Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: TAM-omgevingsplan, Eikenlaan naast 3
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0845.TAM2024EikenlnSMG-ON01
1 Inleidende bepalingen
 
Artikel 1 Inleidende bepalingen
 
1.1 Omgevingsplan Sint-Michielsgestel
Dit plan wijzigt het tijdelijke Omgevingsplan Sint-Michielsgestel in die zin dat na hoofdstuk 22 van het tijdelijke Omgevingsplan Sint-Michielsgestel [een hoofdstuk 22a] wordt ingevoegd, bestaande uit de regels van dit plan. De hoofdstukken in dit plan moeten gelezen worden als paragrafen van [hoofdstuk 22a] van het tijdelijke Omgevingsplan Sint-Michielsgestel. In de artikelkop van de artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '[22a.] gelezen worden.
 
1.2 Tijdelijk Omgevingsplan - bestemmingsplan
De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in 1.4.
 
1.3 Tijdelijk Omgevingsplan - bruidsschat
De regels in afdeling 22.2 met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
 
1.4 Verwijzing naar verbeelding
De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie TAM-Omgevingsplan Hoofdstuk 22a, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0845.TAM2024EikenlnSMG-ON1
Artikel 2 Begripsbepaling
 
2.1 Van toepassing verklaring
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit plan.
 
2.2 Aanvullende begrippen
In aanvulling op het bepaalde in 2.1 worden voor de toepassing van de regels in dit hoofdstuk de begrippen als bedoeld in 2.3 tot en met 2.5 gehanteerd.
 
2.3 Plan
Het TAM-Omgevingsplan Hoofdstuk 22a met identificatienummer NL.IMRO.0845.TAM2024EikenlnSMG-ON1 van de gemeente Sint-Michielsgestel bestaande uit de geometrisch bepaalde planobjecten zoals vervat in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0845.TAM2024EikenlnSMG-ON1 met de in dit plan opgenomen regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
2.4 omgevingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
2.5 aanbouw:
een aan een hoofdgebouw toegevoegd afzonderlijk gebouw dat in functioneel opzicht een integrerend onderdeel van het hoofdgebouw vormt en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
2.6 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
2.7 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
2.8 aanduidingsvlak:
een aangegeven vlak, waarop een aanduiding betrekking heeft;
 
2.9 aaneengebouwde gebouwd:
een gebouw, deel uitmakend van een bouwmassa, bestaande uit drie of meer aan elkaar gebouwde grondgebonden hoofdgebouwen;
 
2.10 aan-huis-verbonden bedrijf:
bedrijfsmatig verlenen van diensten, evenwel met uitzondering van kapperszaken, of het uitoefenen van een ambachtelijk bedrijf in of bij de woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
2.11 aan-huis-verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, evenwel met uitzondering van kapperszaken, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
2.12 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw dat qua aard en ligging een ruimtelijke eenheid vormt met het woonhuis en, waarin een gedeelte van het huishouden uit het oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;
 
2.13 ambachtelijk bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken, of herstellen van goederen, alsook –in verband hiermee als ondergeschikt belang- het verkopen en/of leveren van goederen;
 
2.14 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of één of meer bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
2.15 bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming;
 
2.16 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten;
 
2.17 bestaand(e situatie):
t.a.v. bebouwing:
bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
t.a.v. gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen;
 
2.18 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
2.19 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming (een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming);
 
2.20 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
2.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
2.22 bouwvlakgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
2.23 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
 
2.24 bouwmassa:
een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen;
 
2.25 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
2.26 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
2.27 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
2.28 carport:
een overdekte stallingsgelegenheid voor auto’s met niet meer dan twee geheel of gedeeltelijk gesloten eigen wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;
 
2.29 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
2.30 dienstverlening:
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
 
2.31 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
 
2.32 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
 
2.33 functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;
 
2.34 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
2.35 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
 
2.36 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor consumptie ter plaatse worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
 
2.37 kantoor:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen en/of het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
 
2.38 kelder:
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0.50 meter boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen;
 
2.39 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, (sociaal-)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, religieuze voorzieningen, onderwijsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, waaronder ontmoetingsvoorzieningen voor jongeren en/of senioren, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van genoemde voorzieningen;
 
2.40 mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
 
2.41 nutsvoorziening:
bouwwerk ten behoeve van een op het openbaar netwerk aangesloten voorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer;
 
2.42 ondergeschikt:
een functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt;
 
2.43 overkapping:
een bouwwerk zonder eigen wanden, dat aan ten minste een deel van één zijde een gesloten wand kent;
 
2.44 peil:
voor bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
indien in of op het water wordt gebouwd dient het plaatselijk peil, dan wel het afgewerkte maaiveld aangehouden te worden;
 
2.45 plangrens:
de begrenzing van het omgevingsplan;
 
2.46 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding;
 
2.47 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;
onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
2.48 tuin:
een stuk grond behorende bij een woonhuis, welke is ingericht met (open) water en/of waterhuishoudkundige voorzieningen, groen en/of groenvoorzieningen en/of verhardingen ten behoeve van het woongenot en ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw;
 
2.49 uitbouw:
de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
2.50 voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;
 
2.51 vrijstaand:
bebouwing waarvan het hoofdgebouw niet grenst of aansluit aan andere hoofdgebouwen;
 
2.52 water:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.;
 
2.53 weg:
een openbare voor het verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die weg behorende paden en bermen of zijkanten, met een doorgaand karakter waar 50 km per uur of harder mag worden gereden;
 
2.54 werk:
een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde;
 
2.55 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen
 
3.1 Meetbepalingen
In aanvulling op en indien van toepassing in afwijking van het bepaalde in artikel 22.24 van dit Omgevingsplan, gelden de volgende meetbepalingen:
 
3.1.1 goothoogte van een gebouw:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
3.1.2 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
3.1.3 hoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
3.1.4 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
3.1.5 Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren). De in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en soortgelijke bouwdelen.
 
3.2 Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits het bouwdeel niet meer dan 1 meter uitsteekt.
2 Specifieke regels over functies
 
Artikel 4 Groen
 
4.1 Toepassingsbereik
De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0845.TAM2024EikenlnSMG-ON1 is aangewezen voor het gebruiksdoel Groen.
 
4.2 Functieomschrijving Groen
Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel Groen heeft de volgende functies:
  1. groen en groenvoorzieningen;
  2. bos en bebossing: ter plaatse van de aanduiding 'bos';
  3. waterberging: ter plaatse van de aanduiding 'waterberging'
  4. ondergrondse afvalcontainers;
  5. (open) water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. paden;
  7. speelvoorzieningen;
  8. straatmeubilair;
met daaraan ondergeschikt:
  1. nutsvoorzieningen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. verhardingen;
  4. hondenuitlaatvoorzieningen;
  5. inritten;
  6. kunstobjecten.
 
4.3 Bouwactiviteit - algemeen
4.3.1 Toelaatbaarheid van bouwwerken
Voor de toelaatbaarheid van bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. gebouwen ten behoeve van het bepaalde onder 4.2 onder 9;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
4.6 Bouwactiviteit - gebouwen
4.6.1 Beoordelingsregels
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. de oppervlakte mag niet meer dan 15 m² bedragen;
  2. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
 
4.6 Bouwactiviteit - bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 12 m;
  2. de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 12 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
Artikel 5 Wonen
 
5.1 Toepassingsbereik
De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0845.TAM2024EikenlnSMG-ON1 is aangewezen voor het gebruiksdoel Wonen.
 
5.2 Functieomschrijving Wonen
Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel Wonen heeft de volgende functies:
  1. wonen al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep
  2. tuinen en erven;
  3. verhardingen
met daaraan ondergeschikt:
  1. (open) water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. groen en groenvoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen.
 
5.3 Gebruiksactiviteit - verboden
5.3.1 Algemeen
Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van de in 5.2 genoemde functies van de gronden.
 
5.4 Gebruiksactiviteit - nadere regels
Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep/bedrijf toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van:
    1. 45 m² bij bouwpercelen tot 750 m²;
    2. 60 m² bij bouwpercelen van 750 tot 1.500 m²;
    3. 75 m² bij bouwpercelen vanaf 1.500 m²;
  2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
    1. detailhandel en horeca is niet toegestaan;
    2. buitenopslag is niet toegestaan;
    3. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
    4. de activiteit moet milieuhygiënisch inpasbaar zijn in de omgeving;
    5. laden en lossen en parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
 
5.5 Bouwactiviteit - algemeen
5.5.1 Toelaatbaarheid van bouwwerken
Voor de toelaatbaarheid van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. ter plaatse van het bouwvlak mag worden gebouwd:
    • gebouwen ten behoeve van het bepaalde onder a, b, c en j;
    • aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de onder a bedoelde doeleinden;
    • carports;
    • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
      1. buiten het bouwvlak mag worden gebouwd:
        • aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de onder a bedoelde doeleinden;
        • gebouwen ten behoeve van het bepaalde onder j;
        • carports;
        • bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
5.6 Bouwactiviteit - hoofdgebouwen
5.6.1 Beoordelingsregels
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
 
5.6.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen de hoofdgebouwen uitsluitend in het aangegeven bebouwingstype worden gebouwd;
  3. ter plaatse van de aanduiding vrijstaand mag het aantal woningen niet meer dan 1 bedragen, dan wel het aantal zoals ter plaatse van het maatvoeringsvlak 'maximaal aantal wooneenheden' is aangegeven;
  4. ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is aangegeven hoeveel woningen maximaal zijn toegestaan;
  5. de goot- en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven;
  6. voor de dakhelling gelden de volgende bepalingen: vanaf de maximaal toegestane goothoogte dienen de gebouwen te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet meer mag bedragen dan 60o, met dien verstande dat:
    • tussen de aldus bepaalde (denkbeeldige) maximale contouren van het dak ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60o en rechtopgaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels, zijn toegestaan;
    • overschrijding van de (denkbeeldige) 60o -lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis. Bij dakvlakken, met uitzondering van dakvlakken die van de weg af zijn gekeerd, wordt een overschrijding daarbij in ieder geval als 'niet ondergeschikt' aangemerkt, wanneer de uitstekende bouwdelen meer dan de helft van de breedte van het dakvlak beslaan;
  7. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen voor hoofdgebouwen in de vorm van vrijstaande woningen mag aan beide zijden niet minder dan 3 m bedragen. Indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan de voorgeschreven afstand, dan dient deze bestaande afstand als minimale afstand te worden aangehouden.
 
5.7 Bouwactiviteit - bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘geluidscherm’ is een geluidscherm toegestaan. De maximale hoogte is aangegeven op de verbeelding;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag, voor zover deze worden gebouwd buiten het bouwvlak:
    • op bouwpercelen tot 300 m² niet meer bedragen dan 65 m²;
    • op bouwpercelen gelijk aan of groter dan 300 m² niet meer bedragen dan 65 m², vermeerderd met 10% van het aantal vierkante meters dat het bouwperceel groter is dan 300 m², met dien verstande dat de totale bebouwde oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer dan 250 m² mag bedragen;
  4. de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  5. de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer dan 6 m bedragen.
 
5.7.1 Nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. nutsvoorzieningen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de oppervlakte mag niet meer dan 15 m² bedragen;
  3. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m mag bedragen.
 
5.7.2 Ondergronds bouwen
Voor het ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. ondergronds bouwen mag uitsluitend binnen het bouwvlak dan wel onder aan- en uitbouwen en bijgebouwen met dien verstande dat minimaal 1 m uit de zijdelingse perceelsgrens gebouwd dient te worden
  2. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 3,5 m beneden peil bedragen.
 
5.8 Bouwactiviteit - bouwwerken, geen gebouwen zijnde
5.8.1 Beoordelingsregels
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 m mag bedragen;
  2. bij een woonhuis mag één carport worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • de voorgevellijn niet mag worden overschreden;
    • de carport uitsluitend mag worden gebouwd met een plat dak;
    • de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
    • de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m2;
  3. een zwembad dient 1 m uit de zijdelingse perceelsgrens te worden aangelegd;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen.
 
5.9 Bouwactiviteit - specifieke beoordelingsregels
5.9.1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit te verlenen in afwijking van 5.7, mits:
  1. het bijgebouw en/of aan- en uitbouw past wat betreft situering en afmetingen in de stedenbouwkundige opzet van het gebied;
  2. door de bouw van het bijgebouw en/of aan- en uitbouw vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Dit betekent onder andere dat de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen percelen niet onevenredig mogen worden geschaad.
 
5.10 Maatwerkvoorschrift - situering en maatvoering bouwwerken
Bij maatwerkvoorschrift kunnen nadere eisen aan de situering en de afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gesteld, in verband met:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de milieusituatie;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3 Algemene regels over functies
    
Artikel 6 Toepassingsbereik
 
De regels van dit hoofdstuk zijn van toepassing binnen het plangebied zoals opgenomen in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0845.TAM2024EikenlnSMG-ON1.
Artikel 7 Aanvraagvereisten
 
  1. De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit plan. In het bijzonder geldt dat:
    1. het bepaalde in artikel 22.284 van toepassing is op een aanvraag om omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit in dit plan; en
    2. het bepaalde in 22.286 van toepassing is op een aanvraag om omgevingsvergunning voor een Omgevingsplanactiviteit in dit plan.
  2. In aanvulling op het bepaalde onder 1 worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning die gegevens en bescheiden overlegd die naar het oordeel van het bevoegde gezag noodzakelijk zijn voor een toets aan de beoordelingsregels.
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Bouwactiviteit – algemeen
 
9.1 Specifieke beoordelingsregel - antennemast
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om in afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 een omgevingsvergunning voor het bouwen, instandhouden en gebruiken van een antennemast te verlenen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. er moet sprake zijn van site-sharing, waardoor zo min mogelijk masten nodig zijn;
  2. indien site-sharing niet mogelijk is, dient de noodzaak van een solitaire plaatsing te worden aangetoond;
  3. de mast dient bij voorkeur geplaatst te worden op bestaande hoge gebouwen, niet zijnde woongebouwen;
  4. de masten dienen bij voorkeur geplaatst te worden op gronden die in eigendom zijn van de gemeente;
  5. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 10 Gebruiksactiviteit - algemeen
 
10.1 Verboden gebruik
Het is in ieder geval verboden om:
  1. gronden te gebruiken of laten gebruiken als:
    1. opslagplaats voor vaten, kisten, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind, brandstoffen, bagger, en grondspecie en dergelijke;
    2. uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;.
    3. een seksinrichting, prostitutie en dergelijke;
  2. gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te gebruiken of laten gebruiken voor:
    1. seksinrichtingen, prostitutie en dergelijke;
    2. (inrichtingen ten behoeve van) het verstrekken van verdovende middelen, vallende onder de Opiumwet;
  3. bijgebouwen te gebruiken of laten gebruiken voor:
    1. bewoning;
 
10.2 Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:
  1. het opslaan van (bouw)materialen, afval, puin, grind, bagger en grondspecie en dergelijke in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming, mits dit gebeurd op de bij de bestemming behorende grond;
  2. de stalling van ten hoogste één toercaravan en/of boot op de bij een woonhuis behorende grond.
 
10.3 Afwijking gebruiksverbod
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 10.1 onder c en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw bij een woning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
  2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  3. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen, aan- en uitbouwen wordt ingepast met een maximale vloeroppervlakte van 80 m²;
  4. het (vrijstaande) bijgebouw is gelegen op een afstand van maximaal 25 m van het woonhuis of de bedrijfswoning.
Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning in indien de bij het verlenen van de vergunning bestaande noodzaak voor de zorgbehoevende vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
 
10.4 Voorwaardelijke bepaling geluidscherm
Het is verboden de gronden en bouwwerken ter plaatse van de bestemming Wonen te gebruiken, indien het geluidscherm niet is gerealiseerd en in stand wordt gehouden. Het geluidsscherm moet dicht worden uitgevoerd met een minimale massa van 10kg/m2. Deze voorwaardelijke verplichting is niet van toepassing, indien uit (nader / nieuw) geluidonderzoek of anderszins zou blijken dat de oprichting van een geluidscherm niet noodzakelijk is c.q. op een andere wijze voldaan kan worden aan de geluidsnormen.
4 Overgangsregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
11.1.1 Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
 
11.1.2 Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
 
11.1.3 Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
11.2 Overgangsrecht gebruik
11.2.1 Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
11.2.2 Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
11.2.3 Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
11.2.4 Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan