Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: De Wolfsgaard
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0845.BP2016BGSMGWOLFDR-VA01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 het plan:
het bestemmingsplan 'De Wolfsgaard' van de gemeente Sint-Michielsgestel;
 
1.2 de verbeelding:
de verbeelding van het bestemmingsplan De Wolfsgaard' bestaande uit de verbeelding en legenda;
 
1.3 SAB:
Stichting Advisering Buitengebied. De Stichting Advisering Buitengebied is een koepelstichting, waarin de Vereniging van Brabantse Gemeenten (VBG), de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) en de provincie Noord-Brabant zitting hebben. Onder de koepelstichting zijn drie dochterstichtingen ingesteld. Deze stichtingen adviseren de Brabantse gemeenten over voorgenomen bedrijfontwikkelingen in het buitengebied.
1. de stichting Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;
2. de stichting Adviescommissie Toerisme & Recreatie;
3. de stichting Adviescommissie Glastuinbouw.
 
1.4 aan huis gebonden bedrijf:
het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid c.q. beperkte bedrijfsmatige opslag, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
 
1.5 aan huis gebonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
 
1.6 aanbouw:
een aan een hoofdgebouw toegevoegd afzonderlijk gebouw dat in functioneel opzicht een integrerend onderdeel van het hoofdgebouw vormt en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.7 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.8 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.9 abiotische waarden:
het geheel van waarden in verband met het abiotisch milieu (= niet levende natuur), in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van (ontwikkelingsmogelijkheden voor) een waardevol biotisch milieu (= levende natuur, gevormd door organismen en leefgemeenschappen);
 
1.10 afhankelijke woonruimte:
een onderdeel van het hoofdgebouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
  
1.11 agrarisch bedrijf:
een bedrijf gericht op het voortbrengen van agrarisch producten door middel van:
het telen of veredelen van gewassen, waaronder begrepen houtteelt, wijnteelt, fruitteelt, sierteelt of bloementeelt;
het houden of fokken van vee, pluimvee of pelsdieren;
nader te onderscheiden in:
grondgebonden bedrijf;
glastuinbouwbedrijf;
niet-grondgebonden bedrijf, niet zijnde intensieve veehouderij;
intensieve veehouderij;
 
1.12 agrarisch bedrijfsgebouw:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
 
1.13 agrarisch bedrijfswoning:
een woning, krachtens het plan toegestaan binnen een agrarisch bouwvlak, en kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is;
 
1.14 agrarisch-technisch hulpbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren, of de toepassing van andere landbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking. Voorbeelden van agrarisch-technische hulpbedrijven zijn: grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), veetransportbedrijven, veehandelsbedrijven;
 
1.15 agrarisch verwant bedrijf
een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden. Voorbeelden van agrarisch verwante bedrijven zijn: dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, stalhouderijen, instellingen voor agrarisch praktijkonderwijs, proefbedrijven, volkstuinen.
 
1.16 agrarische waarden:
de waarden, die rechtstreeks verband houden met de mogelijkheden voor de uitoefening van een doelmatige, agrarische bodem- en/of bedrijfsexploitatie;
 
1.17 ambachtelijk bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken, of herstellen van goederen, alsook
–in verband hiermee als ondergeschikt belang- het verkopen en/of leveren van goederen;  
1.18 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbijbehorende bevestigingsconstructie;
 
1.19 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden;
 
1.20 archeologische verwachtingswaarde:
de aan een gebied toegekende waarden, welke kunnen bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang kunnen zijn en het cultuurhistorisch erfgoed kunnen vertegenwoordigen;
 
1.21 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.22 bebouwingsconcentratie:
een kernrandzone, bebouwingslint of een bebouwingscluster;
 
1.23 bed & breakfast:
bed & breakfast is een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. De accommodatie mag niet over een afzonderlijke keuken beschikken;
 
1.24 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen en aan huis gebonden bedrijven daaronder niet begrepen;
 
1.25 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
1.26 bedrijfshoofd:
de natuurlijke of rechtspersoon voor wiens rekening en op wiens naam het bedrijf wordt geëxploiteerd. Het bedrijfshoofd kan eigenaar, pachter, erfpachter, vruchtgebruiker of trustee zijn;
 
1.27 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
 
1.28 beekdalsysteem:
betreft de landschappelijke begrenzing van een beekdal, waarbinnen ontwikkelingen met betrekking tot het watersysteem, de natuur, het landschap en extensieve recreatie-vormen plaatsvinden;
 
1.29 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag-, wacht- en administratieruimten en dergelijke;
 
1.30 bestaande situatie:
t.a.v. bebouwing
bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
t.a.v. gebruik
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
 
1.31 beschermingsgebied natte natuurparel:
een beschermingszone van gemiddeld 500 meter rondom de "natte natuurparels" welke bedoeld is om te voorkomen dat de natte natuurparels verder verdrogen en het behoud van de aanwezige specifieke bodemopbouw en specifieke hydrologische karakteristieken;
 
1.32 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.33 bestemmingsplan:
de geometrische bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0845.BP2016BGSMGWOLFDR-VA01;
 
1.34 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.35 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
 
1.36 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand of een aangebouwd gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en/of functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.37 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.38 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.39 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.40 bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.41 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.42 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.43 chalet:
een recreatieverblijf, niet zijnde een kampeermiddel of stacaravan, dat naar de aard en inrichting is bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben. gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond en met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
 
1.44 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;
 
1.45 dagrecreatie:
recreatieve activiteit die plaats vindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang;
 
1.46 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.47 differentiatievlak:
een op de verbeelding aangegeven en binnen het bouwvlak gelegen vlak waarmee de gronden zijn aangeduid waarop uitsluitend permanente teeltondersteunende voorzieningen, geen kassen zijnde, mogen worden opgericht;
 
1.48 duurzame locatie intensieve veehouderij:
een bestaand agrarisch bouwblok met een zodanige ligging dat het zowel vanuit milieu-oogpunt (ammoniak, stank en dergelijke) als vanuit ruimtelijk oogpunt (natuur, landschap en dergelijke) verantwoord is om het te laten groeien tot een bouwblok van maximaal 1,5 hectare voor een intensieve veehouderij;
 
1.49 ecologische verbindingszone:
zone die dienst doet als migratieroute voor planten en dieren tussen verschillende natuurgebieden welke deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur. Aanleg van verbindingszones heeft als doel barrières tussen deze gebieden op te heffen. De zone moet zowel in kwalitatief als in kwantitatief opzicht zijn ingericht en beheerd volgens de eisen van de doelsoorten;
 
1.50 erfbeplanting:
afschermende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een agrarisch bedrijf, een niet-agrarisch bedrijf of een woning;
 
1.51 extensieve recreatie:
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;
 
1.52 extensiveringsgebied:
ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt;
 
1.53 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met twee of meer wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.54 gekoppeld bouwvlak
een bouwvlak waarbinnen één (agrarisch) bedrijf of woning is toegestaan met bijbehorende bebouwing;
 
1.55 geurgevoelig object:
gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;
 
1.56 gevellijn:
een denkbeeldige lijn, strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw tot aan de perceelsgrens;
 
1.57 glastuinbouw:
een (niet-grondgebonden) agrarisch bedrijf waarin de productie geheel of in overwegende mate plaatsvindt in kassen of permanent aanwezige tunnels, met een hoogte van 1 meter of meer;
 
1.58 groepsaccommodatie:
een accommodatie waarbij door een groep gezamenlijk van voorzieningen gebruik wordt gemaakt en waar logiesgelegenheden aanwezig zijn voor groepen personen.
 
1.59 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf, niet zijnde een veehouderij. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen overwegend rechtstreeks in de grond zijn geplant eventueel in combinatie met teeltondersteunende voorzieningen.
 
1.60 hartlijn:
het midden van de leiding;
 
1.61 hoge tunnels:
zie teeltondersteunende kas;
 
1.62 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk is aan te merken;
 
1.63 horeca
het bedrijfsmatig voor gebruik ter plaatse verstrekken van dranken en van in dezelfde onderneming bereide maaltijden en andere etenswaren, het voorgaande al dan niet in combinatie met het exploiteren van een zaalaccommodatie en het bedrijfsmatig verstrekken van overnachtingsmogelijkheden. Hieronder wordt niet verstaan functies als discotheek, nachtclubs, speelautomatenhallen e.d.;
 
1.64 hydrologisch neutraal ontwikkelen:
de ontwikkeling mag geen hydrologische achteruitgang aan de randen van het plangebied ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg hebben;
 
1.65 intensieve veehouderij:
een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf voor het houden van (vlees)vee en pluimvee - zelfstandig of als neventak-, waarbij dit houden van vee en pluimvee geheel of nagenoeg
geheel plaatsvindt in gebouwen. Onder intensieve veehouderijen wordt tevens nertsenhouderijen verstaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat aan artikel 1.65 een zinsnede wordt toegevoegd welke als volgt luidt: Geiten- en schapenhouderijen zijn hiervan uitgesloten
 
1.66 inwoning:
het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat dit slechts toegestaan is in het hoofdgebouw, met dien verstande dat woningsplitsing en/of kamerbewoning niet is toegestaan;
 
1.67 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen gebouw zijnde,
één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 
1.68 kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen dan wel zomerhuisjes, chalets en trekkershutten ten behoeve van recreatief nachtverblijf, waarbij tevens ondersteunende dagrecreatieve voorzieningen mogen worden ontplooid;
 
1.69 karakteristieke boerderij:
een kenmerkend type boerderij (langgevel-, kortgevel- of een langgevelboerderij) waarbij de woning en de bedrijfsruimten achter elkaar staan en waarbij alle deuren zich veelal in een lange zijgevel, een van de langgevels, bevinden;
 
1.70 kas:
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten. Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (>1,5 meter) worden tevens beschouwd als een kas
 
1.71 kunstwerken:
creatieve voortbrengselen van de beeldende kunst inhouden zoals beeldhouwwerken, schilderijen en andere kunstzinnige objecten;
 
1.72 landbouwontwikkelingsgebied:
ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat landbouw dat geheel of gedeeltelijk voorziet, of in het kader van de reconstructie zal voorzien, in de mogelijkheid tot uitbreiding of hervestiging van intensieve veehouderij;
 
1.73 landschappelijke waarde:
bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;
 
1.74 landschapselementen:
groenelementen met landschappelijke waarden die bepalend zijn voor het omliggende landschap en in hoofdzaak bestaan uit m.n. inheemse beplanting in de vorm van struiken, bomen en kruidenlaag;
 
1.75 maatschappelijk:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten behoeve van deze voorzieningen;
 
1.76 manege:
een bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructie in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf of aan derden met eigen paarden en het bieden van huisvesting aan die paarden.
 
1.77 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
 
1.78 mestverwerking:
het door middel van chemische, fysische en/of biologische behandeling omzetten van kippenmest en/of varkensdrijfmest in relatief droge producten ten behoeve van de bemesting van de bodem en/of producten die een ander toepassingsgebied hebben;
 
1.79 natuurbegraafplaats:
een terrein dat deel uitmaakt van een bos- en/of natuurgebied waar mensen worden begraven, waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van onbehandelde/onbewerkte natuurlijke materialen;
 
1.80 nevenactiviteit:
activiteiten waarvoor een gedeelte van de vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen als zodanig mag worden gebruikt en die uitgevoerd worden naast het eigenlijke beroep of de hoofdactiviteit, ze zijn ondergeschikt aan de primair toegekende functie (vaak agrarisch);
 
1.81 niet - grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of overwegend plaatsvindt in gebouwen of los van het voortbrengend vermogen van de open grond niet zijnde een intensieve veehouderij;
 
1.82 natte natuurparel:
een natuurlijke eenheid of bos- en natuurgebieden met specifieke omstandigheden van de bodem of het (grond)water. Natte natuurparels maken deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur;
 
1.83 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige biotopen bijzondere flora en fauna, ecologische samenhangen en structuren;
 
1.84 nieuwvestiging agrarisch bedrijf:
de situering van een agrarisch bouwvlak op gronden die volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een bouwvlak;
 
1.85 noodzaak agrarisch bedrijf:
noodzaak vanuit een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of –ontwikkeling;
 
1.86 omschakeling agrarisch bedrijf:
het binnen een bestaand bouwvlak geheel dan wel in overwegende mate overstappen van een grondgebonden agrarisch bedrijf naar een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf of andersom, waarbij het overstappen van een grondgebonden bedrijf naar een niet-grondgebonden bedrijf wordt aangemerkt als intensivering;
 
1.87 ondergeschikte activiteit:
een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard , omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft;
 
1.88 ondergronds bouwwerk:
een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil;
 
1.89 overige teeltondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen die niet onder één van de categorieën tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, permanente teeltondersteunende voorzieningen of teeltondersteunende kassen vallen. Als voorbeeld hiervoor kunnen stellages met regenkappen bij de grondgebonden teelt van zachtfruit en boomteelthekken buiten het bouwvlak rondom boomteeltpercelen genoemd worden;
 
1.90 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en omsloten door maximaal één wand of meerdere wanden wanneer de overkapping tegen bestaande wanden wordt gebouwd zonder op deze wanden te rusten;
 
1.91 paardenbak:
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining;
 
1.92 paardenfokkerij:
een (agrarisch) bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen worden verricht aan en/of met paarden die primair gericht zijn op het fokken van paarden en pony's;
 
1.93 paardenhouderij:
een bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen worden verricht aan en/of met paarden die primair gericht zijn op het stallen en of verhandelen van paarden en pony's;
 
1.94 perceelgrens:
een grenslijn tussen aaneengesloten eigendommen;
 
1.95 permanente bewoning:
permanente bewoning van een woning of een recreatieverblijf door eenzelfde persoon of groep van personen, terwijl elders niet daadwerkelijk over een hoofdverblijf wordt beschikt;
 
1.96 permanente teeltondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen die langer dan 6 maanden, worden gebruikt zoals bakken op stellingen en containervelden;
 
1.97 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
 
1.98 recreatie:
vrijetijdsbesteding zoals verblijfsrecreatie, dagrecreatie, agrotoerisme en extensief recreatief medegebruik zoals wandelen, fietsen, paardrijden, vissen, zwemmen, roeien, kanoën etc.;
 
1.99 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
 
1.100 recreatieve bewoning:
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
 
1.101 recreatiewoning:
een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie ten dienste van een huishouden dat zijn hoofdverblijf elders heeft;
 
1.102 Regeling Beëindiging veehouderijtakken (RBV):
RBV 1 werd opengesteld in voorjaar 2001, en RBV 2 werd opengesteld in nazomer 2001. De RBV is een onderdeel van het flankerend beleid bij de Meststoffenwet en de Wet Herstructurering Varkenshouderij (WHV). De belangrijkste doelen van de RBV zijn een bijdrage leveren aan de verdwijning van het overschot aan dierlijke mest en ondernemers in staat stellen op een sociaal verantwoorde wijze te stoppen met de betreffende intensieve veehouderij(tak). Nevendoelstellingen hebben betrekking op stimuleren van de Ecologische Hoofd Structuur (EHS), het verbeteren van de structuur van de intensieve veehouderij en het leveren van een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit in de reconstructiegebieden;
 
1.103 schuilgelegenheid:
overdekte ruimte, aan maximaal drie zijden omsloten door wanden, waarvan dieren gebruik moeten kunnen maken in geval van weidegang of mensen, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter. In de schuilgelegenheid is geen opslag toegestaan;
 
1.104 site-sharing:
het delen van antenne-opstelpunten;
 
1.105 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.106 stacaravan:
een onderkomen, onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien dit onderkomen wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt het voor de toepassing van dit plan aangemerkt als stacaravan;
 
1.107 standplaats:
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;
 
1.108 statische opslag (binnenopslag):
de binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke. De opslag mag niet zijn bedoeld voor handel;
 
1.109 teeltfolies:
uitgespreide folies dienend, als afdek- en/of ondermateriaal, ter bescherming voor vollegrondsteelten alsmede, in voorkomende gevallen, tot bescherming van de omgeving en/of bodem tegen milieubelastende stoffen;
 
1.110 teeltondersteunende kas:
teeltondersteunende voorziening, bestaande uit een kas, voor een volle grondstuinbouwbedrijf of boomteeltbedrijf. Hieronder worden ook schuurkassen, permanente tunnel- of boogkassen begrepen;
 
1.111 teeltondersteunende voorzieningen:
een voorziening in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:
verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en
–verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen van onkruidbestrijding, effectief omgaan met water);
in de vorm van:
permanent teeltondersteunende voorzieningen, die voor onbepaalde tijd worden gebruikt;
tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, met een maximum van 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik. Hieronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten;
 
1.112 trekkershut:
een recreatiewoonverblijf van eenvoudige constructie, zonder sanitaire voorzieningen en beperkte omvang (maximaal 20 m²) ten behoeve van passanten;
 
1.113 tuin:
de gronden van een bouwperceel behorende bij een woning, voorzover gelegen buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
 
1.114 tuincentrum
een detailhandelbedrijf gericht op het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop van:
1. levend materiaal, waaronder in ieder geval begrepen zaden, bollen en knollen, bomen heesters en coniferen, vaste planten en kamerplanten, eenharige en tropische buitenplanten, snijbloemen, kleine huisdieren, alsmede;
2. niet-levend materiaal, waaronder in ieder geval begrepen meststoffen, gewasbeschemingsmiddelen, grondproducten, potterie, cadeau-, sfeer- en interieurartikelen, glas- en aardewerk, kerst- en paasartikelen, schoonmaakartikelen en -middelen, vijvermaterialen en bestratingsmateriaal, blokhutten, kastjes, serres met tuinhout, tuingereedschappen, (tuin)verlichting, tuinmeubelen en terrasaankleding, dierbenodigdheden, tuin- en outdoorkleding (met inbegrip van schoeisel) en tuinhuisjes;
3. de verhuur van machines, gereedschappen en aanhangers, het aanbieden van activiteiten op het gebied van tuinarchitectuur en tuinlease.
 
1.115 tunnel- en boogkassen:
verankerde menstoegankelijke kassen met een tijdelijk karakter, behorende bij een vollegrondsgroente-, fruit-, bloemen-, planten- en boomteeltbedrijf ter teeltondersteuning;
 
1.116 uitbouw:
de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.117 veldschuur:
een vrij in het open veld staande schuur, die uitsluitend wordt gebruikt voor het onderbrengen van vee tegen weersinvloeden en/of voor de opslag van agrarische producten en/ of voor de opslag van agrarische werktuigen;
 
1.118 verblijfsrecreatie:
vormen van recreatie die mede gericht zijn op verstrekken van nachtverblijf;
 
1.119 verbrede landbouw:
het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwblok, die ruimtelijk inpasbaar zijn en verbonden zijn aan de bestaande en te behouden agrarische bedrijfsvoering. Voorbeelden van verbrede landbouw zijn: agrotoerisme, zorgboerderijen, boerderijwinkels, boerengolf, educatieve en/of recreatieve activiteiten;
 
1.120 verkoop streekeigen agrarische producten:
het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf/in de regio zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf/ in de regio zijn verwerkt of bewerkt;
 
1.121 verwevingsgebied:
ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied, gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur. Hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij is mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten;
 
1.122 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van tenminste één volledige arbeidskracht en een minimale omvang heeft van 12 NGE en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen in zowel bedrijfs-economisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze;
 
1.123 voorzieningen van algemeen nut:
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
 
1.124 vormverandering van het bouwvlak
wijziging van de begrenzing van een bouwvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte;
 
1.125 water
grondoppervlak dat in principe bedekt met water. Rivier, kanaal, beek, meer en oppervlaktewater in algemene zin;
 
1.126 waterberging
tijdelijke opslag van water, waarbij de hoeveelheid water wordt opgenomen in de waterlopen en de bodem in een gebied.
 
1.127 waterhuishoudkundige voorzieningen:
waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit;
 
1.128 wet/wettelijke regelingen:
indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;
 
1.129 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de zelfstandige huisvesting van een huishouden;
 
1.130 woon- en leefklimaat:
onder een goed woon- en leefklimaat wordt verstaan dat er een toetsing plaatsvindt aan de geldende normen voor geur, bodem, geluid en luchtkwaliteit;
 
1.131 zomerhuisje:
een recreatieverblijf, niet zijnde een kampeermiddel of stacaravan, dat naar de aard en inrichting is bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond en met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 bruto-/netto glasopstand:
bruto: de totale grondoppervlakte benodigd voor realisatie van een compleet glastuinbouwbedrijf of glastuinbouwgebied (kasoppervlakte, bedrijfsschuur, erf, waterberging, groenstroken, infrastructuur);
netto: het precieze aantal m² kasoppervlakte van een glastuinbouwbedrijf, welke op de verbeelding is aangegeven middels een aanduiding 'glastuinbouw';
 
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren en dakvlakken, inclusief erkers en dakkapellen met dien verstande dat bij woonruimten in gebouwen, die niet uitsluitend voor bewoning zijn bestemd, de inhoud van de woning wordt gemeten boven de afgewerkte vloer van de woonlaag c.q. woonlagen;
 
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.7 afstand tot de bouwperceelsgrens:
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
 
2.8 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
 
2.9 peil:
voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang, vermeerderd met 0,2 meter;
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein, vermeerderd met 0,2 meter;
 
2.10 vloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte van een gebouw is de som van de bruto-vloeroppervlakten van alle tot het gebouw behorende binnenruimten en geeft de grootte van het gebouw weer. De vloeroppervlakte wordt in vierkante meter (m²) uitgedrukt. Berekeningen: Lengten in één richting tenminste in decimeters bepalen. Product van lengten in twee richtingen, tenminste in centimeters bepalen;
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Agrarisch met waarden – Landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een agrarische bedrijfsuitoefening;
  2. agrarisch gebruik;
  3. een grondgebonden bedrijf;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie', een bebouwingsconcentratie;
  5. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in de bedrijfswoning met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van de beroepsmatige activiteiten, maximaal 100 m2 van het vloeroppervlak per woning bedraagt en uitgevoerd wordt door de bewoner;
  6. wonen in een bedrijfswoning;
  7. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – wijnboerderij’: tevens een agrarisch bedrijf in hoofdzaak gericht op het telen van wijn;
  8. een bed&breakfast accommodatie in een bedrijfswoning met maximaal 5 kamers en voor maximaal 10 personen;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van struweelvogels, het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van struweelvogels;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  13. het bewerken van ter plaatse geproduceerde producten;
  14. verkoop van zelfvoortgebrachte of streekeigen producten als ondergeschikte nevenactiviteit tot maximaal 100 m2;
  15. agrarisch natuurbeheer en/of landschapsbeheer;
  16. extensief dagrecreatief medegebruik;
  17. paden en wegen en parkeervoorzieningen;
  18. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen
Het oprichten van gebouwen is niet toegestaan.
 
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat uitsluitend permanente, open groeiondersteunende voorzieningen zijn toegestaan ten behoeve van de fruitteelt (waaronder druiven) met een maximale hoogte van 2 m.
 
3.4.3 Het oprichten van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn buiten het bouwvlak toegestaan indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. deze voorzieningen niet langer dan 6 maanden ter plaatse aanwezig zijn;
  2. deze voorzieningen noodzakelijk zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  3. deze voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  4. de hoogte van de teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 meter, met uitzondering van hagelnetten waarvan de hoogte niet meer dan 5 meter mag bedragen ;
  5. geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden vereist is;
  6. ingeval er sprake is van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, geldt een maximum van 4 hectare;
  7. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  8. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. de afwijking kan plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', mits de agrariër bij aantasting mitigerende en/of compenserende maatregelen treft op het perceel.
3.4.4 Schuilgelegenheden voor dieren
Het oprichten van schuilgelegenheden voor dieren buiten het bouwvlak is toegestaan, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden: een bebouwingsconcentratie worden opgericht;
  1. de schuilgelegenheid mag uitsluitend binnen een bebouwingsconcentratie worden opgericht;
  2. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te worden aangetoond;
  3. de oppervlakte van een veldkavel dient ten minste 1 hectare te bedragen;
  4. de afstand tot de waterlopen dient minimaal 4 meter te bedragen;
  5. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter;
  6. de maximale oppervlakte bedraagt 12 m²;
  7. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast.
3.4.5 De aanleg van een paardenbak
De aanleg van een paardenbak buiten het bouwvlak is toegestaan, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. er dient te worden aangetoond dat de paardenbak niet binnen het agrarische bouwvlak of een ander bouwvlak uit een andere bestemming kan worden gesitueerd;
  2. de paardenbak dient binnen een zone van 30 meter tot de grens van een agrarisch bouwvlak of van een bouwvlak van een andere aangrenzende bestemming te worden gesitueerd;
  3. mag uitsluitend een onoverdekte paardenbak betreffen;
  4. de oppervlakte dient maximaal 1000 m² te bedragen;
  5. per locatie is slechts 1 paardenbak toegestaan;
  6. het een hobbymatige activiteit betreft;
  7. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  8. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  9. op de locatie mogen geen voorzieningen dan wel bouwwerken worden opgericht anders dan een open afrastering van de paardenbak tot een hoogte van maximaal 1,5 meter;
  10. de minimale afstand van de paardenbak tot de as van de weg dient 20 meter te bedragen;
  11. de minimale afstand van de paardenbak tot de woningen van derden dient 20 meter te bedragen;
  12. lichtmasten zijn niet toegestaan;
  13. de paardenbak dient getoetst te worden door Welstand;
  14. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast.
3.5 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. detailhandel met uitzondering van de verkoop van streekeigen producten;
  2. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  3. seksinrichtingen;
  4. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak;
  5. vergraven, egaliseren, graven van sloten, dempen van sloten/poelen, rooien, omzetting van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt, verandering perceelsindeling binnen de gronden met de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied';
  6. diepploegen, egaliseren, indrijven, draineren, onderbemalen, dempen poelen, omzetten van grasland naar bouwland, omzetten van grasland naar boomteelt en/of sierteelt, verharden oppervlakte en aanleg leidingen binnen gronden met de aanduiding 'beschermingsgebied natte natuurparel';
3.6 Afwijking van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
3.6.1 Nevenactiviteiten binnen bebouwingsconcentraties
De volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan:
  1. niet aan het buitengebied gebonden bedrijven in de vorm van de categorie 1 en 2 bedrijven conform de in bijlage 2 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  2. agrarisch-verwante bedrijven en agrarisch-technische bedrijven, waarbij de bedrijven met een grote verkeersaantrekkende werking zoals loon- en grondverzetbedrijven zich uitsluitend kunnen vestigen in de bebouwingsconcentraties aan grote doorgaande wegen;
  3. verblijfsrecreatie (minicamping en/of trekkershutten) met een maximale oppervlakte van 1 hectare, grenzend aan een agrarisch bouwvlak of een bouwvlak met een andere bestemming met eenvoudige voorzieningen op het bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. de al bestaande (mini)campings niet van deze nevenactiviteit gebruik mogen maken;
    2. er maximaal 5 trekkershutten opgericht mogen worden;
    3. een standplaats heeft een minimale oppervlakte van 230 m²;
    4. verblijfsrecreatie uitsluitend plaatsvindt in de periode van 1 maart tot en met 1 november en van 16 december tot en met 16 januari;
    5. de afstand van het terrein tot de woningen van omwonenden dient minimaal 50 meter te bedragen;
    6. er een bedrijfswoning op het betreffende bouwvlak aanwezig is;
    7. er landschappelijke inpassing plaatsvindt van minimaal 30% van de oppervlakte van de minicamping;
  4. dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  5. horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theetuin en een ijs/snackverkooppunt tot maximaal 100 m²;
  6. zorgfuncties en/of maatschappelijke functies tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  7. bij cumulatie van meerdere vormen van nevenactiviteiten/verbrede landbouw dan wel aan huis gebonden beroepen mag het totale daarvoor te gebruiken bruto vloeroppervlak niet meer bedragen dan 400 m² behalve wanneer sprake is van een combinatie met statische opslag of een minicamping. In die gevallen is een maximale oppervlakte van 1000 m² respectievelijk 5000 m² toegestaan.
indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de agrarische bedrijvigheid als hoofdfunctie aanwezig is en blijft;
  2. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast;
  3. door de wijziging geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvindt;
  4. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  5. de aanwezige landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogen niet worden aangetast;
  6. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  7. alleen nevenfuncties die conform het bestemmingsplan voortgezet kunnen worden als vervolgfunctie zijn toegestaan;
  8. de werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend.
3.6.2 Verbrede landbouw
De volgende verbrede landbouwactiviteiten zijn toegestaan:
  1. verblijfsrecreatie (minicamping en/of trekkershutten) met een maximale oppervlakte van 1 hectare, grenzend aan een agrarisch bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. de al bestaande (mini)campings niet van deze nevenactiviteit gebruik mogen maken;
    2. er maximaal 5 trekkershutten opgericht mogen worden;
    3. er op de minicamping maximaal 30 kampeermiddelen, op standplaatsen van minimaal 230 m² per standplaats, geplaatst mogen worden;
    4. verblijfsrecreatie uitsluitend plaatsvindt in de periode van 1 maart tot en met 1 november en van 16 december tot en met 16 januari;
    5. de afstand van het terrein tot de woningen van omwonenden dient minimaal 50 meter te bedragen;
    6. er een bedrijfswoning op het betreffende bouwvlak aanwezig is;
    7. er landschappelijke inpassing plaatsvindt van minimaal 30% van de oppervlakte van de minicamping;
  2. een bed & breakfast accommodatie in bijgebouwen met maximaal 5 kamers voor maximaal 10 personen;
  3. dagrecreatieve voorzieningen, zoals boerengolf en/of educatieve activiteiten tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  4. bij cumulatie van meerdere vormen van nevenactiviteiten/verbrede landbouw dan wel aan huis gebonden beroepen mag het totale daarvoor te gebruiken bruto vloeroppervlak niet meer bedragen dan 400 m² behalve wanneer sprake is van een minicamping. In dat geval is een maximale oppervlakte van 5000 m² toegestaan.
indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast;
  2. door de wijziging mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
  3. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  4. de aanwezige landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogen niet worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  6. de werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden verlenen voor:
  1. voor werken en/of werkzaamheden zoals weergegeven in sub 3.7.1 t/m 3.7.4, met dien verstande dat voor het verharden van minder dan 100 m² buiten het bouwvlak geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden nodig is;
  2. voor tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen;
indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. ingeval er twee of meer aanduidingen op de desbetreffende gronden zijn gelegen, het zwaarste regime geldt;
  2. bij de beoordeling van de werken en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 1, getoetst;
  3. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen.
3.7.1 Historisch landschappelijk gebied
  • afgraven, ophogen;
  • indrijven;
  • onderbemalen;
  • aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • planten, omzetten van grasland naar bouwland;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m²
  • aanleg tijdelijke en/of overige teeltondersteunende voorzieningen.
 
3.7.2 Beschermingsgebied natte natuurparel
  • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven, verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter onder maaiveld;
  • draineren, onderbemalen, aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, dempen poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.
3.7.3 Leefgebied van dassen
  • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren;
  • draineren, onderbemalen, dempen sloten, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • rooien, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m² leidingen leggen;
  • aanleg tijdelijke en/of teeltondersteunende voorzieningen.
 
3.7.4 Leefgebied van struweelvogels
  • rooien, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², aanleg leidingen, veranderen perceelsindeling. 
 
3.8 Sloopvergunning
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag over te gaan tot het geheel of gedeeltelijk slopen van de panden met cultuurhistorische waarden.
Artikel 4 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een agrarische bedrijfsuitoefening;
  2. agrarisch gebruik;
  3. een grondgebonden bedrijf;
  4. wonen in een bedrijfswoning;
  5. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – recreatieverblijven’: maximaal 4 recreatieverblijven;
  6. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – wijnboerderij’: tevens een agrarisch bedrijf in hoofdzaak gericht op het telen van wijn;
  7. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in de bedrijfswoning, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van de beroepsmatige activiteiten, maximaal 100 m2 van het vloeroppervlak per woning bedraagt en uitgevoerd wordt door de bewoner;
  8. een bed&breakfast accommodatie in een bedrijfswoning met maximaal 5 kamers en voor maximaal 10 personen;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie', een bebouwingsconcentratie;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van amfibieën en reptielen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van amfibieën en reptielen;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  13. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van struweelvogels, het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van struweelvogels;
  14. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van kwetsbare soorten', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van kwetsbare soorten;
  15. er plaatse van de aanduiding 'beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  16. het bewerken van ter plaatse geproduceerde producten;
  17. ondergeschikte horeca: het qua aard en omvang beperkt verstrekken – derhalve tot maximaal 100 m2 –van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit in direct verband met andere ter plaatse toegestane hoofdactiviteiten (niet zijnde horeca);
  18. ondergeschikte detailhandel: verkoop van zelfvoortgebrachte of streekeigen producten als ondergeschikte nevenactiviteit tot maximaal 100 m2;
  19. agrarisch natuurbeheer en/of landschapsbeheer;
  20. extensief dagrecreatief medegebruik;
  21. paden en wegen en parkeervoorzieningen;
  22. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  2. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de maximale goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 6 meter en de maximale hoogte bedraagt 11 meter;
  2. de afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen;
  3. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  4. de bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend achter de gevellijn van de aanwezige bedrijfswoning worden gesitueerd.
4.2.3 Bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. één bedrijfswoning is toegestaan;
  2. de maximale goothoogte van bedrijfswoning bedraagt maximaal 6 meter en de maximale hoogte 10 meter;
  3. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m3 exclusief onderkeldering (of inclusief onderkeldering indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie wordt gebruikt) inclusief aan-en uitbouwen of in ieder geval niet meer dan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan en het geen woning betreft welke in het verleden gesplitst is geweest.
  4. de maximale goothoogte van bijgebouwen bedraagt 3,5 meter en de maximale hoogte 6 meter;
  5. het gezamenlijk oppervlakte aan bijgebouwen mag maximaal 100 m2 bedragen;
  6. afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  7. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  8. indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan de voorgeschreven afstand, dan dient deze bestaande afstand als minimale afstand te worden aangehouden;
  9. de afstand van de bedrijfswoning tot de weg is gelijk aan de afstand welke aanwezig is op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan;
  10. bedrijfswoningen en/of vrijstaande bijgebouwen mogen niet vóór de gevellijn gebouwd worden. Indien er geen gevellijn is opgenomen dienen de woningen in de lijn van de omliggende woningen te worden gesitueerd.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 12 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de gevellijn niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  3. bij de bedrijfswoning mag één carport of overkapping worden gebouwd met dien verstande dat:
    1. de gevellijn niet mag worden overschreden;
    2. de carport of overkapping uitsluitend mag worden gebouwd met een plat dak;
    3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
    4. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m²;
  4. afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen welke op de perceelsgrens gebouwd mogen worden;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  6. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m²;
  7. sleufsilo's, mestsilo's en (folie)mestbassins, paardenbakken, containervelden, waterbassins en kadaverplaatsen moeten worden aangelegd binnen het bouwvlak.
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat uitsluitend permanente, open groeiondersteunende voorzieningen zijn toegestaan ten behoeve van de fruitteelt (waaronder druiven) met een maximale hoogte van 2 m.
 
4.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
4.4 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
4.4.1 Schuilgelegenheden voor dieren
Het oprichten van schuilgelegenheden voor dieren buiten het bouwvlak is toegestaan, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de schuilgelegenheid mag uitsluitend binnen een bebouwingsconcentratie worden opgericht;
  2. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te worden aangetoond;
  3. de oppervlakte van een veldkavel dient ten minste 1 hectare te bedragen;
  4. de afstand tot de waterlopen dient minimaal 4 meter te bedragen;
  5. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter;
  6. de maximale oppervlakte bedraagt 12 m²;
  7. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast.
4.4.2 Het verhogen van bedrijfsgebouwen
De bestaande goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen worden vergroot, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale goothoogte bedraagt 7 meter;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter;
  3. aangetoond dient te worden dat het verhogen van bedrijfsgebouwen functioneel noodzakelijk is;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.
4.4.3 Verkleining afstand perceelsgrenzen
Verkleining van de afstand van gebouwen tot de perceelsgrenzen tot minder dan 1 meter is mogelijk, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de verkleining is noodzakelijk voor de bedrijfsvoering;
  2. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast.
4.5 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. detailhandel met uitzondering van de verkoop van streekeigen producten;
  2. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  3. seksinrichtingen;
  4. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak;
  5. het gebruik van gebouwen, behoudens de bedrijfswoning en behoudens het bepaalde in 3.1 onder e, voor permanente of tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid;
  6. aanleg van tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen;
  7. vergraven, egaliseren, graven van sloten, dempen van sloten/poelen, rooien, omzetting van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt, verandering perceelsindeling binnen de gronden met de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied'.
4.6 Afwijking van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
4.6.1 Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen
Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen is toegestaan, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 100 m2 van de woning en/of bijgebouwen;
  2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
  3. hierdoor geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt wordt;
  4. alleen ondergeschikte detailhandel die rechtstreeks verband houdt met het ter plaatse uitgeoefende beroep of bedrijf is toegestaan;
  5. de activiteit dient te worden uitgeoefend door de bewoner;
  6. de activiteit mag uitsluitend worden uitgeoefend in de vorm van de categorie 1 en 2 bedrijven conform de in bijlage 2 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
  7. horeca is niet toegestaan;
  8. het beroep of bedrijf mag geen publieksgericht karakter en geen onevenredig verkeersaantrekkende werking hebben;
  9. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  10. buitenopslag is niet toegestaan;
  11. reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
  12. laden en lossen mag uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden;
  13. de activiteit milieuhygiënisch aanvaardbaar is.
4.6.2 Nevenactiviteiten binnen bebouwingsconcentraties
De volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan:
  1. niet aan het buitengebied gebonden bedrijven in de vorm van de categorie 1 en 2 bedrijven conform de in bijlage 2 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  2. agrarisch-verwante bedrijven en agrarisch-technische bedrijven, waarbij de bedrijven met een grote verkeersaantrekkende werking zoals loon- en grondverzetbedrijven zich uitsluitend kunnen vestigen in de bebouwingsconcentraties aan grote doorgaande wegen tot een maximale oppervlakte van 400 m² ;
  3. statische opslag tot een maximale oppervlakte van 1000 m², mits het geen handelsactiviteiten betreft;
  4. verblijfsrecreatie (minicamping en/of trekkershutten) met een maximale oppervlakte van 1 hectare, grenzend aan een agrarisch bouwvlak of een bouwvlak met een andere bestemming met eenvoudige voorzieningen op het bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. de al bestaande (mini)campings niet van deze nevenactiviteit gebruik mogen maken;
    2. er maximaal 5 trekkershutten opgericht mogen worden;
    3. een standplaats heeft een minimale oppervlakte van 230 m²;
    4. verblijfsrecreatie uitsluitend plaatsvindt in de periode van 1 maart tot en met 1 november en van 16 december tot en met 16 januari;
    5. de afstand van het terrein tot de woningen van omwonenden dient minimaal 50 meter te bedragen;
    6. er een bedrijfswoning op het betreffende bouwvlak aanwezig is;
    7. er landschappelijke inpassing plaatsvindt van minimaal 30% van de oppervlakte van de minicamping;
  5. groepsaccommodatie tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  6. een bed & breakfast accommodatie in bijgebouwen met maximaal 5 kamers voor maximaal 10 personen;
  7. dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  8. horeca ten dienste van recreatie, zoals een theetuin en een ijs/snackverkooppunt tot maximaal 100 m²;
  9. zorgfuncties en/of maatschappelijke functies tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  10. bij cumulatie van meerdere vormen van nevenactiviteiten/verbrede landbouw dan wel aan huis gebonden beroepen mag het totale daarvoor te gebruiken bruto vloeroppervlak niet meer bedragen dan 400 m² behalve wanneer sprake is van een combinatie met statische opslag of een minicamping. In die gevallen is een maximale oppervlakte van 1000 m² respectievelijk 5000 m² toegestaan.
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het agrarisch bouwvlak behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast;
  2. door de wijziging mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
  3. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Parkeervoorzieningen ten behoeve van een activiteit behorend bij een aanduiding agrarisch bouwvlak dienen binnen dit agrarische bouwvlak te worden gerealiseerd;
  4. de aanwezige landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogen niet worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  6. grenzend aan en/of liggend binnen een agrarisch bouwvlak zijn alleen nevenfuncties die conform het bestemmingsplan voortgezet kunnen worden als vervolgfunctie toegestaan;
  7. de werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend.
4.6.3 Verbrede landbouw
De volgende verbrede landbouwactiviteiten zijn toegestaan:
  1. verblijfsrecreatie (minicamping, camperplaatsen en/of trekkershutten) met een maximale oppervlakte van 1 hectare, grenzend aan en/of liggend binnen een agrarisch bouwvlak met dien verstande dat:
    1. de al bestaande (mini)campings niet van deze nevenactiviteit gebruik mogen maken;
    2. er maximaal 5 trekkershutten opgericht mogen worden;
    3. er maximaal 10 camperplaatsen opgericht mogen worden;
    4. een standplaats op een minicamping heeft een minimale oppervlakte van 230 m² en een camperplaats heeft een minimale oppervlakte van 100 m2;
    5. verblijfsrecreatie uitsluitend plaatsvindt in de periode van 1 maart tot en met 1 november en van 16 december tot en met 16 januari;
    6. de afstand van het terrein tot de woningen van omwonenden dient minimaal 50 meter te bedragen;
    7. er een bedrijfswoning op het betreffende bouwvlak aanwezig is;
    8. er landschappelijke inpassing plaatsvindt van minimaal 30% van de oppervlakte van de minicamping;
  2. een bed & breakfast accommodatie in bijgebouwen met maximaal 5 kamers voor maximaal 10 personen. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in het hoofdgebouw;
  3. dagrecreatieve voorzieningen, zoals educatieve activiteiten tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  4. bij cumulatie van meerdere vormen van nevenactiviteiten/verbrede landbouw dan wel aan huis gebonden beroepen mag het totale daarvoor te gebruiken bruto vloeroppervlak niet meer bedragen dan 400 m² behalve wanneer sprake is van een minicamping. In dat geval is maximaal een oppervlak van 5000 m² voor nevenactiviteiten toegestaan waarvan minimaal 4600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van de minicamping.
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de overige gronden van deze bestemming worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende gebiedsgerichte bestemmingen;
  2. door de wijziging mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
  3. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  4. de aanwezige landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogen niet worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  6. de werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend.
4.6.4 Tijdelijke huisvesting van seizoenarbeiders
Tijdelijke huisvesting van seizoenarbeiders is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. Huisvesting in bedrijfsgebouw onder de volgende voorwaarden:
    1. een dergelijke huisvesting noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;
    2. de huisvesting uitsluitend werknemers betreft die alleen binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn werkzaamheden verrichten. Dit dient te allen tijde door de ondernemer te kunnen worden aangetoond middels het bijhouden van een nachtregistratie;
    3. de huisvesting niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar bedraagt. In uitzonderlijke gevallen kan de periode worden verlengd tot maximaal 8 maanden. Het opstellen van een bedrijfsplan is dan noodzakelijk. Daarnaast dient in deze gevallen de Stichting Advisering Buitengebied (SAB) om advies te worden gevraagd;
    4. de huisvesting kan plaatsvinden in een bestaand, een uit te breiden dan wel een nieuw op te richten bedrijfsgebouw of een gedeelte daarvan, met dien verstande dat de gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van het nachtverblijf niet meer bedraagt dan 10-15 m2 per persoon;
    5. er geen sprake is van zelfstandige wooneenheden;
    6. het maximaal aantal personen dat gehuisvest wordt niet meer dan 20 bedraagt;
    7. de afwijking kan uitsluitend worden verleend indien is aangetoond dat voldoende structurele voorzieningen ten behoeve van de tijdelijke huisvesting ontbreken;
    8. het agrarische bedrijf dient de hoofdfunctie te blijven. De huisvesting van seizoensarbeiders dient gekoppeld te zijn aan een nog in werking zijnd agrarisch bedrijf. Bij beëindiging van de agrarische functie is het huisvesten van seizoenarbeiders niet meer toegestaan;
    9. de huisvesting dient vooraf te worden getoetst op de algemene criteria, zoals (externe) veiligheid, hygiëne, lucht, bodem, riolering, water, verkeer, geluid, natuur en landschap en milieuzonering;
    10. er dient voorzien te worden in voldoende adequate parkeerplaatsen binnen het bouwvlak, waarbij dient te worden uitgegaan van 1 parkeerplaats per bed;
    11. burgemeester en wethouders trekken de afwijking in, indien de daaraan ten grondslag liggende tijdelijk grote arbeidsbehoefte niet meer aanwezig is, dan wel onvoldoende inspanningen geleverd zijn om in meer structurele vormen van huisvesting te voorzien.
4.6.5 Een andere vorm van agrarisch bedrijf
Het wijzigen van de aanduiding ten behoeve van een ander type agrarisch bedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden belemmerd;
  2. het initiatief dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  3. bestaande natuur- en/of landschappelijke waarden mogen niet in onevenredige mate worden aangetast;
  4. de verkeerstaantrekkende werking van de nieuwe bedrijfsvorm niet onevenredig toeneemt en bovendien past bij de ontsluitingssituatie ter plaatse;
  5. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
 
4.7.1 Specifieke gebruikregels
Het is verboden het volgende werk en/of de volgende werkzaamheden uit te voeren binnen de betreffende aanduidingen:
  1. vergraven, egaliseren, graven van sloten, dempen van sloten/poelen, rooien, omzetting van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt, verandering perceelsindeling binnen de gronden met de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied';
  2. aanleggen van tijdelijke en/of overige teeltondersteunende voorzieningen binnen gronden met de aanduiding 'leefgebied kwetsbare soorten';
  3. aanleggen van tijdelijke en/of overige teeltondersteunende voorzieningen binnen gronden met de aanduiding 'leefgebied van amfibieën en reptielen'.
4.7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden verlenen voor:
een werk en/of werkzaamheden zoals weergegeven in 4.7.3 t/m 4.7.9 en tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen;
indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. ingeval er twee of meer aanduidingen op de desbetreffende gronden zijn gelegen, het zwaarste regime geldt;
  2. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 1, getoetst;
  3. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  4. indien het een werk en/of werkzaamheden binnen de aanduidingen 'archeologische verwachtingswaarde 2' betreft, waarbij de ingrepen groter zijn dan ter plaatse is toegestaan, dient door middel van archeologisch onderzoek te worden aangetoond dat deze archeologische waarden niet worden aangetast.
4.7.3 Historisch landschappelijk gebied
-afgraven, ophogen;
-indrijven;
-onderbemalen;
-aanbrengen oeverbeschoeiing;
-planten, omzetten van grasland naar bouwland;
-verharden oppervlakte van meer dan 100 m²;
 
4.7.4 Archeologische verwachtingswaarde 2
-ingrepen die groter of gelijk zijn dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidig maaiveld;
-afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
-draineren, onderbemalen, graven sloten;
-leidingen leggen, verharden oppervlakte van meer dan 100 m².
 
4.7.5 Beschermingsgebied natte natuurparel
-afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven, verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter onder maaiveld;
-draineren, onderbemalen, aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, dempen poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
-omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
-verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.
 
4.7.6 Leefgebied van amfibieën en reptielen
-afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven
-draineren, onderbemalen, dammen, stuwen, graven van sloten, dempen van sloten, dempen van poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
-rooien, planten, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
-verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.
 
4.7.7 Leefgebied van dassen
-afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren;
-draineren, onderbemalen, dempen sloten, aanbrengen oeverbeschoeiing;
-rooien, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
-verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen.
 
4.7.8 Leefgebied van struweelvogels
-rooien, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
-verharden oppervlakte van meer dan 100 m², aanleg leidingen, veranderen perceelsindeling.
 
4.7.9 Leefgebied van kwetsbare soorten
-afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
-draineren, onderbemalen, aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, dempen poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
-rooien, planten, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
-verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.
 
4.7.10 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 4.7.1 en de omgevingsvergunningplicht in artikel 4.7.2 zijn niet van toepassing op het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden die:
  1. binnen het bouwvlak worden uitgevoerd;
  2. minder dan 100 m² bedragen en buiten het bouwvlak worden uitgevoerd;
  3. van ondergeschikte betekenis zijn;
  4. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  5. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  6. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
4.8 Wijzigingsbevoegdheden
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen ten behoeve van:
 
4.8.1 Vormverandering en/of vergroting van het bouwvlak ten behoeve van permanente teeltondersteunende voorzieningen
Het veranderen en/of vergroten van het bouwvlak van agrarische bedrijven voor permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, is toegestaan, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het is uitsluitend toegestaan binnen de gronden met de aanduiding 'leefgebied van struweelvogels';
  2. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te worden aangetoond;
  3. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  4. gebouwen mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
  5. vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak en de volwaardigheid van het agrarisch bedrijf;
  6. het bouwvlak dient voor ten minste 50% dezelfde gronden blijven omvatten zoals aangegeven op de verbeelding;
  7. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  8. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. binnen het bouwvlak dient een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - differentiatievlak teeltondersteunende voorzieningen' te worden opgenomen waarmee wordt aangegeven welk gedeelte gebruikt zal worden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  10. de maximale grootte van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - differentiatievlak teeltondersteunende voorzieningen' bedraagt 4 hectare;
  11. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
4.8.2 Vormverandering en/of vergroting van het bouwvlak ten behoeve van permanente teeltondersteunende voorzieningen
Het veranderen en/of vergroten van het bouwvlak van agrarische bedrijven voor permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, is toegestaan, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het is uitsluitend toegestaan binnen de gronden met de aanduiding 'leefgebied van struweelvogels';
  2. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te worden aangetoond;
  3. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  4. gebouwen mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
  5. vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak en de volwaardigheid van het agrarisch bedrijf;
  6. het bouwvlak dient voor ten minste 50% dezelfde gronden blijven omvatten zoals aangegeven op de verbeelding;
  7. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  8. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. binnen het bouwvlak dient een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - differentiatievlak teeltondersteunende voorzieningen' te worden opgenomen waarmee wordt aangegeven welk gedeelte gebruikt zal worden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  10. de maximale grootte van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - differentiatievlak teeltondersteunende voorzieningen' bedraagt 4 hectare;
  11. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
4.8.3 De vormverandering van het bouwvlak ten behoeve van een grondgebonden bedrijf
Het veranderen van het bouwvlak van een grondgebonden bedrijfs is toegestaan, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te worden aangetoond;
  2. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  3. gebouwen mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
  4. het bouwvlak dient voor ten minste 50% dezelfde gronden blijven omvatten zoals aangegeven op de verbeelding;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  6. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  7. de uitbreiding dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  8. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
4.8.4 De vergroting van het bouwvlak ten behoeve van een grondgebonden bedrijf
Het vergroten van het bouwvlak voor een grondgebonden bedrijf is toegestaan, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak en de volwaardigheid van het agrarisch bedrijf;
  2. binnen het vigerende bouwvlak dienen de bebouwingsmogelijkheden volledig benut te zijn;
  3. de oppervlakte van het bouwvlak mag worden vergroot tot 1,5 hectare;
  4. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  5. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  6. de uitbreiding dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  7. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  8. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
4.8.5 De vormverandering van het bouwvlak ten behoeve van een niet-grondgebonden bedrijf, niet zijnde intensieve veehouderij
Het veranderen van het bouwvlak voor een niet-grondgebonden bedrijf, niet zijnde intensieve veehouderij is toegestaan, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te worden aangetoond;
  2. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  3. gebouwen mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
  4. het bouwvlak dient voor ten minste 50% dezelfde gronden blijven omvatten zoals aangegeven op de verbeelding;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  6. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  7. de uitbreiding dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  8. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
4.8.6 De vergroting van het bouwvlak ten behoeve van een niet-grondgebonden bedrijf, niet zijnde intensieve veehouderij
Het vergroten van het bouwvlak voor een niet-grondgebonden bedrijf, niet zijnde intensieve veehouderij is toegestaan, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak en de volwaardigheid van het agrarisch bedrijf;
  2. binnen het vigerende bouwvlak dienen de bebouwingsmogelijkheden volledig benut te zijn;
  3. de oppervlakte van het bouwvlak mag worden vergroot tot 1,5 hectare;
  4. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  5. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  6. de uitbreiding dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  7. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  8. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
4.8.7 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden in de bestemming Wonen
Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden met een bouwvlak en bedrijfswoning in de bestemming Wonen is toegestaan, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
  2. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven;
  3. de wijziging dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  5. er dient een legale bedrijfswoning op het bouwvlak aanwezig te zijn;
  6. ingeval de bedrijfswoning cultuurhistorisch waardevol is, dient minimaal 400 m³ te worden ingezet voor wonen;
  7. de oppervlakte van het bouwvlak dient te worden verkleind ten behoeve van de wijziging naar Wonen;
  8. de woning krijgt de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing';
  9. de overige gronden van deze bestemming worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende gebiedsgerichte bestemmingen;
  10. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
4.8.8 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden in de bestemming Bedrijf binnen bebouwingsconcentratie
De gronden met een agrarisch bouwvlak binnen de aanduiding bebouwingsconcentratie kunnen worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf', ten behoeve van de in bijlage 2 genoemde bedrijven dan wel bedrijfsmatige activiteiten indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. middels een (bedrijfs)plan wordt aangetoond dat de activiteit binnen de bestaande bebouwing zal plaatsvinden;
  2. voormalige agrarische bedrijfsgebouwen met een grotere oppervlakte dan volgens de specifieke functie zijn toegestaan (overtollige bebouwing), moeten worden gesloopt;
  3. de overgebleven voormalige agrarische bedrijfsgebouwen krijgen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing', voor welke geldt dat de bestaande oppervlakte niet mag worden vergroot;
  4. aangetoond wordt dat agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet haalbaar is;
  5. aangetoond wordt dat volledige sanering in redelijkheid niet kan worden verlangd;
  6. de nieuwe functies slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking hebben en dienen aan te sluiten bij het landelijke karakter;
  7. aangetoond dient te worden dat de weg de verkeersafwikkeling voldoende op kan vangen;
  8. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  9. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  10. het bedrijf dient te voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  11. de agrarische bedrijvigheid wordt beëindigd;
  12. er geen beperking plaatsvindt van de omliggende agrarische bedrijven;
  13. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  14. er is geen sprake van buitenopslag;
  15. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
Artikel 5 Bos
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van het bos met de daarop afgestemde bosbouw;
  2. instandhouding van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van struweelvogels', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van struweelvogels;
  7. instandhouding van in het bos aanwezige onverharde wegen;
  8. extensief dagrecreatief medegebruik;
  9. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag niet worden gebouwd.
 
5.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
5.3.1 Bouwwerken van geringe omvang ten behoeve van extensief dagrecreatief medegebruik
Het oprichten van bouwwerken van geringe omvang ten behoeve extensief dagrecreatief medegebruik is toegestaan indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale oppervlakte bedraagt 10 m²;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter, met uitzondering van vogelwachterhuisjes waarvan de maximale bouwhoogte 5 meter mag bedragen;
  3. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt 2 meter.
5.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
  3. vergraven, egaliseren, graven van sloten, dempen van sloten/poelen, rooien, omzetting van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt, verandering perceelsindeling binnen de gronden met de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied'.
5.5 Sloopvergunning
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag over te gaan tot het geheel of gedeeltelijk slopen van de panden met cultuurhistorische waarden.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde – Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:
  1. de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden, in concreto AMK-terreinen en/of terreinen met een hoge verwachting voor Paleolithicum-Neolithicum.
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming, met uitzondering van:
  1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en niet dieper dan ter plaatse van de bestaande fundering wordt gebouwd;
  2. de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met ten hoogste 50 m²;
  3. activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist;
  4. activiteiten welke niet gepaard gaan met ingrepen in de bodem, dieper dan 0,3 meter of;
  5. bouwen binnen het bouwvlak.     
6.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in 6.2 en toestaan dat in de andere bestemmingen gebouwen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
6.4.1 Verbod
Ingeval het gaat om ingrepen:
  • buiten het bouwvlak die groter zijn dan 50 m²en dieper dan 0,3 meter;
  • ingrepen binnen het bouwvlak daar waar sprake is van onherroepelijke archeologische resten of;
  • als het gaat om een cultuurhistorisch waardevol object of monument;
 
dan is het verboden op of in de gronden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag het volgende werk en/of werkzaamheden te verrichten:
  1. afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
  2. draineren, onderbemalen, stuwen, graven sloten;
  3. planten, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  4. verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen;
  5. aanleg tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 1, getoetst;
  2. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  3. door middel van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast.
6.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 6.4.1 is niet van toepassing op een werk of werkzaamheden die:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde – Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:
  1. de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden, in concreto terreinen waar in 1629 aanvalswerken voor het beleg van 's-Hertogenbosch zijn aangelegd.
7.2 Bouwregels
 
7.2.1 In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming, met uitzondering van:
  1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en niet dieper dan ter plaatse van de bestaande fundering wordt gebouwd;  
  2. de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met ten hoogste 50 m²;
  3. activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist;
  4. activiteiten welke niet gepaard gaan met ingrepen in de bodem, dieper dan 0,5 meter of;
  5. bouwen binnen het bouwvlak.  
  
7.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in 7.2 en toestaan dat in de andere bestemmingen gebouwen worden gebouwd mits wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
7.4.1 Verbod
Ingeval het gaat om ingrepen:
  • buiten het bouwvlak die groter zijn dan 50 m² en dieper dan 0,5 meter;
  • ingrepen binnen het bouwvlak daar waar sprake is van onherroepelijke archeologische resten of;
  • als het gaat om een cultuurhistorisch waardevol object of monument;
 
dan is het verboden op of in de gronden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag het volgende werk en/of werkzaamheden te verrichten:
  1. afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
  2. draineren, onderbemalen, stuwen, graven sloten;
  3. planten, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  4. verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen;
  5. aanleg tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 1, getoetst;
  2. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  3. door middel van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast.
7.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 7.4.1 is niet van toepassing op een werk of werkzaamheden die:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 4
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde – Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:
  1. de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden, in concreto terreinen met een hoge verwachting voor de periode Neolithicum tot Middeleeuwen en/of terreinen met een middelhoge verwachting.
8.2 Bouwregels
 
8.2.1 In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming, met uitzondering van:
  1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en niet dieper dan ter plaatse van de bestaande fundering wordt gebouwd;
  2. de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met ten hoogste 100 m²;
  3. activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist;
  4. activiteiten welke niet gepaard gaan met ingrepen in de bodem, dieper dan 0,5 meter of;
  5. bouwen binnen het bouwvlak.
8.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in 8.2 en toestaan dat in de andere bestemmingen gebouwen worden gebouwd mits wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
8.4.1 Verbod
Ingeval het gaat om ingrepen:
  • buiten het bouwvlak die groter zijn dan 100 m²en dieper dan 0,5 meter;
  • ingrepen binnen het bouwvlak daar waar sprake is van onherroepelijke archeologische resten of;
  • als het gaat om een cultuurhistorisch waardevol object of monument;
dan is het verboden op of in de gronden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag het volgende werk en/of werkzaamheden te verrichten:
  1. afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
  2. draineren, onderbemalen, stuwen, graven sloten;
  3. planten, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  4. verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen;
  5. aanleg tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 1, getoetst;
  2. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  3. door middel van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast.
8.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 8.4.1 is niet van toepassing op een werk of werkzaamheden:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning 
Artikel 9 Waarde - Archeologie 5
 
9.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde – Archeologie 5 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:
  1. de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden, in concreto terreinen waar in historische tijden sprake was van water.
9.2 Bouwregels
 
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming, met uitzondering van:
  1. bouwen binnen het bouwvlak, tenzij er sprake is van onherroepelijke archeologische resten of dat er sprake is van een cultuurhistorisch waardevol object of monument.
9.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in 9.2 en toestaan dat in de andere bestemmingen gebouwen worden gebouwd mits wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
 
9.4.1 Verbod 
Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden van het bevoegd gezag de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten ingeval het gaat om ingrepen buiten het bouwvlak en/of ingrepen binnen het bouwvlak daar waar sprake is van onherroepelijke archeologische resten of als het gaat om een cultuurhistorisch waardevol object of monument:
  1. afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
  2. stuwen, graven sloten, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  3. planten, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  4. verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen;
9.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 9.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
9.4.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 9.4.2 zijn slechts toelaatbaar, mits:
  1. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis dan wel die behoren tot het op de bestemming van de gronden gerichte normale onderhoud en beheer;
  2. werken en werkzaamheden, die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
Artikel 10 Waterstaat - Waterbergingsgebied
 
10.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waterstaat – Waterbergingsgebied aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, met voorrang mede bestemd voor inundatiegebied en voor de bescherming en het onderhoud van de in deze zone gelegen dan wel daaraan grenzende waterberging.
 
10.2 Bouwregels
 
10.2.1 Op de voor Waterstaat - Waterbergingsgebied aangewezen gronden mogen buiten het bouwvlak uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een maximale hoogte van 2 meter.
 
10.2.2 Op de voor Waterstaat- Waterbergingsgebied aangewezen gronden mag voor de andere daar voorkomende bestemming, behalve binnen de bouwvlakken, niet worden gebouwd.
 
10.3 Afwijking bouwregels
 
10.3.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in 10.2 en toestaan dat, conform de bepalingen van de bestemming wordt gebouwd.
 
10.3.2 Afwegingskader
Een in 10.3.1 genoemde afwijking kan slechts worden verleend indien en voor zover het waterbergend vermogen van het gebied niet onevenredig wordt aangetast en onder de voorwaarden dat:
  1. vooraf advies wordt ingewonnen van de beheersinstantie van het in 10.1 bedoelde waterbergingsgebied;
  2. de beslissing met betrekking tot de afwijking aan de beheersinstantie wordt meegedeeld.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
 
10.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden van het bevoegd gezag de volgende werken en/of werkzaamheden buiten het bouwvlak te verrichten:
  • het ophogen van gronden;
  • het aanbrengen van kaden en het wijzigen daarvan.
10.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 10.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. betrekking hebben op het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
10.4.3 Toelaatbaarheid
Een in 10.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de werken en/of werkzaamheden dan wel de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen niet in strijd zijn met het plan. Met betrekking tot de gevolgen voor het waterbergend vermogen wordt advies gevraagd aan de beheersinstantie.
 
10.4.4 Strafregel
Overtreding van het bepaalde in 10.4.1 is een strafbaar feit als bedoeld in de zin van artikel 1a onder 2 van de Wet op de economische delicten.
 
3 Algemene regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 12 Algemene bouwregels
 
12.1 Algemene regel m.b.t. ondergronds bouwen
 
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
 
12.2 Ondergrondse bouwwerken
 
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
  1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak met dien verstande dat deze ook toegestaan zijn buiten het bouwvlak voor zover voldaan wordt aan het bepaalde sub b;
  2. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil met een maximum van 400 m2;
  3. in aanvulling op het bepaalde sub a en b is maximaal 1 niet - overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    1. een openluchtzwembad moet gerealiseerd worden op een afstand van tenminste 3 meter achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de afstand van de openluchtzwembaden tot de perceelsgrenzen tenminste 5 meter moet bedragen;
    2. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
    3. per woning mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd;
  4. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil;
  5. bij het berekenen van de blijkens de verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze niet onder gebouwen gesitueerd zijn.
12.3 Afwijking ondergrondse bouwdiepte
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in sub d voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarde dat:
-de waterhuishouding niet wordt verstoord;
-geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
 
12.4 Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
 
12.5 Bestaande afstanden en maten
 
12.5.1 Maximale maatvoering
Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk II is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
 
12.5.2 Minimale maatvoering
In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk II is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
 
12.5.3 Heroprichting
In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in en uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
 
Artikel 13 Algemene gebruiksregels
 
13.1 Algemeen
 
Het is verboden de in de artikel 3 t/m 10 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.
 
13.2 Afwijken van algemene gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
 
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
 
14.1 Indien niet op grond van een andere bepaling van de regels afwijking kan worden verleend, kan het bevoegd gezag afwijking verlenen voor:
  1. het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft; 
  3. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 meter;
  5. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 meter, onder de volgende voorwaarden:
    1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
      1. buiten de bebouwde kom langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten en viaducten;
      2. binnen de bebouwde kom op het bedrijventerrein en sportparken.
    2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
      1. op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zonodig in overleg met de monumentencommissie;
      2. tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.
14.2 Bewoning ten behoeve van mantelzorg
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking voor de bewoning ten behoeve van mantelzorg in bijgebouwen of een deel van het hoofdgebouw bij een (bedrijfs)woning verlenen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. een dergelijke bewoning dient noodzakelijk te zijn vanuit het oogpunt van mantelzorg, hetgeen aangetoond dient te worden door een verklaring van een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige;
  2. de afwijking is persoonsgebonden en gekoppeld aan de zorgbehoevende;
  3. op het perceel dient een woning aanwezig te zijn;
  4. er vindt geen onevenredige aantasting van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  5. een dergelijke bewoning vindt plaats in beginsel bij, in of direct aansluitend aan de woning;
  6. alle bijgebouwen/verbouwingen dienen te voldoen aan de ten tijde van de aanvraag geldende eisen van het bouwbesluit en de bouwverordening;
  7. ten behoeve van de inwoning mag geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen worden aangelegd. hiervoor moet gebruik worden gemaakt van de reeds bestaande aansluiting;
  8. er mag maximaal 80 m² van hoofdgebouw en/of bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
  9. burgemeester en wethouders kunnen de afwijking intrekken indien de noodzaak vanuit oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is;
  10. binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg dient hiervan schriftelijk melding te worden gemaakt;
  11. het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is en het bijgebouw op maximaal 10 meter van het hoofdgebouw staat.
14.3 Het plaatsen van antennemasten
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking voor het plaatsen van antenne-installaties verlenen indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. aangetoond dient te worden dat het plaatsen van antennemasten binnen de aangeduide bebouwingsconcentraties niet mogelijk is gebleken;
  2. er moet sprake zijn van site-sharing, waardoor zo min mogelijk masten nodig zijn;
  3. indien site-sharing niet mogelijk is, dient de noodzaak van een solitaire plaatsing te worden aangetoond;
  4. de masten dienen bij voorkeur geplaatst te worden op bestaande hoge gebouwen, niet zijnde woongebouwen of hoge bouwwerken;
  5. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
14.4 Het plaatsen van kunstwerken
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking voor het plaatsen van kunstwerken verlenen indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het plaatsen van kunstwerken, zoals beelden en plastieken is toegestaan na een positief advies van de gemeentelijke Kunstcommissie;
  2. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
14.5 Het plaatsen van openbare nutsvoorzieningen
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking voor het plaatsen van openbare nutsvoorzieningen in de vorm van gasontvang- en reduceerstations, transformatorhuisjes en gemalen verlenen indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale bebouwingsoppervlakte mag niet meer dan 20 m² bedragen;
  2. de maximale bouwhoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
14.6 Verlichtingsarmaturen en bewegwijzering
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking voor het plaatsen van verlichtingsarmaturen ten behoeve van verkeer(sveiligheid) en bewegwijzering verlenen indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale bouwhoogte mag niet meer dan 15 meter bedragen.
Artikel 15 Algemene wijzigingsregels
 
15.1 Algemene wijziging
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
  1. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  2. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. de overschrijdingen als bedoeld in sub a en b mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  4. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
15.2 Aanleg landschapselementen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van de aanleg van landschapselementen, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. het dient te gaan om aanleg/versterking van een samenhangend netwerk van landschapselementen op lokaal niveau;
  2. de aanleg van landschapselementen of bos zal in overleg met direct belanghebbenden alsmede de aangrenzende grondeigenaren/agrarische bedrijven plaatsvinden, op basis van een voor een samenhangend deelgebied op te stellen inrichtingsplan;
  3. voorzover het particuliere gronden betreft zal aanleg uitsluitend plaatsvinden op basis van vrijwilligheid en met instemming van de betreffende grondeigenaren;
  4. wijziging mag pas plaats vinden nadat de overdracht of aankoop, op vrijwillige basis, door particulieren aan de gemeente of aan een natuurbeherende instantie, in voldoende mate verzekerd is of al heeft plaatsgevonden;
  5. aangrenzende gronden, met een blijvende agrarische bodemexploitatie, moeten doelmatig als zodanig geëxploiteerd kunnen blijven worden;
  6. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  7. het initiatief moet passen binnen de draagkracht van het gebied.
15.3 Wijziging naar Bos, Natuur, Water
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen in de bestemmingen Bos, Natuur of Water, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. wijziging vindt pas plaats nadat verzekerd is dat een aaneengesloten natuurgebied van voldoende omvang en zodanige begrenzing kan ontstaan dan de aangrenzende/omringende gronden, met een blijvende agrarische bodemexploitatie, doelmatig als zodanig geëxploiteerd kunnen blijven worden;
  2. de regels van de bestemmingen Bos, Natuur en/of Water worden van overeenkomstige toepassing verklaard met dien verstande dat wanneer gewijzigd wordt in de bestemming Water dit uitsluitend ten behoeve van de beekdalontwikkeling mag geschieden;
  3. in geval de bestemming gewijzigd wordt in bestemming Bos, mag dit niet ten behoeve van bosbouw worden aangewend.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
 
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
16.3 Hardheidsclausule
 
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.
 
Artikel 17 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'De Wolfsgaard’