Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: De Pastorijtuin Schijndelseweg / Schildershof Sint-Michielsgestel
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0845.WP2014SMGCENTRP103-VA01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan
het wijzigingsplan "De Pastorijtuin Schijndelseweg / Schildershof Sint-Michielsgestel" van de gemeente Sint-Michielsgestel.
 
1.2 wijzigingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0845.WP2014SMGCENTRP103-VA01 met de bijbehorende regels.
 
1.3 aanbouw
een aan een hoofdgebouw toegevoegd afzonderlijk gebouw dat in functioneel opzicht een integrerend onderdeel van het hoofdgebouw vormt en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.6 aaneengebouwde bebouwing
bebouwing, deel uitmakend van een bouwmassa bestaande uit drie of meer aan elkaar gebouwde grondgebonden hoofdgebouwen.
 
1.7 aan-huis-verbonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.8 achtergevelrooilijn
  1. de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd;
  2. indien er geen sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw – zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen – alsmede het verlengde daarvan.
1.9 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
 
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of één of meer bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.11 bebouwingspercentage
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
 
1.12 bestaand(e situatie)
  1. ten aanzien van bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  2. ten aanzien van gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen.
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.18 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en een zadeldak.
 
1.19 bouwmassa
een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen.
 
1.20 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.21 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
 
1.22 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.23 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.24 bijgebouw
een op zichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.25 carport
een overdekte stallinggelegenheid voor auto's met niet meer dan twee geheel of gedeeltelijk gesloten eigen wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
 
1.26 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.27 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond.
 
1.28 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
 
1.29 erker
een uitgebouwd venster die mag rusten op een gemetselde plint.
 
1.30 functie
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
 
1.31 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.32 gestapelde bebouwing
bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten.
 
1.33 hoofdfunctie
een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
 
1.34 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
 
1.35 huishouden
de bewoning door een persoon of meerdere personen in de vorm van een vast samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur of een bijzondere woonvorm, van een woning.
 
1.36 kelder
een geheel ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorende bovengronds bouwwerk.
 
1.37 maaiveld
de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.
 
1.38 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, religieuze voorzieningen, onderwijsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, woonzorgcomplexen, waaronder ontmoetingsvoorzieningen voor jongeren en/of senioren, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van genoemde voorzieningen.
 
1.39 mantelzorg
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
 
1.40 nevengeschikte functie
functie waarvoor maximaal 50% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
 
1.41 nieuwbouw
de oprichting van bebouwing na het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, behoudens de bebouwing die mag worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (bouw)vergunning.
 
1.42 nutsvoorziening
bouwwerk ten behoeve van een op het openbaar netwerk aangesloten voorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer.
 
1.43 ondergeschikte functie
functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
 
1.44 ondergronds bouwen
bouwen onder peil.
 
1.45 ontsluitingsweg
een openbare voor het verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die weg behorende paden en bermen of zijkanten, betreffende woonstraten waar maximaal 30 km per uur mag worden gereden.
 
1.46 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
 
1.47 plangrens
de begrenzing van het bestemmingsplan.
 
1.48 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.
 
1.49 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.50 serre
een overwegend (80% van het gevelvlak) glazen uitgebouwde overdekte ruimte.
 
1.51 tuin
een stuk grond behorende bij een woonhuis, welke is ingericht met (open) water en/of waterhuishoudkundige voorzieningen, groen en/of groenvoorzieningen en/of verhardingen ten behoeve van het woongenot en ten dienste van het gebruik van het woonhuis.
 
1.52 twee-aaneen bebouwing
een gebouw, deel uitmakend van een bouwmassa bestaande uit maximaal twee hoofdgebouwen, waarvan de hoofdbebouwing aan maximaal één zijde grenst/aansluit aan een ander hoofdgebouw.
 
1.53 uitbouw
de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.54 voorgevellijn
de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
 
1.55 voorgevelrooilijn
de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
 
1.56 vrijstaande bebouwing
bebouwing waarvan het hoofdgebouw niet grenst of aansluit aan andere hoofdgebouwen.
 
1.57 weg
een openbare voor het verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die weg behorende paden en bermen of zijkanten, met een doorgaand karakter waar 50 km per
uur of harder mag worden gereden.
 
1.58 werk
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.
 
1.59 woning
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouden, niet zijnde een bijzondere woonvorm of kamerverhuur/logies voor meer dan drie personen inclusief de huishouding dan wel vier personen wanneer er daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend:
 
2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
 
2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
 
2.3 bebouwingspercentage
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
 
2.4 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
 
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.6 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil verticaal tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.8 oppervlakte van een bouwwerk.
  1. bovengrondse bouwwerken: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren gemeten op 1 m boven peil, dan wel indien het bouwwerk uit meerdere bouwlagen bestaat, over de laag met het grootste oppervlak;
  2. ondergrondse bouwwerken: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.9 peil
  1. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,20 cm;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,20 cm.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Maatschappelijk
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een multifunctionele ruimte ten behoeve van de kerk;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'beeldbepalende boom': tevens de instandhouding en bescherming van een beeldbepalende boom;
met daaraan ondergeschikt:
  1. groen en groenvoorzieningen;
  2. ontsluitingswegen en paden;
  3. al dan niet openbare parkeervoorzieningen;
  4. (open) water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met daarbij behorende:
  1. tuinen, erven en terreinen.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 4 m;
  3. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  4. het bebouwingsoppervlak (van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bij elkaar opgeteld) bedraagt niet meer dan 219 m2;
  5. de uitbreiding van de kerk dient te worden geprojecteerd tegen het kerkgebouw.
3.2.3 Ondergronds bouwen
Voor het ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de afstand van een ondergronds bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 1 m;
  2. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 3,5 m beneden peil bedragen.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m;
  4. het hiervoor in lid 3.2.1 onder d. gestelde maximum bij gebouwen is complementair en onverkort van toepassing op het maximum oppervlak aan bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor het gestelde onder 3.2.4 blijft daarmee onverkort het bepaalde in lid 3.2.1 onder d. van toepassing.
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder e., mits de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed ermee kan instemmen dat de uitbreiding van de kerk niet wordt geprojecteerd tegen het kerkgebouw.
 
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
De gezamenlijke netto vloeroppervlakte van maatschappelijke voorzieningen mag niet meer bedragen dan 330 m
2 bvo.
 
3.5 Het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
 
3.5.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en
wethouders een boom, ter plaatse van de aanduiding ‘beeldbepalende boom’, te vellen of te rooien dan wel zodanig handelingen in de nabijheid van de boom te verrichten die de dood van of ernstige schade aan de boom kunnen veroorzaken.
 
3.5.2 Toelaatbaarheid
Een vergunning als bedoeld in lid 3.5.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het vellen of rooien of door de andere handelingen dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de beeldbepalende waarden van de boom en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
 
3.5.3 Uitzonderingen
Een vergunning als bedoeld in lid 3.5.1 is niet vereist voor:
  1. andere werken, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  2. andere werken, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.
Artikel 4 Tuin
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – erfafscheiding’: tevens de instandhouding en bescherming van de muur als ook ter plaatse van de aanduiding ‘beeldbepalende boom’: tevens de instandhouding en bescherming van een beeldbepalende boom;
met daaraan ondergeschikt:
  1. groen en groenvoorzieningen;
  2. in- en uitritten;
  3. (open) water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. al dan niet openbare parkeervoorzieningen;
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 m mag bedragen;
  2. in uitzondering op sub a geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - erfafscheiding' een maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen van 1,8 meter;
  3. het maximaal oppervlak van alle toegestane bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 29 m2.
4.2.2 Gebouwen
Er mogen geen gebouwen worden opgericht.
 
4.4 Het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
 
4.4.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders een boom, ter plaatse van de aanduiding ‘beeldbepalende boom’, te vellen of te rooien dan wel zodanig handelingen in de nabijheid van de boom te verrichten die de dood van of ernstige schade aan de boom kunnen veroorzaken;
  2. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders de beeldbepalende ommuring, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – erfafscheiding’, aan te tasten waardoor de instandhouding en bescherming van de muur in gevaar komt.
4.4.2 Toelaatbaarheid
  1. Een vergunning als bedoeld in lid 4.4.1 sub a mag alleen en moet worden geweigerd indien door het vellen of rooien of door de andere handelingen dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de beeldbepalende waarden van de boom en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen;
  2. Een vergunning als bedoeld in lid 4.4.1 sub b mag alleen en moet worden geweigerd indien door het aantasten van de beeldbepalende ommuring of door de andere handelingen dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de instandhouding en bescherming van de muur en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
4.4.3 Uitzonderingen
Een vergunning als bedoeld in lid 4.4.1 is niet vereist voor:
  1. het renoveren, het herstellen van het metselwerk, het versterken fundering en stabiliteit van de muur e.d., het maken van openingen in de muur, waarbij in de muur vóór de voorgevels van de woningen per woning één opening aanwezig mag zijn voor de toegang tot de woning ter breedte van maximaal 1,1 m en per woning drie openingen voor het contact met het Schildershof met een breedte per opening van maximaal 1,5 m en een hoogte van maximaal 1,1 m;
  2. andere werken, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  3. andere werken, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.
Artikel 5 Wonen - 1
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen in een woning al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'beeldbepalende boom': tevens de instandhouding en bescherming van een beeldbepalende boom;
met daaraan ondergeschikt:
  1. groen en groenvoorzieningen;
  2. (open) water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
  1. tuinen en erven.
  2. ontsluitingswegen en paden;
  3. al dan niet openbare parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding:
    • 'aaneengebouwd'; zijn uitsluitend aaneengebouwde hoofdgebouwen c.q. woningen toegestaan bestaande uit ten hoogste één bouwlaag met daarop een zadeldak;
  3. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  5. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 4 m;
  6. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 8 m;
  7. de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer dan 3,25 m bedragen;
  8. de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer dan 5,5 m bedragen;
  9. het bebouwingsoppervlak (van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bij elkaar opgeteld) bedraagt niet meer dan 490 m2.
5.2.2 Ondergronds bouwen
Voor het ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de afstand van een ondergronds bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 1 m;
  2. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 3,5 m beneden peil bedragen.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 m mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen;
  3. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m²;
  4. het hiervoor in lid 5.2.1 onder i. gestelde maximum bij gebouwen is complementair en onverkort van toepassing op het maximum oppervlak aan bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor het gestelde onder 5.2.3 blijft daarmee onverkort het bepaalde in lid 5.2.1 onder i. van toepassing.
5.3 Specifieke gebruiksregels
 
Binnen de bestemming 'Wonen – 1’ is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van:
    • 45 m² bij bouwpercelen tot 750 m²;
    • 60 m² bij bouwpercelen van 750 tot 1.500 m²;
    • 75 m² bij bouwpercelen vanaf 1.500 m²;
  2. het gebruik mag geen onevenredig nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  3. detailhandel is niet toegestaan;
  4. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  5. de activiteit moet milieuhygiënisch inpasbaar zijn in de omgeving.
 
5.4 Het uitvoeren van werken,
geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
 
5.4.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders een boom, ter plaatse va
n de aanduiding ‘beeldbepalende boom’, te vellen of te rooien dan wel zodanig handelingen in de nabijheid van de boom te verrichten die de dood van of ernstige schade aan de boom kunnen veroorzaken.
 
5.4.2 Toelaatbaarheid
Een vergunning als bedoeld in lid 5.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het vellen of rooien of door de andere handelingen dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de beeldbepalende waarden van de boom en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
 
5.4.3 Uitzonderingen
Een vergunning als bedoeld in lid 5.4.1 is niet vereist voor:
  1. andere werken, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  2. andere werken, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
 
6.2 Bouwregels
  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. Indien uit het in 6.2 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgmeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. Een rapport als bedoeld onder a is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
6.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is voor de gronden binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld.
6.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
6.3.3 Toelaatbaarheid
De in lid 6.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden verkleind;
  2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een rapport op basis van de kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overlegd, waaruit blijkt dat voor het betreffende terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld dat:
    1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
    2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    3. de archeologische waarden door de gewenste activiteit niet of niet onevenredig worden geschaad;
  3. indien uit het in 6.2 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  4. een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak voor de bestemming 'Waarde - Archeologie':
  1. naar ligging wordt verschoven;
  2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;
  3. wordt verwijderd;
voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden daartoe aanleiding geeft.
3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
8.1 Strijdig gebruik
 
Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met hetgeen is bepaald in hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
  1. gronden te gebruiken of laten gebruiken als:
    1. opslagplaats voor vaten, kisten, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind, brandstoffen, bagger, en grondspecie en dergelijke;
    2. uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;.
    3. een seksinrichting, prostitutie en dergelijke;
  2. gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te gebruiken of laten gebruiken voor:
    1. seksinrichtingen, prostitutie en dergelijke;
    2. (inrichtingen ten behoeve van) het verstrekken van verdovende middelen, vallende onder de Opiumwet;
    3. pick up points;
  3. bijgebouwen te gebruiken of laten gebruiken voor zelfstandige bewoning;
  4. het gebruik van de plangronden of zich daarop bevindende bebouwing, overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming(en), indien de inpassing, zoals voorzien in het als bijlage 1 van de plantoelichting opgenomen Bomen-/groenplan, niet is gerealiseerd en niet in stand wordt gehouden binnen twee jaar na aanvang van de realisering van bebouwing op of van gebruik van de betreffende gronden overeenkomstig de bestemming Wonen.
8.2 Geen strijdig gebruik
 
Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan het opslaan van (bouw)materialen, afval, puin, grind, bagger en grondspecie en dergelijke in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming, mits dit gebeurd op de bij de bestemming behorende grond.
 
8.3 Afwijkijng gebruiksverbod
  1. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 8.1 sub c en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw bij een woning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:
    1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
    2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en bedrijven;
    3. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen, aan- en uitbouwen wordt ingepast met een maximale vloeroppervlakte van 80 m²;
    4. het (vrijstaande) bijgebouw is gelegen op een afstand van maximaal 25 m van het woonhuis.
  2. Burgemeester en wethouders trekken de vergunning, verleend op grond van het gestelde onder a, in indien de bij het verlenen van de ontheffing bestaande noodzaak voor de zorgbehoevende vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:
  1. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    1. ten behoeve van de bouw van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 40 m;
    2. ten behoeve van de bouw van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 50 m;
    3. ten behoeve van de bouw van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot 10 m;
  4. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten wordt vergroot, mits:
    1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer bedraagt dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw.
Artikel 10 Overige regels
 
10.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
 
De voorschriften van de Bouwverordening betreffende onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden; en
  6. de ruimte tussen bouwwerken.
10.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
 
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
 
10.3 Overtreding verbodsbepalingen
 
Overtreding van het bepaalde in artikel 4.6.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het wijzigingsplan "De Pastorijtuin Schijndelseweg / Schildershof Sint-Michielsgestel"