd dragen niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

3.7 Milieuzonering bedrijven

Nabij het plangebied zijn een aantal bedrijven gelegen die mogelijk overlast veroorzaken op de te realiseren woningen. Het betreft hier de bedrijven Gebr. van der Steen Bedrijven (Ploeg 16) en Wonders Metaal B.V. (De Nieuwe Ploeg 9). De hindercontour van deze bedrijven is op het gebied van geluid maatgevend. In paragraaf 3.5 is hier al op ingegaan. Overige bedrijven in de omgeving leiden niet tot hinder voor het plangebied.

3.8 Geurhinder

Inleiding

Op 22 juli 2011 is de gemeentelijke geurverordening van de gemeente Sint-Michielsgestel in werking getreden. In deze verordening, die van toepassing is verklaard op het gehele grondgebied van de gemeente, is een tweetal zaken geregeld.

In de Wet geurhinder en veehouderij zijn afstandscriteria of geurcriteria opgenomen tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten. In artikel 3 van de Wet geurhinder en veehouderij zijn normen opgenomen voor veehouderijbedrijven die dieren huisvesten, waarvoor bij ministeriële regeling geuremissiefactoren zijn vastgesteld. Zo bedraagt de geurbelasting op een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom niet meer dan 14 odour units per kubieke meter lucht. Binnen de bebouwde kom is de norm bepaald op 3,0 odour units per kubieke meter lucht. In artikel 4 zijn vaste afstanden opgenomen voor een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld (geen intensieve veehouderij). Deze afstand bedraagt binnen de bebouwde kom 100 meter en buiten de bebouwde kom 50 meter. In artikel 6, lid 2 en lid 3 van de Wet geurhinder en veehouderij is wordt de mogelijkheid geboden om doormiddel van het vaststellen van een gemeentelijke geurverordening af te wijken van de vaste afstanden in artikel 3 (lid 2) en 4 van de wet. De afstanden van een veehouderij tot een geurgevoelig object dat deel uitmaakt van een andere veehouderij en de afstand tussen een veehouderij met dieren zonder geuremissiefactor en een geurgevoelig object kunnen worden verkleind tot ten minste 25 en 50 meter.

De gemeente Sint-Michielsgestel heeft door het vaststellen van de gemeentelijke geurverordening invulling gegeven aan artikel 6, lid 2 en 3. De afstanden zijn bepaald op 25 meter buiten de bebouwde kom en 50 meter binnen de bebouwde kom.

het dichtsbijzijnde veehouderingbedrijf is gelegen aan Plein 13. De afstand tot het plangebied is ruim 450 meter. Op basis van deze afstand kan genoegzaam gesteld worden dat voldaan wordt aan de geurverordening.

3.9 Externe veiligheid

Voor ruimtelijke ontwikkelingen moet een toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden uitgevoerd. Aangetoond dient te worden of er zich in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen en /of objecten bevinden die mogelijk risico's kunnen opleveren voor de toekomstige gebruikers in het plangebied.

Ten behoeve van de herbestemming is er geïnventariseerd in hoeverre er sprake is van veiligheidsgevaren vanuit de omgeving voor de beoogde functie wonen. Onderstaand de resultaten.

3.9.1 Gevaarlijke stoffen

Er zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen bedrijven aanwezig die volgens het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) een veiligheidscontour hebben die tot het plangebied reikt.

Er vindt op nabijgelegen wegen geen transport van gevaarlijke stoffen plaats dat vanuit externe veiligheid ter plaatse van het plangebied de beoogde functie wonen belemmerd.

3.9.2 Kabels en leidingen

Op een afstand van ca 500 meter loopt een gastransportleiding. De veiligheidszone van deze leiding is niet gelegen over het plangebied. Verder zijn er in de directe nabijheid van het plangebied geen gastransportleidingen dan wel andersoortige kabels of leidingen aanwezig waarvoor een veiligheidszone geldt, die een belemmering vormen voor de beoogde functie wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.BP2015BLCDEPLOEGII-VA01_0009.png"

Figuur 3.4: Uitsnede Risicokaart Nederland

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Ruimtelijke- en functionele structuren

4.1.1 Landschapstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.BP2015BLCDEPLOEGII-VA01_0010.png"

Figuur 4.1: Historische kaart plangebied

De kern Berlicum is van oudsher gelegen aan de doorgaande verbinding van 's-Hertogenbosch met Veghel. In de Middeleeuwen was Berlicum een geliefde locatie voor de welgestelden uit Den Bosch. Er zijn zo veel buitenverblijven, ook wel speelhuizen genoemd, ontstaan. Vooral het landgoed Seldensate, een uitbreiding van de hoeve van het Gewat, die omstreeks 1300 op een doorwaadbare plaats in de rivier de Aa verrees, heeft een belangrijke rol gespeeld als vluchtoord tijdens de belegering van Den Bosch.

Berlicum is ontstaan op een hogere dekzandstrook tussen twee beekdalen. De ontginningen die in de omgeving plaats vonden zorgden voor uitbreidingen van de vestiging langs de uitvalswegen, omdat de ontginners dicht bij hun bouwland wilden wonen.

Het plangebied ligt op het scharnierpunt van bebouwing en open landschap, Het aangrenzend landschap is open en kleinschalig. Belangrijke structuurdragers voor de locatie zijn de wegen 'De Ploeg' en de 'Beekstraat.

4.1.2 Infrastructuur

Berlicum is goed ontsloten via de A59 en A65. Er zijn uitstekende verbindingen met Den Bosch. Hierdoor is het dorp ook een forensendorp geworden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.BP2015BLCDEPLOEGII-VA01_0011.png"

Figuur 4.2: Ontsluitingsstructuur

4.2 Karakteristiek locatie

Het plangebied kenmerkt zich als een kleinschalig open agrarisch gebied met verspreid liggende agrarische bebouwing met veel kavelbeplantingen. De hoofdstraten van Berlicum zijn kenmerkend door hun lintstructuur terwijl de latere uitbreidingen een strakke, planmatige opzet kennen. De wegen in het gebied zijn vaak voorzien van boombeplantingen. De daarin gelegen gras- en landbouwpercelen versterken dit 'groene' kleinschalige karakter.

Recent is aansluitend aan het plangebied De Ploeg 1 gerealiseerd. Bij deze ontwikkeling zal worden aangesloten.

Het plangebied kent nu een open agrarisch gebruik en maakt deel uit van de voormalige boerderij die aan de zuidzijde van het plangebied ligt. Deze voormalige boerderij is opgenomen in het plan en wordt, overeenkomstig het reeds jarenlange gebruik bestemd tot wonen. Een agrarisch bedrijf op deze locatie is in de huidige tijd ook niet meer wenselijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.BP2015BLCDEPLOEGII-VA01_0012.png"

Figuur 4.3: Impressie plangebied

4.3 Randvoorwaarden en uitgangspunten

Voor het plangebied zijn zowel programmatische als stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden opgesteld. Randvoorwaarden zijn de punten waar in het plan aan voldaan moet worden. Uitgangspunten zijn keuzes die in het verdere planproces een sturende rol vervullen en waarvan, onder omstandigheden, mag worden afgeweken. Een groot deel van de randvoorwaarden en uitgangspunten is opgesteld conform de wensen en het programma van eisen van de gemeente. Tevens zijn randvoorwaarden opgenomen welke gelden conform de keur van het waterschap. Overige randvoorwaarden volgen uit het programma van eisen van de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte. Op basis van gebieds- en locatiekenmerken en de gestelde voorwaarden en uitgangspunten is een ruimtelijk planconcept voor het gebied gemaakt.

Randvoorwaarden:

  • Duurzame afronding De Ploeg I met 10 zelfbouwkavels;
  • Aansluiten op ontsluitingsstructuur De Ploeg I;
  • Aansluiten op bouwmogelijkheden en beeldkwaliteit van De Ploeg I;
  • Aansluiten op groenstructuur De Ploeg fase I;
  • Aansluiten op waterstructuur De Ploeg fase I;
  • Ontsluiting via het lint De Ploeg;
  • Beheer Wambergse beek via openbaar gebied;
  • Voor de locatie dient een duurzaam watersysteem te worden opgezet;
  • Verkeersstructuur volgens het principe duurzaam veilig;
  • Parkeren op eigen terrein;
  • Materialisering en kleurgebruik buitenruimte als in fase I. Denk hierbij aan gebakken klinkers en het type lichtmasten.

Uitgangspunten:

  • Duurzame afronding van de dorpsrand door zorg te dragen voor een zachte overgang naar het aangrenzende landschap;
  • Wambergse beek onderdeel maken van de locatie door deze een prominente ligging te geven;
  • Rekening houden met incidenteel parkeren voor bezoekers in het openbaar gebied.

4.4 Het plan

De 'Ruimte voor Ruimte'-locatie De Ploeg II maakt onderdeel uit van de gehele voorziene woningbouwontwikkeling op de locatie 'De Ploeg'. Voorliggend Stedenbouwkundig Plan is gebaseerd op de integrale ontwerpvisie voor deze gehele woningbouwontwikkeling, dat opgesteld is door Grontmij Advies & Techniek b.v., d.d. april 2004 èn is gebaseerd op de uitwerking van De Ploeg I.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.BP2015BLCDEPLOEGII-VA01_0013.jpg"

Figuur 4.4: De PLoeg II in relatie tot De Ploeg I

De ontwikkelingsrichting voor deze locatie bestaat uit een tweetal ruimtelijke dragers, namelijk de stedenbouwkundige en de landschappelijke structuur. De locatie ligt op de overgang van bebouwing en landelijk gebied. Deze afronding moet dusdanig gebeuren dat de openheid naar de omgeving vertaald wordt in een zo transparant mogelijke bebouwingsstructuur. Dit houdt in dat vanaf het landschap geen aaneengesloten bouwwand ontstaat, maar voldoende ruimte tussen de bouwblokken gerealiseerd wordt om deze openheid te waarborgen. De ontsluitingstructuur van het gebied sluit aan op de Beekstraat (De Ploeg I) en via De Ploeg II op de Ploeg. Beide ruimtelijke dragers worden zodanig met elkaar vervlochten dat ze elkaar gaan versterken. Dit staat garant voor een kwalitatief hoogwaardig geheel. De 'Ruimte voor Ruimte'-kavels De Ploeg II worden binnen de hoofdstructuur zodanig ingevoegd, dat één zelfstandige woonlocatie ontstaat. Hierbij worden grote kavels van 'Ruimte voor Ruimte' aan de buitenzijde (landschapszijde) geprojecteerd. De achtertuinen van deze kavels worden gericht naar het landschap, waarmee een zachte overgang naar het buitengebied wordt bewerkstelligd. De verkaveling is opgehangen aan lange 'lijnen' die karakteristiek zijn voor de locatie, zoals de ontsluiting, de Wambergse beek en de zichtlijnen naar het omringende landschap.

De Wambergse beek krijgt extra aandacht door de beek een prominente ligging op de locatie te geven. Door de beek te verleggen en aan de ontsluitingsweg te koppelen wordt de beek een wezenlijk onderdeel van de locatie. Een gedeelte van de huidige Wambergse beek zal dan worden gedempt en als achtertuin worden uitgegeven.

In navolging van De Ploeg I wordt het nieuwe woongebied De Ploeg II gekenmerkt door een ruime opzet. Deze ruime opzet wordt bewerkstelligd door het voorkomen van uitsluitend vrijstaande woningen en door het brede groene profiel van de beek en de straat. De locatie biedt ruimte aan 10 kavels waarbij de kavelgrootte varieert van ca. 500 m2 tot ca. 1300 m2. De woningen zijn nagenoeg allemaal georiënteerd op de ontsluitingsroute met beekloop, welke de verbinding vormt met De Ploeg I.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.BP2015BLCDEPLOEGII-VA01_0014.png"

Figuur 4.5: Verkaveling en inrichtingsplan De Ploeg II

4.4.1 Bebouwingsstructuur en programma

De Ploeg II sluit wat betreft bebouwingsmogelijkheden èn beeldkwaliteit aan op De Ploeg I. Er worden 10 vrijstaande woningen gerealiseerd.

Binnen De Ploeg I is onderscheid gemaakt in een drietal woningtypologieën, namelijk: Beekwoningen type A, Beekwoningen type B en Erfwoningen. In de Ploeg II is, gezien de ontsluitingsstructuur, alleen sprake van Beekwoningen. Echter, in De Ploeg II zal geen onderscheid gemaakt worden in Beekwoningen type A en B. In dit plan worden de bebouwingseisen en beeldkwaliteitseisen van Beekwoningen type A en B samengevoegd tot één type Beekwoningen. Bovendien wordt het kleurgebruik van de gevels van type Erfwoningen ook toegestaan. Deze samenvoeging zorgt ervoor dat kopers meer vrijheid krijgen in bebouwingsmogelijkheden dan in De Ploeg I, maar dat er wel sprake is van afstemming van de bebouwing ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de bebouwing in De Ploeg I.

Oriëntatie woningen

Over het algemeen krijgen alle woningen hun hoofdoriëntatie op de nieuwe ontsluitingsstraat. Door de specifieke ligging van enkele woningen geldt voor deze kavels een aanvullende/afwijkende oriëntatie.

Zo krijgen de woningen op de twee kleinere kavels in het zuidoosten van het plangebied een dubbele orientatie, net als de woning op de grotere kavel, die grenst aan de wadi. Dit houdt in dat deze woningen, omdat zij een gevel naar het openbaar gebied hebben, ook aan die zijde representatief moeten zijn. Als uiterst voorbeeld: een blinde gevel is bijvoorbeeld niet toegestaan.

Beekwoningen

Er wordt gestreefd naar een rustig beeld, ook in de bebouwing. In tegenstelling tot De Ploeg I is de nokrichting per kavel in De Ploeg II vrij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.BP2015BLCDEPLOEGII-VA01_0015.png"

Figuur 4.5: Principe van gevellijnen

De afstand van het bouwvlak tot de zijdelingse erfgrens bedraagt 4 meter en van de voorste erfgrens 5 meter. Bij de kleinere kavels betreft de afstand tot de insteek van de sloot/kavelgrens 3 meter. De woningen op de twee kleinere kavels vormen samen een eigen stedenbouwkundige identiteit, door de geringere oppervlakte van de kavels, en de afzonderlijke ligging ten opzichte van de rest van het plan. Hierdoor is het mogelijk om deze woningen op een kleinere afstand van de nieuwe watergang te situeren, zonder dat dit een vreemde aanblik geeft. Tegelijk worden de inrichtingsmogelijkheden van de kavels daardoor geoptimaliseerd. De afstand tot tot de grens met de andere kavel bedraagt 4 meter en de afstand tot aan de wegkant bedraagt 4 meter.

Per bouwkavel mag één vrijstaande woning worden gerealiseerd inclusief eventuele aan- en uitbouwen. De bebouwingseisen worden vastgelegd middels een maximale omvang van de bebouwing. De woningen mogen tot maximaal 3 meter achter de voorste bouwvlakgrens, ofwel gevellijn, worden gebouwd. Op die manier ontstaat een afwisselend straatbeeld. De kavels zijn ruim genoeg bemeten om een dergelijke variatie in situering van de woningen te kunnen 'dragen'.

Wat betreft het te bebouwen oppervlak, kapvorm en dakhelling is aangesloten op de bebouwingseisen van De Ploeg fase I. Voor de bouw- en goothoogten is uitgegaan van de standaardmaten die in de gemeente Sint-Michielsgestel gelden.

4.4.2 Verkeersstructuur en parkeren

Het woongebied wordt ontsloten door middel van een hoofdontsluitingsweg, de Coudevoort in De Ploeg I. De hoofdontsluitingsweg is aangetakt op de Beekstraat en heeft in de Ploeg I een oostwest georiënteerde richting, uitmondend in de Coudenborch. Deze weg ontsluit de beekwoningen en loopt in oostelijke richting door tot de daar gesitueerde woningen. In De Ploeg II wordt deze weg vanaf hier in zuidelijke richting doorgetrokken tot aan De Ploeg.

In De Ploeg II wordt de Coudenborch doorgetrokken met een breedte van ca. 5 meter (noordelijk deel ca. 4.80 m) begeleid door een rabatstrook van 2,5 meter breedte. Deze rabatstrook is bedoeld voor voetgangers en dient als extra capaciteit voor parkeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.BP2015BLCDEPLOEGII-VA01_0016.png"

Figuur 4.6: Profiel Coudevoort

Er zal een snelheidsregime van 30 km/u gaan gelden. Voor fietsers en voetgangers zijn geen extra voorzieningen benodigd. De voetganger kan ter plaatse van de hoofdontsluitingsweg gebruik maken van de rabatstrook aan één zijde van de weg. De nieuwe aantakking van de interne ontsluiting op het lint De Ploeg wordt voorzien van een plateau.

In het plan wordt een ruimte gereserveerd voor een ontsluiting van het westelijk gelegen terrein waarin in de toekomst mogelijk woningen gebouwd worden. Deze reservering is ingepast tussen de zuidelijke kavels en de wadi. De ruimte zal gedeeltelijk als weg worden ingevuld.

Parkeren geschiedt op eigen terrein. Bewoners moeten minimaal twee parkeerplaatsen op de woningbouwkavel realiseren. Daarnaast worden er ten behoeve van bezoekers 4 informele parkeerplaatsen in het openbaar gebied gerealiseerd en dient de rabatstrook voor opvang van piekbelasting wat betreft het parkeren. De informele parkeerplekken betreft in bestrating een verbreding van de rabatstrook. De parkeerplekken worden niet expliciet vormgegeven / aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.BP2015BLCDEPLOEGII-VA01_0017.png"

Figuur 4.7: Informele parkeerplekken

De woonkavels worden ontsloten via 5,00 meter brede inritten. De situering voor de kavels aan de zuidoostzijde is in principe vrij, echter er moet rekening worden gehouden met de standplaats van verlichtingsarmaturen. De inritten aan de noordwestzijde liggen vast zoals aangegeven op de tekening. Voor de realisatie van de inritten wordt ter plaatse van de kruising met de beek een duikerconstructie gerealiseerd bestaande uit een duiker met duikermuren zoals opgenomen in het beeldkwaliteitsplan. Het aantal inritten dat de beek kruist, wordt hierom beperkt.

De twee kavels in het zuiden van het plangebied worden ontsloten op respectievelijk de toekomsige weg naar het westelijk gelegen terrein en de bestaande weg de Ploeg. Op deze wijze wordt het aantal kruisingen van de beek tot een minimum beperkt.

4.4.3 Groenstructuur

De groenstructuur van het nieuwe woongebied wordt in hoofdzaak bepaald door de Wambergse beek en de waterbergingszone. De beek vormt samen met de hoofdontsluitingsweg een langgerekte, open groene ruimte (groene as), waaraan de woningen gelegen zijn.

Om een verlegging van de beek mogelijk te maken is aan de oostzijde van de locatie De Ploeg I, parallel aan de hoofdontsluitingsweg, een ruimtereservering gedaan. Deze zone is als infiltratie- en retentiebekken ingericht en zal omgevormd worden tot nieuwe beekloop. Daar waar de ruimte het toelaat worden solitaire bomen of bomen in een groepje aangeplant. Er wordt gekozen voor soorten die in de Ploeg I, dan wel in het omliggende landschap voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.BP2015BLCDEPLOEGII-VA01_0018.png"

Figuur 4.8: Groenstructuur

4.5 Beeldkwaliteit

Voor het plangebied zal door de gemeente een beeldkwaliteitsplan worden vastgesteld, dat als aanvulling wordt toegevoegd aan de welstandsnota. Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen als Bijlage 1. In het beeldkwaliteitsplan wordt ingegaan op zaken als oriëntatie, gewenste dakvormen, kleurgebruik, materiaal en architectuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.BP2015BLCDEPLOEGII-VA01_0019.png"

Figuur 4.9: Referentie beelden Beeldkwaliteitsplan

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald.

Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (plankaart) en de planregels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en eventueel specifieke regels voor het gebruik van de bouwwerken. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Hieronder wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.

5.2 Planregels

5.2.1 Indeling hoofdstukken

Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient conform een vaste volgorde te worden aangehouden, te weten:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels (paragraaf 5.2.2)

  • begrippen
  • wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels (paragraaf 5.2.3)

  • bestemmingen

Hoofdstuk 3 Algemene regels (paragraaf 5.2.4)

  • anti-dubbeltelregel
  • algemene bouwregels
  • algemene aanduidingsregels
  • algemene afwijkingsregels
  • algemene wijzigingsregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels (paragraaf 5.2.5)

  • overgangsrecht
  • slotregel
5.2.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen.

Artikel 2 Wijze van meten

In artikel Wijze van meten wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden.

5.2.3 Bestemmingsregels

Debestemmingsregels kennen allen een gelijke opbouw (voor zover van toepassing). De bestemmingsomschrijving betreft de centrale regel van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van gronden en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend regels die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning. De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik. Afwijken van de gebruiksregels is onder voorwaarden mogelijk wanneer een omgevingsvergunning is verkregen van het bevoegd gezag.

Artikel 3 Groen

In de bestemming groen is het openbaar groen toegestaan. Tevens is de wadi voor de opvang van hemelwater geregeld binnen de bestemming groen.

Artikel 4 Verkeer

De in het plan aanwezige wegen zijn bestemd tot Verkeer.

Artikel 5 Water

De watergangen in beheer van het waterschap zijn bestemd tot water.

Artikel 6 Wonen 

De gronden die bestemd zijn als 'Wonen' zijn primair bedoeld voor wonen, daarnaast onder andere ook voor parkeervoorzieningen op eigen terrein. In woningen zijn naast het wonen ook beroepsmatige activiteiten rechtstreeks toegestaan over een beperkt oppervlak. De hoofdgebouwen dienen in het bouwvlak gebouwd te worden, in de gevellijn of maximaal de genoemde afstand daarachter. Bijgebouwen worden gebouwd binnen het bestemmingsvlak of een ter plaatse van een bouwaanduiding en dienen tenminste 5 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw te liggen. Er kan worden afgeweken van de gebruiksregels voor de uitoefening van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in het hoofdgebouw / bijgebouw.

5.2.4 Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardbepalingen opgenomen te weten, de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelbepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 8 Algemene bouwregels

Dit artikel geeft de algemene regelingen weer met betrekking tot ondergronds bouwen. Verder wordt in dit artikel, bij de toepassing van regels van het bestemmingsplan, de aanvullende werking van de bouwverordening uitgesloten en wordt een opsomming gegeven van onderwerpen, waarop de bouwverordening wel van toepassing is.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

Er is een vrijwaringszone opgenomen ten behoeve van de watergang.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

Door dit artikel kan het bevoegd gezag gebruik maken van een beperkte bestemmingswijziging. Hierbij gaat het om een wijzigingsbevoegdheid die geldt voor alle bestemmingen in het plan.

5.2.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

In dit artikel is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht.

Artikel Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen. Dit artikel omschrijft de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de (economische) uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werk door de gemeente moet de economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Aan de uitvoering de voorgenomen ontwikkeling zijn diverse kosten en opbrengsten verbonden. Op basis van het stedenbouwkundig plan zijn de kosten en opbrengsten van het plan in hoofdlijnen berekend. De kosten voor de planontwikkeling komen ten laste van de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte (ORR). Op grond van de uitgevoerde berekeningen wordt geconcludeerd dat sprake is van een sluitende grondexploitatie.

Er bestaan voor de gemeente geen kosten in exploitatieve sfeer. De gemeente heeft zich slechts verplicht tot het zorgdragen van de normale bestuurskosten voor de te volgen procedures en het in beheer en onderhoud nemen van het openbaar gebied. Afspraken hierover zijn voor dit specifieke plangebied met de gemeente gemaakt en vastgelegd in de samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente en de ORR.

Op grond van het voorgaande mag worden geconcludeerd dat de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in voldoende mate zeker gesteld kan worden geacht.

6.2 Handhaving

Een belangrijk aspect in de uitvoering van het bestemmingsplan is van juridische aard. Het gaat hierbij om de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van crusiaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten te kunnen bewaren.

Daarnaast is handhaving van belang uit het oogpunt van rechtszekerheid. Alle gebruikers dienen door de gemeente op een zelfde wijze aan het plan te worden gehouden. Met deze oogmerken is in het plan gestreefd naar een eenvoud van in het bijzonder de planregels van het plan. Door de toegankelijkheid en de leesbaarheid daarvan worden de mogelijkheden om toe te zien op de naleving vergroot.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vaststelling

Het ontwerp bestemmingsplan "De Ploeg II" heeft van 24 april 2015 tot en met donderdag 4 juni 2015 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er diverse zienswijzen ingediend. Deze zijn in de nota van zienswijzen behandeld. De zienswijzen hebben geleid tot enkele aanpassingen in het plan. De nota is opgenomen in bijlage 8

De vaststelling van het bestemmingsplan dient in principe binnen 2 weken na de vaststelling bekend te worden gemaakt. Hierop zijn twee uitzonderingen. In de hieronder aangegeven gevallen mag het besluit tot vaststelling pas bekend gemaakt worden nadat 6 weken zijn verstreken:

  • 1. Gedeputeerde Staten of de Inspecteur van I&M hebben een zienswijze ingediend en deze zienswijze is niet of niet volledig door de gemeenteraad meegenomen in het vastgestelde bestemmingsplan;
  • 2. De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp van het bestemmingsplan - met uitzondering van het overnemen van de zienswijze van Gedeputeerde Staten of de Inspecteur van I&M - wijzigingen aangebracht.

7.2 Beroep

Na vaststelling van het bestemmingsplan "De Ploeg II" kan binnen 6 weken na bekendmaking beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen wijziging bij vaststelling van het bestemmingsplan "De Ploeg II".