Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Broekstraat 33 – 33a Gemonde
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0845.BPBroekstraat33-VA01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 het plan:
het wijzigingsplan ‘Broekstraat 33 – 33a Gemonde’ van de gemeente Sint-Michielsgestel;
 
1.2 de verbeelding:
de verbeelding van het bestemmingsplan ‘Broekstraat 33 – 33a Gemonde’ en legenda;
 
1.3 SAB:
Stichting Advisering Buitengebied. De Stichting Advisering Buitengebied is een koepelstichting, waarin de Vereniging van Brabantse Gemeenten (VBG), de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) en de provincie Noord-Brabant zitting hebben. Onder de koepelstichting zijn drie dochterstichtingen ingesteld. Deze stichtingen adviseren de Brabantse gemeenten over voorgenomen bedrijfsontwikkelingen in het buitengebied.
  1. de stichting Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;
  2. de stichting Adviescommissie Toerisme & Recreatie;
  3. de stichting Adviescommissie Glastuinbouw.
1.4 aan huis gebonden bedrijf:
het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijvigheid c.q. beperkte bedrijfsmatige opslag, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
 
1.5 aan huis gebonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, vastgesteldtechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
 
1.6 aanbouw:
een aan een hoofdgebouw toegevoegd afzonderlijk gebouw dat in functioneel opzicht een integrerend onderdeel van het hoofdgebouw vormt en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.7 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.8 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.9 abiotische waarden:
het geheel van waarden in verband met het abiotisch milieu (= niet levende natuur), in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van
(ontwikkelingsmogelijkheden voor) een waardevol biotisch milieu (= levende natuur, gevormd door organismen en leefgemeenschappen);
 
1.10 afhankelijke woonruimte:
een onderdeel van het hoofdgebouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
 
1.11 agrarisch bedrijf:
een bedrijf gericht op het voortbrengen van agrarisch producten door middel van:
  • het telen of veredelen van gewassen, waaronder begrepen houtteelt, fruitteelt, sierteelt of bloementeelt;
  • het houden of fokken van vee, pluimvee of pelsdieren;
  • het fokken en opfokken van paarden alsmede paardenmelkerijen;
nader te onderscheiden in:
  • grondgebonden bedrijf;
  • glastuinbouwbedrijf;
  • niet-grondgebonden bedrijf, niet zijnde intensieve veehouderij;
  • intensieve veehouderij;
 
1.12 agrarisch bedrijfsgebouw:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
 
1.13 agrarisch bedrijfswoning:
een woning, krachtens het plan toegestaan binnen een agrarisch bouwvlak, en kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is;
 
1.14 agrarisch-technisch hulpbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren, of de toepassing van andere landbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking. Voorbeelden van agrarisch-technische hulpbedrijven zijn: grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), veetransportbedrijven, veehandelsbedrijven;
 
1.15 agrarisch verwant bedrijf
een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden. Voorbeelden van agrarisch verwante bedrijven zijn: dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, dierenpension, dierenschool, hoveniersbedrijven, stalhouderijen, instellingen voor agrarisch praktijkonderwijs, proefbedrijven, volkstuinen.
 
1.16 agrarische waarden:
de waarden, die rechtstreeks verband houden met de mogelijkheden voor de uitoefening van een doelmatige, agrarische bodem- en/of bedrijfsexploitatie;
 
1.17 ambachtelijk bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken, of herstellen van goederen, alsook het verkopen en/of leveren van deze goederen;
 
1.18 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbijbehorende bevestigingsconstructie;
 
1.19 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden;
 
1.20 archeologische verwachtingswaarde:
de aan een gebied toegekende waarden, welke kunnen bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang kunnen zijn en het cultuurhistorisch erfgoed kunnen vertegenwoordigen;
 
1.21 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.22 bebouwingsconcentratie:
een kernrandzone, bebouwingslint of een bebouwingscluster;
 
1.23 bed & breakfast:
bed & breakfast is een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt;
 
1.24 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen en aan huis gebonden bedrijven daaronder niet begrepen;
 
1.25 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
1.26 bedrijfshoofd:
de natuurlijke of rechtspersoon voor wiens rekening en op wiens naam het bedrijf wordt geëxploiteerd. Het bedrijfshoofd kan eigenaar, pachter, erfpachter, vruchtgebruiker of trustee zijn;
 
1.27 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
 
1.28 beekdalsysteem:
betreft de landschappelijke begrenzing van een beekdal, waarbinnen ontwikkelingen met betrekking tot het watersysteem, de natuur, het landschap en extensieve recreatie-vormen plaatsvinden;
 
1.29 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag-, wacht- en administratieruimten en dergelijke;
 
1.30 bestaande situatie:
t.a.v. bebouwing
  • bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteldbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
 
t.a.v. gebruik
  • het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
  
1.31 beschermingsgebied natte natuurparel:
een beschermingszone van gemiddeld 500 meter rondom de "natte natuurparels" welke bedoeld is om te voorkomen dat de natte natuurparels verder verdrogen en het behoud van de aanwezige specifieke bodemopbouw en specifieke hydrologische karakteristieken;
 
1.32 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.33 bestemmingsplan:
de geometrische bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0845.BPBroekstraat33-VA01;
 
1.34 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.35 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand of een aangebouwd gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en/of functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.36 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.37 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.38 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.39 bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.40 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.41 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.42 carport:
een bouwwerk dat, voorzien van een dak en ten hoogste twee wanden, door zijn plaatsing, indeling en inrichting uitsluitend bestemd is voor het stallen van motorvoertuigen;
 
1.43 chalet:
een recreatieverblijf, niet zijnde een kampeermiddel of stacaravan, dat naar de aard en inrichting is bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben. gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond en met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
 
1.44 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;
 
1.45 cultuurhistorisch waardevol object:
een object zoals opgenomen in de bijlage 1 'Cultuurhistorisch waardevol aangeduide objecten', niet zijnde gemeentelijke of rijksmonumenten;
 
1.46 dagrecreatie:
recreatieve activiteit die plaats vindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang;
 
1.47 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.48 differentiatievlak:
een op de verbeelding aangegeven en binnen het bouwvlak gelegen vlak waarmee de gronden zijn aangeduid waarop uitsluitend permanente teeltondersteunende voorzieningen, geen kassen zijnde, mogen worden opgericht;
 
1.48 dove gevel:
een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN 5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (in geval van weg- en railverkeerslawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder;
 
1.49 duurzame locatie intensieve veehouderij:
een bestaand agrarisch bouwblok met een zodanige ligging dat het zowel vanuit milieu-oogpunt (ammoniak, stank en dergelijke) als vanuit ruimtelijk oogpunt (natuur, landschap en dergelijke) verantwoord is om het te laten groeien tot een bouwblok van maximaal 1,5 hectare voor een intensieve veehouderij;
 
1.50 ecologische verbindingszone:
zone die dienst doet als migratieroute voor planten en dieren tussen verschillende natuurgebieden welke deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur. Aanleg van verbindingszones heeft als doel barrières tussen deze gebieden op te heffen. De zone moet zowel in kwalitatief als in kwantitatief opzicht zijn ingericht en beheerd volgens de eisen van de doelsoorten;
 
1.51 erfbeplanting:
afschermende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een agrarisch bedrijf, een niet-agrarisch bedrijf of een woning;
 
1.52 extensieve recreatie:
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen en boerengolf;
 
1.53 extensiveringsgebied:
ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt;
 
1.54 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met twee of meer wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.55 gekoppeld bouwvlak
een bouwvlak waarbinnen één (agrarisch) bedrijf of woning is toegestaan met bijbehorende bebouwing;
 
1.56 geurgevoelig object:
gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;
 
1.57 gevellijn:
een denkbeeldige lijn, strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw tot aan de perceelsgrens;
 
1.58 glastuinbouw:
een (niet-grondgebonden) agrarisch bedrijf waarin de productie geheel of in overwegende mate plaatsvindt in kassen of permanent aanwezige tunnels, met een hoogte van 1 meter of meer;
 
1.59 groepsaccommodatie:
een accommodatie waarbij door een groep gezamenlijk van voorzieningen gebruik wordt gemaakt en waar logiesgelegenheden aanwezig zijn voor groepen personen.
 
1.60 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen overwegend rechtstreeks in de grond zijn geplant eventueel in combinatie met teeltondersteunende voorzieningen. Melkveebedrijven zijn ook grondgebonden, tenzij het een intensieve veehouderij betreft.
 
1.61 hartlijn:
het midden van de leiding;
 
1.62 hoge tunnels:
zie teeltondersteunende kas;
 
1.63 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk is aan te merken;
 
1.64 hooiberg:
een vrijstaand bouwwerk dat dient als opslagplaats voor graan, stro, hooi en andere gewassen. De constructie bestaat meestal uit vier palen en een dak dat in sommige gevallen langs de palen op en neer kan bewegen;
 
1.64 horeca:
het bedrijfsmatig voor gebruik ter plaatse verstrekken van dranken en van in dezelfde onderneming bereide maaltijden en andere etenswaren, het voorgaande al dan niet in combinatie met het exploiteren van een zaalaccommodatie en het bedrijfsmatig verstrekken van overnachtingsmogelijkheden. Hieronder wordt niet verstaan functies als discotheek, nachtclubs, speelautomatenhallen e.d.;
 
1.65 hydrologisch neutraal ontwikkelen:
de ontwikkeling mag geen hydrologische achteruitgang aan de randen van het plangebied ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg hebben;
 
1.66 intensieve veehouderij:
een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf voor het houden van (vlees)vee en pluimvee - zelfstandig of als neventak-, waarbij dit houden van vee en pluimvee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Onder intensieve veehouderijen wordt tevens nertsenhouderijen verstaan. Geiten- en schapenhouderijen zijn hiervan uitgesloten.
 
1.67 inwoning:
het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat dit slechts toegestaan is in het hoofdgebouw, met dien verstande dat woningsplitsing en/of kamerbewoning niet is toegestaan;
 
1.68 kampeermiddel:
  • een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen gebouw zijnde,
één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 
1.69 kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen dan wel zomerhuisjes, chalets en trekkershutten ten behoeve van recreatief nachtverblijf, waarbij tevens ondersteunende dagrecreatieve voorzieningen mogen worden ontplooid;
 
1.70 karakteristieke boerderij:
een kenmerkend type boerderij (langgevel-, kortgevel- of een langgevelboerderij) waarbij de woning en de bedrijfsruimten achter elkaar staan en waarbij alle deuren zich veelal in een lange zijgevel, een van de langgevels, bevinden;
 
1.71 kas:
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten. Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (>1,5 meter) worden tevens beschouwd als een kas
 
1.72 kunstwerken:
creatieve voortbrengselen van de beeldende kunst inhouden zoals beeldhouwwerken, schilderijen en andere kunstzinnige objecten;
 
1.73 landbouwontwikkelingsgebied:
ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat landbouw dat geheel of gedeeltelijk voorziet, of in het kader van de reconstructie zal voorzien, in de mogelijkheid tot uitbreiding of hervestiging van intensieve veehouderij;
 
1.74 landschappelijke waarde:
bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;
 
1.75 landschapselementen:
groenelementen met landschappelijke waarden die bepalend zijn voor het omliggende landschap en in hoofdzaak bestaan uit m.n. inheemse beplanting in de vorm van struiken, bomen en kruidenlaag;
 
1.76 maatschappelijk:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten behoeve van deze voorzieningen;
 
1.77 manege:
een bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructie in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf of aan derden met eigen paarden en het bieden van huisvesting aan die paarden.
 
1.78 mantelzorg:
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;
 
1.79 mestverwerking:
het door middel van chemische, fysische en/of biologische behandeling omzetten van kippenmest en/of varkensdrijfmest in relatief droge producten ten behoeve van de bemesting van de bodem en/of producten die een ander toepassingsgebied hebben;
 
1.81 nevenactiviteit:
activiteiten waarvoor een gedeelte van de vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen als zodanig mag worden gebruikt en die uitgevoerd worden naast het eigenlijke beroep of de hoofdactiviteit, ze zijn ondergeschikt aan de primair toegekende functie (vaak agrarisch);
 
1.82 niet - grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of overwegend plaatsvindt in gebouwen of los van het voortbrengend vermogen van de open grond niet zijnde een intensieve veehouderij;
 
1.83 natte natuurparel:
een natuurlijke eenheid of bos- en natuurgebieden met specifieke omstandigheden van de bodem of het (grond)water. Natte natuurparels maken deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur;
 
1.84 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige biotopen bijzondere flora en fauna, ecologische samenhangen en structuren;
 
1.85 nieuwvestiging agrarisch bedrijf:
de situering van een agrarisch bouwvlak op gronden die volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een bouwvlak;
 
1.86 noodzaak agrarisch bedrijf:
noodzaak vanuit een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of –ontwikkeling;
 
1.87 omschakeling agrarisch bedrijf:
het binnen een bestaand bouwvlak geheel dan wel in overwegende mate overstappen van een grondgebonden agrarisch bedrijf naar een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf of andersom, waarbij het overstappen van een grondgebonden bedrijf naar een niet-grondgebonden bedrijf wordt aangemerkt als intensivering;
 
1.88 ondergeschikte activiteit:
een activiteit waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw of van het bedrijfsgebouw waar de activiteit plaats mag vinden als zodanig mag worden gebruikt;
 
1.89 ondergronds bouwwerk:
een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil;
 
1.90 overige teeltondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen die niet onder één van de categorieën tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, permanente teeltondersteunende voorzieningen of teeltondersteunende kassen vallen. Als voorbeeld hiervoor kunnen stellages met regenkappen bij de grondgebonden teelt van zachtfruit en boomteelthekken buiten het bouwvlak rondom boomteeltpercelen genoemd worden;
 
1.91 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en omsloten door maximaal één wand of meerdere wanden wanneer de overkapping tegen bestaande wanden wordt gebouwd zonder op deze wanden te rusten;
 
1.92 paardenbak:
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining;
 
1.93 paardenfokkerij:
een (agrarisch) bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen worden verricht aan en/of met paarden die primair gericht zijn op het fokken van paarden en pony's;
 
1.94 paardenhouderij:
een bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen worden verricht aan en/of met paarden die primair gericht zijn op het stallen en of verhandelen van paarden en pony's;
 
1.95 perceelgrens:
een grenslijn tussen aaneengesloten eigendommen;
 
1.96 permanente bewoning:
permanente bewoning van een woning of een recreatieverblijf door eenzelfde persoon of groep van personen, terwijl elders niet daadwerkelijk over een hoofdverblijf wordt beschikt;
 
1.97 permanente teeltondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen die langer dan 6 maanden, worden gebruikt zoals bakken op stellingen en containervelden;
 
1.98 plattelandswoning
een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarisch bedrijf, die door een derde bewoond mag worden en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf en die wordt geacht deel uit te maken van de inrichting van het agrarische bedrijf;
 
1.98 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
 
1.99 recreatie:
vrijetijdsbesteding zoals verblijfsrecreatie, dagrecreatie, agrotoerisme en extensief recreatief medegebruik zoals wandelen, fietsen, paardrijden, vissen, zwemmen, roeien, kanoën etc.;
 
1.100 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
 
1.101 recreatieve bewoning:
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
 
1.102 recreatiewoning:
een recreatieverblijf, niet zijnde een kampeermiddel of stacaravan, dat naar de aard en inrichting is bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben te worden bewoond en met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
 
1.103 Regeling Beëindiging veehouderijtakken (RBV):
RBV 1 werd opengesteld in voorjaar 2001, en RBV 2 werd opengesteld in nazomer 2001. De RBV is een onderdeel van het flankerend beleid bij de Meststoffenwet en de Wet Herstructurering Varkenshouderij (WHV). De belangrijkste doelen van de RBV zijn een bijdrage leveren aan de verdwijning van het overschot aan dierlijke mest en ondernemers in staat stellen op een sociaal verantwoorde wijze te stoppen met de betreffende intensieve veehouderij(tak). Nevendoelstellingen hebben betrekking op stimuleren van de Ecologische Hoofd Structuur (EHS), het verbeteren van de structuur van de intensieve veehouderij en het leveren van een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit in de reconstructiegebieden;
 
1.104 schuilgelegenheid:
overdekte ruimte, aan maximaal drie zijden omsloten door wanden, waarvan dieren gebruik moeten kunnen maken in geval van weidegang of mensen, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter. In de schuilgelegenheid is geen opslag toegestaan;
 
1.105 site-sharing:
het delen van antenne-opstelpunten;
 
1.106 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.107 stacaravan:
een onderkomen, onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien dit onderkomen wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt het voor de toepassing van dit plan aangemerkt als stacaravan;
 
1.108 standplaats:
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;
 
1.109 stapmolen:
Ruimte (eventueel overdekt) in de vorm van een cirkel waar één of meerdere paarden kunnen stappen;
 
1.109 statische opslag (binnenopslag):
de binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke. De opslag mag niet zijn bedoeld voor handel;
 
1.110 teeltfolies:
uitgespreide folies dienend, als afdek- en/of ondermateriaal, ter bescherming voor vollegrondsteelten alsmede, in voorkomende gevallen, tot bescherming van de omgeving en/of bodem tegen milieubelastende stoffen;
 
1.111 teeltondersteunende kas:
teeltondersteunende voorziening, bestaande uit een kas, voor een volle grondstuinbouwbedrijf of boomteeltbedrijf. Hieronder worden ook schuurkassen, permanente tunnel- of boogkassen begrepen;
 
1.112 teeltondersteunende voorzieningen:
een voorziening in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:
  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en –verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen van onkruidbestrijding, effectief omgaan met water);
 
in de vorm van:
  • permanent teeltondersteunende voorzieningen, die voor onbepaalde tijd worden gebruikt;
  • tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, met een maximum van 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik. Hieronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten;
 
1.113 trekkershut:
een recreatiewoonverblijf van eenvoudige constructie, zonder sanitaire voorzieningen en beperkte omvang (maximaal 20 m²) ten behoeve van passanten;
 
1.114 tuin:
de gronden van een bouwperceel behorende bij een woning, voorzover gelegen buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
 
1.115 tuincentrum
een detailhandelbedrijf gericht op het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop van:
  1. levend materiaal, waaronder in ieder geval begrepen zaden, bollen en knollen, bomen heesters en coniferen, vaste planten en kamerplanten, eenharige en tropische buitenplanten, snijbloemen, kleine huisdieren, alsmede;
  2. niet-levend materiaal, waaronder in ieder geval begrepen meststoffen, gewasbeschemingsmiddelen, grondproducten, potterie, cadeau-, sfeer- en interieurartikelen, glas- en aardewerk, kerst- en paasartikelen, schoonmaakartikelen en -middelen, vijvermaterialen en bestratingsmateriaal, blokhutten, kastjes, serres met tuinhout, tuingereedschappen, (tuin)verlichting, tuinmeubelen en terrasaankleding, dierbenodigdheden, tuin- en outdoorkleding (met inbegrip van schoeisel) en tuinhuisjes;
  3. de verhuur van machines, gereedschappen en aanhangers, het aanbieden van activiteiten op het gebied van tuinarchitectuur en tuinlease.
1.116 tunnel- en boogkassen:
verankerde menstoegankelijke kassen met een tijdelijk karakter, behorende bij een vollegrondsgroente-, fruit-, bloemen-, planten- en boomteeltbedrijf ter teeltondersteuning;
 
1.117 uitbouw:
de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.118 veldschuur:
een vrij in het open veld staande schuur, die uitsluitend wordt gebruikt voor het onderbrengen van vee tegen weersinvloeden en/of voor de opslag van agrarische producten en/ of voor de opslag van agrarische werktuigen;
 
1.119 verblijfsrecreatie:
vormen van recreatie die mede gericht zijn op verstrekken van nachtverblijf;
 
1.120 verbrede landbouw:
het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwblok, die ruimtelijk inpasbaar zijn en verbonden zijn aan de bestaande en te behouden agrarische bedrijfsvoering. Voorbeelden van verbrede landbouw zijn: agrotoerisme, zorgboerderijen, boerderijwinkels, boerengolf, educatieve en/of recreatieve activiteiten;
 
1.121 verkoop streekeigen agrarische producten:
het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf/in de regio zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf/ in de regio zijn verwerkt of bewerkt;
 
1.122 verwevingsgebied:
ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied, gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur. Hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij is mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten;
 
1.123 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van tenminste één volledige arbeidskracht en een minimale omvang heeft van 12 NGE en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen in zowel bedrijfs-economisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze;
 
1.124 voorzieningen van algemeen nut:
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
 
1.125 vormverandering van het bouwvlak
wijziging van de begrenzing van een bouwvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte;
 
1.126 waterkering
kunstmatige hoogte, natuurlijke hoogte of gedeelte daarvan, of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken, die (mede) een waterkerende functie hebben;
 
1.127 waterhuishoudkundige voorzieningen:
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten et cetera;
 
1.128 wet/wettelijke regelingen:
indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het vastgesteldplan, tenzij anders bepaald;
 
1.129 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de zelfstandige huisvesting van een huishouden, waarmee wordt bedoeld een groep van één of meer personen die een huishouding voert waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling en onderlinge verbondenheid;
 
1.130 woon- en leefklimaat:
onder een goed woon- en leefklimaat wordt verstaan dat er een toetsing plaatsvindt aan de geldende normen voor geur, bodem, geluid en luchtkwaliteit;
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 bruto-/netto glasopstand:
bruto: de totale grondoppervlakte benodigd voor realisatie van een compleet glastuinbouwbedrijf of glastuinbouwgebied (kasoppervlakte, bedrijfsschuur, erf, waterberging, groenstroken, infrastructuur);
netto: het precieze aantal m² kasoppervlakte van een glastuinbouwbedrijf, welke op de verbeelding is aangegeven middels een aanduiding 'glastuinbouw';
 
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot over minimaal 60% van de breedte van het dakvlak;
 
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren en dakvlakken, inclusief erkers en dakkapellen met dien verstande dat bij woonruimten in gebouwen, die niet uitsluitend voor bewoning zijn bestemd, de inhoud van de woning wordt gemeten boven de afgewerkte vloer van de woonlaag c.q. woonlagen;
 
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.7 afstand tot de bouwperceelsgrens:
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
 
2.8 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
 
2.9 peil:
voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang, vermeerderd met 0,2 meter;
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein, vermeerderd met 0,2 meter;
 
2.10 vloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte van een gebouw is de som van de bruto-vloeroppervlakten van alle tot het gebouw behorende binnenruimten en geeft de grootte van het gebouw weer. De vloeroppervlakte wordt in vierkante meter (m²) uitgedrukt. Berekeningen: Lengten in één richting tenminste in decimeters bepalen. Product van lengten in twee richtingen, tenminste in centimeters bepalen;
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een agrarische bedrijfsuitoefening;
  2. agrarisch gebruik;
  3. een grondgebonden bedrijf;
  4. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in de bedrijfswoning, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van de beroepsmatige activiteiten, maximaal 100 m2 van het vloeroppervlak per woning bedraagt en uitgevoerd wordt door de bewoner;
  5. wonen in een bedrijfswoning;
  6. een bed&breakfast accommodatie in een bedrijfswoning met maximaal 5 kamers en voor maximaal 10 personen;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  9. het bewerken van ter plaatse geproduceerde producten;
  10. verkoop van zelfvoortgebrachte of streekeigen producten als ondergeschikte nevenactiviteit tot maximaal 100 m2;
  11. agrarisch natuurbeheer en/of landschapsbeheer;
  12. extensief dagrecreatief medegebruik;
  13. paden en wegen en parkeervoorzieningen;
  14. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen
Er zijn geen gebouwen toegestaan.
 
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 12 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 1,5 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de gevellijn niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  3. afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen welke op de perceelsgrens gebouwd mogen worden;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  5. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m².
3.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. detailhandel met uitzondering van de verkoop van streekeigen producten;
  2. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  3. seksinrichtingen;
  4. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak;
  5. het gebruik van gebouwen, behoudens de bedrijfswoning(en), voor permanente of tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid;
  6. aanleg van tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden verlenen voor:
  1. voor werken en/of werkzaamheden zoals weergegeven in sub 3.5.1 en 3.5.2, met dien verstande dat voor werken en/of werkzaamheden binnen het bouwvlak of het verharden van minder dan 100 m² buiten het bouwvlak geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden nodig is;
  2. het omzetten van grasland naar bouwland;
indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. ingeval er twee of meer aanduidingen op de desbetreffende gronden zijn gelegen, het zwaarste regime geldt;
  2. bij de beoordeling van de werken en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 2, getoetst;
  3. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen.
3.5.1 Historisch landschappelijk gebied
  • afgraven, ophogen;
  • indrijven;
  • onderbemalen;
  • aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • planten, omzetten van grasland naar bouwland;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m²;
 
3.5.2 Besloten gebied
  • afgraven, egaliseren;
  • rooien, omzetten van grasland naar bouwland, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt.  
 
Artikel 4 Wonen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen in een woning;
  2. een bed&breakfast accommodatie met maximaal 5 kamers en voor maximaal 10 personen toegestaan binnen het hoofdgebouw. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in bijgebouwen die door het bevoegd gezag middels een afwijking is verleend;
  3. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in het hoofdgebouw, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van de beroepsmatige activiteiten, maximaal 100 m2 van het vloeroppervlak per woning bedraagt en uitgevoerd wordt door de bewoner;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  6. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing’, wonen in vrijkomende agrarische bebouwing;
  7. tuinen, erven en terreinen;
  8. parkeervoorzieningen;
  9. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. groenvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen van gebouwen geldt de bepaling dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden opgericht.
 
4.2.1 Woning
Voor het bouwen van een woning gelden de volgende bepalingen:
  1. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan is aangeduid;
  2. de woning dient op minimaal 50% ter plaatse van de bestaande fundering van de woning te worden opgericht bij herbouw tenzij er sprake is van nieuwbouw van een woning;
  3. de inhoud van de woning bedraagt maximaal 600 m³ exclusief onderkeldering (of inclusief onderkeldering indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie wordt gebruikt) inclusief aan- en uitbouwen indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt of in ieder geval niet meer dan op het tijdstip van de tervisielegging van het vastgesteld-bestemmingsplan en het geen woning betreft welke in het verleden gesplitst is geweest;
  4. de woning dient ten opzichte van de weg zodanig te worden gepositioneerd dat deze in lijn staat met de woningen van aanliggende percelen;
  5. de maximale goothoogte van de woning bedraagt 4 meter en de maximale hoogte bedraagt 8,5 meter;
  6. het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een kap met een dakhelling van ten minste 25° en ten hoogste 60°;
  7. afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient aan één zijde van de woning minimaal 10 meter te bedragen;
  8. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  9. indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan de voorgeschreven afstand, dan dient deze bestaande afstand als minimale afstand te worden aangehouden;
  10. woningen en/of vrijstaande bijgebouwen mogen niet vóór de gevellijn gebouwd worden. Indien er geen hoofdgebouw aanwezig is, dienen de woningen in de lijn van de omliggende woningen te worden gesitueerd.
4.2.2 Bijgebouwen inclusief aan- en uitbouwen
Voor het bouwen van bijgebouwen inclusief aan- en uitbouwen die niet ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt gelden de volgende bepalingen:
  1. het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen bij de woning mag maximaal 200 m² bedragen;
  2. de afstand van bijgebouwen tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen;
  3. de afstand van een bijgebouw tot de woning bedraagt niet meer dan 30 meter. Deze maatvoering dient ook in acht te worden genomen bij de herbouw van een bijgebouw;
  4. de maximale goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,5 meter en de maximale hoogte 6 meter.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de gevellijn niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. bij de woning mag één carport of overkapping worden gebouwd met dien verstande dat:
    1. de gevellijn niet mag worden overschreden;
    2. de carport of overkapping uitsluitend mag worden gebouwd met een plat dak;
    3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
    4. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m²;
  3. afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen welke op de perceelsgrens gebouwd mogen worden;
  4. de oppervlakte van een zonnepaneleninstallatie mag maximaal 100 m2 bedragen, de bouwhoogte mag maximaal 2 meter zijn en er dient te worden aangetoond dat de verwachte opbrengst op bestaande gebouwen binnen het bouwvlak minder dan 60% van de optimale opbrengst bedraagt. Per woning mag maximaal één zonnepaneleninstallatie worden gerealiseerd;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  6. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m².
4.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
4.3.1 De herbouw woning buiten de fundering van de bestaande woning
Herbouw van de woning buiten de fundering van de bestaande woning is toegestaan, indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. dit vanuit het verkeersbelang/verkeersveiligheid dan wel vanuit een beter woonmilieu wenselijk is;
  2. de afstand tot te weg mag niet meer bedragen dan noodzakelijk is in verband met het verkeersbelang dan wel het woonmilieu;
  3. er dienen zich geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische aard voor te doen;
  4. er sprake is van een sterke verbetering van de beeldkwaliteit in de directe omgeving;
  5. vervangende nieuwbouw van de woning of bijgebouwen dient gepaard te gaan met sloop van overtollige bebouwing. Voor elke 500 m² die wordt gesloopt mag de woning met 50 m³ worden vergroot tot een maximum van 850 m³;
  6. in het geval dat de te vervangen woning een cultuurhistorisch waardevol object betreft, is een advies van de gemeentelijke monumentencommissie noodzakelijk;
  7. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  8. bij het samenvoegen van de vierkante meters van verschillende te slopen bouwwerken mag het nieuwe bijgebouw geen bedrijfsmatige uitstraling krijgen.
4.4 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
4.5 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. detailhandel;
  2. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  3. seksinrichtingen;
  4. kamperen;
  5. opslag van goederen en materialen voor de gevellijn;
  6. bewoning als afhankelijke woonruimte;
  7. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
4.6 Afwijking van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
4.6.1 Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen
Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 100 m2 van de woning, de gronden en/of bijgebouwen gezamenlijk;
  2. alleen detailhandel die rechtstreeks verband houdt met het ter plaatse uitgeoefende beroep of bedrijf is toegestaan;
  3. de activiteit dient te worden uitgeoefend door de bewoner;
  4. de activiteit mag uitsluitend worden uitgeoefend in de vorm van de categorie 1 en 2 bedrijven conform de in bijlage 1 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
  5. horeca is niet toegestaan;
  6. het beroep of bedrijf mag geen onevenredig verkeersaantrekkende werking hebben;
  7. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  8. buitenopslag is niet toegestaan;
  9. reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
  10. laden en lossen mag uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden;
  11. de activiteit dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn.
4.6.2 Dagrecreatieve voorzieningen als nevenfunctie
Dagrecreatieve voorzieningen als nevenfunctie bij de woning zijn toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het uitsluitend een theetuin met een maximum oppervlakte van 100 m² (gezamenlijke oppervlakte van binnen- en buitenruimte) of een atelier betreft;
  2. deze binnen de bestaande bebouwing plaatsvindt;
  3. door de wijziging geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden mag plaatsvinden;
  4. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
4.6.3 Een bed&breakfast accommodatie in bijgebouwen
Een bed&breakfast accommodatie in bijgebouwen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de accommodatie voor maximaal 5 kamers en voor maximaal 10 personen is toegestaan. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in het hoofdgebouw;
  2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
  3. deze binnen de bestaande bebouwing plaatsvindt;
  4. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  5. de werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend.
4.6.4 Verblijfsrecreatieve voorzieningen als nevenfunctie
De volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan:
  1. verblijfsrecreatie (minicamping, camperplaatsen en/of trekkershutten) met een maximale oppervlakte van 1 hectare met dien verstande dat:
    1. de al bestaande (mini)campings niet van deze nevenactiviteit gebruik mogen maken;
    2. er maximaal 5 trekkershutten opgericht mogen worden;
    3. er maximaal 10 camperplaatsen opgericht mogen worden;
    4. een standplaats op een minicamping heeft een minimale oppervlakte van 230 m² en een camperplaats heeft een minimale oppervlakte van 100 m2;
    5. verblijfsrecreatie uitsluitend plaatsvindt in de periode van 1 maart tot en met 1 november en van 16 december tot en met 16 januari;
    6. de afstand van het terrein tot de woningen van omwonenden dient minimaal 50 meter te bedragen;
    7. de minicamping deels op de aangrenzende agrarische bestemming mag worden opgericht;
    8. er landschappelijke inpassing plaatsvindt van minimaal 30% van de oppervlakte van de minicamping.
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de woning als hoofdfunctie aanwezig is en blijft;
  2. door de wijziging geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvindt;
  3. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid op het bouwvlak dan wel op het deel van de minicamping welke op de aangrenzende agrarische bestemming is opgericht;
  4. de aanwezige landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogen niet worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  6. de werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde – Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden, in concreto terreinen met een hoge verwachting voor de periode Neolithicum tot Middeleeuwen en/of terreinen met een middelhoge verwachting.
 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming, met uitzondering van:
  1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en niet dieper dan ter plaatse van de bestaande fundering wordt gebouwd;
  2. de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met ten hoogste 100 m²;
  3. activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist;
  4. activiteiten welke niet gepaard gaan met ingrepen in de bodem, dieper dan 0,5 meter of;
  5. bouwen binnen het bouwvlak.
5.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in 5.2 en toestaan dat in de andere bestemmingen gebouwen worden gebouwd mits wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
5.4.1 Verbod
Ingeval het gaat om ingrepen:
  • buiten het bouwvlak die groter zijn dan 100 m² en dieper dan 0,5 meter;
  • ingrepen binnen het bouwvlak daar waar sprake is van onherroepelijke archeologische resten of;
  • als het gaat om een cultuurhistorisch waardevol object of monument;
 
dan is het verboden op of in de gronden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag het volgende werk en/of werkzaamheden te verrichten:
  1. afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
  2. draineren, onderbemalen, stuwen, graven sloten;
  3. planten, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  4. verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen;
  5. aanleg tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 2, getoetst;
  2. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  3. door middel van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast.
5.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 5.4.1 is niet van toepassing op een werk of werkzaamheden:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
  
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
7.1 Algemene regel m.b.t. ondergronds bouwen
 
Voor het uitvoeren van ondergrondse een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
 
7.2 Ondergrondse bouwwerken
 
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
  1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak met dien verstande dat deze ook toegestaan zijn buiten het bouwvlak voor zover voldaan wordt aan het bepaalde sub b;
  2. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil met een maximum van 250 m2;
  3. in aanvulling op het bepaalde sub a en b is maximaal 1 niet - overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    1. een openluchtzwembad moet gerealiseerd worden op een afstand van tenminste 3 meter achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de afstand van de openluchtzwembaden tot de perceelsgrenzen tenminste 5 meter moet bedragen;
    2. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
    3. per woning mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd;
  4. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil;
  5. bij het berekenen van de blijkens de verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze niet onder gebouwen gesitueerd zijn.
7.3 Afwijking ondergrondse bouwdiepte
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in artikel 7.2 sub d voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarde dat:
  • de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
 
7.4 Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
 
7.5 Bestaande afstanden en maten
 
7.5.1 Maximale maatvoering
Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk II is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
 
7.5.2 Minimale maatvoering
In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk II is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
 
7.5.3 Heroprichting
In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in en uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
 
7.6 Algemeen bouwverbod
 
Binnen de aanduiding bouwvlak is het verboden te bouwen in strijd met de bouwbepalingen van de betreffende bestemmingsregels. Bebouwing buiten de aanduiding bouwvlak is verboden, behoudens de bebouwing krachtens de specifieke afwijkingsmogelijkheden inclusief bouwbepalingen van de betreffende bestemmingsregels.
 
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
8.1 Algemeen
 
Het is verboden de in de artikelen 3 en 4 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.
 
8.2 Afwijken van algemene gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
 
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
9.1 Indien niet op grond van een andere bepaling van de regels afwijking kan worden verleend, kan het bevoegd gezag afwijking verlenen voor:
  1. het afwijken van de in de regels voorgeschreven maten voor de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen binnen een bestemmingsvlak, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven maten;
  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of–intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 20 meter;
  5. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 meter, onder de volgende voorwaarden:
    1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
      1. buiten de bebouwde kom langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten en viaducten;
      2. binnen de bebouwde kom op het bedrijventerrein en sportparken.
    2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
      1. op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zo nodig in overleg met de monumentencommissie;
      2. tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.
 
9.2 Bewoning ten behoeve van mantelzorg
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking voor de bewoning ten behoeve van mantelzorg in bijgebouwen of een deel van het hoofdgebouw bij een (bedrijfs)woning verlenen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. een dergelijke bewoning dient noodzakelijk te zijn vanuit het oogpunt van mantelzorg, hetgeen aangetoond dient te worden door een verklaring van een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige;
  2. de afwijking is persoonsgebonden en gekoppeld aan de zorgbehoevende;
  3. op het perceel dient een woning aanwezig te zijn;
  4. er vindt geen onevenredige aantasting van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  5. een dergelijke bewoning vindt plaats in beginsel bij, in of direct aansluitend aan de woning;
  6. alle bijgebouwen/verbouwingen dienen te voldoen aan de ten tijde van de aanvraag geldende eisen van het bouwbesluit en de bouwverordening;
  7. ten behoeve van de inwoning mag geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen worden aangelegd. hiervoor moet gebruik worden gemaakt van de reeds bestaande aansluiting;
  8. er mag maximaal 80 m² van hoofdgebouw en/of bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
  9. burgemeester en wethouders kunnen de afwijking intrekken indien de noodzaak vanuit oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is;
  10. binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg dient hiervan schriftelijk melding te worden gemaakt;
  11. het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is en het bijgebouw op maximaal 10 meter van het hoofdgebouw staat.
9.3 Het plaatsen van kunstwerken
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking voor het plaatsen van kunstwerken verlenen indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarde:
  1. het plaatsen van kunstwerken, zoals beelden en plastieken is toegestaan na een positief advies van de gemeentelijke Kunstcommissie.
9.4 Het plaatsen van openbare nutsvoorzieningen
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking voor het plaatsen van openbare nutsvoorzieningen in de vorm van gasontvang- en reduceerstations, transformatorhuisjes en gemalen verlenen indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale bebouwingsoppervlakte mag niet meer dan 20 m² bedragen;
  2. de maximale bouwhoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
9.5 Verlichtingsarmaturen en bewegwijzering
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking voor het plaatsen van verlichtingsarmaturen ten behoeve van verkeer(sveiligheid) en bewegwijzering verlenen indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale bouwhoogte mag niet meer dan 15 meter bedragen.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
 
10.1 Algemene wijziging
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
  1. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  2. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. de overschrijdingen als bedoeld in sub a en b mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  4. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het vastgesteldplan worden gewijzigd.
10.2 Aanleg landschapselementen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van de aanleg van landschapselementen, indien onder andere voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. het dient te gaan om aanleg/versterking van een samenhangend netwerk van landschapselementen op lokaal niveau;
  2. de aanleg van landschapselementen of bos zal in overleg met direct belanghebbenden alsmede de aangrenzende grondeigenaren/agrarische bedrijven plaatsvinden, op basis van een voor een samenhangend deelgebied op te stellen inrichtingsplan;
  3. voor zover het particuliere gronden betreft zal aanleg uitsluitend plaatsvinden op basis van vrijwilligheid en met instemming van de betreffende grondeigenaren;
  4. wijziging mag pas plaats vinden nadat de overdracht of aankoop, op vrijwillige basis, door particulieren aan de gemeente of aan een natuurbeherende instantie, in voldoende mate verzekerd is of al heeft plaatsgevonden;
  5. aangrenzende gronden, met een blijvende agrarische bodemexploitatie, moeten doelmatig als zodanig geëxploiteerd kunnen blijven worden;
  6. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  7. het initiatief moet passen binnen de draagkracht van het gebied.
Artikel 11 Voorwaardelijke bepalingen
 
11.1 Landschappelijk inpassings-/inrichtingsplan
 
Voor het landschappelijk inpassings-/inrichtingsplan levert het gebruik van de desbetreffende gronden of zich daarop bevindende bebouwing overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming ten behoeve van de in het betrokken inrichtingsplan opgenomen ontwikkeling, een strijdig, ook niet onder de bescherming van artikel 13, lid 13.2, sub a, van de planregels vallend, gebruik van gronden en bouwwerken op als de inpassing zoals voorzien in het betrokken landschappelij inpassings-/inrichtingsplan niet is gerealiseerd en niet in stand wordt gehouden twee jaar na aanvang van de realisering van bebouwing op of van gebruik van de betreffende gronden overeenkomstig de bestemming ervan ten behoeve van de in het betrokken inrichtingsplan opgenomen ontwikkeling.
  
Artikel 12 Overige regels
 
12.1 Strafbepaling
 
Overtreding van het bepaalde in artikel 38 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.
  
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
 
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijking verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%;
  3. Het bepaalde onder sub a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in sub a na inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.3 Hardheidsclausule
 
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijking verlenen.
 
Artikel 14 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan ‘Broekstraat 33 – 33a Gemonde '.