direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerkwijk 42, Berlicum
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0845.WP2019BLCKERKWK42-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Achter de pastorie, gelegen aan Kerkwijk 44a in Berlicum, liggen gronden in eigendom van de Parochie Heilige Augustinus. De gronden zijn momenteel in gebruik als tuin bij de pastorie en waren voorheen deels bebouwd met de kerk en toren behorend bij de Petruskerk (voormalig adres Kerkwijk 42). Initiatiefnemer is voornemens om samen met BrabantWonen 32 sociale huurwoningen te ontwikkelen in één bouwvolume dat grenst aan het woonzorgcentrum Berlerode. Van deze sociale huurwoningen zullen 10 woningen (4 grotere en 6 kleinere) bestemd zijn als kleinschalige woonvoorziening voor mensen met extra ondersteuning om zo zelfstandig mogelijk te kunnen wonen.

Het omliggende terrein wordt tevens heringericht zodat een groene, parkachtige, omgeving ontstaat waar tevens voldoende ruimte is om te parkeren.

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Hartkamers van Berlicum', vastgesteld op 6 juli 2017. In dit bestemmingsplan is middels een wijzigingsbevoegdheid reeds geanticipeerd op de in voorbereiding zijnde herontwikkeling van de locatie naar de functie wonen. De wijzigingsbevoegdheid bevat voorwaarden waaronder het college van burgemeester en wethouders medewerking kan verlenen aan het wijzigen van de bestemming om deze functie mogelijk te maken. Middels het voorliggend wijzigingsplan wordt uitvoering gegeven aan deze bevoegdheid.

1.2 Plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de Kerkwijk 42 in Berlicum, ten zuidwesten van de bestaande pastorie en ten noordoosten van het verzorgingstehuis Berlerode. De indicatieve begrenzing van het plangebied van het wijzigingsplan is in onderstaande figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2019BLCKERKWK42-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1. Indicatieve begrenzing plangebied wijzigingsplan

1.3 Geldend bestemmingplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Hartkamers van Berlicum', vastgesteld op 6 juli 2017. Het plangebied is bestemd conform de bestemmingen behorend bij het voormalig gebruik en de voorheen geldende bouw- en gebruiksrechten.

Ter plaatse geldt de bestemming 'Maatschappelijk'. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is het alleen ter plaatse van de aanduiding 'wonen' toegestaan reguliere woningen te ontwikkelen tot het aangegeven maximum aantal. Deze aanduiding geldt niet ter plaatse van het plangebied. De ontwikkeling van woningen is daarom op basis van het vigerend bestemmingsplan niet mogelijk.

Ter hoogte van het perceel (en aanpalende percelen) ligt een ruim bouwvlak. Daarbij geldt een maximum goothoogte van 9, een maximum bouwhoogte van 16 meter en een maximum bebouwingspercentage van 60%.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2019BLCKERKWK42-VA01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan

In het vigerend bestemmingsplan is de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 2' opgenomen ter hoogte van het plangebied. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' als bedoeld in artikel 12 van het bestemmingsplan 'Hartkamers van Berlicum' indien wordt voldaan aan de in artikel 8.4.2 genoemde voorwaarden. De toets aan deze voorwaarden is beschreven in paragraaf 2.4.

In de toelichting van het bestemmingsplan 'Hartkamers van Berlicum' is beschreven dat aan de overzijde van Den Durpsherd de ontwikkeling van een nieuw dorpsplein is beoogd. Om de pleinwand in de zuidoostelijke hoek te dichten is hier een nieuw complex ten behoeve van wonen voorzien. Voorliggend plan geeft uitvoering aan dit voornemen.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de huidige en de beoogde ontwikkeling beschreven vanuit de stedenbouwkundige en functionele structuur. Vervolgens wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de voorwaarden van de beoogde wijziging zoals opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid. Hoofdstuk 3 gaat in op de ruimtelijk-planologische beleidskaders. Voor een uitgebreide beschrijving van de omgevingsaspecten wordt verwezen naar hoofdstuk 4. De juridische planbeschrijving is onderdeel van hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 en 7 beschrijven de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Plangebied

Het plangebied ligt achter de pastorie, gelegen aan de Kerkwijk 44a, en omvat de gronden die voorheen deels bebouwd waren met de kerk en toren behorend bij de Petruskerk (voormalig adres Kerkwijk 42). De Petruskerk was een rooms-katholieke kerk en maakte deel uit van de parochie Sint-Norbertus. In 2015 is de kerk, op de toren na, gesloopt vanwege te kostbaar groot onderhoud en functionele gebreken. Er was een initiatief gestart om de toren te behouden, maar ook deze werd in 2016 gesloopt. Behoud bleek na een jaar intensieve studie niet haalbaar.

De gronden zijn op dit moment onbebouwd en in gebruik als tuin bij de pastorie. De tuin is afgezet met hekken om toetreding te voorkomen.

Een impressie van de huidige situatie is opgenomen in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2019BLCKERKWK42-VA01_0003.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2019BLCKERKWK42-VA01_0004.jpg"

Figuur 2.1 Plangebied gezien vanaf de achterzijde van de pastorie richting woonzorgcentrum Berlerode (april 2019)

2.1.2 Omgeving

Ruimtelijk

Het dorp Berlicum is ontstaan op de scheidslijn tussen de hoge (en droge) en de lage (en natte) gronden. De hoofdas van het dorp is parallel aan de Aa gelegen en wordt van oudsher gevormd door de Hoogstraat en Kerkwijk. Uitbreiding van de bebouwing vond aan het begin van de twintigste eeuw vooral ter plaatse van de Hoogstraat en in de richting van de Kerkwijk plaats.

Kleinschalige bebouwing overheerst ter hoogte van het woonlint aan de Kerkwijk. Het historisch karakter van het gebied is herkenbaar aan de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle panden zoals de voorzijde van basisschool De Parel en de pastorie aan de overzijde van Den Durpsherd, de stedenbouwkundige structuur. Ondanks dat de onderlinge afstand van de bebouwing vaak relatief klein is, zijn de panden als individuele elementen herkenbaar door verschillend materiaalgebruik en een breed scala aan kapvormen. Rondom de ontwikkellocatie hebben meerdere grootschalige ontwikkelingen plaatsgevonden zoals de nieuwbouw van het verzorgingstehuis Berlerode, de aanbouw van basisschool de Parel en de realisatie van het sociaal cultureel centrum Den Durpsherd.

Functioneel

In de omgeving van het plangebied bevinden zich diverse maatschappelijke voorzieningen zoals basisschool de Parel, woonzorgcentrum Berlerode, sociaal cultureel centrum Den Durpsherd, de tuin behorend bij de voormalige Petruskerk. Ter hoogte van de Kerkwijk 47 bevindt zich nog een solitaire winkelvoorziening. Ten oosten van het plangebied bevindt zich de voormalige pastorie, een gemeentelijk monument, waar dienstverlenende activiteiten en een woning zijn toegestaan. Voor het overige bevinden zich aan de Kerkwijk (ter hoogte van de ontwikkellocatie) met name woningen in diverse typologieën.

2.2 Beoogde ontwikkeling

2.2.1 Ruimtelijk

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 32 appartementen. De appartementen zullen worden ondergebracht in één bouwvolume van vier bouwlagen dat grenst aan het woonzorgcentrum Berlerode. In het midden van het bouwvolume komen bergingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2019BLCKERKWK42-VA01_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2019BLCKERKWK42-VA01_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2019BLCKERKWK42-VA01_0007.jpg"

Figuur 2.2 Concept impressie (bron: KdV Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2019BLCKERKWK42-VA01_0008.jpg" Figuur 2.3. Concept plattegrond begane grond (bron: KdV Architecten)

Het openbaar gebied wordt na de realisatie van de woningen tevens heringericht. Tussen het dorpsplein en de voorzijde van de appartementen komt een verbinding voor langzaam verkeer die aansluit op het bestaande pad langs het processiepark. Ook komt er ruimte voor een voetgangersverbinding vanuit de tuin van Berlerode naar de Kerkwijk. Ten noorden van de pastorie wordt het bestaande parkeerterrein opnieuw ingericht waardoor op deze locatie 37 parkeerplaatsen aangelegd kunnen worden voor de appartementen. Van deze 37 zijn er twee mindervaliden parkeerplaatsen. Ten zuiden van de pastorie komen nog 2 parkeerplaatsen waardoor er 39 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd kunnen worden. Daarnaast bestaat de technische mogelijkheid nog 1 aanvullende parkeerplaats aan te leggen ter hoogte van de bestaande parkeerstrook aan de Kerkwijk. Hiermee zouden er in totaal 40 parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2019BLCKERKWK42-VA01_0009.jpg"

Figuur 2.4 Impressie inrichting omgeving (bron: ek stedenbouw | landschap)

2.2.2 Functioneel

Algemeen

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van 32 sociale huurwoningen welke als volgt zijn onder te verdelen per bouwlaag:


Begane grond:

  • 6 driekamerappartementen van 86 m2 bvo;

Eerste verdieping:

  • 6 driekamerappartementen van 86 m2 bvo;
  • 2 driekamerappartementen van 70 m2 bvo;

Tweede verdieping:

  • 6 driekamerappartementen van 86 m2 bvo;
  • 2 driekamerappartementen van 70 m2 bvo;

Derde verdieping:

  • 6 tweekamerappartementen van 49 m2 bvo;
  • 1 tweekamerappartement van 62 m2 bvo;
  • 1 ontmoetingsruimte van 62 m2 bvo;
  • 2 driekamerappartementen van 86 m2 bvo.

De genoemde ontmoetingsruimte wordt ingericht als appartement, maar gebruikt als ontmoetingsruimte voor de gehele verdieping. Mogelijk wordt dit later alsnog een los appartement, waardoor deze al meegerekend is als 32e woning.

De appartementen zullen beschikken over eigen voorzieningen zoals keuken, sanitair en een eigen buitenruimte in de vorm van een balkon. De woningen zijn voor bewoners en bezoekers bereikbaar via een centrale entree aan het nieuw te vormen plein achter de pastorie. Deze entree vindt aansluiting op een interne galerij met trappenhuis en lift.


Huurprijsstelling

De appartementen krijgen een sociale huurprijs welke zal variëren tussen de 1e aftoppingsgrens (€ 607,47) en de liberalisatiegrens (€ 720,43), prijspeil 2019. Dit wordt vastgelegd in de regels van dit wijzigingsplan door voor de 32 woningen te verwijzen naar een sociale huurwoning als bedoeld in artikel 1.1.1., eerste lid, onder d. van het Besluit ruimtelijke ordening.


Beoogde doelgroep

De 22 appartementen op de begane grond, eerste verdieping en tweede verdieping worden regulier (doelgroepvrij) verhuurd. De woningen worden toegewezen aan personen die voldoen aan de criteria van het passend toewijzen zoals die zijn opgesteld door de Rijksoverheid.


De 10 appartementen op de derde verdieping zijn specifiek bestemd voor mensen met extra ondersteuning om zo zelfstandig mogelijk te kunnen wonen. In dit project wordt beoogd personen te huisvesten vanaf de leeftijd van 18 jaar en wordt er gespecialiseerde begeleiding en dagbesteding op maat aan mensen met psychische, psychosociale en lichamelijke/verstandelijke beperkingen geboden. Elk individu die in dit project gaat wonen heeft zijn eigen verhaal. Er is aandacht voor diens gezondheid, identiteit en functioneren in verschillende rollen. Daarbij wordt uitgegaan van zijn/haar autonomie, eigen regie en persoonlijke krachtbronnen. Er wordt sterk ingezet op het bevorderen van zelf- en samenredzaamheid in de eigen vertrouwde omgeving. Met een zorgverlener (Trajectvol) wordt een langjarige overeenkomst aangegaan om het woonconcept te kunnen garanderen.

Termijn

De 32 woningen vallen allemaal onder het sociaal woonprogramma. De reguliere appartementen worden voor onbepaalde termijn aan de sociale woningvoorraad toegevoegd. De 10 appartementen (van de 32 appartementen) zijn in de basis bestemd voor een bijzondere doelgroep waarmee een langjarig huurcontract wordt afgesloten. Indien, om welke reden dan ook, het zorginitiatief wegvalt dan zal er (in samenspraak met de gemeente) gezocht worden naar een nieuw zorginitiatief binnen de sociale sector. Wanneer er door gewijzigde omstandigheden zoals wet- en regelgeving, een nieuwe woonvisie of een veranderende markt langdurige leegstand ontstaat dan zal er in overleg met de gemeente gezocht worden naar mogelijkheden om dit te beperken.

2.3 Inpasbaarheid

2.3.1 Ruimtelijk

Stedenbouw

De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door een gevarieerd stedenbouwkundig beeld. Er is bebouwing aanwezig van twee, drie en vier lagen met diverse kapvormen en in diverse kleurstellingen.

Het nieuwe appartementengebouw zal aansluiten op de bebouwing in de omgeving en dan met name het bestaande woonzorgcentrum Berlerode, wat deels ook vier bouwlagen heeft met plat dak. Het maakt in feite die bouwmassa af. Richting de Sassenheimseweg past het bouwvolume daarmee in het straatbeeld.

Door de nieuwe bouwmassa ontstaat aan de zijde van het nieuwe plein, in de vorm van een tuin, en de pastorie een nieuwe wand.

Architectuur

Het gebouw wordt gepositioneerd op de compacte bouwvlek waardoor er geen ruimte is voor een binnentuin, maar alle woningen worden voorzien van een balkon. Door het werken met verschillende metselwerkverbanden, kleurstellingen en het gebruik van set-backs en een overstek boven de entree ontstaat een gevarieerd gevelbeeld passend in de omgeving.

Openbare ruimte

Het respecteren en van de groenstructuur en (informele) routes is van belang. De groenstructuur voorlangs het nieuwe appartementengebouw wordt dan ook gekoppeld aan de groenstructuur ter hoogte van het bestaande pad langs het processiepark zodat er een eenduidige verbinding ontstaat. De pastorie zelf wordt onderdeel van deze groenstructuur.

2.3.2 Functioneel

Het plangebied bevindt zich in het maatschappelijk hart van Berlicum. Het toevoegen van woningen past bij de functionele structuur van het gebied waar in de loop der jaren meer woningbouwcomplexen zijn verrezen en nog zullen verrijzen. Door alle woningen aan te bieden als sociale huurwoningen kan het bestaande tekort aan dit type woningen verminderd worden.

2.4 Toets aan de wijzigingsvoorwaarden

De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 8.4.2 van het vigerende bestemmingsplan Hartkamers van Berlicum. De wijzigingsbevoegdheid met de voorwaarden op basis waarvan de huidige bestemming mag worden gewijzigd naar de bestemming 'Wonen' is opgenomen in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2019BLCKERKWK42-VA01_0010.jpg"  

Figuur 2.5 Wijzigingsbevoegdheid

Toetsing aan de wijzigingsvoorwaarden

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling wordt de bestemming van het gehele perceel gewijzigd in 'Wonen' als bedoeld in artikel 12 van het bestemmingsplan Hartkamers van Berlicum.

Het bouwvlak samen met de toegestane goot- en bouwhoogte wordt gewijzigd waarbij de uitgangspunten zoals beschreven in het stedenbouwkundig advies 'De Hartkamers van Berlicum; ontwikkelkansen voor een bijzonder en levendig centrum met twee pleinen' in acht worden genomen. De uitgangspunten die van toepassing zijn op de beoogde ontwikkeling zijn opgenomen in paragraaf 3.5.4. Het planvoornemen wordt nog nader uitgewerkt in een bouwplan en zal voorafgaand aan de vergunningverlening worden beoordeeld door de welstandscommissie.

In hoofdstuk 3, 4, 6 en 7 wordt het planvoornemen getoetst aan een goede ruimtelijke ordening. In hoofdstuk 4 is de beoogde ontwikkeling ook getoetst aan de geldende parkeernormen (artikel 19 lid 19.1 van het bestemmingsplan Hartkamers van Berlicum) en is uitleg gegeven hoe aan deze norm voldaan wordt.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt het ontwerpwijzigingsplan voor 6 weken ter inzage gelegd. Eenieder krijgt de mogelijkheid op dat moment een zienswijze tegen de plannen naar voren te brengen en daarmee de eigen belangen, voor zover daar in het voorliggend plan geen rekening mee is gehouden, te behartigen.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Toetsing van de mogelijkheden van het wijzigingsplan aan rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid heeft reeds plaatsgevonden bij het opstellen van het bestemmingsplan 'Hartkamers van Berlicum'. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in onderstaand hoofdstuk nogmaals een toets opgenomen.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat plannen voor ruimte en mobiliteit. In dit beleidsdocument staat beschreven in welke grote infrastructurele projecten het kabinet tot en met 2040 wil gaan investeren. Er is sprake van een hoog abstractieniveau: de visie richt zich alleen op nationale belangen zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en de waterveiligheid. De ambities die tot 2028 zijn geformuleerd luiden als volgt:

  • het vergroten van de concurrentiepositie door de ruimtelijk- economische structuur te versterken;
  • het verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving, met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening en ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2 Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Per 1 juli 2017 is een aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. De belangrijkste wijzigingen betreffen een vereenvoudiging door het loslaten van de afzonderlijke 'treden' en het vervangen van het begrip 'actuele regionale behoefte' door 'behoefte'. Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekend dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.

Toetsing

De SVIR en het Barro worden beide gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau en hebben geen directe belangen die geborgd moeten worden ten aanzien van het plangebied. Een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in paragraaf 3.3.2.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het Rijksbeleid.  

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zin vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie
  • Werken aan een klimaatproof Brabant
  • Werken aan de slimme netwerkstad
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie

Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.

Toetsing

Stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Herbestemmen wordt gezien als het nieuwe bouwen: als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. Hier liggen namelijk de kansen om de forse woningbouwopgave van circa 120.000 woningen in de komende tien jaar te realiseren. De beoogde ontwikkeling draagt hieraan bij.

3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant

De Verordening ruimte Noord-Brabant heeft wel een doorwerking naar gemeentelijke besluitvorming. De verordening bevat concrete regels die de provinciale belangen veilig stellen. Ingevolge de Verordening dient bij een ruimtelijk plan of besluit dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling een verantwoording te worden opgenomen waaruit blijkt dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving (artikel 3.1). Toepassing moet worden gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. De volgende artikelen zijn relevant voor de beoogde ontwikkeling.

Artikel 4 Bestaand stedelijk gebied

4.1 Omschrijving

Het bestaand stedelijk gebied van de stedelijke structuur bestaat uit:

  • a. stedelijk concentratiegebied;
  • b. kernen in landelijk gebied.

4.2 Stedelijke ontwikkeling

Een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling is uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.

4.3 Nieuwbouw van woningen

  • 1. De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:
    • a. de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 39.4, onder b, worden nagekomen;
    • b. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken bedoeld onder a, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.
  • 2. Onder harde plancapaciteit voor woningbouw als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt, die:
    • a. wordt uitgedrukt in aantallen woningen;
    • b. is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt.

Toetsing

Het plangebied is vanuit de Verordening ruimte Noord-Brabant onderdeel van het 'bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied' zoals weergegeven in figuur 3.1. De provincie Noord-Brabant heeft de ambitie zich te ontwikkelen tot een top kennis- en innovatieregio op Europees niveau. Om niet uit te groeien tot een klassieke metropool, vindt de provincie het van belang dat er verschil blijft tussen de steden en de kernen in het landelijk gebied, de zogenaamde mozaïekstructuur.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2019BLCKERKWK42-VA01_0011.jpg"

Figuur 3.1 Integrale plankaart met structuren en aanduidingen met plangebied in rood (bron: provincie Noord-Brabant)

Concentratie van verstedelijking

In het landelijk gebied bieden vitale kernen landelijke en meer kleinschalige woon- en werkmilieus. Ontwikkelingen voor wonen, werken en voorzieningen dienen gericht te zijn op de eigen behoefte. Leefbaarheid en het op peil houden van het voorzieningenniveau is daarbij een belangrijk aandachtspunt. De beoogde ontwikkeling levert door het toevoegen van woningen hier een bijdrage aan.

Zorgvuldig ruimtegebruik

De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen. Voorliggend plan voorziet in de transformatie van een braakliggend perceel in het centrum van Berlicum naar ruimte voor reguliere woningen.

Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit

De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek. Door bij stedelijke ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van de verschillende kernen, wordt het contrast tussen stad en dorp behouden. Dit versterkt de identiteit en aantrekkelijkheid van kernen en hun relatie met het omliggende landschap.

Wonen

Hoofdregel van het beleid is dat stedelijke ontwikkelingen plaatsvinden binnen het bestaand stedelijk gebied. In en rondom de kernen in het landelijk gebied staat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal. Voor deze kernen geldt over het algemeen dat nieuwe woningen alleen mogelijk zijn als dat nodig is voor de natuurlijke bevolkingsgroei. De afspraken zoals vastgelegd in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) zijn hiervoor leidend.

In het kader van voorliggende ontwikkeling wordt 32 woningen mogelijk gemaakt. Het toevoegen van deze woningen past binnen de woningbouwafspraken zoals vastgelegd in het RRO en binnen de gemeentelijke woningbouwafspraken (zie paragraaf 3.4 en 3.5).

3.3.3 Brabantse Agenda Wonen

De provincie Noord-Brabant telt verscheidene regionale woningmarkten, elk met hun eigen regiospecifieke en gemeentelijke karakteristieken, kwaliteiten, ontwikkelingen en opgaven. Dit hangt onder meer samen met de economische dynamiek in de regio en de positie van de regio in het grotere geheel van nationale en internationale netwerken. Ook regionale en gemeentelijke verschillen in groei of krimp van de bevolking en veranderingen in de leeftijds- en huishoudenssamenstelling spelen een belangrijke rol.

De provincie kent een flinke woningbouwopgave, met een sterk accent op de eerstkomende 10 tot 15 jaar. Tot 2030 moeten er nog 120.000 woningen bijgebouwd worden. Hierbij gaat het niet alleen om het wonen ‘sec’; het voorzien in de behoefte van huishoudens aan voldoende en geschikte woonruimte. Meer en meer gaat het ook om de meerwaarde van het wonen als een van de drijvende krachten achter tal van sociaal-maatschappelijke en ruimtelijk-kwalitatieve (transitie) opgaven zoals leegstand, economische structuurversterking, mobiliteit en bereikbaarheid, duurzaamheid en energie, klimaatadaptatie, sociale veerkracht en erfgoed.

Met de Brabantse Agenda Wonen, vastgesteld in september 2017, wil de provincie gemeenten en andere betrokken partijen uitnodigen om samen versneld de benodigde woningbouwopgave aan te pakken. Zorgvuldig ruimtegebruik en duurzame verstedelijking staan daarbij nog steeds centraal net als vraaggericht bouwen waarbij rekening gehouden wordt met de groeiende behoefte voor woningen in het middensegment en levensloopbestendige en nieuwe woonvormen.

Binnen de vier RRO-gebieden in de provincie worden al jaren kwantitatieve en kwalitatieve afspraken gemaakt over de woningbouw. Voor de komende jaren gaat het hierbij niet primair meer om 'de aantallen'. Doel is een goed functionerende regionale woningmarkt, waarbij het wonen optimaal bijdraagt aan het versterken van de (ruimtelijke) kwaliteiten van de regio en daarmee aan de aantrekkelijkheid van het regionale woon-, leef- en vestigingsklimaat. Om het 'accent op de aantallen' verder te verminderen en de focus meer te leggen op ruimtelijk-kwalitatieve afspraken en de urgentie rond tal van opgaven op de regionale woningmarkt, wil de provincie de komende tijd ervaring opdoen met een werkwijze die niet zozeer gericht is op het jaarlijks maken van regionale kwantitatieve woningbouwafspraken, maar waarbij wordt aangesloten op 'het ritme' van actualiseren van de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose per drie jaar. Regionale en gemeentelijke woningbouwontwikkelingen zullen wel worden gemonitord.

Toetsing

De ontwikkeling voorziet in nieuwe woningen binnen bestaand stedelijk gebied die tevens levensloopbestendig worden uitgevoerd. Ook wordt er woonruimte aangeboden aan mensen met een zorgvraag.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het provinciaal beleid.

3.4 Regionaal beleid

De gemeente Sint-Michielsgestel is onderdeel van de regio Noordoost-Brabant. In het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) vindt de afstemming plaats en worden afspraken gemaakt met betrekking tot de thema’s wonen, bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, landschap en ruimtelijke strategie. Omdat naar aanleiding van de Brabantse Agenda Wonen nog een eerste 'regionaal perspectief op bouwen en wonen' moet worden vastgesteld, wordt vooralsnog getoetst aan de Regionale Agenda Wonen 2016.

3.4.1 Regionale Agenda Wonen 2016

In de Regionale Agenda Wonen 2016 is een beeld geschetst van enkele actuele ontwikkelingen op de woningmarkt in Noordoost-Brabant. Naast de regionale plancapaciteit komt ook een aantal vraagstukken en opgaven rond de aansluiting van vraag en aanbod op de regionale woningmarkt in dit stuk aan bod. Uit de regionale agenda blijkt dat voor de komende jaren de groei van de woningvoorraad met ca 1.000 woningen per jaar achter blijft bij de benodigde groei om te kunnen voorzien in de woningbehoefte.

Om flexibiliteit in de programmering te houden, is afgesproken dat gemeenten niet meer dan 70% harde plancapaciteit ter beschikking mogen hebben. Zo kan ingespeeld worden op de ontwikkelingen in de markt en tussentijdse mogelijkheden die geboden worden voor woningbouw op herontwikkelingslocaties. Kwalitatief staat de sociale huurwoningvoorraad en de voorraad duurdere huur in de vrije sector steeds meer onder druk. Ook het huisvesten van vergunninghouders en personen vanuit verslavingszorg, jeugdzorg en maatschappelijk opvang is een belangrijk vraagstuk voor de komende jaren.

Toetsing

In de gemeente Sint-Michielsgestel is de komende jaren behoefte aan de toevoeging van circa 965 woningen. Tevens is de verwachting dat er rond de 150 woningen worden gesloopt. Hiermee komt de benodigde woningbouwcapaciteit boven de 1.100 woningen. Er liggen al diverse plannen, waarmee voor circa 71% in de benodigde vraag kan worden voorzien. Circa 69% van deze plannen behoren tot de zogenaamde harde plancapaciteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2019BLCKERKWK42-VA01_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2019BLCKERKWK42-VA01_0013.jpg"

Figuur 3.2 Woningbouwcapaciteit en regionale woningbouwafspraken (bron: Regionale Agenda Wonen 2016)

Het toevoegen van 32 woningen aan de voorraad, past binnen de kwantitatieve uitgangspunten zoals opgenomen in de Regionale Agenda Wonen 2016. Het realiseren van appartementen in de sociale huursector sluit goed aan bij de gewenste differentiatie in woonmilieus.

Deze verwachting dat Noord-Brabant blijft groeien is bevestigd in de meest actuele bevolkings- en woningbehoefteramingen die de provincie Noord-Brabant eind mei 2017 naar buiten heeft gebracht. Voor Sint Michielsgestel alleen al is de verwachting dat de bevolking toe zal nemen met 425 personen tussen 2015 en 2029. Om de bevolkingsgroei van de gehele provincie te kunnen opvangen moet de Brabantse woningvoorraad tot 2030 nog met 120.000 woningen groeien. Met de toevoeging van 32 woningen wordt een bijdrage geleverd aan de groeiende woningbehoefte.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het regionale beleid.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Sint-Michielsgestel 2025

Op 13 oktober 2009 heeft de gemeenteraad van Sint-Michielsgestel de toekomstvisie 'Zieners van 2025' vastgesteld. In deze visie geeft de gemeente blijk van een ambitieuze maar realistische kijk op de toekomst, waarbij niet de kwantiteit (in termen van aantallen woningen en vierkante meters bedrijventerrein) maar kwaliteit, kleinschaligheid, de dorpse schaal en duurzaamheid leidend zijn. Op basis van deze toekomstvisie is in 2011 de Structuurvisie Sint-Michielsgestel 2025 vastgesteld.

Op basis van een analyse van de huidige situatie worden in de structuurvisie een aantal belangrijke kwaliteiten, maar ook knelpunten onderscheiden. Belangrijke kwaliteiten betreffen de ligging binnen de invloedssfeer van met name de stad ‘s-Hertogenbosch, maar ook Eindhoven en Tilburg, de landschappelijke en groene kwaliteiten zowel binnen de gemeente als daar net buiten (Groene Woud), de hiermee samenhangende recreatieve potentie en het prettige leefklimaat. De belangrijkste knelpunten betreffen de beperkte toegankelijkheid en bereikbaarheid van de natuur- en recreatiegebieden, de lage differentiatie in woonmilieus, het ontbreken van een sterke ruimtelijke kwaliteit en identiteit van de dorpscentra en de ongeschikte locatie van bedrijven die qua aard en schaal niet op die specifieke plek thuis horen. De beperkte variatie in woonmilieus laat zich voelen in het beperkte woningaanbod voor starters/jongeren en senioren.

Eén van de speerpunten betreft dan ook de bouwopgave. In de structuurvisie is gekozen te bouwen bij alle dorpen. Dit heeft als achtergrond om toekomst te bieden aan de dorpen, de dorpsgemeenschappen, de dorpsvoorzieningen en kleine werkgelegenheid. De dorpen moeten de gelegenheid krijgen om op een waardige en respectvolle wijze en voor alle bevolkingsgroepen te bouwen aan hun eigen toekomst. Verder ligt de nadruk sterk op de kwalitatieve woningbehoefte. Er moet meer worden gebouwd naar de wensen en behoeften van de inwoners. In de structuurvisie wordt daarnaast aangegeven dat er bijzondere aandacht nodig is voor woonzorgcombinaties zoals nultredenwoningen omdat hier een tekort aan zal ontstaan. Wanneer een nieuw zorgpunt gerealiseerd moet worden, is het goed om ook aansluiting te zoeken bij bestaande ontmoetingsplekken, zoals tussen woonzorgcentrum Berlerode en sociaal cultureel centrum Den Durpsherd in Berlicum.

De 'rode' ontwikkelingen dienen te allen tijde in balans te zijn met de groene kwaliteiten van de gemeente. Deze kwaliteiten vormen de basis van de aantrekkelijkheid van de gemeente. Landschap is daarin belangrijk, maar ook duurzaamheid en ecologie. Duurzaamheid en ecologisch evenwicht worden als randvoorwaarden gehanteerd bij alle ruimtelijke ontwikkelingen.

Toetsing

Een uitsnede van de structuurvisie voor de kern Berlicum is opgenomen in figuur 3.4. Tussen de Kerkwijk en de Sassenheimseweg zijn de gronden vanuit de structuurvisie aangewezen voor woondoeleinden. Er is ter plaatse van voorliggend plangebied geen specifieke aanduiding opgenomen ten behoeve van nieuwe woningbouw, omdat ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan de Petruskerk nog aanwezig was en zou blijven staan.

Inmiddels is de structuurvisie daarnaast ruim 9 jaar oud en is de woningmarkt veranderd. Voorziene ontwikkelingen hebben geen doorgang gevonden en nieuwe initiatieven zijn in de loop der jaren ontstaan. De beoogde ontwikkeling voorziet in de toevoeging van woningen in het sociale huursegment. Er is sprake van transformatie van percelen en een bijdrage aan de gewenste differentiatie in woonmilieus. Omdat de nieuwe woningen op korte afstand liggen van meerdere maatschappelijke voorzieningen zoals sociaal cultureel centrum Den Durpsherd, woonzorgcentrum Berlerode en basisschool de Parel wordt voldaan aan het uitgangspunten om aansluiting te zoeken bij bestaande ontmoetingsplekken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2019BLCKERKWK42-VA01_0014.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2019BLCKERKWK42-VA01_0015.jpg"

Figuur 3.3 Uitsnede Structuurvisie Sint-Michielsgestel 2025 (bron: gemeente Sint-Michielsgestel)

Bij de ontwikkeling wordt uitgegaan van zogenaamde 'nul op de meter' woningen als het gaat om duurzaamheid. Verder wordt waar mogelijk gewerkt met duurzame materialen die mogelijk ook opnieuw te gebruiken zijn (circulair en demontabel bouwen).

3.5.2 Woonvisie 2016-2021

In de Woonvisie 2016-2021 legt de gemeente Sint-Michielsgestel de prioriteiten van het woonbeleid voor de komende jaren vast. Daarbij wordt concreet ingezet op de komende vijf jaar, met een doorkijk naar de jaren daarna. De woonvisie wordt gezien als een 'kompas' om doelen en richting te bepalen. Daarbij moet tevens ingespeeld kunnen worden op nieuwe ontwikkelingen en kansen die zich voordoen. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat het gemeentelijk woonbeleid in 2015 opgesteld en uitgaat uit van de Regionale Agenda Wonen 2015. De Regionale Agenda Wonen 2016 dateert van daarna.

De woningvoorraad in de gemeente Sint-Michielsgestel is afwisselend met veel vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen. Ongeveer 76% bestaat uit koopwoningen, 16% bestaat uit sociale huurwoningen, en 8% uit particuliere/vrije sector huurwoningen. Op basis van de provinciale bevolkings- en huishoudensprognose zal het aantal huishoudens de komende jaren toenemen als gevolg van 'huishoudensverdunning'. Het uitgangspunt in de huidige woningbouwopgave is bouwen voor de eigen bevolking, met 'migratiesaldo-nul'. De dynamiek op de lokale woningmarkt is de afgelopen jaren lager geweest dan in het verleden. De doorstroming op de woningmarkt is laag, waardoor er weinig ruimte is voor nieuwkomers, zoals starters maar ook vergunninghouders.

De gemeente vindt het belangrijk dat iedereen kan wonen in een betaalbare woning die aansluit bij hun woonbehoeften. De beschikbaarheid van betaalbare woningen in het goedkope en middensegment is laag en vraagt prioriteit. Ook wordt ingezet op de bouw voor woningen voor senioren (diverse soorten woonvormen), zorgwoningen en woningen voor de lage middeninkomens.

Tot en met 2025 moeten er in de gemeente 1.125 woningen worden gebouwd om in de huisvestingsvraag op basis van demografische ontwikkeling van de huidige bevolking te kunnen voorzien (migratiesaldo is daarmee 0). Uitgaande van 140 te slopen woningen die zullen worden herbouwd, betekent dit een netto opgave van 985 toe te voegen woningen. Dit betekent een jaarlijkse woningbouwopgave van ca. 110 woningen tot 2025. Op dit moment liggen er harde plannen klaar voor de bouw van zo'n 883 woningen. Van deze plannen is het grootste gedeelte planologisch harde plancapaciteit (zo'n 839). Dit betekent dat de bruto ruimte voor woningbouw die nog niet is vastgelegd in harde afspraken zo'n 242 woningen betreft (140 sloop/nieuwbouw en 102 toevoeging). Dat betekent dat het aantal woningen dat nog aan het huidige woningbouwprogramma kan worden toegevoegd beperkt is.

De bestaande nieuwbouwplannen worden nog eens tegen het licht gehouden om te kijken naar de mogelijkheden voor sociale huur. Bij de komende nieuwbouwplannen wordt voor 70% ingezet op sociale woningbouw: voornamelijk huurwoningen, maar er is ook ruimte voor sociale koop in het starterssegment. De overige 30% mag vrije sector (huur of koop) zijn. Door ook woningen te bouwen in het middeldure segment komen er meer mogelijkheden voor de doelgroep, die net teveel verdienen om in de sociale huursector terecht te kunnen. Dit kan doorstroming vanuit de sociale huursector op gang brengen.

De gemeente kiest er voor om grootschalige woningbouwplannen te concentreren in de grotere kernen, waaronder Berlicum. Deze te ontwikkelen woningen dienen zo veel mogelijk levensloopbestendig gebouwd te worden om voor meerdere doelgroepen geschikt te zijn, waaronder voor senioren.

Toetsing

In het kader van voorliggende ontwikkeling worden 32 sociale huurwoningen toegevoegd die voor meerdere doelgroepen beschikbaar zijn. De 32 woningen worden allemaal levensloopbestendig uitgevoerd. Van de 32 woningen zullen er 10 bestemd zijn voor mensen met een zorgvraag.

3.5.3 Uitvoeringsnota voor de woningbouw 2018

Jaarlijks wordt de Uitvoeringsnota voor de woningbouw opgesteld. In de Uitvoeringsnota voor de woningbouw 2018 wordt aangesloten bij de doelstellingen zoals verwoord in de Brabantse Agenda Wonen. Een vraaggericht, flexibel en duurzaam woningaanbod wordt nagestreefd.

Voorheen waren de prognoses zoals besproken in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) per gemeente leidend om aan het einde van het jaar een woningbouwopgave vast te stellen. Dit is nu niet meer het geval. De provincie wil met een actie-agenda een andere manier van samenwerken aanjagen in plaats van beleidskaders vast te leggen waarin woningbouwaantallen zijn vastgesteld. Daarvoor is het nodig om als gemeente, maar ook als regio de kwalitatieve en kwantitatieve uitgangspunten vast te leggen (de perspectieven). Deze uitgangspunten worden afgestemd op de eerder vastgestelde Woonvisie 2016-2021.

Toetsing

Voor wat betreft de woningbouwopgave wordt per kern gekeken wat de plancapaciteit is en welke status ieder voorzien project heeft. Deze projecten worden, in afwijking van de voorgaande jaren, niet afgezet tegen een woningbouwopgave voor de gemeente. Voor Berlicum is de onderstaande tabel opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2019BLCKERKWK42-VA01_0016.jpg"

Figuur 3.4 Uitsnede tabel plancapaciteit Berlicum (bron: gemeente Sint-Michielsgestel)

Voorliggende ontwikkeling is als harde plancapaciteit opgenomen in de Uitvoeringsnota voor de woningbouw 2018.

3.5.4 Gebiedsvisie; De hartkamers van Berlicum

Om de verdere planvorming in het centrum van Berlicum meer handen en voeten te geven is in 2015 een stedenbouwkundig studie verricht met de titel "De hartkamers van Berlicum". De studie beschrijft de ontwikkelingskansen van het Centrum van Berlicum, de potenties en ruimtelijke mogelijkheden van het gebied tussen Mercuriusplein en Den Durpsherd (de Kerkwijk).

Kerkwijk en Hoogstraat worden in de studie beschreven als de historische lintstructuur van Berlicum. De Hoogstraat is het oudste deel en bevat ook de meest fraaie historische bebouwing. De Kerkwijk bestaat historisch uit kleinschalige lint bebouwing en enkele boerderijen daartussen. Er staan nu zowel historische panden als ook nieuwbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2019BLCKERKWK42-VA01_0017.jpg"

Figuur 3.5 Historische lintstructuur met plangebied in rood (bron: gemeente Sint-Michielsgestel)

De huidige situatie rondom de voormalige Petruskerk oogt volgens de visie als een stedenbouwkundige matige situatie. Daarom is in de visie reeds ingespeeld op nieuwbouw ter hoogte van het voormalig verzorgingstehuis Berlerode en sloop van de kerk en kerktoren.

Op basis van gesprekken met eigenaren en gebruikers in het gebied zijn meerdere stedenbouwkundige varianten opgezet voor nieuwbouw rondom de gesloopte Petruskerk. Centraal staat de aanleg van een dorpsplein, zodat het centrum van Berlicum naast het Mercuriusplein als optimaal bereikbaarheidsplein ook een plein krijgt waar de voetganger de vrije ruimte heeft. Daarnaast is het uitgangspunten dat het gebied rond de kapel een waardevolle groenplek in de structuur blijft en dat er door de nieuwe bebouwing 'wanden' gecreëerd worden die het plein als zodanig het beoogde karakter geven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2019BLCKERKWK42-VA01_0018.jpg"

Figuur 3.6 Stedenbouwkundige hoofdlijnen voor dorpsplein (bron: gemeente Sint-Michielsgestel)

Toetsing

Voor de beoogde ontwikkeling is in de stedenbouwkundige visie aangegeven dat de nieuwbouw qua bebouwingshoogte moet aansluiten op de bestaande hoogte van het woonzorgcentrum Berlerode. Dit betreft 3 à 4 vier bouwlagen (inclusief eventuele plintfuncties) zodat een min of meer U-vormig bouwblok ontstaat in combinatie met de bebouwing van het bestaande woonzorgcentrum.

In paragraaf 2.2 en 2.3.1 is een globale beschrijving van de stedenbouwkundige uitwerking opgenomen. Daaruit blijkt dat de ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de stedenbouwkundige visie.

3.5.5 Bestemmingsplan Hartkamers van Berlicum

Het centrumgebied van Berlicum kent een divers aanbod aan voorzieningen. Naast supermarkten, winkels en horeca zijn er verschillende maatschappelijke voorzieningen aanwezig zoals sporthal De Run en het sociaal cultureel centrum Den Durpsherd. Behoud en versterking van deze voorzieningen is belangrijk om ook in de toekomst een levendig centrum met voldoende aanbod te garanderen. Ook moet het centrum een prettige plek blijven om te wonen en te verblijven.

De gemeente heeft in het bestemmingsplan 'Hartkamers van Berlicum' nieuwe juridisch planologische kaders bestendigd om meer ruimte te creëren voor de uitvoering van de bovenstaand beschreven ambities ten behoeve van een toekomst bestendig centrumgebied van Berlicum.

Toetsing

Het voorliggend plan is een uitwerking van een van de deelprojecten die als wijzigingsbevoegdheid zijn opgenomen in het bestemmingsplan Hartkamers van Berlicum. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de vraag naar appartementen in het centrum van Berlicum en creëert extra draagvlak voor behoud en versterking van de voorzieningen in de kern Berlicum. Het plan is in paragraaf 2.4 getoetst aan de voorwaarden zoals opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

 

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een milieueffectrapportage nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan, ondanks dat het ruim onder  de drempelwaarde blijft, mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een 'vormvrije' mer-beoordeling.


Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 32 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' mag worden genomen.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen:

  • Bodem: ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat de bodem plaatselijk licht is verontreinigd met kwik, lood, zink en PAK. Er zijn geen verhoogde gehalten aan organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB) aangetoond. De lichte verontreiniging met diverse metalen houdt mogelijk verband met de bodemvreemde materialen welke in de bodem aangetroffen zijn zoals baksteen en beton. Het grondwater is licht verontreinigd met barium, molybdeen en naftaleen. De lichte verontreinigingen vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. In verband met het aantreffen van bodemvreemde materialen alsmede het toepassen van asbest in de voormalige bebouwing is tevens een verkennend onderzoek naar asbest in bodem uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen asbest is geconstateerd.
  • Water: ten gevolge van de beoogde ontwikkeling zijn geen watercompenserende maatregelen noodzakelijk vanuit het waterschapsbeleid. In het kader van klimaatneutraal bouwen zijn watercompenserende maatregelen wel wenselijk. Het hemelwater kan opgevangen worden via het sedum wat aangebracht wordt op het dak van de nieuwbouw. Tevens worden er infiltratiekratten aangebracht onder de bestrating en/of parkeervakken die in eigendom blijven van initiatiefnemer. De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
  • Kabels en leidingen: tussen de Sassenheimseweg en de Kerkwijk ligt een hogedruk gasleiding van Enexis. Deze leiding heeft een belemmeringenstrook van 2 meter aan weerszijden om onderhoud mogelijk te maken. Het plangebied ligt buiten deze belemmeringenstrook.
  • Luchtkwaliteit: De beoogde ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Tevens wordt in de huidige situatie ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. Belangrijke nadelige milieugevolgen ten aanzien van luchtkwaliteit zijn dan ook uitgesloten.
  • Verkeer en parkeren: het plan voorziet in voldoende parkeercapaciteit om de parkeerbehoefte van de ontwikkelingen te voorzien. De extra verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling kan afgewikkeld worden op het omliggende wegennet. Er ontstaan dan ook geen negatieve effecten ten aanzien van het aspect verkeer en parkeren.
  • Externe veiligheid: in de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Ook vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, een spoor, het water of door buisleidingen.
  • Bedrijven en milieuzonering: in de omgeving zijn geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de milieusituatie ter plaatse van het plangebied, of die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.
  • Geluid: uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het verkeer op de Sassenheimseweg niet wordt overschreden. De maximaal berekende waarde is 48 dB ten gevolge van deze gezoneerde weg. Een hogere waarde procedure is niet nodig. De voorkeursgrenswaarde wordt tevens niet overschreden door het verkeer op de Kerkwijk. De maximaal berekende waarde is 44 dB ten gevolge van deze niet-gezoneerde weg.
  • Archeologie: ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling is archeologisch bureau- en verkennend veldonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat het plangebied verstoord is en dat archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
  • Cultuurhistorie: de beoogde ontwikkeling zal voor vergunningverlening beoordeeld worden door de welstandscommissie. Er is geen bestaande bebouwing aanwezig. De naastgelegen pastorie is aangewezen als gemeentelijk monument. Omdat er een ruime afstand blijft bestaand tussen de nieuwbouw en pastorie zal er geen aantasting plaatsvinden van dit monument.
  • Ecologie: het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat als gevolg van de ontwikkeling geen overtreding van de Wet natuurbescherming optreedt. Wel wordt geadviseerd eventuele snoei- en rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.

De te verwachten effecten rechtvaardigen geen milieueffectrapportage. Bij de besluitvorming over het ontwerpwijzigingsplan wordt door het bevoegd gezag tevens vastgesteld door middel van een besluit dat geen milieueffectrapportage nodig is.

4.3 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek

Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit bodemonderzoek is bijgevoegd in bijlage 1. Uit dit onderzoek blijkt dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig tot sterk siltig fijn zand. De bodem is plaatselijk licht verontreinigd met kwik, lood, zink en PAK. Er zijn geen verhoogde gehalten aan organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB) aangetoond. De lichte verontreiniging met diverse metalen houdt mogelijk verband met de bodemvreemde materialen welke in de bodem aangetroffen zijn zoals baksteen en beton. Het grondwater is licht verontreinigd met barium, molybdeen en naftaleen. De lichte verontreinigingen vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

In verband met het aantreffen van bodemvreemde materialen alsmede het toepassen van asbest in de voormalige bebouwing is tevens een verkennend onderzoek naar asbest in bodem uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn bijgevoegd in bijlage 2. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen asbest is geconstateerd.

Conclusie

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan geen bezwaren tegen de wijziging. Vrijkomende grond kan binnen de grenzen van de onderzoekslocatie worden hergebruikt. Hierbij dienen de regels van Besluit Bodemkwaliteit te worden gevolgd. Als grond vrijkomt zal die, afhankelijk van de bestemming en toepassing bij afvoer van de grond, een partijkeuring conform AP04 moeten ondergaan. De toepassing elders moet bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming gemeld worden.

4.4 Water

Waterbeheer en watertoets

In een vroeg stadium van de planvorming moet overleg worden gevoerd met de waterbeheerder. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Aa en Maas, dat verantwoordelijk is voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Beleidsnota's

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2016 – 2021 staan de doelen die het waterschap Aa en Maas nastreeft en wat in deze periode gedaan moet worden om de doelen te halen. Samenwerking staat in dit plan centraal. Samenwerken met de partners van het waterschap maar ook met de inwoners van het beheersgebied. Het plan is geen grote koerswijziging ten opzichte van het Waterbeheerplan 2010-2015. Maar ontwikkelingen zoals de klimaatverandering vragen wel om nieuwe accenten. Waterveiligheid en waterkwaliteit zijn hierbij belangrijke onderwerpen.

Om het beheersgebied beter te beschermen tegen overstromingen worden er strengere eisen gesteld aan de dijken langs de Maas. Het waterschap heeft tot 2050 om de dijken hierop aan te passen. De kwaliteit van het oppervlaktewater is daarnaast de komende jaren echt een punt van aandacht. Enerzijds zitten er te grote hoeveelheden voedingsstoffen in het water. Deze staan een natuurlijk en gezond watersysteem in de weg. Anderzijds zijn er ook allerlei 'nieuwe' stoffen die een steeds groter probleem vormen, zoals medicijnresten, drugs(afval) en resistente bacteriën. Deze stoffen kunnen door de zuiveringen nu moeilijk uit het afvalwater gehaald worden. Ook dit vraagt om actie.

Gemeentelijk beleid

Op 22 januari 2015 heeft de gemeenteraad het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP) voor de periode 2015-2019 vastgesteld. Hierin zijn zorgplichten opgenomen ten aanzien van afvalwater en hemelwater.

Huidige situatie

Algemeen

Omdat het plangebied in de bebouwde kom van Berlicum ligt, is het plangebied op de Bodemkaart van Nederland niet gekarteerd. In figuur 4.1 is te zien waar de bodem in de omgeving van het plangebied uit bestaat en welke watertrap hier geldt. Er is hoofdzakelijk sprake van enkeerd- en beekeerdgronden en leemarm en zwaklemig fijn zand met grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat van nature de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 en 0,8 meter beneden maaiveld en de gemiddelde laagste grondwatertrap meer dan 1,2 meter beneden maaiveld ligt.

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat ter hoogte van het plangebied de gemiddelde stand van het freatisch grondwater circa 4,5 meter +NAP, bedraagt, waardoor het grondwater zich op circa 1,7 meter beneden maaiveld zou bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2019BLCKERKWK42-VA01_0019.jpg"

Figuur 4.1 Uitsnede bodemkaart van Nederland (bron: Bodemdata)

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in de kern- /beschermingszone van een primaire of regionale waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is niet aangesloten op de aanwezige gemeentelijke riolering.

Toekomstige situatie

Algemeen

Watercompensatie is vanuit het waterschap Aa en Maas verplicht bij een planvoornemen met een toename in verharding van meer dan 2.000 m2. Tot 2015 heeft op de gronden ten noorden van het beoogde bouwplan de Petruskerk gestaan. Deze kerk had een bebouwd oppervlak van circa 1.460 m2.

In de toekomstige situatie wordt een deel van de bestaande tuin opnieuw verhard/bebouwd De oppervlakte van het dak van de nieuwbouw bedraagt 539 m2. De bergingen hebben een oppervlakte van 140 m2. De binnentuin blijft nagenoeg onverhard en wordt ook niet als zodanig meegerekend. Zowel het dak van de nieuwbouw als het dak van de bergingen wordt uitgevoerd als 'groen dak' door het aanbrengen van sedum. In verband met installaties e.d. kan voor het hoofdgebouw een dakoppervlak van 475 m2 aangehouden worden wat als groen wordt uitgevoerd. Voor het dak van de bergingen is dit 125 m2. Een 'groen dak' hoeft slechts voor 30% als verharding meegerekend te worden inzake aanvullende verharding. Er is daarmee na plaatsing van het gebouw een aanvullende verharding van (30% * 600 m2) + (100% * 79 m2) = 259 m2.

Het overig deel van de tuin bij de pastorie wordt heringericht (zie figuur 1 en 2). Daarnaast wordt een gedeelte van de pastorie afgebroken (113 m2). Ten noorden van pastorie worden de bestaande parkeerplaatsen en rijbanen heringericht. Tezamen zorgt dit voor een aanvullende verharding ten opzichte van de verharding die er nu al ligt van 359 m2 en 731 m2 in de vorm van halfverharding. Deze halfverharding zal worden toegepast voor de rijbanen en komt deels ter plaatse van het gedeelte van de pastorie wat afgebroken wordt. Halfverharding kan als 50% verharding meegenomen worden. Door herinrichting van het openbaar gebied en na sloop is daarmee sprake van een toename in verharding van (100% * 359 m2)- 113 m2 + (50% * 731 m2) = 612 m2. Indien de toepassing van halfverharding bij de rijbanen niet uitvoerbaar of wenselijk blijkt en er toch gekozen wordt voor verhard materiaal zoals klinkers, dan is er sprake van een toename in verharding van (100% * 359 m2)- 113 m2 + (100% * 731 m2) = 977 m2

In de toekomstige situatie is het totaaloppervlak aan aanvullende verharding 871 m2 indien uitgegaan wordt van een aandeel halfverharding en 1.263 m2 indien toepassing van halfverharding niet uitvoerbaar of wenselijk blijkt. Er is daarmee in beide scenario's sprake van een afname aan verharding ten opzichte van de situatie toen de kerk er nog stond. Watercompenserende maatregelen zijn dan ook vanuit het waterschap niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2019BLCKERKWK42-VA01_0020.jpg"

Figuur 4.2 Oppervlak bebouwing toekomstige situatie (bron: KdV architecten)

Bij de ruimtelijke ontwikkelingen die plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren (klimaatneutraal). Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Om het gebied 'klimaatneutraal' te ontwikkelen is de bergingsopgave circa 52 m3 (0,06 m1 x 871 m2). Indien geen halfverharding wordt toegepast is dit circa 76 m3.

In deze bergingsopgave wordt deels voorzien door de aanleg van het 'groen dak'. Voor een regulier sedumdak kan gerekend worden met een buffering van 18 tot 25 liter per m2. Voor 600 m2 aan sedumdak wordt de bergingscapaciteit circa 11 - 15 m3. Het restant van de bergingsopgave zal middels infiltratiekratten op eigen terrein van initiatiefnemer geborgd worden, met een overstort in de openbare ruimte. De hoeveelheid infiltratiekratten wordt nog bepaald, maar kan op eigen terrein gerealiseerd worden. Waar nodig kan er ook nog een waterbergende fundering onder het gebouw aangebracht worden. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar een systeem genaamd Optigroen. Dit betreft een innovatief bufferingssysteem (retentieboxen) op het dak (geïntegreerd met standaards voor PV-panelen) en kan een veel hogere hoeveelheid water bergen. Dit systeem komt tussen de 75 en 95 liter per m2 buffercapaciteit uit. Dit zou leiden tot een bergingscapaciteit van tussen de 45 en 65 m3. Met deze maatregelen en het behoud van groen in de binnentuin en in het openbaar gebied zijn er voldoende mogelijkheden om in beide scenario's 'klimaatneutraal' te ontwikkelen.

Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform het vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling zijn in principe geen watercompenserende maatregelen noodzakelijk vanuit het waterschapsbeleid. In het kader van klimaatneutraal bouwen zijn watercompenserende maatregelen wel wenselijk. Het hemelwater kan opgevangen worden via het sedum wat aangebracht wordt op het dak van de nieuwbouw. Tevens worden er infiltratiekratten aangebracht onder de bestrating en/of parkeervakken die in eigendom blijven van initiatiefnemer. Waar nodig kan er ook nog een waterbergende fundering onder het gebouw aangebracht worden. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar een systeem genaamd Optigroen. De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.5 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

Tussen de Sassenheimseweg en de Kerkwijk ligt ter hoogte van het processiepark een hogedruk gasleiding van Enexis. Deze leiding heeft een belemmeringenstrook van 2 meter aan weerszijden om onderhoud mogelijk te maken. In deze zone mag niet gebouwd worden. Het plangebied ligt buiten deze belemmeringenstrook. In het plangebied en in de directe omgeving zijn voor het overige geen planologisch relevante leidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning zal door de ontwikkelaar een KLIC-melding ingediend worden om een goed beeld van de ondergrond te verkrijgen. Het aspect kabels en leidingen staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2019BLCKERKWK42-VA01_0021.jpg"

Figuur 4.3 Locatie kabels en leidingen nabij plangebied (bron: gemeente Sint-Michielsgestel)

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (Wm) kunnen bestuursorganen bevoegdheden uitoefenen die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit zoals de vaststelling van een wijzigingsplan. Bij de uitoefening van deze bevoegdheden moet worden aangetoond dat wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uit de Wm.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens ook rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied worden 32 appartementen gebouwd. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N279. Uit de informatie over de concentraties stikstofdioxide en fijn stof blijkt dat in 2017 ruimschoots wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden. Omdat direct langs deze maatgevende weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook binnen de hele kern Berlicum het geval zijn en daarmee binnen het plangebied. Ter plaatse zal sprake zijn van een aanvaardbaar leefklimaat.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de vaststelling van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar leefmilieu ter plaatse.

4.7 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer is er geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit volgt uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis van vaste jurisprudentie dient in dat kader onder meer te worden aangetoond dat een goede verkeersafwikkeling is gewaarborgd en er voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is. In dit kader wordt uitgegaan van onderstaande kencijfers, uitgangspunten en andere informatie.

De gemeente verwijst in het bestemmingsplan Hartkamers van Berlicum (artikel 19 lid 19.1) naar de parkeernormen zoals opgenomen in de 'Beleidsregels parkeernormen Sint-Michielsgestel' (vastgesteld op 27 september 2016). In dit beleid zijn de gebruiksregels vastgesteld met betrekking tot het werken met CROW kencijfers uit publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (CROW, 2012). Zodoende wordt ook voor het berekenen van de verkeersgeneratie gebruik gemaakt van de uitgangspunten uit het gemeentelijke parkeerbeleid ten aanzien van het werken met CROW kencijfers.

De uitgangspunten uit het gemeentelijke beleid en overige uitgangspunten zijn hieronder weergegeven:

  • De gemeente Sint-Michielsgestel valt in de categorie 'niet stedelijk' bij het raadplegen van de CROW kencijfers. Dit omdat de omgevingsadressendichtheid kleiner is dan 500 adressen per km2.
  • Bij het raadplegen van de CROW kencijfers maakt de gemeente onderscheid in 'stedelijke zones'; Afhankelijk van de locatie zijn er verschillende parkeerkencijfers. In een centrumgebied hanteert de gemeente een andere parkeernorm dan in het buitengebied. Daarom moeten de zones: 'centrum', 'schil/overloopgebied', 'rest bebouwde kom' en 'buitengebied' van elkaar worden onderscheiden. Dit plan heeft betrekking op zone 'schil';
  • Voor de verkeersafwikkeling wordt gebruik gemaakt van verkeersgegevens uit het Regionaal Verkeersmodel GGA 's Hertogenbosch.

Parkeren

Uitgangspunt bij ontwikkelingen is dat het parkeren op eigen terrein gerealiseerd wordt. Dit is ook geborgd in de wijzigingsregels die van toepassing zijn op het voorliggend wijzigingsplan. Het voorliggend plan omvat 32 appartementen in de sociale huursector waarvan circa 10 woningen (4 grotere en 6 kleinere) bestemd zijn voor mensen met een zorgvraag.

Op basis van de gemeentelijke parkeernormen geldt voor sociale huurwoningen in de schil van het centrum een parkeernorm van 1,4 parkeerplaatsen per woning. Dit is inclusief 0,3 parkeerplaatsen per woning voor bezoekers. Voor de 10 woningen bestemd voor mensen met een zorgvraag kan aangesloten worden bij de parkeernorm behorend bij zelfstandige kamerverhuur (niet-studenten). Hiervoor geldt een parkeernorm van 0,7 parkeerplaatsen per woning. Ook dit is inclusief het 0,3 parkeerplaatsen per woning voor bezoekers. Het toepassen van deze lagere parkeernorm is aanvaardbaar omdat de 10 bewoners met een zorgvraag zelf niet over een auto zullen beschikken. Doorgerekend zou dit resulteren in een parkeerbehoefte van 30,8 + 7 = 37,8 en daarmee afgerond 38 parkeerplaatsen. Daarnaast zal in de toekomst de aanbouw bij de bestaande pastorie gesloopt worden. Deze aanbouw heeft een oppervlakte van circa 120 m2. Uitgaande van een bijbehorende parkeernorm van 0,8 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo leidt dit tot een afname van de parkeerbehoefte met 1 parkeerplaats. Daarmee is er in principe een toekomstige parkeerbehoefte van 37 parkeerplaatsen. In het kader van goede ruimtelijke ordening wordt deze parkeerplaats er niet afgetrokken en zal de parkeerberekening verder naar boven worden afgerond. De parkeerbehoefte komt hiermee op 39 parkeerplaatsen.

In de voormalige pastorietuin (en daarmee op eigen terrein) kunnen 39 parkeerplaatsen gerealiseerd worden waarvan 2 mindervalide parkeerplaatsen. Hiermee wordt voldaan in de eigen parkeerbehoefte.

Het gebruik van de voormalige Petruskerk veroorzaakte daarnaast een zekere parkeerdruk op het voorterrein en de voor de pastorie gelegen strook met 12 haaksparkeerplaatsen langs de Kerkwijk. Dit gebruik is weggevallen door de sloop van de kerk. Ten behoeve van het bestemmingsplan 'Hartkamers van Berlicum' is een onderzoek uitgevoerd naar de parkeerdruk in Berlicum. Uit dit onderzoek blijkt dat er ook na sloop van de kerk een te hoge parkeerdruk is in de Kerkwijk ter hoogte van dorpshuis ‘Den Durpsherd’ op vrijdagavond, zaterdagochtend en zaterdagmiddag. De bezettingsgraad ligt ter hoogte van deze functies in de straat boven de 85%. Op het terrein achter ‘Den Durpsherd’ zijn 41 parkeerplaatsen aanwezig. Opvallend is dat het parkeerterrein achter het dorpshuis vrijwel niet gebruikt wordt, waardoor er een overdruk in het openbaar gebied ontstaat.

Er vanuit gaande dat de bezoekers van 'Den Durpsherd' in de toekomst grotendeels op het eigen terrein parkeren, ontstaat er in de openbare ruimte een overloopgebied voor de parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling. Daarnaast bestaat de technische mogelijkheid hier ook nog 1 aanvullende parkeerplaats aan te leggen. Hiermee zouden er in totaal 40 parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2019BLCKERKWK42-VA01_0022.jpg"

Figuur 4.4 Impressie voorgenomen parkeeroplossing (bron: ek stedenbouw | landschap)

Fietsparkeren

Bewoners kunnen fietsen in de eigen berging stallen. Aan de voorzijde van het gebouw zal, naast de entree, ook ruimte geboden worden aan het parkeren van fietsen.

Verkeer

Verkeersgeneratie

Het plan maakt 32 appartementen in het plangebied mogelijk. Deze ontwikkeling heeft invloed op de hoeveelheid verkeer van en naar het centrum van Berlicum. Voor appartementen in de sociale huursector bedraagt de verkeersgeneratie 5,4 mvt/etmaal. Voor deze 22 appartementen bedraagt de totale verkeersgeneratie daarmee 119 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag en 132 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag. Voor de woningen voor mensen met een zorgvraag bedraagt de verkeersgeneratie 1,95 mvt/etmaal. Voor deze 10 appartementen bedraagt de totale verkeersgeneratie daarmee 19,5 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag en 22 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag. In totaal bedraagt de verkeersgeneratie daarmee 139 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag en 154 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag.

Verkeersafwikkeling

In 2017 is het bestemmingsplan 'Hartkamers van Berlicum' vastgesteld. Onderhavig plan is binnen dat bestemmingsplan opgenomen als wijzigingsbevoegdheid. Binnen de onderbouwing van de verkeersafwikkeling is deze ontwikkeling reeds meegenomen op basis van 24 appartementen en de daarmee samenhangende verkeersgeneratie van 124,8 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Omdat er sprake is van 8 appartementen meer, ligt de daadwerkelijke verkeersgeneratie als gevolg van onderhavig plan circa 14 mvt/etmaal hoger dan destijds is berekend.

Binnen het bestemmingsplan 'Hartkamers van Berlicum' is onderbouwd dat alle centrumontwikkelingen samen niet zullen leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. Ook bij een hogere verkeersgeneratie van 14 mvt/etmaal zal dit het geval zijn. Gezien de restcapaciteit van de Kerkwijk in 2030 inclusief de ontwikkelingen (circa 2.500 mvt/etmaal) kan worden geconcludeerd dat het extra verkeer op de Kerkwijk niet resulteert in een verminderde verkeersafwikkeling, omdat er ruim voldoende restcapaciteit beschikbaar blijft. Ervaringscijfers voor dit type weg laten zien dat doorgaans verkeersintensiteiten tot 5.000 - 6.000 mvt/etmaal naar behoren kunnen worden afgewikkeld.

Zodoende kan ook ten aanzien van dit plan gesteld worden dat de verkeersafwikkeling op het wegennet voldoende gewaarborgd is.

Conclusie

Het plan voorziet in de realisatie van voldoende parkeercapaciteit binnen het plangebied om in de parkeerbehoefte van de ontwikkeling te voorzien. De extra verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling kan goed afgewikkeld worden op het omliggende wegennet. Het aspect verkeer en parkeren vormt zodoende geen belemmering.

4.8 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient voor externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom de risicobron. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie

Volgens de professionele risicokaart zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Daarnaast vindt er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het wijzigingsplan.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

In gebieden waar bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies al naast elkaar voorkomen of gewenst zijn, zoals centrumgebieden, wordt niet gebruikgemaakt van richtafstanden. Deze gebieden worden getypeerd als gebieden met functiemenging ('gemengd gebied').

Onderzoek

Vanwege de diversiteit aan functies rondom het plangebied is sprake van een gemengd gebied. Dit wordt bevestigd door het geldende bestemmingsplan 'Hartkamers van Berlicum'. In de directe omgeving zijn met name maatschappelijke functies gelegen zoals het woonzorgcentrum Berlerode welke conform de VNG-publicatie vallen binnen milieucategorie 1 of 2. Gezien de aard van het gebied worden deze functies toelaatbaar geacht op korte afstand van woningen

Verder zijn in de omgeving geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de milieusituatie ter plaatse van het plangebied, of die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Geluid

Toetsingskader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidsniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk.

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied.

Onderzoek en conclusie

Onderzoek ten behoeve van het aspect wegverkeerslawaai is bijgevoegd in bijlage 3. Uit dit onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het verkeer op de Sassenheimseweg niet wordt overschreden. De maximaal berekende waarde is 48 dB ten gevolge van deze gezoneerde weg. Een hogere waarde procedure is niet nodig. De voorkeursgrenswaarde wordt tevens niet overschreden door het verkeer op de Kerkwijk. De maximaal berekende waarde is 44 dB ten gevolge van deze niet-gezoneerde weg.

4.11 Archeologie

Toetsingskader

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

In 2009 heeft de gemeente een archeologische verwachtingskaart vervaardigd. Deze kaart vormt de basis van het archeologische monumentenzorgbeleid, in samenhang met het selectiebeleid, ten aanzien van archeologische vindplaatsen. Waardevolle archeologische vondsten wil de gemeente het liefst in de bodem oftewel ‘in situ’ behouden of, indien dat niet mogelijk is, laten opgraven en vervolgens de onderzoeksresultaten publiekelijk maken (behoud ‘ex situ’).

Onderzoek en conclusie

Het plangebied is aangewezen als een zogenaamd AMK-terrein. Dit zijn terreinen die op de landelijke archeologische monumentenkaart staan. Onderzoek dient plaats te vinden bij ingrepen groter of gelijk aan 50 m2 en dieper dan 30 cm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2019BLCKERKWK42-VA01_0023.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2019BLCKERKWK42-VA01_0024.jpg"

Figuur 4.5 Uitsnede archeologische beleidskaart

De gronden zijn ter hoogte van de voormalig Petruskerk reeds geroerd. Ook hebben er in het plangebied diverse leidingen gelegen die weggehaald zijn. Omdat de gronden slechts beperkt geroerd zijn op de locatie waar de nieuwbouw voorzien is, is een archeologisch bureau- en verkennend veldonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn bijgevoegd in bijlage 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2019BLCKERKWK42-VA01_0025.jpg"

Figuur 4.6 Locatie voormalige bebouwing (bron: van der Doelen Architectuur)

Uit dit onderzoek blijkt dat het plangebied verstoord is en dat archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Dit is bevestigd in het selectieadvies zoals afgegeven door de archeologische monumentenzorg. Dit selectieadvies is bijgevoegd in bijlage 5.

4.12 Cultuurhistorie

Toetsingskader 

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht in ruimtelijke plannen met overige cultuurhistorische waarden rekening te houden. De gemeente Sint-Michielsgestel kent een groot aantal rijks- en gemeentelijke monumenten, evenals cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. Deze zijn, inclusief het beschermingsregime, vastgelegd in de Welstandsnota 2013.

Onderzoek

De oorspronkelijke bebouwingslinten van Berlicum zijn waardevolle, beeldbepalende elementen en hebben een hoge belevingswaarde. Aan het beeld is de ontstaansgeschiedenis binnen de oorspronkelijke landschappelijke omgeving te herkennen. Dit komt tot uitdrukking in het oorspronkelijke karakter, functie en bebouwing. De Kerkwijk is aangewezen als historisch bebouwingslint. Bij nieuwbouw gelden de eigen stijlkenmerken als criterium. Deze dienen wel overeen te stemmen met de historische kenmerken van de omgeving. De beoogde ontwikkeling zal voor vergunningverlening beoordeeld worden door de welstandscommissie.

Er is geen bestaande bebouwing aanwezig. De naastgelegen pastorie is aangewezen als gemeentelijk monument. Omdat er een ruime afstand blijft bestaand tussen de nieuwbouw en pastorie zal er geen aantasting plaatsvinden van dit monument.

4.13 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Toetsingskader

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bijzondere nationale natuurgebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
  • de bescherming van overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek en bevindt zich op circa 6,2 kilometer ten westen van het plangebied. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Nationaal Natuurnetwerk of een ecologische verbindingszone. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op circa 580 meter ten zuiden van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2019BLCKERKWK42-VA01_0026.jpg"

Figuur 4.7 Locatie beschermde natuurgebieden (bron: provincie Noord-Brabant)

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de geringe ontwikkeling en afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Om te bepalen of de ontwikkeling leidt tot een stikstofdepositie hoger dan 00,00 mol/ha/jr. zijn zowel voor de aanleg- als voor de gebruiksfase berekeningen uitgevoerd met het programma Aerius calculator. Deze berekeningen zijn bijgevoegd in bijlage 7. Zoals uit de berekeningen blijkt genereert de beoogde ontwikkeling qua stikstofdepositie geen problemen. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Noord-Brabant staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De resultaten zijn toegevoegd in bijlage 6. Uit het onderzoek blijkt dat als gevolg van de ontwikkeling geen overtreding van de Wet natuurbescherming optreedt. Wel wordt geadviseerd eventuele snoei- en rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. De bomen vallen niet onder de Wet natuurbescherming (onderdeel houtopstanden), maar wel onder de bomenverordening van de gemeente Sint-Michielsgestel.

De ontwikkeling op de voorgenomen locatie maakt in principe onderdeel uit van een grotere herontwikkeling waar ook de sloop van de kerktoren, de sloop / nieuwbouw ter hoogte van de Kerkwijk 40 en de sloop van het bijgebouw van de pastorie onderdeel van is. Voorafgaand aan de sloop van de kerk zijn er in de omgeving diverse vleermuiskasten opgehangen. Voor de sloop / nieuwbouw ter hoogte van de Kerkwijk 40 zijn separate ecologische onderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken blijkt dat in het voorjaar één soort vleermuis foeragerend is waargenomen, de gewone dwergvleermuis. Er zijn geen kolonies of vliegroutes aangetroffen. In het najaar zijn eveneens alleen gewone dwergvleermuizen foeragerend aangetroffen. Er zijn geen balts- of paarplaatsen vastgesteld ter plaatse van of direct rond het pand. Er zijn tot slot geen territoria of nesten aangetroffen van de gierzwaluw of huismus. De gierzwaluw is alleen hoog overvliegend aangetroffen en is derhalve niet direct gerelateerd aan het pand. Voorafgaand aan de sloop van het bijgebouw van de pastorie zal eveneens gekeken worden of daarmee beschermde soorten aangetast worden.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden en/of beschermde plant- en diersoorten. De voorgenomen plannen zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische regeling en wordt de bestemming 'Wonen' nader besproken. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten bebouwing. De verbeelding is samen met de regels het juridisch bindend kader van de bestemming. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde regels.

5.2 Systematiek

De regels zijn volgens de SVPB2012 in vier hoofdstukken ingedeeld:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het wijzigingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan men in de regels teruglezen welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan. Op de verbeelding zijn de volgende zaken aangegeven:

  • de grens van het wijzigingsgebied;
  • het bestemmingsvlak;
  • de (dubbel)bestemming van de in het plangebied gelegen gronden;
  • het bouwvlak en de hoogtematen;
  • eventueel aanvullende aanduidingen.

In het vigerende bestemmingsplan 'Hartkamers van Berlicum' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Dit wijzigingsplan maakt, na inwerkingtreding, onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Hartkamers van Berlicum'. Voor een groot gedeelte van de regels zal ook verwezen worden naar de regels uit dit moederplan.

Als gevolg van het wijzigingsbesluit zijn de volgende artikelen uit het bestemmingsplan 'Hartkamers van Berlicum' van toepassing op dit plan.

  • Artikel 1 Begrippen;
  • Artikel 2 Wijze van meten;
  • Artikel 17 Antidubbeltelregel;
  • Artikel 18 Algemene bouwregels;
  • Artikel 19 Algemene gebruiksregels;
  • Artikel 20 Algemene afwijkingsregels;
  • Artikel 21 Algemene wijzigingsregels (met uitzondering van artikel 21.3).

5.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor alle woningen met bijbehorende erven in het plangebied. Het wonen is hier toegestaan al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep.

De woningen hebben op de verbeelding de aanduiding 'gestapeld' gekregen, waarmee in de regels is bepaald dat enkel gestapelde woningen mogen worden gebouwd. Het toegestane aantal wooneenheden is met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven.

De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.

In afwijking van het bestemmingsplan Hartkamers van Berlicum, hoeft er in het kader van de voorgenomen ontwikkeling niet voldaan te worden aan de bepalingen rondom dakhellingen (artikel 12.2.2 onder e.). Ook is nieuwbouw hier wel toegestaan en mag het aantal woningen worden uitgebreid (artikel 12.2.1 onder d. en 12.2.2 onder a.). Ter plaatse zijn uitsluitend sociale huurwoningen toegestaan en zijn tevens woningen toegestaan voor mensen met een zorgvraag.

Artikel 4 en 5 Overgangs- en slotregels

Voor de overgangsregeling wordt verwezen naar het moederplan. Het wijzigingsplan kent een eigen slotregel.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst.

Er is géén beginselplicht voor het vaststellen van een exploitatieplan bij de vaststelling van een wijzigingsplan, ongeacht of er daadwerkelijk sprake is van een bouwplan in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het wijzigingsplan wordt nadrukkelijk niet genoemd in artikel 6.12 lid 2 Wro als zijnde een ruimtelijk besluit waartoe behorend een exploitatieplan kan worden vastgesteld. Het verhaal van de kosten van grondexploitatie over de betreffende gronden en het stellen van eisen en regels aan de locatieontwikkeling moeten zijn geregeld bij de vaststelling van het moederplan. In het kader van het moederplan 'Hartkamers van Berlicum' is geen exploitatieplan vastgesteld. Het kostenverhaal is voor dit plan en daarmee ook voor voorliggende ontwikkeling geregeld via een anterieure overeenkomst.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartners. Van het waterschap Aa en Maas is een reactie ontvangen. Deze is samengevoegd en beantwoord in bijlage 8.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van vrijdag 12 juli 2019 tot en met donderdag 22 augustus 2019 ter inzage gelegen. De ter inzage legging heeft zowel in papieren vorm in het gemeentehuis, als digitaal op de landelijke voorziening via www.ruimtelijkeplannen.nl plaats gevonden. De bekendmaking hiervan heeft op donderdag 11 juli 2019 plaatsgevonden in De Brug, De Staatscourant en het digitale Gemeenteblad (met verwijzing hiertoe op de gemeentelijke website).

Tijdens de periode van terinzagelegging is een ieder in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze in te dienen op het ontwerpwijzigingsplan. In totaal zijn twee zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en van een beantwoording voorzien. Deze beantwoording is onderdeel van het vaststellingsbesluit en tevens bijgevoegd in bijlage 8. De zienswijzen hebben geen aanleiding gevormd het wijzigingsplan gewijzigd vast te stellen.