direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22j Bramerslandstraat Den Dungen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0845.TAM2025BramerlDDN-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Bepalingen

Artikel 1 Inleidende bepalingen

1.1 Omgevingsplan Sint-Michielsgestel

Dit plan wijzigt het tijdelijke Omgevingsplan Sint-Michielsgestel in die zin dat na hoofdstuk 22 van het tijdelijke Omgevingsplan Sint-Michielsgestel [een hoofdstuk 22f] wordt ingevoegd, bestaande uit de regels van dit plan. De hoofdstukken in dit plan moeten gelezen worden als paragrafen van [hoofdstuk 22f] van het tijdelijke Omgevingsplan Sint-Michielsgestel. In de artikelkop van de artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '[22f.] gelezen worden.

1.2 Tijdelijk Omgevingsplan - bestemmingsplan

De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in 1.4.

1.3 Tijdelijk Omgevingsplan - bruidsschat

De regels in afdeling 22.2 met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.

1.4 Verwijzing naar verbeelding

De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22j Bramerslandstraat Den Dungen, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0845.TAM2025BramerlDDN-ON01.

1.5 Voorrangsregeling

Met de inwerkingtreding van dit plan komen de regels van het bestemmingsplan "Den Dungen/Maaskantje", welke van rechtswege onderdeel uitmaakt van het Omgevingsplan Sint-Michelsgestel, te vervallen ter plaatse van het plangebied zoals weergeven in de geometrische bepaalde planobjecten. De in dit TAM-IMRO omgevingsplan opgenomen regels gelden als aanvulling op de in het Omgevingsplan Sint-Michelsgestel opgenomen regels. Daar waar sprake is van strijdigheid tussen regels in dit TAM-IMRO omgevingsplan en het Omgevingsplan Sint-Michelsgestel, gaan de regels van dit TAM-IMRO omgevingsplan voor.

Artikel 2 Begripsbepaling

2.1 Van toepassing verklaring

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit plan.

2.2 Aanvullende begrippen

In aanvulling op het bepaalde in 2.1 worden voor de toepassing van de regels in dit hoofdstuk de begrippen als bedoeld in 2.3 tot en met 2.5 gehanteerd.

2.3 Plan

Het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22j Bramerslandstraat Den Dungen met identificatienummer NL.IMRO.0845.TAM2025BramerlDDN-ON01 van de gemeente Sint-Michielsgestel bestaande uit de geometrisch bepaalde planobjecten zoals vervat in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0845.TAM2025BramerlDDN-ON01 met de in dit plan opgenomen regels en de daarbij behorende bijlagen.

2.4 omgevingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

2.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

2.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

2.7 aanduidingsvlak

een aangegeven vlak, waarop een aanduiding betrekking heeft;

2.8 aan huis gebonden beroep

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, technisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep met ondergeschikte functies. Het beroep dient qua omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij bijbehorende bijgebouwen te passen en de woonfunctie dient als primaire functie behouden en herkenbaar te blijven.

Hieronder dienen niet te worden begrepen de uitoefening van ambachtelijke bedrijven.

Een kapperszaak wordt hier niet onder verstaan;

2.9 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua aard en ligging een ruimtelijke eenheid vormt met het woonhuis en, waarin een gedeelte van het huishouden uit het oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;

2.10 ambachtelijk bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken, of herstellen van goederen, alsook –in verband hiermee als ondergeschikt belang- het verkopen en/of leveren van goederen;

2.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of één of meer bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

2.12 bebouwingspercentage

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de functie, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die functie;

2.13 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

2.14 begane grond

het met de straat gelijk liggende deel van een gebouw;

2.15 bestaand(e situatie)
  • a. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld van dit TAM-omgevingsplan, die gebouwd is met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet verleende omgevingsvergunning dan wel verleende vergunning, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dit tijdstip aangevraagde vergunning;
  • b. gebruik: het gebruik van grond- en bouwwerken, zoals aanwezig op het tijdstip waarop dit TAM-omgevingsplan rechtskracht heeft verkregen;
2.16 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

2.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

2.18 bouwvlakgrens

de grens van een bouwvlak;

2.19 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

2.20 bouwmassa

een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen;

2.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

2.22 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

2.23 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

2.24 bouwwerk, geen gebouw zijnde

een bouwwerk voorzien van maximaal één gesloten wand;

2.25 carports

een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat, voorzien van een dak en ten hoogste twee wanden, door zijn plaatsing, indeling en inrichting uitsluitend bestemd is voor het stallen van motorvoertuigen;

2.26 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

2.27 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

2.28 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

2.29 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;

2.30 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met minimaal twee wanden omsloten ruimte vormt;

2.31 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

2.32 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren die voor consumptie ter plaatse worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

2.33 huishouden

een huishouden bestaat uit één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen. Vaak is een huishouden gebaseerd op bloedverwantschap en huwelijksbinding of een met een huwelijksverbinding gelijk te stellen samenlevingsverband;

2.34 mantelzorg

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

2.35 nutsvoorziening

bouwwerk ten behoeve van een op het openbaar netwerk aangesloten voorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer;

2.36 ondergeschikt

een functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de gebouwen als zodanig mag worden gebruikt;

2.37 ontsluitingsweg

een openbare voor het verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die weg behorende paden en bermen of zijkanten, betreffende woonstraten waar maximaal 30 km per uur mag worden gereden;

2.38 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met maximaal één gesloten wand;

2.39 pick up point

een locatie waar de consument uitsluitend via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren, waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop en/of overige activiteiten. Pick up points worden gezien als detailhandel;

2.40 plangrens

de begrenzing van het omgevingsplan;

2.41 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding;

2.42 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;

onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

2.43 strijdig gebruik

niet verenigbaar met of tegengesteld aan het toelaatbaar gestelde gebruik op grond van de bepalingen in dit plan;

2.44 tuin

een stuk grond behorende bij een woonhuis, welke is ingericht met (open) water en/of waterhuishoudkundige voorzieningen, groen en/of groenvoorzieningen en/of verhardingen ten behoeve van het woongenot en ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw;

2.45 uitbouw

de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

2.46 voorgevellijn

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

2.47 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.;

2.48 weg

een openbare voor het verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die weg behorende paden en bermen of zijkanten, met een doorgaand karakter waar 50 km per uur of harder mag worden gereden;

2.49 werk

een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde;

2.50 woning

een complex van ruimten dat dient voor de huisvesting van:

  • één afzonderlijk huishouden of;
  • één huishouden plus maximaal twee individuele personen of;
  • vier individuele personen.

Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen

3.1 Meetbepalingen

In aanvulling op en indien van toepassing in afwijking van het bepaalde in artikel 22.24 van dit Omgevingsplan, gelden de volgende meetbepalingen:

3.2 goothoogte van een gebouw

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

3.3 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

3.4 hoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

3.5 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

3.6 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren). De in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en soortgelijke bouwdelen.

3.7 peil
  • a. voor bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, of de bovenkant van de afgewerkte vloer van de begane grond;
  • b. indien in of op het water wordt gebouwd dient het plaatselijk peil, dan wel het afgewerkte maaiveld aangehouden te worden;
3.8 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, penanten, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits het bouwdeel niet meer dan 1 meter uitsteekt.

Hoofdstuk 2 Specifieke regels over functies

Artikel 4 Tuin

4.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0845.TAM2025BramerlDDN-ON01 is aangewezen voor het gebruiksdoel Tuin.

4.2 Functieomschrijving Tuin

Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel Tuin heeft de volgende functies:

  • a. tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. in- en uitritten;
  • c. verhardingen ten behoeve van het woongenot en ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw;
  • d. aangrenzend aan de woonbestemming mag, per woning, 10m2 verharding komen ten behoeve van een terras;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groen en groenvoorzieningen;
  • g. (open) water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.3 Bouwactiviteit - algemeen
4.3.1 Toelaatbaarheid van bouwwerken

Voor de toelaatbaarheid van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. uitbouwen bij op aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend als erfafscheidingen.

Artikel 5 Wonen

5.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0845.TAM2025BramerlDDN-ON01 is aangewezen voor het gebruiksdoel Wonen.

5.2 Functieomschrijving Wonen

Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel Wonen heeft de volgende functies:

  • a. wonen in woningen al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep;

met de daar bijbehorende:

  • b. tuinen en erven;
  • c. verhardingen, in- en uitritten en parkeervoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. (open) water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. groen en groenvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen, niet zijnde een risicovolle activiteit in de zin van bijlage VII Bkl of een activiteit die in aanzienlijke mate geluid veroorzaakt als bedoeld in artikel 5.78b Bkl;
  • g. ondergrondse containers;

met inachtneming van:

5.3 Gebruiksactiviteit - nadere regels

Binnen de functie Wonen is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep/bedrijf toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing
  • b. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
    • 1. detailhandel en horeca is niet toegestaan;
    • 2. buitenopslag is niet toegestaan;
    • 3. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
    • 4. de activiteit moet milieuhygiënisch inpasbaar zijn in de omgeving;
    • 5. laden en lossen en parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
5.4 Bouwactiviteit - algemeen
5.4.1 Toelaatbaarheid van bouwwerken

Voor de toelaatbaarheid van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. ter plaatse van de functie Wonen mag worden gebouwd:
    • 1. gebouwen ten behoeve van het bepaalde in 5.2 a en b;
    • 2. bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de in 5.2 onder a en b bedoelde doeleinden;
    • 3. veranda's en overkappingen;
    • 4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. buiten een bouwvlak mag worden gebouwd:
    • 1. veranda's en overkappingen;
    • 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. het aantal woningen binnen het plangebied mag in totaal niet meer bedragen dan 9.
5.4.2 Beoordelingscriterium Waterberging
  • a. In aanvulling op artikel 22.26 geldt dat het verboden is bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken indien niet wordt voorzien in 70 mm waterberging per vierkante meter verharding;
  • b. Het college van B en W kan van het bepaalde onder a afwijken indien bij de aanvraag omgevingsvergunning voldoende aannemelijk is gemaakt dat het realiseren van 70 mm waterberging per vierkante meter verharding niet uitvoerbaar is.
5.5 Bouwactiviteit - hoofdgebouwen
5.5.1 Hoofdgebouwen

In aanvulling op artikel 22.29 gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende regels:

  • a. nieuwbouw van woningen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de als Wonen aangewezen gronden;
  • b. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan de met de maatvoering 'maximale goothoogte' aangegeven hoogte;
  • c. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan de met de maatvoering 'maximale bouwhoogte' aangegeven hoogte.
5.6 Bouwactiviteit - bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag, per woning, niet meer dan 10 m2 bedragen;
  • b. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6 m bedragen.
5.7 Bouwactiviteit - bouwwerken, geen gebouwen zijnde
5.7.1 Beoordelingsregels

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bij een woonhuis mag één veranda of overkapping worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de voorgevellijn niet mag worden overschreden;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
    • 3. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 10 m2;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels over functies

Artikel 6 Toepassingsbereik

De regels van dit hoofdstuk zijn van toepassing binnen het plangebied zoals opgenomen in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0845.TAM2025BramerlDDN-ON01.

Artikel 7 Aanvraagvereisten

  • a. De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit plan. In het bijzonder geldt dat:
    • 1. het bepaalde in artikel 22.284 van toepassing is op een aanvraag om omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit in dit plan; en
    • 2. het bepaalde in 22.286 van toepassing is op een aanvraag om omgevingsvergunning voor een Omgevingsplanactiviteit in dit plan.
  • b. In aanvulling op het bepaalde onder 1 worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning die gegevens en bescheiden overlegd die naar het oordeel van het bevoegde gezag noodzakelijk zijn voor een toets aan de beoordelingsregels.

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Gebruiksactiviteit - algemeen

9.1 Strijdig gebruik

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met hetgeen is bepaald in hoofdstuk 2 van dit TAM-omgevingsplan.

9.1.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. gronden te gebruiken of laten gebruiken als:
    • 1. opslagplaats voor vaten, kisten, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind, brandstoffen, bagger, en grondspecie en dergelijke;
    • 2. uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;.
    • 3. een seksinrichting, prostitutie en dergelijke;
  • b. gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te gebruiken of laten gebruiken voor:
    • 1. seksinrichtingen, prostitutie en dergelijke;
    • 2. (inrichtingen ten behoeve van) het verstrekken van verdovende middelen, vallende onder de Opiumwet;
    • 3. pick up points;
  • c. bijgebouwen te gebruiken of laten gebruiken voor:
    • 1. zelfstandige bewoning.
9.1.2 Geen strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:

  • a. het opslaan van (bouw)materialen, afval, puin, grind, bagger en grondspecie en dergelijke in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de functies Wonen of Tuin.
9.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden en gebouwen overeenkomstig de in dit TAM-omgevingsplan toegekende functies is alleen toegestaan, indien de landschappelijke inpassing binnen maximaal 24 maanden na aanvang realisering bebouwing is aangelegd, conform het landschappelijk inpassingsplan en aldus in stand wordt gehouden. Onder inrichtingsplan wordt in deze planregels verstaan het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze regels.

Hoofdstuk 4 Regels ter bescherming van waarden en objecten

Artikel 10 Waarde - Archeologie 1

10.1 Voorrangsregeling

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en 3.

10.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer

NL.IMRO.0845.TAM2025BramerlDDN-ON01 is aangewezen als Waarde - Archeologie 1.

10.3 Functieomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor andere daar voorkomende functies, mede aangewezen voor de instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

10.4 Bouwactiviteit
10.4.1 Aanvullende aanvraagvereisten
  • 1. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van dit omgevingsplan dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden, waarop de aanvraag betrekking heeft, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • 2. In afwijking van het bepaalde bij de andere functies mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze functie, met uitzondering van:
    • a. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en niet dieper dan ter plaatse van de bestaande fundering wordt gebouwd;
    • b. de bouw van een bijbehorend bouwwerk of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met ten hoogste 30 m2;
    • c. activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist;
    • d. activiteiten welke niet gepaard gaan met ingrepen in de bodem, dieper dan 0,3 meter;
    • e. bouwen binnen het bouwvlak, tenzij er sprake is van vastgestelde archeologische resten of dat er sprake is van een cultuurhistorisch waardevol object of monument.
10.5 Bouwactiviteit - specifieke beoordelingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit te verlenen in afwijking van 10.4.1 onder 2, mits:

  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • c. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  • d. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
10.6 Aanlegactiviteit
10.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden van het bevoegd gezag de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten ingeval het gaat om ingrepen buiten het bouwvlak en/of ingrepen binnen het bouwvlak daar waar sprake is van vastgestelde archeologische resten of als het gaat om een cultuurhistorisch waardevol object of monument en/of ingrepen die gelijk of groter zijn dan 30 m2 en dieper dan 0,3 meter:

  • a. afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
  • b. draineren, onderbemalen, stuwen, graven sloten;
  • c. planten, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • d. verharden oppervlakte van meer dan 100 m2, leidingen leggen;
  • e. aanleg tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.
10.6.2 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod van 10.6.1 geldt niet voor aanlegactiviteiten die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
10.6.3 Aanvraagvereisten
  • a. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning dient de aanvrager voor de toetsing aan dit TAM-omgevingsplan in ieder geval een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Een rapport als bedoeld onder a is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  • c. Indien het rapport bedoeld onder a of andere beschikbare informatie als bedoeld onder b daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
10.6.4 Beoordelingsregels

De in lid 10.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. werken en werkzaamheden niet leiden tot onevenredige aantasting van ter plaatse van de locatie aanwezige archeologische waarden, of;
  • b. uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse van de locatie geen archeologische resten te verwachten zijn.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 4

11.1 Voorrangsregeling

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en 3.

11.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer

NL.IMRO.0845.TAM2025BramerlDDN-ON01 is aangewezen als Waarde - Archeologie 4.

11.3 Functieomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor andere daar voorkomende functies, mede aangewezen voor de instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

11.4 Bouwactiviteit
11.4.1 Aanvullende aanvraagvereisten
  • 1. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van dit omgevingsplan dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden, waarop de aanvraag betrekking heeft, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • 2. In afwijking van het bepaalde bij de andere functies mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze functie, met uitzondering van:
    • a. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en niet dieper dan ter plaatse van de bestaande fundering wordt gebouwd;
    • b. de bouw van een bijbehorend bouwwerk of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met ten hoogste 100 m2;
    • c. activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist;
    • d. activiteiten welke niet gepaard gaan met ingrepen in de bodem, dieper dan 0,5 meter;
    • e. bouwen binnen het bouwvlak, tenzij er sprake is van vastgestelde archeologische resten of dat er sprake is van een cultuurhistorisch waardevol object of monument.
11.5 Bouwactiviteit - specifieke beoordelingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit te verlenen in afwijking van 11.4.1 onder 2, mits:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  • c. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
11.6 Aanlegactiviteit
11.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden van het bevoegd gezag de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten ingeval het gaat om ingrepen buiten het bouwvlak en/of ingrepen binnen het bouwvlak daar waar sprake is van vastgestelde archeologische resten of als het gaat om een cultuurhistorisch waardevol object of monument en/of ingrepen die gelijk of groter zijn dan 100 m2 en dieper dan 0,5 meter:

  • a. afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
  • b. draineren, onderbemalen, stuwen, graven sloten;
  • c. planten, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • d. verharden oppervlakte van meer dan 100 m2, leidingen leggen;
  • e. aanleg tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.
11.6.2 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod van 11.6.1 geldt niet voor aanlegactiviteiten die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
11.6.3 Aanvraagvereisten
  • a. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning dient de aanvrager voor de toetsing aan dit TAM-omgevingsplan in ieder geval een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Een rapport als bedoeld onder a is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  • c. Indien het rapport bedoeld onder a of andere beschikbare informatie als bedoeld onder b daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
11.6.4 Beoordelingsregels

De in lid 11.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. werken en werkzaamheden niet leiden tot onevenredige aantasting van ter plaatse van de locatie aanwezige archeologische waarden, of;
  • b. uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse van de locatie geen archeologische resten te verwachten zijn.

Hoofdstuk 5 Overgangsregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende TAM-omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan