Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Haanwijk en Oud Herlaer
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0845.BP2022OUDHERHAANW-ON01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 het plan:
het bestemmingsplan ‘Haanwijk en Oud Herlaer’ met identificatienummer
NL.IMRO.0845.BP2022OUDHERHAANW-ON01 van de gemeente Sint-Michielsgestel;
 
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 de verbeelding:
de verbeelding van het bestemmingsplan ‘Haanwijk en Oud Herlaer' bestaande uit de verbeelding en legenda;
 
1.4 SAB:
Stichting Advisering Buitengebied. De Stichting Advisering Buitengebied is een koepelstichting, waarin de Vereniging van Brabantse Gemeenten (VBG), de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) en de provincie Noord-Brabant zitting hebben. Onder de koepelstichting zijn drie dochterstichtingen ingesteld. Deze stichtingen adviseren de Brabantse gemeenten over voorgenomen bedrijfsontwikkelingen in het buitengebied.
  1. de stichting Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;
  2. de stichting Adviescommissie Toerisme & Recreatie;
  3. de stichting Adviescommissie Glastuinbouw. 
1.5 aan huis gebonden bedrijf:
het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijvigheid c.q. beperkte bedrijfsmatige opslag, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
 
1.6 aan huis gebonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
 
1.7 aanbouw:
een aan een hoofdgebouw toegevoegd afzonderlijk gebouw dat in functioneel opzicht een integrerend onderdeel van het hoofdgebouw vormt en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.8 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.9 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.10 abiotische waarden:
het geheel van waarden in verband met het abiotisch milieu (= niet levende natuur), in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van
(ontwikkelingsmogelijkheden voor) een waardevol biotisch milieu (= levende natuur, gevormd door organismen en leefgemeenschappen);
 
1.11 afhankelijke woonruimte:
een onderdeel van het hoofdgebouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
 
1.12 agrarisch bedrijf:
een bedrijf gericht op het voortbrengen van agrarisch producten door middel van:
  • het telen of veredelen van gewassen, waaronder begrepen houtteelt, fruitteelt, sierteelt of bloementeelt;
  • het houden of fokken van vee, pluimvee of pelsdieren;
  • het fokken en opfokken van paarden alsmede paardenmelkerijen;
 
nader te onderscheiden in:
  • grondgebonden bedrijf;
  • glastuinbouwbedrijf;
  • niet-grondgebonden bedrijf, niet zijnde intensieve veehouderij;
  • intensieve veehouderij;
 
1.13 agrarisch bedrijfsgebouw:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
 
1.14 agrarisch bedrijfswoning:
een woning, krachtens het plan toegestaan binnen een agrarisch bouwvlak, en kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is;
 
1.15 agrarisch-technisch hulpbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren, of de toepassing van andere landbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking. Voorbeelden van agrarisch-technische hulpbedrijven zijn: grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), veetransportbedrijven, veehandelsbedrijven;
 
1.16 agrarisch verwant bedrijf
een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of nietagrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden. Voorbeelden van agrarisch verwante bedrijven zijn: dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, dierenpension, dierenschool, hoveniersbedrijven, stalhouderijen, instellingen voor agrarisch praktijkonderwijs, proefbedrijven, volkstuinen.
 
1.17 agrarische waarden:
de waarden, die rechtstreeks verband houden met de mogelijkheden voor de uitoefening van een doelmatige, agrarische bodem- en/of bedrijfsexploitatie;
 
1.18 ambachtelijk bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken, of herstellen van goederen, alsook het verkopen en/of leveren van deze goederen;
 
1.19 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbijbehorende bevestigingsconstructie;
 
1.20 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden;
 
1.21 archeologische verwachtingswaarde:
de aan een gebied toegekende waarden, welke kunnen bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang kunnen zijn en het cultuurhistorisch erfgoed kunnen vertegenwoordigen;
 
1.22 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.23 bebouwingsconcentratie:
een kernrandzone, bebouwingslint of een bebouwingscluster;
 
1.24 bed & breakfast:
bed & breakfast is een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt;
 
1.25 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen en aan huis gebonden bedrijven daaronder niet begrepen;
 
1.26 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
1.27 bedrijfshoofd:
de natuurlijke of rechtspersoon voor wiens rekening en op wiens naam het bedrijf wordt geëxploiteerd. Het bedrijfshoofd kan eigenaar, pachter, erfpachter, vruchtgebruiker of trustee zijn;
 
1.28 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
 
1.29 beekdalsysteem:
betreft de landschappelijke begrenzing van een beekdal, waarbinnen ontwikkelingen met betrekking tot het watersysteem, de natuur, het landschap en extensieve recreatievormen plaatsvinden;
 
1.30 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huisverbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag-, wacht- en administratieruimten en dergelijke;
 
1.31 bestaande situatie:
 
t.a.v. bebouwing
  • bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
 
t.a.v. gebruik
  • het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
 
1.32 beschermingsgebied natte natuurparel:
een beschermingszone van gemiddeld 500 meter rondom de "natte natuurparels" welke bedoeld is om te voorkomen dat de natte natuurparels verder verdrogen en het behoud van de aanwezige specifieke bodemopbouw en specifieke hydrologische karakteristieken;
 
1.33 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.34 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.35 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand of een aangebouwd gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en/of functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.36 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.37 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.38 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.39 bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.40 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.41 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.42 carport:
een bouwwerk dat, voorzien van een dak en ten hoogste twee wanden, door zijn plaatsing, indeling en inrichting uitsluitend bestemd is voor het stallen van motorvoertuigen;
 
1.43 chalet:
een recreatieverblijf, niet zijnde een kampeermiddel of stacaravan, dat naar de aard en inrichting is bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben. gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond en met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
 
1.44 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;
 
1.45 cultuurhistorisch waardevol object:
een object zoals opgenomen in de bijlage 1 'Cultuurhistorisch waardevol aangeduide objecten', niet zijnde gemeentelijke of rijksmonumenten;
 
1.46 dagrecreatie:
recreatieve activiteit die plaats vindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang;
 
1.47 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.48 differentiatievlak:
een op de verbeelding aangegeven en binnen het bouwvlak gelegen vlak waarmee de gronden zijn aangeduid waarop uitsluitend permanente teeltondersteunende voorzieningen, geen kassen zijnde, mogen worden opgericht;
 
1.49 dove gevel:
een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN 5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (in geval van weg- en railverkeerslawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder;
 
1.50 duurzame locatie intensieve veehouderij:
een bestaand agrarisch bouwblok met een zodanige ligging dat het zowel vanuit milieuoogpunt (ammoniak, stank en dergelijke) als vanuit ruimtelijk oogpunt (natuur, landschap en dergelijke) verantwoord is om het te laten groeien tot een bouwblok van maximaal 1,5 hectare voor een intensieve veehouderij;
 
1.51 ecologische verbindingszone:
zone die dienst doet als migratieroute voor planten en dieren tussen verschillende natuurgebieden welke deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur. Aanleg van verbindingszones heeft als doel barrières tussen deze gebieden op te heffen. De zone moet zowel in kwalitatief als in kwantitatief opzicht zijn ingericht en beheerd volgens de eisen van de doelsoorten;
 
1.52 erfbeplanting:
afschermende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een agrarisch bedrijf, een niet-agrarisch bedrijf of een woning;
 
1.53 extensieve recreatie:
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen en boerengolf;
 
1.54 extensiveringsgebied:
ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt;
 
1.55 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met twee of meer wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.56 gekoppeld bouwvlak
een bouwvlak waarbinnen één (agrarisch) bedrijf of woning is toegestaan met bijbehorende bebouwing;
 
1.57 geurgevoelig object:
gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;
 
1.58 gevellijn:
een denkbeeldige lijn, strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw tot aan de perceelsgrens;
 
1.59 glastuinbouw:
een (niet-grondgebonden) agrarisch bedrijf waarin de productie geheel of in overwegende mate plaatsvindt in kassen of permanent aanwezige tunnels, met een hoogte van 1 meter of meer;
 
1.60 groepsaccommodatie:
een accommodatie waarbij door een groep gezamenlijk van voorzieningen gebruik wordt gemaakt en waar logiesgelegenheden aanwezig zijn voor groepen personen.
 
1.61 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen overwegend rechtstreeks in de grond zijn geplant eventueel in combinatie met teeltondersteunende voorzieningen. Melkveebedrijven zijn ook grondgebonden, tenzij het een intensieve veehouderij betreft.
 
1.62 hartlijn:
het midden van de leiding;
 
1.63 hoge tunnels:
zie teeltondersteunende kas;
 
1.64 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk is aan te merken;
 
1.65 hooiberg:
een vrijstaand bouwwerk dat dient als opslagplaats voor graan, stro, hooi en andere gewassen. De constructie bestaat meestal uit vier palen en een dak dat in sommige gevallen langs de palen op en neer kan bewegen;
 
1.66 horeca:
het bedrijfsmatig voor gebruik ter plaatse verstrekken van dranken en van in dezelfde onderneming bereide maaltijden en andere etenswaren, het voorgaande al dan niet in combinatie met het exploiteren van een zaalaccommodatie en het bedrijfsmatig verstrekken van overnachtingsmogelijkheden. Hieronder wordt niet verstaan functies als discotheek, nachtclubs, speelautomatenhallen e.d.;
 
Horecacategorie 1
een horecabedrijf, waarin hoofdzakelijk logies en/of maaltijden worden verstrekt en waar doorgaans geen overlast voor het leefklimaat wordt veroorzaakt, zoals restaurants, hotels en pensions en een horecabedrijf dat vooral is gericht op het overdag en ’s avonds verstrekken van hoofdzakelijk alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren zoals ijssalons, croissanterieën, lunchrooms en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;
 
1.67 hydrologisch neutraal ontwikkelen:
de ontwikkeling mag geen hydrologische achteruitgang aan de randen van het plangebied ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg hebben;
 
1.68 intensieve veehouderij:
een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf voor het houden van (vlees)vee en pluimvee - zelfstandig of als neventak-, waarbij dit houden van vee en pluimvee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Onder intensieve veehouderijen wordt tevens nertsenhouderijen verstaan. Geiten- en schapenhouderijen zijn hiervan uitgesloten.
 
1.69 inwoning:
het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat dit slechts toegestaan is in het hoofdgebouw, met dien verstande dat woningsplitsing en/of kamerbewoning niet is toegestaan;
 
1.70 kampeermiddel:
  • een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen gebouw zijnde,
 
één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 
1.71 kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen dan wel zomerhuisjes, chalets en trekkershutten ten behoeve van recreatief nachtverblijf, waarbij tevens ondersteunende dagrecreatieve voorzieningen mogen worden ontplooid;
 
1.72 karakteristieke boerderij:
een kenmerkend type boerderij (langgevel-, kortgevel- of een langgevelboerderij) waarbij de woning en de bedrijfsruimten achter elkaar staan en waarbij alle deuren zich veelal in een lange zijgevel, een van de langgevels, bevinden;
 
1.73 kas:
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten. Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (>1,5 meter) worden tevens beschouwd als een kas
 
1.74 kunstwerken:
creatieve voortbrengselen van de beeldende kunst inhouden zoals beeldhouwwerken, schilderijen en andere kunstzinnige objecten;
 
1.75 landbouwontwikkelingsgebied:
ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat landbouw dat geheel of gedeeltelijk voorziet, of in het kader van de reconstructie zal voorzien, in de mogelijkheid tot uitbreiding of hervestiging van intensieve veehouderij;
 
1.76 landschappelijke waarde:
bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;
 
1.77 landschapselementen:
groenelementen met landschappelijke waarden die bepalend zijn voor het omliggende landschap en in hoofdzaak bestaan uit m.n. inheemse beplanting in de vorm van struiken, bomen en kruidenlaag;
 
1.78 maatschappelijk:
sociale, maatschappelijke, culturele, educatieve activiteiten, waaronder ontmoetingsvoorzieningen voor kunstenaars, exposities en tentoonstellingen alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van genoemde voorzieningen;
 
1.79 manege:
een bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructie in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf of aan derden met eigen paarden en het bieden van huisvesting aan die paarden.
 
1.80 mantelzorg:
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;
 
1.81 mestverwerking:
het door middel van chemische, fysische en/of biologische behandeling omzetten van kippenmest en/of varkensdrijfmest in relatief droge producten ten behoeve van de bemesting van de bodem en/of producten die een ander toepassingsgebied hebben;
 
1.82 nevenactiviteit:
activiteiten waarvoor een gedeelte van de vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen als zodanig mag worden gebruikt en die uitgevoerd worden naast het eigenlijke beroep of de hoofdactiviteit, ze zijn ondergeschikt aan de primair toegekende functie (vaak agrarisch);
 
1.83 niet - grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of overwegend plaatsvindt in gebouwen of los van het voortbrengend vermogen van de open grond niet zijnde een intensieve veehouderij;
 
1.84 natte natuurparel:
een natuurlijke eenheid of bos- en natuurgebieden met specifieke omstandigheden van de bodem of het (grond)water. Natte natuurparels maken deel uit van de Ecologische
Hoofdstructuur;
 
1.85 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige biotopen bijzondere flora en fauna, ecologische samenhangen en structuren;
 
1.86 nieuwvestiging agrarisch bedrijf:
de situering van een agrarisch bouwvlak op gronden die volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een bouwvlak;
 
1.87 noodzaak agrarisch bedrijf:
noodzaak vanuit een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of –ontwikkeling;
 
1.88 omschakeling agrarisch bedrijf:
het binnen een bestaand bouwvlak geheel dan wel in overwegende mate overstappen van een grondgebonden agrarisch bedrijf naar een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf of andersom, waarbij het overstappen van een grondgebonden bedrijf naar een nietgrondgebonden bedrijf wordt aangemerkt als intensivering;
 
1.89 ondergeschikte activiteit:
een activiteit waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw of van het bedrijfsgebouw waar de activiteit plaats mag vinden als zodanig mag worden gebruikt;
 
1.90 ondergronds bouwwerk:
een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil;
 
1.91 overige teeltondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen die niet onder één van de categorieën tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, permanente teeltondersteunende voorzieningen of teeltondersteunende kassen vallen. Als voorbeeld hiervoor kunnen stellages met regenkappen bij de grondgebonden teelt van zachtfruit en boomteelthekken buiten het bouwvlak rondom boomteeltpercelen genoemd worden;
 
1.92 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en omsloten door maximaal één wand of meerdere wanden wanneer de overkapping tegen bestaande wanden wordt gebouwd zonder op deze wanden te rusten;
 
1.93 paardenbak:
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining;
 
1.94 paardenfokkerij:
een (agrarisch) bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen worden verricht aan en/of met paarden die primair gericht zijn op het fokken van paarden en pony's;
 
1.95 paardenhouderij:
een bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen worden verricht aan en/of met paarden die primair gericht zijn op het stallen en of verhandelen van paarden en pony's;
 
1.96 parapluhooiberg
een vrijstaand bouwwerk, niet zijnde een verblijfsruimte, dat bestaat uit één
(dragende) paal in het midden, eventueel omsloten door wanden van maximaal 3 meter hoogte, en een houten dakconstructie, met daarop riet, stro of metalen golfplaten als dakbedekking, dat in sommige gevallen langs de paal op en neer kan bewegen;
 
1.97 perceelgrens:
een grenslijn tussen aaneengesloten eigendommen;
 
1.98 permanente bewoning:
permanente bewoning van een woning of een recreatieverblijf door eenzelfde persoon of groep van personen, terwijl elders niet daadwerkelijk over een hoofdverblijf wordt beschikt;
 
1.99 permanente teeltondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen die langer dan 6 maanden, worden gebruikt zoals bakken op stellingen en containervelden;
 
1.100 plattelandswoning
een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarisch bedrijf, die door een derde bewoond mag worden en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf en die wordt geacht deel uit te maken van de inrichting van het agrarische bedrijf;
 
1.101 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
 
1.102 recreatie:
vrijetijdsbesteding zoals verblijfsrecreatie, dagrecreatie, agrotoerisme en extensief recreatief medegebruik zoals wandelen, fietsen, paardrijden, vissen, zwemmen, roeien, kanoën etc.;
 
1.103 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
 
1.104 recreatieve bewoning:
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
 
1.105 recreatiewoning:
een recreatieverblijf, niet zijnde een kampeermiddel of stacaravan, dat naar de aard en inrichting is bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben te worden bewoond en met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
 
1.106 Regeling Beëindiging veehouderijtakken (RBV):
RBV 1 werd opengesteld in voorjaar 2001, en RBV 2 werd opengesteld in nazomer 2001.
De RBV is een onderdeel van het flankerend beleid bij de Meststoffenwet en de Wet Herstructurering Varkenshouderij (WHV). De belangrijkste doelen van de RBV zijn een bijdrage leveren aan de verdwijning van het overschot aan dierlijke mest en ondernemers in staat stellen op een sociaal verantwoorde wijze te stoppen met de betreffende intensieve veehouderij(tak). Nevendoelstellingen hebben betrekking op stimuleren van de Ecologische Hoofd Structuur (EHS), het verbeteren van de structuur van de intensieve veehouderij en het leveren van een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit in de reconstructiegebieden;
 
1.107 schuilgelegenheid:
overdekte ruimte, aan maximaal drie zijden omsloten door wanden, waarvan dieren gebruik moeten kunnen maken in geval van weidegang of mensen, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter. In de schuilgelegenheid is geen opslag toegestaan;
 
1.108 site-sharing:
het delen van antenne-opstelpunten;
 
1.109 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.110 stacaravan:
een onderkomen, onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien dit onderkomen wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt het voor de toepassing van dit plan aangemerkt als stacaravan;
 
1.111 standplaats:
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;
 
1.112 stapmolen:
Ruimte (eventueel overdekt) in de vorm van een cirkel waar één of meerdere paarden kunnen stappen;
 
1.113 statische opslag (binnenopslag):
de binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke. De opslag mag niet zijn bedoeld voor handel;
 
1.114 teeltfolies:
uitgespreide folies dienend, als afdek- en/of ondermateriaal, ter bescherming voor vollegrondsteelten alsmede, in voorkomende gevallen, tot bescherming van de omgeving en/of bodem tegen milieubelastende stoffen;
 
1.115 teeltondersteunende kas:
teeltondersteunende voorziening, bestaande uit een kas, voor een volle grondstuinbouwbedrijf of boomteeltbedrijf. Hieronder worden ook schuurkassen, permanente tunnel- of boogkassen begrepen;
 
1.116 teeltondersteunende voorzieningen:
een voorziening in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:
  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en –verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen van onkruidbestrijding, effectief omgaan met water);
  • in de vorm van:
  • permanent teeltondersteunende voorzieningen, die voor onbepaalde tijd worden gebruikt;
  • tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, met een maximum van 6 maanden.
 
Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik. Hieronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten;
 
1.117 trekkershut:
een recreatiewoonverblijf van eenvoudige constructie, zonder sanitaire voorzieningen en beperkte omvang (maximaal 20 m²) ten behoeve van passanten;
 
1.118 tuin:
de gronden van een bouwperceel behorende bij een woning, voorzover gelegen buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
 
1.119 tuincentrum
een detailhandelbedrijf gericht op het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop van:
  1. levend materiaal, waaronder in ieder geval begrepen zaden, bollen en knollen, bomen heesters en coniferen, vaste planten en kamerplanten, eenharige en tropische buitenplanten, snijbloemen, kleine huisdieren, alsmede;
  2. niet-levend materiaal, waaronder in ieder geval begrepen meststoffen, gewasbeschemingsmiddelen, grondproducten, potterie, cadeau-, sfeer- en interieurartikelen, glas- en aardewerk, kerst- en paasartikelen, schoonmaakartikelen en -middelen, vijvermaterialen en bestratingsmateriaal, blokhutten, kastjes, serres met tuinhout, tuingereedschappen, (tuin)verlichting, tuinmeubelen en terrasaankleding, dierbenodigdheden, tuin- en outdoorkleding (met inbegrip van schoeisel) en tuinhuisjes;
  3. de verhuur van machines, gereedschappen en aanhangers, het aanbieden van activiteiten op het gebied van tuinarchitectuur en tuinlease.
1.120 tunnel- en boogkassen:
verankerde menstoegankelijke kassen met een tijdelijk karakter, behorende bij een vollegrondsgroente-, fruit-, bloemen-, planten- en boomteeltbedrijf ter teeltondersteuning;
 
1.121 uitbouw:
de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.122 veldschuur:
een vrij in het open veld staande schuur, die uitsluitend wordt gebruikt voor het onderbrengen van vee tegen weersinvloeden en/of voor de opslag van agrarische producten en/ of voor de opslag van agrarische werktuigen;
 
1.123 verblijfsrecreatie:
vormen van recreatie die mede gericht zijn op verstrekken van nachtverblijf;
 
1.124 Verblijfsruimte.
Ruimte voor het verblijven van mensen, dan wel een ruimte waarin de voor een gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten plaatsvinden;
 
1.125 verbrede landbouw:
het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwblok, die ruimtelijk inpasbaar zijn en verbonden zijn aan de bestaande en te behouden agrarische bedrijfsvoering. Voorbeelden van verbrede landbouw zijn: agrotoerisme, zorgboerderijen, boerderijwinkels, boerengolf, educatieve en/of recreatieve activiteiten;
 
1.126 verkoop streekeigen agrarische producten:
het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf/in de regio zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf/ in de regio zijn verwerkt of bewerkt;
 
1.127 verwevingsgebied:
ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied, gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur. Hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij is mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten;
 
1.128 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van tenminste één volledige arbeidskracht en een minimale omvang heeft van 12 NGE en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen in zowel bedrijfs-economisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze;
 
1.129 voorzieningen van algemeen nut:
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
 
1.130 vormverandering van het bouwvlak
wijziging van de begrenzing van een bouwvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte;
 
1.131 waterkering
kunstmatige hoogte, natuurlijke hoogte of gedeelte daarvan, of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken, die (mede) een waterkerende functie hebben;
 
1.132 waterhuishoudkundige voorzieningen:
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten et cetera;
 
1.133 wet/wettelijke regelingen:
indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q.
verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;
 
1.134 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de zelfstandige huisvesting van een huishouden;
 
1.135 woon- en leefklimaat:
onder een goed woon- en leefklimaat wordt verstaan dat er een toetsing plaatsvindt aan de geldende normen voor geur, bodem, geluid en luchtkwaliteit;
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren en dakvlakken, inclusief erkers en dakkapellen met dien verstande dat bij woonruimten in gebouwen, die niet uitsluitend voor bewoning zijn bestemd, de inhoud van de woning wordt gemeten boven de afgewerkte vloer van de woonlaag c.q. woonlagen;
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.6 afstand tot de bouwperceelsgrens:
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
 
2.7 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
 
2.8 peil:
  • voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang, vermeerderd met 0,2 meter;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein, vermeerderd met 0,2 meter;
 
2.9 vloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte van een gebouw is de som van de bruto-vloeroppervlakten van alle tot het gebouw behorende binnenruimten en geeft de grootte van het gebouw weer. De vloeroppervlakte wordt in vierkante meter (m²) uitgedrukt. Berekeningen: Lengten in één richting tenminste in decimeters bepalen. Product van lengten in twee richtingen, tenminste in centimeters bepalen;
  
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een agrarische bedrijfsuitoefening;
  2. agrarisch gebruik;
  3. een grondgebonden bedrijf;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'landschapselementen', een landschapselement;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beekdalsysteem;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van struweelvogels, het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van struweelvogels;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van kwetsbare soorten', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van kwetsbare soorten;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  13. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  14. het bewerken van ter plaatse geproduceerde producten;
  15. de instandhouding de instandhouding van de in bijlage 1 van de planregels beschreven cultuurhistorische en architectonische waarden;
  16. agrarisch natuurbeheer en/of landschapsbeheer;
  17. extensief dagrecreatief medegebruik;
  18. paden en wegen en parkeervoorzieningen ook ten behoeve van aangrenzende bestemmingen;
  19. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen
 
Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter, met uitzondering van vogelwachterhuisjes waarvan de maximale bouwhoogte 5 meter mag bedragen en vogelnesten waarvan de maximale bouwhoogte 7 meter mag bedragen;
  2. de maximale bouwhoogte van kunstobjecten mag 15 meter bedragen;
  3. de maximale oppervlakte bedraagt 10 m2;
  4. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag 2 meter bedragen.
3.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding. 
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. detailhandel met uitzondering de streekeigen producten;
  2. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  3. seksinrichtingen;
  4. opslag van goederen en materialen;
  5. het gebruik van gebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid;
  6. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
3.5.1 Specifieke gebruikregels
 
Het is verboden het volgende werk en/of de volgende werkzaamheden uit te voeren binnen de betreffende aanduidingen:
  1. aanleggen van tijdelijke en/of teeltondersteunende voorzieningen binnen de gronden met de aanduiding 'beekdal';
  2. vergraven, egaliseren, graven van sloten, dempen van sloten/poelen, rooien, omzetting van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt, verandering perceelsindeling binnen de gronden met de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied';
  3. aanleggen van tijdelijke en/of overige teeltondersteunende voorzieningen binnen gronden met de aanduiding 'leefgebied kwetsbare soorten'.
3.5.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen voor:
een werk en/of werkzaamheden zoals weergegeven in sub a t/i en tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen;
indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. ingeval er twee of meer aanduidingen op de desbetreffende gronden zijn gelegen, het zwaarste regime geldt;
  2. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 2, getoetst;
  3. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  4. indien het een werk en/of werkzaamheden binnen de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2' betreft, waarbij de ingrepen groter zijn dan ter plaatse is toegestaan, dient door middel van archeologisch onderzoek te worden aangetoond dat deze archeologische waarden niet worden aangetast.
  1. Historisch landschappelijk gebied
    • afgraven, ophogen;
    • indrijven;
    • onderbemalen;
    • aanbrengen oeverbeschoeiing;
    • planten;
    • verharden oppervlakte van meer dan 100 m²;

  2. Archeologische verwachtingswaarde 2
    • ingrepen die groter of gelijk zijn dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidig maaiveld;

  3. Overige zone - beschermingsgebied natte natuurparel
    • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven, verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter onder maaiveld ;
    • draineren, onderbemalen, aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, dempen poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
    • omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
    • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.

  4. Beekdal
    • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
    • draineren, onderbemalen, aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, dempen poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
    • rooien, opplanten, omzetten van grasland naar bouwland, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
    • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.

  5. Besloten gebied
    • afgraven, egaliseren;
    • rooien, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt.

  6. Leefgebied van dassen
    • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren;
    • draineren, onderbemalen, dempen sloten, aanbrengen oeverbeschoeiing;
    • rooien, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
    • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen.

  7. Leefgebied van struweelvogels
    • rooien, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
    • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², aanleg leidingen, veranderen perceelsindeling.

  8. Leefgebied van kwetsbare soorten
    • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
    • draineren, onderbemalen, aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, dempen poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
    • rooien, planten, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
    • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.

  9. Landschapselementen
    • rooien, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
    • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², veranderen perceelsindeling.
 
3.5.3 Uitzonderingen 
 
Het verbod als bedoeld in artikel 3.5.1 en de omgevingsvergunningplicht in artikel 3.5.2 zijn niet van toepassing op het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden die:
  1. binnen het bouwvlak worden uitgevoerd;
  2. minder dan 100 m² bedragen en buiten het bouwvlak worden uitgevoerd;
  3. van ondergeschikte betekenis zijn;
  4. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  5. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  6. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  7. zijn gelegen binnen de gebiedsaanduiding Dynamisch Beekdal, voorzover het betreft werkzaamheden met betrekking tot het creëren van waterberging en beekherstel, een en ander conform de daartoe wettelijk vastgestelde projectplannen op grond van de Waterwet, waarbij reeds de belangenafweging van werken en werkzaamheden versus het beschermen van de alle binnen deze gebiedsaanduiding genoemde waarden heeft plaatsgevonden.
3.6 Wijzigingsbevoegdheden
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen ten behoeve van:
 
3.6.1 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak van de bestemming Wonen
 
Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden zonder bouwvlak ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak van de bestemming Wonen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het bouwvlak na wijziging mag niet meer bedragen dan 1500 m²;
  2. het is uitsluitend toegestaan ten behoeve van het oprichten van bijgebouwen tot een maximum zoals opgenomen in artikel 11;
  3. er dient te worden aangetoond dat de bijgebouwen binnen het bouwvlak niet goed kunnen worden gesitueerd;
  4. ter plaatse waar een gekoppeld bouwvlak is toegestaan mag het bouwvlak niet worden vergroot op het gekoppelde bouwvlak waar alleen bijgebouwen aanwezig zijn;
  5. het stuk dat bij het bouwvlak wordt betrokken dient direct grenzend aan het bouwvlak en in eigendom te zijn van de initiatiefnemer;
  6. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  7. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  8. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  9. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
3.6.2 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden ten behoeve van de verplaatsing van het bouwvlak van de bestemming Wonen
 
Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden zonder bouwvlak ten behoeve van de verplaatsing van het bouwvlak van de bestemming Wonen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het bestaande bouwvlak niet wordt vergroot;
  2. de verandering noodzakelijk is vanuit verkeerskundig, danwel akoestisch danwel stedenbouwkundig oogpunt;
  3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden gelijk danwel verbeterd worden;
  4. aandacht wordt besteed aan de verschillende deelaspecten namelijk water, landschappelijke inpassing, cultuurhistorie, natuur en landschap, milieu, verstening en veiligheid;
  5. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  6. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  7. deze bevoegdheid in combinatie met de wijzigingsbevoegdheid in artikel 11.7.6 wordt uitgevoerd.
 
Artikel 4 Bos
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van het bos met de daarop afgestemde bosbouw;
  2. instandhouding van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'landschapselementen', een landschapselement;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beekdalsysteem;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van struweelvogels', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van struweelvogels;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van kwetsbare soorten', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van kwetsbare soorten;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  13. instandhouding van in het bos aanwezige onverharde wegen;
  14. extensief dagrecreatief medegebruik;
  15. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Gebouwen
 
Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter, met uitzondering van vogelwachterhuisjes waarvan de maximale bouwhoogte 5 meter mag bedragen en vogelnesten waarvan de maximale bouwhoogte 7 meter mag bedragen;
  2. de maximale bouwhoogte van kunstobjecten mag 15 meter bedragen;
  3. de maximale oppervlakte bedraagt 10 m2;
  4. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag 2 meter bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
  3. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
4.4.1 Specifieke gebruikregels
 
Het is verboden het volgende werk en/of de volgende werkzaamheden uit te voeren binnen de betreffende aanduidingen:
  1. vergraven, egaliseren, graven van sloten, dempen van sloten/poelen, rooien, omzetting van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt, verandering perceelsindeling binnen de gronden met de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied'.
4.4.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen voor:
 
een werk en/of werkzaamheden zoals weergegeven in 4.4.2 sub a en b;
indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. ingeval er twee of meer aanduidingen op de desbetreffende gronden zijn gelegen, het zwaarste regime geldt;
  2. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 2, getoetst;
  3. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  4. indien het een werk en/of werkzaamheden binnen de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2' betreft, waarbij de ingrepen groter zijn dan ter plaatse is toegestaan, dient door middel van archeologisch onderzoek te worden aangetoond dat deze archeologische waarden niet worden aangetast.
  1. Archeologische verwachtingswaarde 2
    • ingrepen die groter of gelijk zijn dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidig maaiveld;
  2. Overige zone - beschermingsgebied natte natuurparel
    • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven, verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter onder maaiveld ;
    • draineren, onderbemalen, aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, dempen poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
    • omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
    • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.
 
4.5 Wijzigingsbevoegdheden
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen voor:
 
4.5.1 Het wijzigen van de bestemming Bos in de bestemming Verkeer
 
Het wijzigen van de bestemming Bos in bestemming Verkeer voor de aanleg van fietspaden en/of onverharde wegen is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting van de aanwezige natuur- en landschapswaarden plaats;
  2. de gronden voor de genoemde doeleinden zijn aangekocht.
 
Artikel 5 Horeca
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca – restaurant', een restaurant;
  2. wonen in de vorm van een bedrijfswoning in het bedrijfsgebouw ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning';
  3. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van kwetsbare soorten', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van kwetsbare soorten;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beekdalsysteem;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  11. de de instandhouding van de in bijlage 1 van de planregels beschreven cultuurhistorische en architectonische waarden;
  12. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  13. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  14. ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’, een bouwvlak waarbinnen bebouwing onder voorwaarden is toegestaan. Buiten het bouwvlak is bebouwing niet toegestaan.
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Gebouwen
 
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  2. voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak wordt gerealiseerd zoals bedoeld in artikel 21, lid 21.2.
5.2.2 Bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak
 
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en inpandige bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. de goothoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.
  2. de bouwhoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.
  3. afstand van de gebouwen tot de perceelsgrenzen dient minimaal 1 meter te bedragen;
  4. gebouwen mogen niet vóór de gevellijn gebouwd worden;
  5. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  6. de maximale oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.
5.2.3 Bijbehorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen binnen het bouwvlak
 
Voor het bouwen van bijbehorende bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de maximale goothoogte van bijgebouwen bedraagt 3,5 meter en de maximale hoogte 6 meter;
  2. de gezamenlijk oppervlakte aan bijgebouwen inclusief aan- en uitbouwen die niet ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt mag maximaal 100 m2 bedragen;
  3. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 30 meter;
  4. afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  5. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  6. indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan de voorgeschreven afstand, dan dient deze bestaande afstand als minimale afstand te worden aangehouden;
  7. vrijstaande bijgebouwen mogen niet vóór de gevellijn gebouwd worden. Indien er geen gevellijn is opgenomen dienen de woningen in de lijn van de omliggende woningen te worden gesitueerd.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de gevellijn niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen welke op de perceelsgrens gebouwd mogen worden;
  3. de bouwhoogte (ashoogte) van windturbines en -molens mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  4. de oppervlakte van een zonnepaneleninstallatie mag maximaal 100 m2 bedragen, de bouwhoogte mag maximaal 2 meter zijn en er dient te worden aangetoond dat de verwachte opbrengst op bestaande gebouwen binnen het bouwvlak minder dan 60% van de optimale opbrengst bedraagt;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  6. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m².
5.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
5.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. wonen, behoudens ter plaatse waar een bedrijfswoning is toegestaan;
  2. detailhandel;
  3. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  4. seksinrichtingen;
  5. kamperen;
  6. opslag van goederen en materialen voor de gevellijn;
  7. vergraven, egaliseren, graven van sloten, dempen van sloten/poelen, rooien, omzetting van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt, verandering perceelsindeling binnen de gronden met de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied';
  8. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
 
Artikel 6 Maatschappelijk
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, culturele, educatieve en openbare dienstverlening;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning’, een bedrijfswoning;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’ dienen de aangetoonde cultuurhistorische en architectonische waarden in stand te worden gehouden;
  4. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in de bedrijfswoning, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van de beroepsmatige activiteiten, maximaal 100 m2 van het vloeroppervlak per woning bedraagt en uitgevoerd wordt door de bewoner;
  5. een bed&breakfast accommodatie in een bedrijfswoning voor maximaal 10 personen verdeeld over maximaal 5 kamers;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beekdalsysteem;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van struweelvogels', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van struweelvogels;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  13. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van kwetsbare soorten', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van kwetsbare soorten;
  14. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  15. de instandhouding van de in bijlage 1 van de planregels beschreven cultuurhistorische en architectonische waarden;
  16. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  17. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  18. ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’, een bouwvlak waarbinnen bebouwing onder voorwaarden is toegestaan. Buiten het bouwvlak is bebouwing niet toegestaan behoudens de afwijkingsmogelijkheden in artikel 6.3. 
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Gebouwen
 
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  2. voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak wordt gerealiseerd zoals bedoeld in artikel 21, lid 21.2.
6.2.2 Bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak
 
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de goothoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.
  2. de bouwhoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.
  3. gebouwen mogen niet vóór de gevellijn gebouwd worden;
  4. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  5. de maximale oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangeduid.
6.2.3 Bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen binnen het bouwvlak
 
Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. één bedrijfswoning is toegestaan;
  2. de maximale goothoogte van bedrijfswoning bedraagt maximaal 6 meter en de maximale hoogte 10 meter;
  3. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m3 exclusief onderkeldering (of inclusief onderkeldering indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie wordt gebruikt) inclusief aan-en uitbouwen indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt of in ieder geval niet meer dan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan en het geen woning betreft welke in het verleden gesplitst is geweest.
  4. de maximale goothoogte van bijgebouwen bedraagt 3,5 meter en de maximale hoogte 6 meter;
  5. de gezamenlijk oppervlakte aan bijgebouwen inclusief aan- en uitbouwen die niet ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt mag maximaal 100 m2 bedragen;
  6. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 30 meter;
  7. afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  8. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  9. indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan de voorgeschreven afstand, dan dient deze bestaande afstand als minimale afstand te worden aangehouden;
  10. de afstand van de bedrijfswoning tot de weg is gelijk aan de afstand welke aanwezig is op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  11. bedrijfswoningen en/of vrijstaande bijgebouwen mogen niet vóór de gevellijn gebouwd worden. Indien er geen gevellijn is opgenomen dienen de woningen in de lijn van de omliggende woningen te worden gesitueerd.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de gevellijn niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. bij de bedrijfswoning mag één carport of overkapping worden gebouwd met dien verstande dat:
    1. de gevellijn niet mag worden overschreden;
    2. de carport of overkapping uitsluitend mag worden gebouwd met een plat dak;
    3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
    4. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m²;
  3. afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen welke op de perceelsgrens gebouwd mogen worden;
  4. de bouwhoogte (ashoogte) van windturbines en -molens mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  5. de oppervlakte van een zonnepaneleninstallatie mag maximaal 100 m2 bedragen, de bouwhoogte mag maximaal 2 meter zijn en er dient te worden aangetoond dat de verwachte opbrengst op bestaande gebouwen binnen het bouwvlak minder dan 60% van de optimale opbrengst bedraagt. Per bedrijf mag maximaal één zonnepaneleninstallatie worden gerealiseerd;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  7. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m².
6.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
6.3.1 Het verhogen van bedrijfsgebouwen
 
De bestaande goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen worden vergroot, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale goothoogte bedraagt 7 meter;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter;
  3. aangetoond dient te worden dat het verhogen van bedrijfsgebouwen functioneel noodzakelijk is;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.
6.3.2 Het bouwen van meer dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidige maaiveld binnen de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2'
 
Het bouwen van meer dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidige maaiveld ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2' is toegestaan indien onder andere voldaan is aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de afwijking blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
6.4 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
6.5 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  2. seksinrichtingen;
  3. kamperen;
  4. opslag van goederen en materialen voor de gevellijn;
  5. vergraven, egaliseren, graven van sloten, dempen van sloten/poelen, rooien, omzetting van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt, verandering perceelsindeling binnen de gronden met de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied';
  6. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
6.6 Afwijking van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
6.6.1 Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen
 
Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 100 m2 van de woning, de gronden en/of bijgebouwen gezamenlijk;
  2. alleen detailhandel die rechtstreeks verband houdt met het ter plaatse uitgeoefende beroep of bedrijf is toegestaan;
  3. de activiteit dient te worden uitgeoefend door de bewoner;
  4. de activiteit mag uitsluitend worden uitgeoefend in de vorm van de categorie 1 en 2 bedrijven conform de in bijlage 3 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
  5. horeca is niet toegestaan;
  6. het beroep of bedrijf mag geen onevenredig verkeersaantrekkende werking hebben;
  7. voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak wordt gerealiseerd zoals bedoeld in artikel 21, lid 21.2;
  8. buitenopslag is niet toegestaan;
  9. reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
  10. laden en lossen mag uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden;
  11. de activiteit milieuhygiënisch aanvaardbaar is.
6.6.2 Dagrecreatieve
 
Dagrecreatieve voorzieningen als nevenfunctie bij een maatschappelijke voorziening zijn toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het uitsluitend een theetuin met een maximum oppervlakte van 100 m² (gezamenlijke oppervlakte van binnen- en buitenruimte) of een atelier betreft;
  2. deze binnen de bestaande bebouwing plaatsvindt;
  3. door de wijziging geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden mag plaatsvinden;
  4. voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak wordt gerealiseerd zoals bedoeld in artikel 21, lid 21.2;
6.7 Wijzigingsbevoegdheden
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen voor:
 
6.7.1 Een andere vorm van maatschappelijk
 
Het wijzigen van de bestemming ten behoeve van een andere maatschappelijke functie is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de nieuwe vorm aansluit bij de natuurlijke- en landschappelijke kenmerken van het gebied;
  2. hierdoor ruimtelijk geen slechtere situatie ontstaat;
  3. hierdoor in milieuhygiënisch opzicht geen slechtere situatie ontstaat;
  4. voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak wordt gerealiseerd zoals bedoeld in artikel 21, lid 21.2;
  5. hierdoor geen onevenredige verkeersaantrekkende werking plaatsvindt.
6.7.2 Het wijzigen van de bestemming Maatschappelijk naar Bedrijf
 
Het wijzigen van de bestemming Maatschappelijk in de bestemming Bedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. omliggende (agrarische) bedrijven niet worden belemmerd;
  2. het bouwvlak binnen de aangeduide bebouwingsconcentraties aan grote doorgaande wegen is gelegen;
  3. de milieubelasting niet hoger dan of gelijkgesteld is aan categorie 1 of 2 conform de in bijlage 3 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten (niet zijnde zelfstandige detailhandel en/of horeca);
  4. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  5. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  6. het initiatief dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  7. voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak wordt gerealiseerd zoals bedoeld in artikel 21, lid 21.2;
  8. bestaande natuur- en/of landschappelijke waarden mogen niet in onevenredige mate worden aangetast;
  9. alle bedrijfsbebouwing die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering dient te worden gesloopt;
  10. de functiewijziging slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking heeft, welke bovendien bij de ontsluitingssituatie ter plaatse past;
  11. nieuwe bebouwing is niet toegestaan;
  12. alle overtollige bebouwing gesloopt moet worden;
  13. vestiging is slechts mogelijk, indien sprake is van een maximum oppervlakte van 5.000m2 en het activiteiten betreft met milieucategorie 1 of 2;
  14. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
6.7.3 Het wijzigen van de bestemming Maatschappelijk in de bestemming Wonen
 
Het wijzigen van de bestemming Maatschappelijk met een bouwvlak en bedrijfswoning in de bestemming Wonen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het bedrijf dient te zijn beëindigd;
  2. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven;
  3. de wijziging dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  5. er dient een legale bedrijfswoning op het bouwvlak aanwezig te zijn;
  6. ingeval de bedrijfswoning cultuurhistorisch waardevol is, dient minimaal 400 m³ te worden ingezet voor wonen;
  7. de oppervlakte van het bouwvlak dient te worden verkleind ten behoeve van de wijziging naar Wonen;
  8. de woning krijgt de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing';
  9. de overige gronden van deze bestemming worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende gebiedsgerichte bestemmingen;
  10. er geen sprake is van een duurzame locatie indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven reconstructiewetzone – verwevingsgebied;
  11. alle overtollige bebouwing gesloopt moet worden;
  12. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
6.7.4 Het wijzigen van de bestemming Maatschappelijk in de bestemming Wonen en woningsplitsing
 
Het wijzigen van de bestemming Maatschappelijk met een bouwvlak en bedrijfswoning in de bestemming Wonen en het splitsen in twee wooneenheden is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het bedrijf dient te zijn beëindigd;
  2. het cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft;
  3. kenmerkende architectonische eigenschappen dienen te worden behouden;
  4. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
  5. splitsing is alleen toegestaan als deze past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  6. door de komst van de nieuwe woningen er geen milieuhygiënische belemmeringen optreden;
  7. de voormalige bedrijfsgebouwen dienen eerst te worden afgebroken tot een oppervlakte welke per woning maximaal is toegestaan, te weten 100 m² alvorens tot splitsing mag worden overgegaan;
  8. ten aanzien van de sloop van het op het moment van de ter visie legging van het ontwerp-bestemmingsplan aanwezige surplus aan vrijstaande (bij)gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen van 100 m² worden verhoogd mits de (bedrijfs)bebouwing, welke niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, wordt gesloopt. De verhoging bedraagt 50 procent van het te slopen surplus aan bebouwing. Het maximaal toegestane oppervlakte van bijgebouwen mag na afbraak niet meer bedragen dan 200 m²;
    2. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing van de nieuwe bijgebouwen;
    3. cultuurhistorische waardevolle objecten mogen niet worden gesloopt.
  9. de oppervlakte van het bouwvlak dient te worden verkleind ten behoeve van de wijziging naar Wonen;
  10. de inhoud van de karakteristieke boerderij mag niet worden vergroot;
  11. de inhoud van de karakteristieke boerderij moet vóór de splitsing ten minste 900 m³ bedragen;
  12. de inhoud van de woningen bedraagt na splitsing ten minste 400 m³ per woning;
  13. de inhoud van de gesplitste woningen mag niet worden vergroot;
  14. aan iedere woning wordt een apart bouwvlak toegekend;
  15. er geen sprake is van een duurzame locatie indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied';
  16. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  17. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
 
Artikel 7 Natuur
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurwaarde en/of ecologische waarde;
  2. ter plaatse van de aanduidijng ‘specifieke vorm van natuur - maatschappelijk: exposities en tentoonstellingen inclusief ondergeschikte horeca’, exposities en tentoonestellijgen, inclusief hieraan ondergeschikte horeca;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', een parkeerterrein;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'landschapselementen', een landschapselement;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beekdalsysteem;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van struweelvogels', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van struweelvogels;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van kwetsbare soorten', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van kwetsbare soorten;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  13. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  14. extensief dagrecreatief medegebruik;
  15. paden en wegen;
  16. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels
 
7.2.1 Gebouwen
 
Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter, met uitzondering van vogelwachterhuisjes waarvan de maximale bouwhoogte 5 meter mag bedragen en vogelnesten waarvan de maximale bouwhoogte 7 meter mag bedragen;
  2. de maximale bouwhoogte van kunstobjecten mag 15 meter bedragen;
  3. de maximale oppervlakte bedraagt 10 m2;
  4. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag 2 meter bedragen.
7.3 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
7.4.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen voor:
 
een werk en/of werkzaamheden zoals weergegeven in sub a en b;
indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. ingeval er twee of meer aanduidingen op de desbetreffende gronden zijn gelegen, het zwaarste regime geldt;
  2. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 2, getoetst;
  3. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  4. indien het een werk en/of werkzaamheden binnen de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2' betreft, waarbij de ingrepen groter zijn dan ter plaatse is toegestaan, dient door middel van archeologisch onderzoek te worden aangetoond dat deze archeologische waarden niet worden aangetast.  
  1. Archeologische verwachtingswaarde 2
    • ingrepen die groter of gelijk zijn dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidig maaiveld.
  2. Overige zone - beschermingsgebied natte natuurparel
    • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven, verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter onder maaiveld ;
    • draineren, onderbemalen, aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, dempen poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
    • omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
    • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.
 
7.4.2 Uitzonderingen
 
De omgevingsvergunningplicht in artikel 7.4.1 is niet van toepassing op het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden die:
  1. binnen het bouwvlak worden uitgevoerd;
  2. minder dan 100 m² bedragen en buiten het bouwvlak worden uitgevoerd;
  3. van ondergeschikte betekenis zijn;
  4. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  5. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  6. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
 
Artikel 8 Verkeer
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van kwetsbare soorten', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van kwetsbare soorten;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van struweelvogels, het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van struweelvogels;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'landschapselementen', een landschapselement;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beekdalsysteem;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  13. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  14. straatmeubilair;
  15. voorzieningen van algemeen nut;
  16. civieltechnische kunstwerken;
  17. waterlopen en waterpartijen;
  18. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  19. oeververbindingen (bruggen).
8.2 Bouwregels
 
8.2.1 Gebouwen
 
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 meter;
  3. de maximale oppervlakte van gebouwen bedraagt 6 m².
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 6 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen en verkeersvoorzieningen mogen maximaal 9 meter bedragen;
8.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
8.4 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
8.4.1 Het verhogen van de bouwhoogte
 
Het verhogen van de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen en verkeersvoorzieningen is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale bouwhoogte 15 meter bedraagt;
  2. aangetoond dient te worden dat het verhogen van de bouwhoogte functioneel noodzakelijk is;
  3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
8.5 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. kamperen;
  2. opslag van goederen en materialen;
  3. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas;
  4. parkeren buiten de afspraken die zijn vastgelegd in het convenant dat is opgenomen in bijlage 4. 
8.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
8.6.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen voor:
 
een werk en/of werkzaamheden zoals weergegeven in sub a en b;
indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. ingeval er twee of meer aanduidingen op de desbetreffende gronden zijn gelegen, het zwaarste regime geldt;
  2. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 2, getoetst;
  3. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  4. indien het een werk en/of werkzaamheden binnen de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2' betreft, waarbij de ingrepen groter zijn dan ter plaatse is toegestaan, dient door middel van archeologisch onderzoek te worden aangetoond dat deze archeologische waarden niet worden aangetast.  
  1. Archeologische verwachtingswaarde 2
    • ingrepen die groter of gelijk zijn dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidig maaiveld.
  2. Overige zone - beschermingsgebied natte natuurparel
    • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven, verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter onder maaiveld ;
    • draineren, onderbemalen, aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, dempen poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
    • omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
    • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.
 
8.6.2 Uitzonderingen
 
De omgevingsvergunningplicht in artikel 8.6.1 is niet van toepassing op het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden die:
  1. binnen het bouwvlak worden uitgevoerd;
  2. minder dan 100 m² bedragen en buiten het bouwvlak worden uitgevoerd;
  3. van ondergeschikte betekenis zijn;
  4. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  5. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  6. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
 
Artikel 9 Verkeer - Zandpad
 
9.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. onverharde wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  2. voet- en fietspaden;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'landschapselementen', een landschapselement;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beekdalsysteem;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van kwetsbare soorten', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van kwetsbare soorten;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van struweelvogels', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van struweelvogels;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  13. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  14. straatmeubilair;
  15. voorzieningen van algemeen nut;
  16. civieltechnische kunstwerken;
  17. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  18. extensief recreatief medegebruik.
9.2 Bouwregels
 
9.2.1 Gebouwen
 
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 meter;
  3. de maximale oppervlakte van gebouwen bedraagt 6 m².
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 6 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte (ashoogte) van windturbines en -molens mag niet meer dan 12 meter bedragen.
9.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, waaronder geconcentreerd bouwen;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
9.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  2. seksinrichtingen;
  3. kamperen;
  4. opslag van goederen en materialen;
  5. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
9.5.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen voor:
 
een werk en/of werkzaamheden zoals weergegeven in sub a en b;
indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. ingeval er twee of meer aanduidingen op de desbetreffende gronden zijn gelegen, het zwaarste regime geldt;
  2. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 2, getoetst;
  3. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  4. indien het een werk en/of werkzaamheden binnen de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2' betreft, waarbij de ingrepen groter zijn dan ter plaatse is toegestaan, dient door middel van archeologisch onderzoek te worden aangetoond dat deze archeologische waarden niet worden aangetast.
  1. Archeologische verwachtingswaarde 2
    • ingrepen die groter of gelijk zijn dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidig maaiveld.
  2. Overige zone - beschermingsgebied natte natuurparel
    • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven, verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter onder maaiveld ;
    • draineren, onderbemalen, aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, dempen poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
    • omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
    • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.
  
Artikel 10 Water
 
10.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. waterberging;
  3. ecologische natuurwaarden;
  4. waterlopen en daarbij behorende oevervoorzieningen;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van kwetsbare soorten', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van kwetsbare soorten;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van struweelvogels', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van struweelvogels;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beekdalsysteem;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'landschapselementen', een landschapselement;
  13. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  14. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  15. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden;
  16. extensief recreatief medegebruik;
  17. infiltratievoorzieningen;
  18. beheer en onderhoud van waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
10.2 Bouwregels
 
10.2.1 Openbare aanlegplaatsen en steigers
 
De bouw van openbare aanlegplaatsen en/of steigers ten behoeve van bestaande bebouwing en functies die grenzen aan het water is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. geen steigers mogen worden aangebracht in rietkragen en groene oeverzones met een breedte van meer dan 2 meter;
  2. met de aanleg van de steiger mag geen onevenredige (blijvende) schade worden aangebracht aan ter plekke aanwezige rietkragen of andere met oever- en moerasplanten begroeide oevers;
  3. er dient toestemming gevraagd te worden bij de waterwegbeheerder;
  4. in geval het geen openbare aanlegplaats betreft dient de eigenaar van de betreffende oeverzone en/of het water schriftelijk toestemming te verlenen;
  5. de lengte van de steiger mag niet meer bedragen dan 5 meter en de breedte niet breder zijn dan 1 meter. De steiger mag niet meer dan 0,75 meter boven het wateroppervlakte (streefpeil) uitsteken;
  6. per steiger mogen niet meer dan 2 afmeerpalen gerealiseerd worden met een onderlinge afstand van maximaal 4 meter;
  7. de steiger dient 'onderloops' te zijn, hetgeen betekent, dat het water onder de steiger en het plankier vrije doorloop moet hebben;
  8. de steiger wordt bij voorkeur aangelegd in combinatie met een natuurvriendelijke inrichting achter de steiger.
10.2.2 Overige bouwwerken
 
Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. op de gronden mag niet worden gebouwd behoudens waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. de maximale goot- en bouwhoogte van deze bouwwerken bedraagt 3,5 meter, met uitzondering van bruggen waarvoor een maximale hoogte van 9 meter is toegestaan;
  3. de maximale oppervlakte van een bouwwerk bedraagt 75 m², met uitzondering van bruggen waarvoor een maximale oppervlakte van 300 m² en een maximale breedte van 6 meter is toegestaan.
10.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding. 
10.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. kamperen;
  2. opslag van goederen en materialen;
  3. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
10.5.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen voor:
 
een werk en/of werkzaamheden zoals weergegeven in sub a en b;
indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. ingeval er twee of meer aanduidingen op de desbetreffende gronden zijn gelegen, het zwaarste regime geldt;
  2. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 2, getoetst;
  3. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  4. indien het een werk en/of werkzaamheden binnen de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2' betreft, waarbij de ingrepen groter zijn dan ter plaatse is toegestaan, dient door middel van archeologisch onderzoek te worden aangetoond dat deze archeologische waarden niet worden aangetast.
  1. Archeologische verwachtingswaarde 2
    • ingrepen die groter of gelijk zijn dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidig maaiveld.
  2. Overige zone - beschermingsgebied natte natuurparel
    • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven, verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter onder maaiveld ;
    • draineren, onderbemalen, aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, dempen poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
    • omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
    • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.
 
Artikel 11 Wonen
 
11.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen in een woning;
  2. een bed&breakfast accommodatie voor maximaal 10 personen verdeeld over maximaal 5 kamers binnen het hoofdgebouw. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in bijgebouwen die door het bevoegd gezag middels een afwijking kan worden verleend;
  3. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in het hoofdgebouw, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van de beroepsmatige activiteiten, maximaal 100 m2 van het vloeroppervlak per woning bedraagt en uitgevoerd wordt door de bewoner;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing', voormalige agrarische bebouwing;
  5. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - koffie- en theehuis’, een koffie- en theehuis met vloeroppervlak van maximaal 45 m2;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van struweelvogels', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van struweelvogels;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van kwetsbare soorten', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van kwetsbare soorten;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beekdalsysteem;
  13. ter plaatse van de aanduiding 'landschapselementen', een landschapselement;
  14. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  15. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  16. de instandhouding van de in bijlage 1 van de planregels beschreven cultuurhistorische en architectonische waarden;
  17. tuinen, erven en terreinen;
  18. parkeervoorzieningen;
  19. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  20. groenvoorzieningen;
  21. ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’, een bouwvlak waarbinnen bebouwing onder voorwaarden is toegestaan. Buiten het bouwvlak is bebouwing niet toegestaan behoudens de afwijkingsmogelijkheden in artikel 11.3. 
11.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing' mag de bestaande bebouwing niet worden uitgebreid;
  3. ter plaatse van het gekoppelde bouwvlak zijn op het gedeelte van het bouwvlak waar de woning niet is gesitueerd de legaal aanwezige bijgebouwen toegestaan.
11.2.1 Woning binnen het bouwvlak
 
Voor het bouwen van een woning gelden de volgende bepalingen:
  1. één woning is toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. de woning dient op minimaal 50% ter plaatse van de bestaande fundering van de woning te worden opgericht bij herbouw tenzij er sprake is van nieuwbouw van een woning;
  3. de inhoud van de woning bedraagt maximaal 600 m³ exclusief onderkeldering (of inclusief onderkeldering indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie wordt gebruikt) inclusief aan- en uitbouwen indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt of in ieder geval niet meer dan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan en het geen woning betreft welke in het verleden gesplitst is geweest. Indien het een karakteristieke boerderij betreft, geldt de bestaande inhoud;
  4. de inhoud en maatvoering van een karakteristieke boerderij dienen te worden behouden;
  5. de woning dient ten opzichte van de weg zodanig te worden gepositioneerd dat deze in lijn staat met de woningen van aanliggende percelen;
  6. de maximale goothoogte van de woning bedraagt 6 meter en de maximale hoogte bedraagt 10 meter;
  7. het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een kap met een dakhelling van ten minste 25° en ten hoogste 60°,
met dien verstande dat deze dakhelling niet geldt bij een gebogen kap;
  1. afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  2. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  3. indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan de voorgeschreven afstand, dan dient deze bestaande afstand als minimale afstand te worden aangehouden;
  4. de afstand van de woning tot de weg is gelijk aan de afstand welke aanwezig is op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan tenzij er sprake is van nieuwbouw van een woning;
  5. woningen en/of vrijstaande bijgebouwen mogen niet vóór de gevellijn gebouwd worden. Indien er geen hoofdgebouw aanwezig is, dienen de woningen in de lijn van de omliggende woningen te worden gesitueerd.
11.2.2 Bijgebouwen inclusief aan- en uitbouwen die niet ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt binnen het bouwvlak
 
Voor het bouwen van bijgebouwen inclusief aan- en uitbouwen die niet ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt gelden de volgende bepalingen:
  1. het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen bij de woning mag maximaal 100 m² bedragen, tenzij aangegeven is wat het maximale bebouwde oppervlakte mag bedragen. De maximale oppervlakte aan bebouwing mag dan niet meer bedragen dan is aangegeven, dit is exclusief de oppervlakte van de woning;
  2. de oppervlakte van de bijgebouwen mag maximaal 200 m² bedragen als er sprake is geweest van samenvoeging van twee tot één woning;
  3. afstand van de bijgebouwen tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen;
  4. de afstand van een bijgebouw tot de woning bedraagt niet meer dan 30 meter. Deze maatvoering dient ook in acht te worden genomen bij de herbouw van een bijgebouw;
  5. bijgebouwen mogen niet vóór de gevellijn gebouwd worden;
  6. de maximale goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,5 meter en de maximale hoogte 6 meter;
  7. Ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen uitgesloten’ mogen geen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gebouwd worden.
11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de gevellijn niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. bij de woning mag één carport of overkapping worden gebouwd met dien verstande dat:
    1. de gevellijn niet mag worden overschreden;
    2. de carport of overkapping uitsluitend mag worden gebouwd met een plat dak;
    3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
    4. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m²;
  3. afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen welke op de perceelsgrens gebouwd mogen worden;
  4. de bouwhoogte (ashoogte) van windturbines en -molens mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  5. bij een karakteristieke boerderij mag een hooiberg worden opgericht mits landschappelijk ingepast. De bouwhoogte van een hooiberg mag niet meer dan 8 meter bedragen en de oppervlakte niet meer dan 25 m2. Per woning mag maximaal één hooiberg worden gerealiseerd;
  6. de oppervlakte van een zonnepaneleninstallatie mag maximaal 100 m2 bedragen, de bouwhoogte mag maximaal 2 meter zijn en er dient te worden aangetoond dat de verwachte opbrengst op bestaande gebouwen binnen het bouwvlak minder dan 60% van de optimale opbrengst bedraagt. Per woning mag maximaal één zonnepaneleninstallatie worden gerealiseerd;
  7. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  8. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m².
11.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
11.3.1 De herbouw woning buiten de fundering van de bestaande woning
 
Herbouw van de woning buiten de fundering van de bestaande woning is toegestaan, indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. dit vanuit het verkeersbelang/verkeersveiligheid dan wel vanuit een beter woonmilieu wenselijk is;
  2. de afstand tot te weg mag niet meer bedragen dan noodzakelijk is in verband met het verkeersbelang dan wel het woonmilieu;
  3. er dienen zich geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische aard voor te doen;
  4. er sprake is van een sterke verbetering van de beeldkwaliteit in de directe omgeving;
  5. vervangende nieuwbouw van de woning of bijgebouwen dient gepaard te gaan met sloop van overtollige bebouwing. Voor elke 500 m² die wordt gesloopt mag de woning met 50 m³ worden vergroot tot een maximum van 850 m³;
  6. in het geval dat de te vervangen woning een cultuurhistorisch waardevol object betreft, is een advies van de gemeentelijke monumentencommissie noodzakelijk;
  7. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  8. bij het samenvoegen van de vierkante meters van verschillende te slopen bouwwerken mag het nieuwe bijgebouw geen bedrijfsmatige uitstraling krijgen.
11.3.2 De vergroting van de woning en bijgebouwen, aan- en uitbouwen in geval van afbraak
 
De woning en/of bijgebouwen, aan- en uitbouwen mogen worden vergroot, indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. indien het gezamenlijk oppervlak van de bijgebouwen op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan groter is dan 100 m² geldt het volgende:
    1. bij afbraak van voornoemd(e) bijgebouw(en), mag het onder a. genoemde oppervlak worden verhoogd onder de volgende voorwaarden:
      • de verhoging bedraagt 50% van het oppervlak van het te slopen surplus aan gebouw(en);
      • het maximaal toegestaan totale oppervlakte aan bijgebouwen, bedraagt, na bedoelde afbraak, echter 200 m²;
      • de woning mag worden vergroot, gerelateerd aan de oppervlakte bijgebouwen die worden gesloopt:
    2. voor elke 500 m² die wordt gesloopt, mag de woning met 50 m³ worden vergroot;
    3. de inhoud van de woning mag – in totaliteit – niet meer dan 850 m³ bedragen;
    4. bij sloop mag de woning aangeduid is als 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing' mag de woning worden vergroot 600 m³ en daar bovenop de hierboven beschreven sloopregeling;
    5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.
11.3.3 Het vergroten van de woning
 
De inhoud van de bestaande woning mag worden vergroot, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarde:
  1. het een inpandige verbouwing van een karakteristieke boerderij betreft.
11.4 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1.  ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
11.5 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. detailhandel;
  2. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  3. seksinrichtingen;
  4. kamperen;
  5. opslag van goederen en materialen voor de gevellijn;
  6. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woonzorgboerderij' waar tijdelijke bewoning is toegestaan voor zover het niet gaat om een zelfstandige wooneenheid;
  7. bewoning als afhankelijke woonruimte, met uitzondering van mantelzorgwoningen;
  8. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
11.6 Afwijking van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
11.6.1 Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen
 
Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 100 m2 van de woning, de gronden en/of bijgebouwen gezamenlijk;
  2. alleen detailhandel die rechtstreeks verband houdt met het ter plaatse uitgeoefende beroep of bedrijf is toegestaan;
  3. de activiteit dient te worden uitgeoefend door de bewoner;
  4. de activiteit mag uitsluitend worden uitgeoefend in de vorm van de categorie 1 en 2 bedrijven conform de in bijlage 4 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
  5. horeca is niet toegestaan;
  6. het beroep of bedrijf mag geen onevenredig verkeersaantrekkende werking hebben;
  7. voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak wordt gerealiseerd zoals bedoeld in artikel 21, lid 21.2;
  8. buitenopslag is niet toegestaan;
  9. reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
  10. laden en lossen mag uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden;
  11. de activiteit dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  12. de bebouwing ten behoeve van aan huis verbonden bedrijf niet is gelegen binnen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - nieuw herlaer'.
11.6.2 Dagrecreatieve voorzieningen als nevenfunctie
 
Dagrecreatieve voorzieningen als nevenfunctie bij de woning zijn toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het uitsluitend een theetuin met een maximum oppervlakte van 100 m² (gezamenlijke oppervlakte van binnen- en buitenruimte) of een atelier betreft;
  2. deze binnen de bestaande bebouwing plaatsvindt;
  3. door de wijziging geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden mag plaatsvinden;
  4. voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak wordt gerealiseerd zoals bedoeld in artikel 21, lid 21.2.
11.6.3 Een bed&breakfast accommodatie in bijgebouwen
 
Een bed&breakfast accommodatie in bijgebouwen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de accommodatie voor maximaal 5 kamers en voor maximaal 10 personen is toegestaan. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in het hoofdgebouw;
  2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
  3. deze binnen de bestaande bebouwing plaatsvindt;
  4. voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak wordt gerealiseerd zoals bedoeld in artikel 21, lid 21.2;
  5. de werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend.
11.6.4 Verblijfsrecreatieve voorzieningen als nevenfunctie De volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan:
  1. verblijfsrecreatie (minicamping, camperplaatsen en/of trekkershutten) met een maximale oppervlakte van 1 hectare met dien verstande dat:
    1. de al bestaande (mini)campings niet van deze nevenactiviteit gebruik mogen maken;
    2. er maximaal 5 trekkershutten opgericht mogen worden;
    3. er maximaal 10 camperplaatsen opgericht mogen worden;
    4. een standplaats op een minicamping heeft een minimale oppervlakte van 230 m² en een camperplaats heeft een minimale oppervlakte van 100 m2;
    5. verblijfsrecreatie uitsluitend plaatsvindt in de periode van 1 maart tot en met 1 november en van 16 december tot en met 16 januari;
    6. de afstand van het terrein tot de woningen van omwonenden dient minimaal 50 meter te bedragen;
    7. de minicamping deels op de aangrenzende agrarische bestemming mag worden opgericht;
    8. er landschappelijke inpassing plaatsvindt van minimaal 30% van de oppervlakte van de minicamping.
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de woning als hoofdfunctie aanwezig is en blijft;
  2. door de wijziging geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvindt;
  3. voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak wordt gerealiseerd, dan wel op het deel van de minicamping welke op de aangrenzende agrarische bestemming is opgericht, zoals bedoeld in artikel 21, lid 21.2;
  4. de aanwezige landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogen niet worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  6. de werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend.
11.7 Wijzigingsbevoegdheden
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen voor:
 
11.7.1 Woningsplitsing
 
Het splitsen van de woning in twee wooneenheden is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft;
  2. kenmerkende architectonische eigenschappen dienen te worden behouden;
  3. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
  4. splitsing is alleen toegestaan als deze past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  5. de overtollige gebouwen dienen eerst te worden afgebroken tot een oppervlakte welke per woning maximaal is toegestaan, te weten 100 m² alvorens tot splitsing mag worden overgegaan;
  6. door de komst van de nieuwe woningen er geen milieuhygiënische belemmeringen optreden;
  7. ten aanzien van de sloop van het op het moment van de ter visie legging van het ontwerp-bestemmingsplan aanwezige surplus aan vrijstaande (bij)gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen van 100 m² worden verhoogd mits de bebouwing, welke niet als woning wordt gebruikt, wordt gesloopt. De verhoging bedraagt 50 procent van het te slopen surplus aan bebouwing. Het maximaal toegestane oppervlakte van bijgebouwen mag na afbraak niet meer bedragen dan 200 m²;
    2. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing van de nieuwe bijgebouwen;
    3. cultuurhistorisch waardevolle objecten mogen niet worden gesloopt;
  8. de inhoud van de karakteristieke boerderij mag niet worden vergroot;
  9. de inhoud van de karakteristieke boerderij moet vóór de splitsing ten minste 900 m³ bedragen;
  10. de inhoud van de woningen bedraagt na splitsing ten minste 400 m³ per woning;
  11. de inhoud van de gesplitste woningen mag niet worden vergroot;
  12. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  13. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
11.7.2 De omschakeling van de bestemming Wonen met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing' naar een (niet)grondgebonden agrarisch bedrijf
 
De omschakeling van de bestemming Wonen met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing' naar een (niet-)grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak van de omschakeling middels een ondernemingsplan is aangetoond, waarbij vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de omschakeling;
  2. de bestemming Wonen met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing' wordt gewijzigd naar de omliggende agrarische bestemming met dien verstande dat het niet mogelijk is binnen de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden;
  3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  4. alle bedrijfsbebouwing die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering wordt gesloopt, behoudens voor zover deze cultuurhistorische waarden bezit;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  6. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  7. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
11.7.3 De omschakeling van de bestemming Wonen met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing' naar de bestemming Bedrijf buiten bebouwingsconcentratie
 
De gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing' welke buiten bebouwingsconcentraties vallen kunnen worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf', ten behoeve van:
  1. statische opslag tot een maximale oppervlakte van 1000 m². De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel dan wel worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;
  2. agrarisch-technische bedrijven, zonder grote verkeersaantrekkende werking, tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. alle bedrijfsbebouwing die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering dient te worden gesloopt;
  2. omliggende (agrarische) bedrijven niet worden belemmerd;
  3. de gronden niet zijn gelegen binnen de aangegeven aanduiding 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' dan wel indien sprake is van een duurzame locatie indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied';
  4. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  5. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  6. het geen aanduiding 'specifieke vorm van wonen - rbv-locatie' betreft;
  7. het initiatief dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  8. voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak wordt gerealiseerd zoals bedoeld in artikel 21, lid 21.2;
  9. bestaande natuur- en/of landschappelijke waarden mogen niet in onevenredige mate worden aangetast;
  10. de functiewijziging slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking heeft, welke bovendien bij de ontsluitingssituatie ter plaatse past;
  11. nieuwe bebouwing is niet toegestaan;
  12. alle overtollige bebouwing gesloopt moet worden;
  13. vestiging is slechts mogelijk, indien sprake is van een maximum oppervlakte van 5.000m2 en het activiteiten betreft met milieucategorie 1 of 2;
  14. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
11.7.4 De omschakeling van de bestemming Wonen met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing' naar de bestemming Recreatie
 
De gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing' welke buiten de aangeduide bebouwingsconcentraties vallen kunnen worden gewijzigd in de bestemming 'Recreatie', ten behoeve van:
  1. dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen;
  2. horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theetuin en een ijs/snackverkooppunt tot maximaal 100 m² (gezamenlijke oppervlakte van binnen- en buitenruimte);
  3. groepsaccommodatie tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de oppervlakte aan dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot 400 m², waarbij cultuurhistorische bebouwing gehandhaafd dienen te blijven;
  2. aangetoond wordt dat agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet haalbaar is;
  3. aangetoond wordt dat volledige sanering in redelijkheid niet kan worden verlangd;
  4. het initiatief moet passen binnen de draagkracht van het gebied;
  5. het initiatief dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  6. voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak wordt gerealiseerd zoals bedoeld in artikel 21, lid 21.2;
  7. er geen beperking plaatsvindt van de omliggende agrarische bedrijven;
  8. de functiewijziging slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking heeft, welke bovendien bij de ontsluitingssituatie ter plaatse past;
  9. buitenopslag niet is toegestaan;
  10. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  11. de gronden niet zijn gelegen binnen de aangegeven aanduiding 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied';
  12. de ontwikkeling voldoet aan de randvoorwaarden in de Verordening ruimte 2014 omtrent de vestiging van niet-agrarische functies in de groenblauwe mantel dan wel het gemengd landelijk gebied of soortgelijke randvoorwaarden in een opvolgende provinciale verordening;
  13. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
11.7.5 Het wijzigen van de bestemming Wonen in Agrarisch (- met waarden) ten behoeve van vormverandering
 
Het wijzigen van de bestemming Wonen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak in de bestemming Agrarisch (- met waarden) is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het bestaande bouwvlak niet wordt vergroot;
  2. de bestaande woning wordt gesloopt;
  3. de verandering noodzakelijk is vanuit verkeerskundig, danwel akoestisch danwel stedenbouwkundig oogpunt;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden gelijk danwel verbeterd worden;
  5. aandacht wordt besteed aan de verschillende deelaspecten namelijk water, landschappelijke inpassing, cultuurhistorie, natuur en landschap, milieu, verstening en veiligheid;
  6. deze bevoegdheid in combinatie met de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.7.12 wordt uitgevoerd.
 
Artikel 12 Waarde - Archeologie 2
 
12.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde – Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:
  1. de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden, in concreto AMK-terreinen en/of terreinen met een hoge verwachting voor Paleolithicum-Neolithicum. 
12.2 Bouwregels
 
12.2.1 In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming, met uitzondering van:
  1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en niet dieper dan ter plaatse van de bestaande fundering wordt gebouwd;
  2. de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met ten hoogste 50 m²;
  3. activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist;
  4. activiteiten welke niet gepaard gaan met ingrepen in de bodem, dieper dan 0,3 meter of;
  5. bouwen binnen het bouwvlak.
12.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in 12.2 en toestaan dat in de andere bestemmingen gebouwen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
12.4.1 Verbod
 
Ingeval het gaat om ingrepen:
  • buiten het bouwvlak die groter zijn dan 50 m² en dieper dan 0,3 meter;
  • ingrepen binnen het bouwvlak daar waar sprake is van onherroepelijke archeologische resten of;
  • als het gaat om een cultuurhistorisch waardevol object of monument;
 
dan is het verboden op of in de gronden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag het volgende werk en/of werkzaamheden te verrichten:
  1. afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
  2. draineren, onderbemalen, stuwen, graven sloten;
  3. planten, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  4. verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen;
  5. aanleg tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 2, getoetst;
  2. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  3. door middel van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast.
12.4.2 Uitzonderingen
 
Het verbod als bedoeld in 12.4.1 is niet van toepassing op een werk of werkzaamheden die:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
 
Artikel 13 Waarde - Archeologie 3
 
13.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde – Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:
  1. de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden, in concreto terreinen waar in 1629 aanvalswerken voor het beleg van 's-Hertogenbosch zijn aangelegd.
13.2 Bouwregels
 
13.2.1 In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming, met uitzondering van:
  1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en niet dieper dan ter plaatse van de bestaande fundering wordt gebouwd;
  2. de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met ten hoogste 50 m²;
  3. activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist;
  4. activiteiten welke niet gepaard gaan met ingrepen in de bodem, dieper dan 0,5 meter of;
  5. bouwen binnen het bouwvlak.
13.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in 13.2 en toestaan dat in de andere bestemmingen gebouwen worden gebouwd mits wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
13.4.1 Verbod
 
Ingeval het gaat om ingrepen:
  • buiten het bouwvlak die groter zijn dan 50 m² en dieper dan 0,5 meter;
  • ingrepen binnen het bouwvlak daar waar sprake is van onherroepelijke archeologische resten of;
  • als het gaat om een cultuurhistorisch waardevol object of monument;
 
dan is het verboden op of in de gronden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag het volgende werk en/of werkzaamheden te verrichten:
  1. afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
  2. draineren, onderbemalen, stuwen, graven sloten;
  3. planten, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  4. verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen;
  5. aanleg tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 2, getoetst;
  2. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  3. door middel van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast.
13.4.2 Uitzonderingen
 
Het verbod als bedoeld in 13.4.1 is niet van toepassing op een werk of werkzaamheden die:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
 
Artikel 14 Waarde - Archeologie 4
 
14.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde – Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:
  1. de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden, in concreto terreinen met een hoge verwachting voor de periode Neolithicum tot Middeleeuwen en/of terreinen met een middelhoge verwachting. 
14.2 Bouwregels
 
14.2.1 In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming, met uitzondering van:
  1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en niet dieper dan ter plaatse van de bestaande fundering wordt gebouwd;
  2. de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met ten hoogste 100 m²;
  3. activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist;
  4. activiteiten welke niet gepaard gaan met ingrepen in de bodem, dieper dan 0,5 meter of;
  5. bouwen binnen het bouwvlak.
14.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in 14.2 en toestaan dat in de andere bestemmingen gebouwen worden gebouwd mits wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
14.4.1 Verbod
 
Ingeval het gaat om ingrepen:
  • buiten het bouwvlak die groter zijn dan 100 m² en dieper dan 0,5 meter;
  • ingrepen binnen het bouwvlak daar waar sprake is van onherroepelijke archeologische resten of;
  • als het gaat om een cultuurhistorisch waardevol object of monument;
dan is het verboden op of in de gronden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag het volgende werk en/of werkzaamheden te verrichten:
  1. afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
  2. draineren, onderbemalen, stuwen, graven sloten;
  3. planten, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  4. verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen;
  5. aanleg tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 2, getoetst;
  2. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  3. door middel van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast.
14.4.2 Uitzonderingen
 
Het verbod als bedoeld in 14.4.1 is niet van toepassing op een werk of werkzaamheden:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - nieuw herlaer';
  2. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  3. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  
Artikel 15 Waarde - Archeologie 5
 
15.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde – Archeologie 5 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:
  1. de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden, in concreto terreinen waar in historische tijden sprake was van water. 
15.2 Bouwregels
 
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming, met uitzondering van:
  1. bouwen binnen het bouwvlak.
15.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in 15.2 en toestaan dat in de andere bestemmingen gebouwen worden gebouwd mits wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
15.4.1 Verbod
 
Ingeval het gaat om ingrepen:
  • buiten het bouwvlak;
  • ingrepen binnen het bouwvlak daar waar sprake is van onherroepelijke archeologische resten of;
  • als het gaat om een cultuurhistorisch waardevol object of monument;

dan is het verboden op of in de gronden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag het volgende werk en/of werkzaamheden te verrichten:
  1. afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
  2. stuwen, graven sloten, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  3. planten, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  4. verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen;
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 2, getoetst;
  2. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  3. door middel van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast.
15.4.2 Uitzonderingen
 
Het verbod als bedoeld in 15.4.1 is niet van toepassing op een werk of werkzaamheden die:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
 
Artikel 16 Waarde - Natte natuur
 
16.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde – Natte natuur aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:
  1. het behoud en versterking van de aanwezige specifieke bodemopbouw en specifieke waarden;
  2. de bescherming en het behoud van de op en/of in de gronden voorkomende natuurwaarden;
  3. de bescherming en instandhouding van de op en/of in deze gronden voorkomende ecologische waarden.
16.2 Bouwregels
 
16.2.1 In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming
 
16.2.2 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
16.3.1 Verbod
 
Het is verboden op of in de gronden zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden van het bevoegd gezag het volgende werk en/of werkzaamheden te verrichten ingeval het gaat om ingrepen buiten het bouwvlak of ingrepen binnen het bouwvlak daar waar sprake is van onherroepelijke archeologische resten of als het gaat om een cultuurhistorisch waardevol object of monument:
  1. afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen, indrijven;
  2. draineren, onderbemalen, dammen, stuwen, graven van sloten, dempen van sloten, dempen van poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  3. planten, rooien, omzetten grasland naar bouwland, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  4. verharden van oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.
16.3.2 Uitzonderingen
 
Het verbod als bedoeld in 16.3.1 is niet van toepassing op een werk of werkzaamheden:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
 
Artikel 17 Waterstaat - Waterbergingsgebied
 
17.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waterstaat – Waterbergingsgebied aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, met voorrang mede bestemd voor inundatiegebied, en voor de bescherming en het onderhoud van de in deze zone gelegen dan wel daaraan grenzende waterberging, voor extensief dagrecreatief medegebruik en voor paden, wegen, parkeervoorzieningen en civieltechnische kunstwerken.
 
17.2 Bouwregels
 
17.2.1 Voorrangsregeling
 
Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de leidingen waterberging als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming Waterstaat - Waterbergingsgebied.
 
17.2.2 Algemeen
 
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd anders dan ten behoeve van deze bestemming.
 
17.2.3 Bouwen
 
Op de voor Waterstaat - Waterbergingsgebied aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een maximale hoogte van 6 meter.
 
17.3 Afwijking bouwregels
 
17.3.1 Algemeen
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in 17.2 en toestaan dat, conform de bepalingen van de bestemming wordt gebouwd.
 
17.3.2 Afwegingskader
 
Een in 17.3.1 genoemde afwijking kan slechts worden verleend indien en voor zover het waterbergend vermogen van het gebied niet onevenredig wordt aangetast en onder de voorwaarden dat:
  1. vooraf advies wordt ingewonnen van de beheersinstantie van het in 17.1 bedoelde waterbergingsgebied;
  2. de beslissing met betrekking tot de afwijking aan de beheersinstantie wordt meegedeeld.
17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
17.4.1 Verbod
 
Het is verboden op of in de gronden zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden van het bevoegd gezag het volgende werk en/of werkzaamheden buiten het bouwvlak te verrichten:
  • het ophogen van gronden;
  • het aanbrengen van kaden en het wijzigen daarvan;
  • het aanbrengen van verhardingen.
 
17.4.2 Uitzonderingen
 
Het verbod als bedoeld in 17.4.1 is niet van toepassing op een werk of werkzaamheden die:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
17.4.3 Toelaatbaarheid
 
Een in 17.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de een werk en/of werkzaamheden dan wel de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen niet in strijd zijn met het plan. Met betrekking tot de gevolgen voor het waterbergend vermogen wordt advies gevraagd aan de beheersinstantie.
 
17.4.4 Strafregel
 
Overtreding van het bepaalde in 17.4.1 is een strafbaar feit als bedoeld in de zin van artikel 1a onder 2 van de Wet op de economische delicten.
 
Artikel 18 Waterstaat - Waterkering
 
18.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waterstaat – Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, met voorrang primair bestemd voor de kernzone en beschermingszone van de waterkering.
 
18.2 Bouwregels
 
18.2.1 Voorrangsregeling
 
Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de waterkering als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming Waterstaat - Waterkering.
 
18.2.2 Algemeen
 
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
 
18.2.3 Bouwen
 
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
18.3 Afwijking bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in 18.2 en toestaan dat gebouwen ten dienste van de onderliggende bestemming worden gebouwd, mits:
  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  • vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.
 
18.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het onderbemalen en dempen van sloten.
 
18.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
18.5.1 Verbod
 
Het is verboden op of in de gronden zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden van het bevoegd gezag het volgende werk en/of werkzaamheden te verrichten:
  • afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen, indrijven;
  • draineren, dammen, stuwen, graven van sloten, dempen van poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • planten, omzetten grasland naar bouwland, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt; verharden van oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen.
 
18.5.2 Uitzonderingen
 
Het verbod als bedoeld in 18.5.1 is niet van toepassing op een werk of werkzaamheden die:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de waterkering.
 
3 Algemene regels
 
Artikel 19 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 20 Algemene bouwregels
 
20.1 Algemene regel m.b.t. ondergronds bouwen
 
Voor het uitvoeren van ondergrondse een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
 
20.2 Ondergrondse bouwwerken
 
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
  1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak met dien verstande dat deze ook toegestaan zijn buiten het bouwvlak voor zover voldaan wordt aan het bepaalde sub b;
  2. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil met een maximum van 250m2;
  3. in aanvulling op het bepaalde sub a en b is maximaal 1 niet - overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    1. een openluchtzwembad moet gerealiseerd worden op een afstand van tenminste 3 meter achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de afstand van de openluchtzwembaden tot de perceelsgrenzen tenminste 5 meter moet bedragen;
    2. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
    3. per woning mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd;
  4. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil;
  5. bij het berekenen van de blijkens de verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze niet onder gebouwen gesitueerd zijn.
20.3 Afwijking ondergrondse bouwdiepte
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in artikel 20.2 sub d voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarde dat:
  • de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
 
20.4 Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
 
20.5 Bestaande afstanden en maten
 
20.5.1 Maximale maatvoering
 
Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk II is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
 
20.5.2 Minimale maatvoering
 
In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk II is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
 
20.5.3 Heroprichting
 
In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in en uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
 
20.6 Algemeen bouwverbod
 
Binnen de aanduiding bouwvlak is het verboden te bouwen in strijd met de bouwbepalingen van de betreffende bestemmingsregels. Bebouwing buiten de aanduiding bouwvlak is verboden, behoudens de bebouwing krachtens de specifieke afwijkingsmogelijkheden inclusief bouwbepalingen van de betreffende bestemmingsregels.
 
Artikel 21 Algemene gebruiksregels
 
21.1 Algemeen
 
Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 18 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.
 
21.2 Parkeren - Gebruik
 
21.2.1 Algemeen
  1. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden - al dan niet gecombineerd - , waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. Bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt aan de hand van de d.d. 27 september 2016 door burgemeester en wethouders vastgestelde "Beleidsregels parkeernormen Sint-Michielsgestel", bepaald c.q. getoetst of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Indien gedurende de planperiode nieuwe parkeernormen worden vastgesteld door de gemeente, treden deze ter toetsing in de plaats van de genoemde vastgestelde beleidsregels. 
21.3 Afwijken van algemene gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 21.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
 
Artikel 22 Algemene aanduidingsregels
 
22.1 Vrijwaringszone - Schootsveld
 
De voor Vrijwaringszone – Schootsveld zijn bestemd voor de bescherming en het behoud van deze gronden.
 
22.1.1 Verbod
 
Het is verboden op of in de gronden met de aanduiding Vrijwaringszone - Schootsveld zonder een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden) de volgende een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;
  2. planten, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  3. aanleg van tijdelijke en/of overige teeltondersteunende voorzieningen.
22.1.2 Uitzonderingen
 
Het verbod als bedoeld in 22.1.1 is niet van toepassing op een werk en werkzaamheden die:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
22.2 Vrijwaringszone - weg
 
22.2.1 Bouwregels
 
Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende regel:
  1. er mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken welke nodig zijn voor het wegverkeer of bouwwerken die worden gerealiseerd binnen het bouwvlak van een bestemming;
22.2.2 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in lid 22.2.1 en toestaan dat bouwwerken worden gebouwd, mits:
  1. het bouwwerk in overeenstemming is met de ter plaatse aangewezen bestemming en door de bouw of situering van het bouwwerk het verkeersbelang niet onevenredig wordt aangetast.
22.3 Overige zone - reserveringsgebied waterberging
 
22.3.1 Aanduidingsomschrijving
 
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - reserveringsgebied waterberging' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor het behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied.
 
22.3.2 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - reserveringsgebied waterberging' de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterbergingsgebied' toe te voegen voor een waterbergingsgebied, met dien verstande dat dit gebied door het daartoe bevoegd gezag wordt aangewezen als waterbergingsgebied.
 
Artikel 23 Algemene afwijkingsregels
 
23.1 Indien niet op grond van een andere bepaling van de regels afwijking kan worden verleend, kan het bevoegd gezag afwijking verlenen voor:
  1. het afwijken van de in de regels voorgeschreven maten voor de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen binnen een bestemmingsvlak, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven maten;
  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 20 meter;
  5. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 meter, onder de volgende voorwaarden:
    1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
      • buiten de bebouwde kom langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten en viaducten;
      • binnen de bebouwde kom op het bedrijventerrein en sportparken.
    2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
      • op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zo nodig in overleg met de monumentencommissie;
      • tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.
23.2 Bewoning ten behoeve van mantelzorg
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking voor de bewoning ten behoeve van mantelzorg in bijgebouwen of een deel van het hoofdgebouw bij een (bedrijfs)woning verlenen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. een dergelijke bewoning dient noodzakelijk te zijn vanuit het oogpunt van mantelzorg, hetgeen aangetoond dient te worden door een verklaring van een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige;
  2. de afwijking is persoonsgebonden en gekoppeld aan de zorgbehoevende;
  3. op het perceel dient een woning aanwezig te zijn;
  4. er vindt geen onevenredige aantasting van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  5. een dergelijke bewoning vindt plaats in beginsel bij, in of direct aansluitend aan de woning;
  6. alle bijgebouwen/verbouwingen dienen te voldoen aan de ten tijde van de aanvraag geldende eisen van het bouwbesluit en de bouwverordening;
  7. ten behoeve van de inwoning mag geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen worden aangelegd. hiervoor moet gebruik worden gemaakt van de reeds bestaande aansluiting;
  8. er mag maximaal 80 m² van hoofdgebouw en/of bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
  9. burgemeester en wethouders kunnen de afwijking intrekken indien de noodzaak vanuit oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is;
  10. binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg dient hiervan schriftelijk melding te worden gemaakt;
  11. het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is en het bijgebouw op maximaal 10 meter van het hoofdgebouw staat.
23.3 Het plaatsen van antennemasten buiten bebouwingsconcentraties
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking voor het plaatsen van antenne-installaties verlenen indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. aangetoond dient te worden dat het plaatsen van antennemasten binnen de aangeduide bebouwingsconcentraties niet mogelijk is gebleken;
  2. er moet sprake zijn van site-sharing, waardoor zo min mogelijk masten nodig zijn;
  3. indien site-sharing niet mogelijk is, dient de noodzaak van een solitaire plaatsing te worden aangetoond;
  4. de masten dienen bij voorkeur geplaatst te worden op bestaande hoge gebouwen, niet zijnde woongebouwen of hoge bouwwerken;
  5. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
23.4 Het plaatsen van kunstwerken
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking voor het plaatsen van kunstwerken verlenen indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarde:
  1. het plaatsen van kunstwerken, zoals beelden en plastieken is toegestaan na een positief advies van de gemeentelijke Kunstcommissie.
23.5 Het plaatsen van openbare nutsvoorzieningen
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking voor het plaatsen van openbare nutsvoorzieningen in de vorm van gasontvang- en reduceerstations, transformatorhuisjes en gemalen verlenen indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale bebouwingsoppervlakte mag niet meer dan 20 m² bedragen;
  2. de maximale bouwhoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
23.6 Verlichtingsarmaturen en bewegwijzering
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking voor het plaatsen van verlichtingsarmaturen ten behoeve van verkeer(sveiligheid) en bewegwijzering verlenen indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale bouwhoogte mag niet meer dan 15 meter bedragen.
 
Artikel 24 Algemene wijzigingsregels
 
24.1 Algemene wijziging
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
  1. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  2. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. de overschrijdingen als bedoeld in sub a en b mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  4. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd. 
24.2 Aanleg landschapselementen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van de aanleg van landschapselementen, indien onder andere voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. het dient te gaan om aanleg/versterking van een samenhangend netwerk van landschapselementen op lokaal niveau;
  2. de aanleg van landschapselementen of bos zal in overleg met direct belanghebbenden alsmede de aangrenzende grondeigenaren/agrarische bedrijven plaatsvinden, op basis van een voor een samenhangend deelgebied op te stellen inrichtingsplan;
  3. voor zover het particuliere gronden betreft zal aanleg uitsluitend plaatsvinden op basis van vrijwilligheid en met instemming van de betreffende grondeigenaren;
  4. wijziging mag pas plaats vinden nadat de overdracht of aankoop, op vrijwillige basis, door particulieren aan de gemeente of aan een natuurbeherende instantie, in voldoende mate verzekerd is of al heeft plaatsgevonden;
  5. aangrenzende gronden, met een blijvende agrarische bodemexploitatie, moeten doelmatig als zodanig geëxploiteerd kunnen blijven worden;
  6. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  7. het initiatief moet passen binnen de draagkracht van het gebied.
24.3 Wijziging naar Bos, Natuur of Water
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen in de bestemmingen Bos, Natuur of Water, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. wijziging vindt pas plaats nadat verzekerd is dat een aaneengesloten natuurgebied van voldoende omvang en zodanige begrenzing kan ontstaan dan de aangrenzende/omringende gronden, met een blijvende agrarische bodemexploitatie, doelmatig als zodanig geëxploiteerd kunnen blijven worden;
  2. de regels van de bestemmingen Bos, Natuur en/of Water worden van overeenkomstige toepassing verklaard met dien verstande dat wanneer gewijzigd wordt in de bestemming Water dit uitsluitend ten behoeve van de beekdalontwikkeling mag geschieden;
  3. in geval de bestemming gewijzigd wordt in bestemming Bos, mag dit niet ten behoeve van bosbouw worden aangewend.
 
Artikel 25 Voorwaardelijke bepaling
 
25.1 Kwalitatieve verplichting
 
De gefaseerde detailuitwerking, zoals beschreven in het convenant (zie bijlage 4), dient gerealiseerd te worden. Per fase gelden minimaal de aantallen, zoals genoemd in het convenant. Indien niet wordt gehandeld conform de afspraken die zijn vastgelegd in het convenant, dan is sprake van strijdig gebruik. Hierbij geldt dat wanneer de in het convenant omgeschreven fase 3 in werking treedt, op de parkeerplaats aan de Halderse baan minimaal 44 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd.
 
Artikel 26 Overige regels
 
26.1 Strafbepaling
 
Overtreding van het bepaalde in artikel 38 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.
 
4 Overgangs- en slotregels
 
Artikel 27 Overgangsrecht
 
27.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijking verlenen van het bepaalde onder sub a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder sub a met maximaal 10%;
  3. Het bepaalde onder sub a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 
27.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in sub a na inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. 
27.3 Hardheidsclausule
 
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijking verlenen.
 
Artikel 28 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Haanwijk en Oud Herlaer'.